De Gids. Jaargang 32
(1868)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 611]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nog iets over de Kinakultuur.De Kinakultuur die thans op het voorbeeld van Nederland, in zeer vele koloniale landen beproefd wordt, is uit haren aard eene zaak van wetenschappelijke bemoeijing. Plantengeographische nasporingen wekten het denkbeeld op, den kinaboom van Zuid-Amerika naar andere gewesten over te brengen, en wetenschappelijke kennis bestuurde de keuze van bodem en klimaat, daarvoor het meest geschikt: kundige mannen werden naar Peru, Bolivia en Ecuador gezonden, om de beste soorten te leeren kennen en over te planten; aan ervaren tuinbouwkundigen werd het aanplanten in het nieuwe vaderland toebetrouwd; ter beoordeeling van de aanvankelijke uitkomsten, om na te gaan welken invloed het nieuwe vaderland op het gehalte aan werkzame bestanddeelen bij de veschillende kinasoorten uitoefende en om aldus den verder te volgen weg te bepalen, werd en wordt de voorlichting der scheikunde ingeroepen: kruidkundigen verschaffen opheldering over de kenmerken der talrijke en moeijelijk te onderscheiden soorten van dit boomgeslacht; in de kennis der handelswaren ervaren mannen houden zich bezig de waarde der nieuwe basten te bepalen. - De onderneming die op een of ander van deze punten met niet genoegzame kennis werd bestuurd, geraakte op dwaalwegen: onze eigen kultuur heeft daarvan het voorbeeld opgeleverd. Daardoor gewaarschuwd, stelde het Engelsche gouvernement de kundigste mannen aan het werk en had de voldoening, alle klippen zooveel mogelijk te vermijden. Het is van algemeene bekendheid dat onze zaak thans den meesten voorspoed geniet en de schoonste uitkomsten belooft. En toch werd zij door een amendement bedreigd, dat bij de behandeling der Indische begrooting in de zitting van 2 April l.l. (Bijblad No. 72, blz. 264) werd voorgesteld, en de strekking | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 612]
| |||||||||||||||||||||||||||
had om de kinakultuur te brengen onder de leiding der ambtenaren, die met het toezigt en de leiding van alle gouvernementsculturen zijn belast. - ‘Het geldt hier, werd er gezegd, naar het mij voorkomt, een voorstel, waarover de Kamer volkomen bevoegd is te oordeelen, want het betreft eenvoudig de quaestie of men de zaak van de kinakultuur in haren normalen toestand wil brengen en dit doen wil zonder schade voor de zaak en met eene aanmerkelijke bezuiniging voor den lande.’ De spreker zou dit voorstel niet gedaan hebben, ‘indien niet bij hem, op grond van locale kennis, de overtuiging bestond, dat het zonder de minste schade voor de kinacultuur door de vergadering kon worden aangenomen.’ - Zes leden ondersteunden het voorstel, stellig niet op grond van die ‘locale kennis’, maar denkelijk omdat zij zich onnadenkend op een onbekend gebied bevonden. Behoorlijk voorgelicht, waren zij zeker tot dien stap niet gekomen. Met het oog op de geheele geschiedenis onzer kultuur en de nieuwe verblijdende phase die zij sedert eenige jaren is ingetreden, zou naar mijne overtuiging het aannemen van het voorstel door de Kamer een votum geweest zijn tot vernietiging der kinakultuur in Nederlandsch Indië. De meerderheid der leden was dan ook voorzigtiger en bewaarde het stilzwijgen. Toen men nog geene ondervinding ter zake van de kinakultuur had opgedaan, nog geene voorstelling had van haren ingewikkelden aard, zou men ter goeder trouw hebben kunnen denken, dat men haar met de koffijkultuur kon gelijk stellen en overlaten aan administrative ambtenaren, maar wie met den aard en de geschiedenis der kinakultuur in onze en in andere Koloniën maar eenigzins bekend is, zal de dringende noodzakelijkheid erkennen, dat onze kultuur nog gedurende geruimen tijd aan de leiding en de zorgen der wetenschap moet blijven toevertrouwd en dat zij wegens de daar later aan te verbinden kininefabricatie nooit geheel met andere kulturen kan worden gelijkgesteld. Eerst wanneer de noodige ondervinding tot rijpheid zal zijn gekomen en daarmede de kultuur als definitief gevestigd kan geacht worden, is het tijdstip daar, haar over te laten aan bestuurders, die slechts de gestelde regels te volgen hebben. Maar ook dan zal deze kultuur niet van zoo eenvoudigen aard zijn als bijv. de koffijof cacao-kultuur, de rijstbouw, de aanplant van suikerriet, tabak, enz. De bijzondere soorten toch van den kinaboom brengen verschillende basten voort, onderscheiden in gehalte en han- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 613]
