| |
| |
| |
Politiek overzicht.
- inleiding. -
Utrecht, 25 December 1868.
Het zal voorzeker een merkwaardig jaar zijn, het jaar 1869.
In het verschiet een Concilie, waarop de Catholieke kerk al haar grieven tegen den modernen staat - en deze grieven zijn niet gering in aantal - zal vaststellen.
In het algemeen en overal een strijd tusschen het oude en het nieuwe; een strijd die ernstig, maar, zoo niet alle voorteekenen bedriegen, heftig zal gevoerd worden. Het zullen misschien nog meer inwendige worstelingen in de enkele staten zijn, dan een algemeene oorlog, hoewel ook de brandstoffen voor zulk een meer algemeenen gloed niet ontbreken. Doch dit is zeker, dat het voor vele politieke elementen a struggle for life zal zijn.
Het is alsof de verschillende natiën in dien strijd door hun beste hoofden zich zullen laten leiden. Bij de groote mogendheden van Europa, zoo niet bij allen dan toch bij velen, is wel de eigenaardigste minister, dien het land heeft aan te wijzen, aan het roer. Elk dier rijken speelt zijn beste kaart uit.
Wij begroeten als zoodanig in de eerste plaats Gladstone in Engeland. Hij heeft zijn plaats eerlijk verdiend. Het is een harde kamp geweest, dien hij tegen Disraeli heeft moeten verduren. In de hitte van het gevecht had het te dikwijls den schijn alsof de verschillende leuzen, die elk zich koos, slechts daarom door elk der partijen als beginselen werden vooropgesteld, omdat de zege of val
| |
| |
van zulk een beginsel tevens besliste over de partij zelve. Het was oogenschijnlijk de herhaling der historie van den graaf van Kildare. Hij stond voor den Raad van Hendrik VIII, beschuldigd als brandstichter van den kathedraal van Cashel. ‘Het is waar, ik heb het gedaan,’ sprak de graaf; ‘maar bij den Hemel, ik heb het alleen gedaan omdat ik dacht dat die vervloekte schurk, de aartsbisschop, daar binnen was.’ Zoo wilde het enkelen onzer dikwijls toeschijnen, alsof de Whigs slechts daarom de staatskerk van Ierland omver wilden werpen, omdat die snaak van een Disraeli binnen kerk en staat zich had genesteld. Doch nu de rookwolken van het geschut zijn weggetrokken, zien wij dat er werkelijk meer is verricht dan een vervangen van Disraeli door Gladstone; dat er werkelijk een stap voorwaarts is getreden. De atmosfeer is zuiverder geworden. De Tory-administratie van 1866-1868 was weder gebleken te zijn een repetitie van de zonderlinge wijze van regeren dier Tories in 1858-1859. Toen waren zij onder Derby en Disraeli aan het roer gekomen, omdat Palmerston, bij gelegenheid van den aanslag van Orsini op Napoleon III, eenigzins had willen toegeven aan de Fransche eischen, en de Engelsche wetten op de zamenzweringen tegen vreemde vorsten had willen verscherpen. De nationale trots was tegen die pressie van buiten opgekomen, en Palmerston had zijn plaats moeten ruimen aan Derby. Maar het bleek weldra dat het geen eerlijke regering was die der Tories. Slechts twee maatregelen kwamen tot stand, en die twee maatregelen werden op het initiatief der Whigs genomen en door de krachtige pogingen dier Whigs tot een goed einde gebracht. Het waren: de admissie der Joden in het parlement en de overdracht van het bestuur van Indië aan de koningin.
