voorkomen, naast de feilen, die ruimschoots daarin aanwezig zijn, moeten gesteld worden.
Ik ben overtuigd, dat Referent en elk ander deze betuiging zullen aannemen en hoop, dat de eerste eens later, met het oog dan op een enkel druifje, wat genadiger voor de distelen zal kunnen zijn.
Hoezeer de wenken van den recensent op harde wijze gegeven worden, ik ben er hem erkentelijk voor; elk schrijver toch heeft voorlichting noodig en het is niet de eerste maal, dat ik verzeker hoe hoogen prijs ik daarop stel. Doch de waarheid moet dien naam verdienen, en in de wenken van Ref. komt veel voor, dat hem onvoorwaardelijk moet toegestemd worden, dat reeds bij den schrijver zelven was opgerezen, vóór dat deze beoordeeling hem onder de oogen kwam.
Gij bekent, dat George durft zeggen, wat hij meent; - gij zult dus gelooven, dat George u dankbaar is en zijn zal voor elke teregtwijzing, die hij zal ontvangen; dat hij voorlichting zoekt en vraagt, al moge zijn heelmeester dan ook wat hardhandig zijn. Maar evenzeer wensch ik, geene ongemotiveerde veroordeelingen of onbetamelijke grappen tot mijne leering te ontvangen, en ieder zal het met mij eens zijn, dat, zoo lang men op het moeijelijk terrein van den humor in ons land niet méér kan aanwijzen, dan tot heden het geval was, men nooit te grif kan zijn, om het valsch vernuft van menschen, die iets veroordeelen dat zij zelven niet kennen, te beantwoorden.
Maar u en elk, dien het ernst blijkt te zijn, zijne roeping te vervullen, noodig ik uit de eenige deugd misschien van het werkje, na mijne opregte verklaring, niet langer weg te cijferen en in uwe poging te volharden, den Augias-stal te reinigen, dat is: den schrijver daartoe de behulpzame hand te bieden, opdat meer en meer de disteltakken welligt verminderen en de vruchten eens beter kunnen worden. Welke fijne vrucht is trouwens ooit zonder zorgvolle hulp rijp geworden?
Wij hebben zoo weinig in ons landje en toch wordt dikwijls het zaad vertreden, zoo mogelijk uitgeroeid, zoo als dit maar al te zeer gebeurd kan zijn.