| |||||||||||||||||||||||||||
delswaarde, en deze voortbrengselen worden bovendien gewijzigd door de bijzondere gesteldheid in het nieuwe vaderland. Verdere nasporingen in de wouden van Zuid-Amerika zullen nog nieuwe soorten aan het licht brengen, wier kultuur naar de regels der wetenschap moet beproefd, wier waarde voor den handel door wetenschappelijk onderzoek moet bepaald worden. Om alle deze en andere redenen zal de kinakultuur gestadig behoefte hebben aan de voorlichting der wetenschap en van dien tak, dien men Quinologie noemt. - Ook voor het welslagen der particuliere kinakultuur, die in Britsch Indië reeds eene aanzienlijke uitbreiding verkregen heeft, en in Nederlandsch Indië thans ook begint, is de wetenschappelijke leiding der gouvernements kinakultuur eene noodzakelijke voorwaarde. Zonder de dáár te verkrijgen voorlichting en raadgeving tast de particuliere kweeker in het duister rond en staat bloot aan mislukking zijner onderneming. Toen de plannen voor onze kultuur beraamd worden, was men van deze waarheden overtuigd, en de Heer van Gorkom werd daarom opzettelijk in de studie der Quinologie opgeleid. Dat men hem aanvankelijk niet aan de kultuur verbonden heeft, schrijf ik toe aan Junghuhn's invloed, en hoe zich die invloed heeft doen gelden, zou welligt door het Indisch Archief opgehelderd kunnen worden, indien men daarbij nog belang had. Thans is de geheele zaak aan de leiding van van Gorkom toebetrouwd, volgens besluit van den Gouverneur-Generaal Sloet van den Beele, die daardoor de onderneming op den regten weg gebragt heeft. Wat de Minister Hasselman van het bovengenoemde amendement gezegd heeft, was ongetwijfeld eerlijk bedoeld, maar ontwijkend, ja eenigzins toegevend. Had de Minister de Kamer over de geschiedenis en den tegenwoordigen toestand onzer kinakultuur kunnen voorlichten, dan ware men tot een dadelijke beslissing gekomen: hij had kunnen mededeelen dat de onderneming thans in eenen bloeijenden staat verkeert, en de Kamer, die vroeger zich met ongunstige berigten meer dan eens bezig hield, had hare tevredenheid kunnen betuigen. Het ontwijkend antwoord van den Minister verwonderde mij te meer, daar ik onderstel dat de Heer Hasselman zich gedurende zijne ministeriële loopbaan met die zaak wel had bezig gehouden. Het is toch voor niemand een geheim, dat er altoos nog een zekere agitatie onderhouden wordt, wier doel schijnt te zijn, de vroe- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 614]
| |||||||||||||||||||||||||||
gere dwalingen te vergoêlijken en den tegenwoordigen toestand buiten het heldere licht te houden. Van dat pogen zal ook wel iets tot den Minister zijn gekomen en deze kon daardoor aanleiding gevonden hebben er zich mede bezig te houden. Daar de Minister beloofde naar Java te zullen schrijven, zal dat ook geschied zijn. Wat er van daar berigt is, is mij onbekend, maar zeker schijnt het, dat het Indisch bestuur tot nu toe geene aanleiding gevonden heeft, den ijverigen en kundigen van Gorkom van het terrein, waarop hij tot aller tevredenheid werkzaam is, te verwijderen. De lezer, die zich mijne mededeelingen over de kinakultuur in het Mei-nummer van ‘de Gids’ herinnert, kan thans door vergelijking der cijfers nagaan, met welke snelheid en gunstige resultaten de onderneming in den jongsten tijd vooruitging, wanneer hij een blik slaat in het jongste officiële verslag, dat ik hier woordelijk laat volgen.