Overigens bepaalden zich de Tories tot benoemingen, tot zwenkingen, laveeren hier en ginds. Gedrongen door de vroegere pogingen van Lord John Russell in 1852 en 1854 en door de krachtige impulsie van Bright in 1858 om een reform-bill te geven, gaf Disraeli iets ten beste dat Bright niet onaardig vergeleek met het diner dat een Spanjaard (naar men zegt) aan zijn gasten geeft, een klein beetje eten en een ontzettend groot tafelkleed. Het parlement verwierp het ontwerp en dadelijk waren de Tories gereed met een ontbinding. Want de Tories zijn onmiddellijk klaar met een dissolutie. Zij begrijpen niet dat dit uiterste middel met eenige be- | |
| |
hoedzaamheid moet gehanteerd worden. Drie malen waren zij in onzen tijd aan het bestuur, driemaal was er ook ontbinding. Eerst in 1852 - toen in 1859 - en nu weder in 1868. Telkens is het hun echter mislukt. Doch loopen wij niet vooruit. Zij riepen een nieuw parlement in den zomer van 1859 in het leven, en dit nieuwe parlement riep onmiddellijk Palmerston als eersten minister. De Tories hadden niets uitgericht dan de geldmiddelen van den staat in wanorde gebragt. Gladstone, die met het jaar 1860 eerst waarlijk toont wat hij is, en die toen zijne waarlijk grootsche finantieele hervormingen, nedergelegd in zijn ongeëvenaarde budgetten, begint, heeft met deze woorden geconstateerd het finantieele beheer, waartoe het onder Disraeli in 1859 was gekomen: ‘terwijl tusschen 1842 en 1853 de vermeerdering van rijkdom der natie ongeveer telkens 12 pCt. en de vermeerdering van haar uitgaven 8¾ pCt. toenam - was in 1859 de vermeerdering van den rijkdom met 16½, maar die der staatsuitgaven met 58 pCt. geklommen.’
Wij slaan nu zes jaren over en in 1866 vinden wij de Tories weder aan het bestuur. De liberale partij was overmoedig geworden en had zich verdeeld. De Reform-bill door Gladstone in het Lagerhuis verdedigd, was gevallen, omdat een gedeelte der liberalen onder Lowe zich van Gladstone had afgescheiden. Door de bres had Disraeli zich binnengedrongen en had hij de regeringsbanken veroverd. Derby en Disraeli hadden nu op hunne beurt een reform-bill voorgedragen. Maar ziedaar, onmiddellijk was hun tactiek weder deze: inderdaad de tegenpartij te laten regeren. De Reform-bill, die dan ook in 1867 tot stand kwam, is inderdaad het werk van het parlement, en zij is des te vrijgeviger geworden, naarmate iedere partij als het ware telkens de andere poogde te overtroeven. De wet is in den waren zin van het woord een palimpsest. Het origineel van het schrift van Disraeli is geheel en al geradeerd, en daarboven is iets geheel nieuws geschreven. Gladstone en de zijnen dicteerden langzamerhand de bepalingen; vooral bleek dit met de bepalingen die de toepassing betroffen: de begrenzingen der kiesdistricten, de wijze van handelen bij gebleken kuiperij en omkooping. Ziende dat het Tory-gouvernement bijna lijdelijk volgde, begonnen de liberalen allerlei maatregelen voor te brengen en te doen aannemen, totdat Gladstone eindelijk begreep de ministers tot een grooten veldslag te moeten uitdagen, ten einde de positie te
| |
| |
marqueeren. Hij nam een denkbeeld op, dat hij in Maart 1865 in het parlement had geuit, namelijk dat de positie van de staatskerk in Ierland een valsche positie was, en bij de behandeling van het adres in November 1867 gaf hij te kennen, dat hij op dat terrein de Regering afwachtte. De Regering nam den handschoen op en den 10den Maart 1868 hield graaf Mayo, namens de Regering, zijn speech over Ierland. De inhoud van die rede was, dat Disraeli iets voor Ierland wilde doen. Aan de Catholieken zou een universiteit gegeven worden en voorts zou meer gelijkstelling in het kerkelijke verkregen worden, door een opheffing der thans ter neder gedrukte kerk, niet door een vernietiging der rechten van de staatskerk - ‘a levelling up, not confiscation’. - Tegen die theorie plaatste Gladstone zijn stelling, dat de kerk in Ierland op moest houden een staatskerk te zijn. Men weet het einde; een woedende strijd met Disraeli begon, en 30 April 1868 werd de stelling van Gladstone als eerste zijner resoluties met 330 tegen 265 stemmen in het Lagerhuis aangenomen. Doch in Mei verklaarde Disraeli in het parlement dat de koningin het parlement zou ontbinden, zoodra de gang van zaken het zou veroorloven.
Want alles kon zoo spoedig ditmaal niet gaan. Het parlement dat nu ontbonden werd, was het laatste dat volgens de Reform-bill van 1830 was verkozen. Er moest voor het eerst gekozen worden overeenkomstig de nieuwe wet van 1867.
Den 17den November 1868 hadden de verkiezingen - na eindelooze voorbereidingen - plaats. Het was een gansche staatsomwenteling die hier in volmaakten vredestijd werd volbracht. Geheel een groep van nieuwe kiezers - en daaronder vooral de arbeiders - werd tot de uitoefening van het kiesrecht toegelaten: en de conservatieven hoopten met hun stemmen hun voordeel te doen. Onder hun bestuur waren de nieuwe kiezers aan hun reeht gekomen. Doch die berekening, zoo zij ooit ernstig door Disraeli is gemaakt, faalde. De liberalen verkregen een meerderheid van 110 stemmen en de conservatieven hadden dus het spel geheel verloren. En wat het opmerkelijkst is, niets geschiedde van al datgene waarvoor men zich aan beide kanten eenigzins bevreesd had gemaakt. Lord Derby toch had de nieuwe Reform-bill volgens ieders meening juist gekarakteriseerd als a leap in the dark. Men was bang voor dit duistere: men vreesde dat allerlei uiterste elementen in dit parle- | |
| |
ment zouden komen, die de oude tact en richting zouden verstoren. De uitkomst heeft bewezen hoe ijdel die vrees was. Wil men een verwijt aan dat nieuwe parlement maken, dan kan het juist dit zijn, dat het zulk een fatsoenlijk juste-milieu parlement is. Wij spreken er niet eens van, dat excentriciteiten als Charles Bradlaugh niet gekozen werden, dat geen enkele arbeiders-candidaat (zelfs niet een George Odger) er een plaats konden vinden: - maar wat te denken van de uitsluiting van John Stuart Mill: wat te zeggen van den val van Osborne, Milner Gibson, Austin en zelfs van Roebuck? De adepten der adullamieten werden meestal geweerd; mannen wie men verdacht te veel litteraire talenten te zijn, als Anthony Trollope, werden niet herkozen: in één woord, wij vinden zooveel mogelijk een parlement van
hommes d'affaires: het parlement is waarlijk al te verstandig.
Zoo verstandig, - dat Disraëli onmiddellijk zijn ontslag aanbood, en het veld heeft overgelaten aan Gladstone. En zoo is dan Gladstone premier, omringd door het beste wat de liberalen in Engeland hebben aan te wijzen, en wel in de eerste plaats gesteund door Bright, wien een plaats in het kabinet is gegeven. Het is het kabinet, dat inderdaad reeds op het einde van 1865, na den dood van lord Palmerston, had moeten optreden. Toen schrikte men echter nog terug voor het idee van een Gladstone het premierschap te geven, en vroeg men den ouden Russell om het ministerie te leiden. Het was een politieke fout, waarmede de Tories weldra hun voordeel deden. - Gladstone heeft natuurlijk drie groote kwestiën voor zich: de kwestie der kerk, der finantiën en de houding tegenover het buitenland. Men achtte de kwestie der finantiën ook voor Engeland niet zonder gewicht, al heeft die kwestie geen onrustbarend karakter. Maar de Tories hebben, ouder gewoonte, het geld - zoo spaarzaam door Gladstone vroeger beheerd - op schromelijke wijze uitgegeven. Al wat gedurende 3 jaren was gewonnen op den weg van bezuiniging, was in twintig maanden door hen verteerd, zoo klaagde Gladstone in het parlement den 4den Mei 1868. Bij zijne finantiëele begrooting van April 1868 was Disraëli gedwongen aan te raden een verhooging van 2/d. per pond van den income-tax, en bovendien moest hij op die verhoogde, doch later inkomende belasting anticipeeren door een millioen pond sterling voor een jaar te leenen. Gladstone heeft dus ook in dit opzicht weder een beteren