‘Berigt nopens de kina-kultuur op Java, over het 2de kwartaal 1868. Gedurende dit kwartaal zijn van de deugdzaamste kina-soorten aangewonnen:
De weêrsgesteldheid was alleen voor de jongste aanplantingen | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 615]
| |||||||||||||||||||||||||||
minder gunstig: door de aanhoudende droogte, moest ook de uitbreiding der plantsoenen gestaakt worden. Daarentegen werd de ontginning van boschgronden krachtig voortgezet en zal er binnen twee maanden voldoend terrein voor het volgend jaar gereed komen. Door vrije daglooners werden 11160 dagdiensten gepresteerd. Het getal vaste, meer of min geoefende arbeiders, bedraagt 120, waarvan een derde ongeveer gestadig in de kweekerijen werkzaam is. De ontwikkeling der plantsoenen van 1866 en 1867 is zeer bevredigend. Op het Tiloe- en T. Prahoe-gebergte mag zij zelfs buitengewoon heeten. Op het Malawar-gebergte zijn de tuinen van 1867 ten achteren. Zonder dat bepaalde oorzaken kunnen worden opgespoord, krullen en verdorren de bladeren der Calisaja-planten en schijnen haar levenskrachten te sluimeren. Op andere établissementen wordt dit verschijnsel slechts bij uitzondering waargenomen. Ook in 1866 vertoonde zich een dergelijke ziekte in den aanplant van het jaar te voren. De gevolgen waren echter onbeduidend en diezelfde aanplant heeft zich sedert zoo volkomen hersteld, dat er in 1871 een paar duizend kilogrammen bast van geoogst zullen kunnen worden, om die als eerste proeven van Java's kultuur, aan de markt te brengen. Het is te verwachten, dat eenige flinke regenbuijen de Malawar-plantsoenen wel weder tot hunnen normalen toestand zullen terugbrengen. Er beginnen nu vele Condaminea's te bloeijen en ook van enkele Lancifolia's kunnen tegen het einde van dit jaar vruchten verwacht worden. Calisaja-zaden worden voortdurend in menigte geoogst. Zelfs onder de planten, die in 1865 gewonnen werden van Amerikaansche zaden, - Calisa-vera-, - zijn eenige exemplaren met rijpende vruchten beladen. Door de milde en krachtige medewerking van Dr. Twaithcs te Peradenia, - Ceylon, - werd de voorraad van Succirubra- en Condaminea-planten aanzienlijk vermeerderd. Die hulp is hoog gewaardeerd en zal ons vooreerst nog zeer welkom blijven. Van de uit Bolivia ontvangen Calisaja-zaden zijn betrekkelok slechte uitkomsten verkregen: er ontkiemden niet meer dan ruim 5000 plantjes. De meeste kweekhuizen hebben belangrijke herstellingen on- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 616]
| |||||||||||||||||||||||||||
dergaan. Twee nieuwe inrigtingen werden voltooid en maatregelen zijn genomen, om de kinasoorten, waarvan hier nog geene zaden worden geoogst, met meer snelheid door stekken te vermenigvuldigen. Eerst in de maanden September en October zullen overal groote partijen Calisaja-zaden te kiemen worden gelegd, omdat voortaan het streven moet zijn, de massale uitplantingen uitsluitend tegen het invallen van den regentijd te doen plaats hebben en reeds 9 à 12 maanden na het te kiemen leggen dier zaden, de planten voor overbrenging in den vollen grond geschikt zijn. De Heeren Mastenbroek en Gallenkamp te Amsterdam hebben de uitkomsten van hun onderzoek van Jaca-kinabast berigt. Ook Dr. Zimmer liet in zijne wereldberoemde kinine-fabriek te Frankfort a/M., eene analyse verrigten en de verkregen resultaten stemden goed overeen. Diezelfde Heeren onderzochten, voor eene vergelijkende proef, een paar monsters kina-bast uit Britsch-Indië, in Augustus 1867 te Londen in veiling gebragt. De Java-bast werd gunstig beoordeeldGa naar voetnoot1. Voortdurend worden er door partikuliere ondernemers kinazaden aangevraagd. Tot heden blijkt echter niet, dat men zeer gelukkig is in hunne behandeling. Wilde men zich de kosten van transport van planten getroosten, dan zouden de proeven stellig beter uitvallen en de algemeene sympathie voor bijzondere aanplantingen daarvoor opgewekt of bevorderd worden.’
Utrecht, 1 Oct. 1868. F.A.W. Miquel. |
|