| |
| |
weg in te slaan. - Wat het buitenland aangaat, zoo is natuurlijk niets te voorspellen. Dit ééne is te constateeren, dat de leiding der buitenlandsche politiek in even goede handen blijft. Was zij bij de Tories in uitstekende handen onder lord Stanley - ook lord Clarendon, die nu weder optreedt, is een first-rate staatsman, die zijn sporen al lang verdiend heeft. Wat de buitenlandsche politiek in het algemeen betreft, herinneren wij alleen aan deze zeer eigenaardige bijzonderheid, dat den 26sten Maart 1868 door den liberalen afgevaardigde Mr. Otway een voorstel werd gedaan, oogenschijnlijk van weinig gewicht, om in de preambule van de mutiny-act eenige weinige woorden te schrappen. In die wet toch was tijdens de regering van George II in 1727 de bepaling gevoegd, dat een staand leger in Engeland noodig was - niet alleen voor de veiligheid van het koningrijk, zoo als er reeds geschreven stond - maar ook ‘for the balance of power in Europe’, met andere woorden: Engeland had een leger noodig om het staatkundig evenwicht in Europa te kunnen handhaven, als dit evenwicht verstoord was; Engeland had dus een continentale politiek. Mr. Otway nu wilde aan de continentale politiek van Engeland, door een eenvoudige schrapping der woorden: ‘for the balance of power’ voor goed een einde maken. Een discussie ontstond. Lord Elcho sprak met vuur om die woorden te behouden. De Tory-minister sir John Pakington berustte in eene weglating, wijl de woorden ‘meant so very little’, en de motie, waarbij een bepaald tijdperk in de Engelsche politiek theoretisch werd gesloten, werd aangenomen.
Terwijl dus Engeland met een nieuw ministerie het nieuwe jaar intreedt, heeft ook Frankrijks keizer andere staatsdienaren gekozen. De minister van buitenlandsche zaken, de Moustier, heeft zijn ontslag bekomen, even als Pinard, de minister van binnenlandsche zaken. Zij zijn vervangen de eerste door la Valette, de tweede door Forcade la Roquette. Haast zouden wij uit die optreding van den marquis de la Valette durven opmaken dat er iets gewichtigs met Frankrijk in het jaar 1869 moet gebeuren. Twee malen is la Valette's naam reeds verbonden geweest aan zeer gewichtige politieke momenten of liever phases van het systeem van Napoleon III. Wij hebben beide die phases vrij uitvoerig beschreven in onze politieke overzichten van 25 Februarij 1862 en 25 October 1866 en zullen ze dus hier slechts kortelijk in herinnering brengen. De eerste phase had betrek- | |
| |
king tot de politiek, in acht te nemen tegenover den paus. Thouvenel, de flinke krachtige Thouvenel, was minister van buitenlandsche zaken, en la Valette was zijn ambassadeur te Rome. Thouvenel nu wilde de kwestie van Rome tot een solutie brengen. Hij richtte den 11den Januarij 1862 een dépêche aan la Valette, waarbij hij dezen opdroeg nieuwe pogingen aan te wenden om een verzoening te bewerkstelligen tusschen het hof van Rome en het nieuwe régime in Italië. Wanneer de grondslagen van zulk een schikking door Rome konden worden vastgesteld, zou Frankrijk zijne krachtigste middelen aanwenden om ook door het kabinet van Turyn dat plan te doen aannemen. Rome moest nu éénmaal begrijpen, que l'hypothèse d'une restauration du passé n'était plus réalisable. - Dit is de krachtigste uiting die door Frankrijk in deze
kwestie ooit is gedaan, en niet minder merkwaardig is het antwoord dat nu van wege den pauselijken stoel volgde. Het is vervat in de dépêche van la Valette aan Thouvenel van den 18den Januarij 1862. De Fransche gezant verhaalde daarin, hoe hij een onderhoud met den kardinaal-secretaris Antonelli had verkregen, en hoe deze de meest bepaalde weigering had uitgesproken, om zich met het kabinet van Turyn op eenigen grondslag, welke ook, te verstaan. ‘Nooit zullen wij vrede sluiten met die roovers. Eene transactie op dit terrein is onmogelijk’, en de kardinaal liet daarop voorts die merkwaardige woorden volgen, die ook voor de toekomst alle hoop op schikking ontnamen: ‘De Heilige vader bij zijne verheffing, de kardinalen bij hunne benoeming, verbinden zich bij eede nooit iets van het grondgebied van de kerk af te staan. De paus zal dus geen concessie van dien aard doen; een conclave zou het recht daartoe niet hebben; een nieuwe paus zou het mede niet kunnen doen; en zijn opvolgers, eeuw in eeuw uit, zouden evenmin vrij zijn zulks te onderstaan.’ Voorts werd verzekerd dat de paus geen verzoening met Italië van noode heeft. ‘Het is niet waar dat er oneenigheid bestaat tusschen Italië en den Heiligen vader. Zoo de paus met het kabinet van Turyn gebroken heeft, zoo staat hij op den uitmuntendsten voet met Italië. Zelf Italiaan en de eerste der Italianen, lijdt hij onder het lijden van zijn land en deelt hij met smart in de wreede beproevingen die de Italiaansche kerk treffen.’
Deze merkwaardige en alles afsnijdende dépêche teekende de positie van Frankrijk en Rome goed af. Het werd een keerpunt voor
| |
| |
de Fransche politiek tegenover Rome. Theuvenel bleef niet lang meer minister en ook la Valette werd tot andere functiën geroepen; maar wat ook later gebeurd zij, het blijft een feit dat die twee staatslieden toen ten minste een solutie hebben beproefd, en het flinkste woord in de kwestie hebben uitgesproken. - De tweede gelegenheid waarbij la Valette's naam in de buitenlandsche politiek een geduchten klank kreeg, was in 1866, na het sluiten van den vrede van Praag, waarbij Pruissen het verbazend overwicht over Duitschland kreeg. Een groote onrust was in Frankrijk ten gevolge van die overwinning van Pruissen ontstaan. ‘Hannibal ante portas’ werd de kreet. Zou de Duitsche eenheid zich vestigen met de snelheid en kracht waarmede een kanonskogel door de lucht snort? En zou Frankrijk gedoogen dat rustig zulk een groot Duitsch rijk zich aan zijn grenzen vestigde? Het was blijkbaar dat die ideeën der oude politiek van Frankrijk wakker werden, eene politiek gegrond op het kwasi-beginsel dat Frankrijk alleen dán machtig kon zijn, wanneer haar omringende naburen zooveel mogelijk verdeeld en zwak waren. Die politiek was wel is waar door Frankrijks keizer verlaten, toen hij medewerkte om de éénheid van Italië in het leven te roepen, maar zou nu Frankrijk ten tweeden male zulk een ruime opvatting van het staatsleven, zulk een milde toepassing van de leer der nationaliteiten huldigen? Het scheen twijfelachtig. Drouin de L'huys, de toenmalige minister van buitenlandsche zaken, geheel opgevoed in Orleanistische traditiën, wankelde. Kleine diplomatische schermutselingen begonnen reeds, toen eensklaps de tijding trof dat Drouin de L'huys zijn ontslag had bekomen, en dat interimistisch la Valette de
politiek van Napoleon III ook in de Duitsche kwestie zou bloot leggen. De uiterst merkwaardige circulaire van 16 September 1866 is door hem onderteekend. Eene volledige erkenning van de vergrooting van Pruissen werd daarin gevonden. Al de redenen werden opgesomd die het voor Frankrijk - in Frankrijks belang - wenschelijk maakt dat Pruissen zich op den eenmaal aangenomen weg consolideerde. In de eerste plaats geldt de regel: L'empereur ne croit pas que la grandeur d'un pays dépende de l'affaiblissement des peuples qui l'entourent, et ne voit de veritable équilibre que dans les aveux satisfaits des nations de l'Europe. Gulden woorden, die slechts voor de kleinere staten hun kostbare waarde verloren, toen men in dezelfde circulaire de gedachte las dat de kleinere staten hun tijd
| |
| |
hadden gehad. Une puissance irrésistible - faut il le regretter? - pousse les peuples à se réunir en grandes agglomérations, en faisant disparaître les Etats secondaires. Cette tendance nait du désir d'assurer aux intérêts généraux des garanties plus efficaces. Peut être est elle inspirée par une sorte de prévision providentielle des destinées du monde. Tandis que les anciennes populations du continent, dans leurs territoires restreints, ne s'accroissent qu'avec une certaine lenteur, la Russie et la république des Etats-Unis d'Amérique peuvent, avant un siècle, compter chacune cent millions d'hommes. Quoique les progrès de ces deux grands empires ne soient pas pour nous un sujet d'inquiétude, et qu'au contraire nous applaudissions à leurs généreux efforts en faveur des races opprimées, il est de l'intérêt prévoyant des nations du centre européen de ne point rester morcelées en tant d'Etats divers sans force et sans esprit public. Dus tegen Rusland? ...... Want America zal wel met de haren er bijgesleept zijn. Hoe het zij, la Valette had wederom zijn naam verbonden aan een zeer marquante uiting van het keizerrijk, en zijn optreden doet dus reeds van zelf vermoeden dat wellicht verrassende wendingen op handen zijn; hij is bovendien de minister van binnenlandsche zaken geweest, onder wiens bestuur de meer liberale wetten op de drukpers en op het recht van vereeniging zijn tot stand gekomen; in één woord, hij is een van de weinige knappe mannen die het tweede keizerrijk bezit, en dat rechtvaardigt als hij op het gebied der politiek des bonnes
fortunes heeft.
Voilà ce que l'on dit de lui
Dans la gazette de Hollande.
Pruissen behoeft met geen nieuw ministerie het jaar 1869 in te treden. Toch is de oude minister er altijd even nieuw. Nu vooral, nu Bismarck na lange ongesteldheid weder de koorden der regering in handen heeft genomen. Meer dan ooit komt de vraag op, of Bismarck reeds zijn laatste woord gesproken heeft? Zal hij, die op het slagveld van Bohemen een vrede dicteerde, waarbij zoowel aan den staat als aan de maatschappij nieuwe ontwikkeling werd gegeven, zich steeds met de reactionnaire elementen van zijn land blijven verbinden? Het is een eenig schouwspel geweest, een minister die te midden van het kanongebulder regelen stelt voor het leggen van spoorwegen, het inrichten van tarieven, het vormen van
| |
| |
debouchés voor handel en industrie, het vestigen van de vrijheid van verkeer en van arbeid: - en zal dezelfde man die dat deed, zich blijven keeren tegen hen die toch eigenlijk de meest levenwekkende elementen vertegenwoordigen? Zal hij blijven weigeren zich in contact te stellen met de levenskrachten van het volk?
Het jaar 1868 heeft voor het eerst een vol licht op den oorlog van het jaar 1866 geworpen, door het openbaar worden in de maand Julij van de onberekenbaar gewichtige dépêche van graaf Usedom aan la Marmora bij het uitbreken van den oorlog. Het werd nu duidelijk dat als Italië maar gedurfd had, als het slechts ingegaan was op de stoute plannen van von Bismarck, de toestand van Europa nog een gansch andere zou geworden zijn, dan zij reeds nu is. Pruissen sloeg in die nota aan Italië voor, den oorlog à fond te behandelen, zich niet op te houden met de vestingen die Lombardije bedreigden, maar altijd voorwaarts met haar leger op te trekken, tot in het hart van Oostenrijk, tot Weenen. Van zijn kant zou Pruissen ook naar Weenen zijn troepen richten en ondertusschen zou aan de beide legers de coöperatie op een gemeenzaam terrein verzekerd zijn, en wel in Hongarije. Aan de oostkust van de Adriatische zee toch zou een sterke expeditie door vrijwilligers uit Italië en uit alle natiën gevormd worden, en dit corps zou onder de bevelen van Garibaldi gesteld worden. Dit corps nu zou oprukken naar Hongarije. Volgens Pruissen's opgaven zouden de Slaven en Hongaren dit leger als een bevriend leger ontvangen; de Croatische en Hongaarsche regimenten zouden daartegen niet willen strijden. Van uit de grenzen van Silesië zou Pruissen een zoo talrijk mogelijk vrijwillige legerschaar, uit Slavische elementen zamengesteld, mede naar Hongarije doen trekken, en de Pruissische en Italiaansche legers zouden zoo bij hun aanval op Weenen gedekt zijn. Pruissen zou de helft van de kosten voor al die vrijwillige scharen ook uit Italië dragen. - Men ziet het dat Bismarek zoo èn Garibaldi èn Hongarije als het
ware ontketende, om te zamen met deze revolutionnaire elementen de zaak der legitimiteit, vertegenwoordigd door Oostenrijk en het clericale element, ten val te brengen.
Waarlijk als zulk een weg gevolgd was, zou Italië wellicht niet meer met een Romeinsche kwestie zich hebben behoeven te folteren, en zou Duitschland het probleem van de Mainlinie wellicht met één slag reeds overwonnen hebben. Wantduidelijk is het gewor- | |
| |
den, dat het sluiten van den vrede van Praag, met bepaling van de Mainlinie als grens voor Noord-Duitschland, slechts een reserve van Bismarck is geweest, een zeker iets waarmede men zich vergenoegde omdat het meerdere door de schuld van Italië niet te krijgen was. - Helderder en helderder wordt het ook allengs aan velen, dat Bismarck toch eigenlijk niet de man van het verleden is; in vele opzichten dient hij den vooruitgang, wel is waar niet uit liefde voor de vrijheid, maar uit politiek instinct. De nationaalliberale partij in Duitschland vergeeft hem zooveel, omdat het haar gebleken is welk eene moeite hij met zijn koning heeft. Dat die goede oude koning reeds door toedoen van Bismarck de politiek heeft opgegrepen op het punt waar Frederik de Groote ze had moeten laten vallen, is reeds zulk eene overwinning, dat men den premier niet dadelijk lastig wil vallen, wanneer hij den koning zijn overige ministers niet kan ontwringen. De koning beschouwt die ministers als een oud edelman zijn kamerdienaren. Ze zijn vergrijsd in zijn dienst; hij kan hen immers niet wegjagen. Wanneer men den koning duidelijk maakt dat deze of gene minister het volk, zonder nut voor de kroon, verbittert; dat de minister niet alleen een plaag voor het land, maar ongeschikt en traag is, zoo antwoordt de koning, dat de dienst van dien man hem niet mishaagt, en dat hij er aan gewoon is met dien man te werken. Wanneer men dan volhoudt, klaagt de koning dat men hem, den zeventigjarigen, van een trouw dienaar
wil scheiden; - en wanneer men zijn plan toch niet laat varen, wordt de koning boos. - Poog dan eens parlementair te regeren onder zulk een vorst! Toch heeft Bismarck reeds veel verkregen, dat hij den vriend des konings, den bepaald feodalen reactionnairen graaf zur Lippe, heeft ter zijde geschoven. Het volk - zoo schijnt zijn verzoek te zijn - moge nog slechts een wijl genoegen nemen met de anderen, en zelfs voor de bittere woorden, die nu reeds Leonhardt zich liet ontvallen, een wijl de ooren sluiten.
Want zoolang de koning leeft, kan de vooruitgang alleen plaats vinden onder streng conservatieve en monarchale vormen. De soldatenstok moet voor veel dingen de hefboom zijn. Autoriteit en geen majoriteit moet nog altijd de leuze blijven. Het zou verachtelijk voor een Hohenzollern zijn te doen wat het volk hem inspireerde, en niet te ontkennen is het, dat de persoonlijkheid van von Bismarck, hoezeer
| |
| |
zijn verstand een breederen weg verkiest, zich het liefst in de vormen van 't ancien regime plooit. Hij is van den eenen kant te veel een zoon der jonkers uit Brandenburg; van den anderen kant zit er veel te veel de stof van een revolutionnair in. Den gelijkmatigen, vasten, voor allen denzelfden gang van een wet weet hij niet te eerbiedigen. Hij voert altijd persoonlijke politiek, terwijl het meesterstuk van Cavour juist dit was, dat hij het wist te doen voorkomen alsof hij alleen de politiek der Italianen volvoerde. Doch dat zijn werk - hoe persoonlijk een kleur het ook heeft gekregen - iets beteekent, blijkt het best daaruit, dat als hij morgen kwam te sterven, toch geen oogenblik het bestaan van zijn werk in gevaar zou zijn. Het heeft onmiddellijk het karakter van duurzaamheid gekregen.
En daarom blijft Bismarck met zijn dualistische persoonlijkheid - een verbond tusschen het nationale idee en het aristocratisch element - voor de politiek der XIXe eeuw ‘a representative man.’
Of ooit von Beust zulk een ‘representative man’ wordt, moet de tijd nog leeren. De geschiedenis teekent tot nu toe slechts van hem op, dat hij echt diplomatisch door alle moeijelijkheden weet heen te glijden en Oostenrijk vooreerst weder in den zadel heeft gezet. De moeijelijkheden beginnen echter zich op te hoopen nu ook de Oostersche kwestie weder een kwestie wordt. Het is alsof het Zuiden van Europa geheel en al uit zijn oude voegen moet worden gelicht. Nauwelijks heeft de revolutie aan Italië een ander aanzien gegeven, of ook Griekenland begint weder zijn droom van een grooten eerbied, of ook Spanje heft zich op. De staatslieden behoeven niet eens luidruchtig nieuwe wegen in te slaan; de volken gaan hen voor.
Wie ook eenigzins luidruchtig het nieuwe jaar ingaat, de aanstaande president van het luidruchtigste volk der wereld zeker niet. Grant heeft door zwijgenden tact zijn plaats gewonnen. In dubbelen zin past op hem de lofspraak van den soldaat door den braven Trim geuit. Ze disputeeren weder, Uncle Toby en zijn korporaal, over den voorrang van het leger boven de burgerlijke betrekkingen. Ditmaal gaat echter Trim zelfs voor uncle Toby te ver. A soldier - said my uncle Toby, interrupting the Corporal, is not more exempt from saying a foolish thing, Trim, than a man of letters. - ‘But not so often an please your honour’, replied the Corporal. My uncle Toby gave a nod.
| |
| |
En zoo staan al die staatslieden - zwijgend of oreerend of depèches concipieerend - te wachten op het nieuwe jaar dat komen zal. Zij luisteren of de plechtige klokslag, waarmede het oude jaar 1868 ten grave wordt gebracht, haast weerklinkt. Het eeuwig gelijkmatig tikken van het werelduurwerk wordt een oogenblik, een onmerkbaar oogenblik, afgebroken. De doffe slagen van het laatste uur van het jaar 1868 krijgen haast een geaccentueerden toon, luider en luider:
Heu! Heu! nos miseros quam totus homuncio nîl est!
H.P.G. Quack. |
|