| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 Junij 1867.
Wij zijn in het volle genot van den zomer; de zon werpt brandende stralen over land en stad: de wereld heeft voor een groot deel haar zaken en zorgen vergeten, en viert, waar het slechts eenigzins mogelijk is, feest. Parijs vooral. Daar is een drukte en een gewoel, bijna onbeschrijfelijk. De familie Benoîton, niet alleen de moeder van 't huisgezin, is den ganschen dag op straat. Elk uur brengt een stroom van vreemdelingen om de wereld-tentoonstelling te zien; en naar de Tuileriën, waar de keizer zit, rijden de keizers en koningen van Europa, om bij deze gelegenheid hun hulde aan Napoleon te brengen. Het moet een trotsch gevoel voor hem zijn geweest toen den eersten Junij de keizer aller Russen met zijn stoet hem kwam begroeten; de handdruk dien de keizers elkander gaven, deed van zelf aan geleden leed, aan gevoerden strijd denken, doch beteekende nu ook eensgezindheid in de toekomst; wellicht werden er gansch tegenovergestelde gewaarwordingen gevoeld toen 4 dagen later de koning van Pruissen diezelfde trappen besteeg! Hoe dit zij: Parijs heeft den czaar en den koning uit Berlijn langs zijn straten zien rijden en wandelen. Ruslands keizer was vergezeld door prins Gortchakoff, zijn spiritueelen kanselier: doch op den czaar zelven viel allereerst en overal het licht. Zijn kloeke forsche gestalte, zijn ridderlijke bewegingen werkten op de verbeelding. Hem aanziende, dacht men aan iets grootsch, aan het verre Noorden, aan het ijs van de Newa, aan het wijde Oosten, tot waar de steppen zich verliezen in de onmetelijke uitgestrektheden van Azië. Met recht verguldde de zon zijn blinkenden helm; de blik werd verblind en het oordeel beheerscht; men steeg als het ware mede te paard en
| |
| |
reed naar ongekende mysteriën. - Ah! notre tsar n'est pas un monarque en peinture! - Was dan de koning van Pruissen zulk een... monarch? Niets heeft de Parijzenaars wellicht meer verbaasd dan het goedhartige, rustige, dood-eenvoudige uiterlijk van koning Wilhelm. Hoe, was dat dan die oorlogsgod, wiens oogen bliksems schoten! Men had zich verbeeld kanonnen te hooren dreunen en rollen bij het enkel hooren van zijn stem, en ziedaar, de vorst was zoo burgerlijk-hartelijk, zoo vertrouwelijk dat hij bijna het hart won - maar, wacht slechts: achter hem rijdt in kurassiers uniform een ijzeren gestalte, die wellicht een andere plooi aan al die goedhartigheid geeft! Laat de koning slechts glimlachen, en, gemoedelijk Duitscher als hij is, de levendige Franschen zoo goedig aanstaren, daar is er geen onder al die Parijzenaars, die niet allereerst naar den president-minister ziet, voilà Bismarck, ohé Bismarck!
Welk een maskerade van vorsten, militairen en alle mogelijke en denkbare costumes! Het is een onafgebroken rij van feesten. Door de breede straten van het herbouwd Parijs - ook over de boulevard Sebastopol, o keizer van Rusland! - golft de menigte als een zee van menschen: daar is, dank zij de zorgen van Haussmann, lucht en licht in de stad zelve gebracht: waar in de naauwe kamers der uiterlijk soms zoo weidsche huizen de menschen opééngepakt wonen, daar kunnen zij ten minste nu op straat de volle ruime lucht inademen, het groen der boomen overal zien, en aan fontein en fontein zich laven. In de meest woelige en drukke stad ter wereld zijn als het ware hoekjes van landschappen overgebracht, en tooverachtig schoon ontplooit zich in breede proportiën de nieuwe aanleg om de Champs-Elysées. Parijs blijft - of er een tentoonstelling is of niet - zelve de schoonste expositie in de wereld. Het is de stad van het genot, van de vreugde, de stad der duizend en één nachten, en van de grilligste contrasten! Hoe doodsch eentoonig en bepleisterd vervelend ziet een stad als Berlijn er uit, wanneer men het vergelijkt met Parijs! Het menschelijk leven in zijn rijke verscheidenheid heeft zich daar als in het klein geconcentreerd. Parijs is een theatre geworden, een tooneel waar de strijd en de moeite van jaren in een avond wordt afgespeeld, waar alles tot één groep zich vereenigt, waar de deugd naast de ondeugd elk zijn eigen sfeer heeft, en waar.... als een vorstenstoet in al zijn luister voorbijtrekt, ook dadelijk van uit het volk een moordaanslag tegen de vorsten wordt beproefd.
| |
| |
Het was op den zesden Junij. De groote revue was gehouden. De vorsten reden naar de Tuilerien. In het eerste rijtuig zaten de keizerin Eugénie en de koning van Pruissen, in het tweede de keizer van Rusland en de keizer van Frankrijk; de grootvorsten van Rusland zaten mede in het tweede rijtuig. De rijtuigen vorderden zeer langzaam door de opéénhooping van het volk. Dicht bij den waterval van het bosch van Boulogne, terwijl de rijtuigen, eenigzins vrijer geworden, in draf wilden voortgaan, nadert plotseling een man het laatste rijtuig aan den kant waar keizer Napoleon zat, en een harde slag barstte los. De stalmeester Raimbeaux was echter reeds met zijn paard vooruitgesprongen, het paard kreeg het eerste schot, en daar het pistool in de hand van den moordenaar uitéénsprong was alles gedaan. Napoleon en één der grootvorsten was met bloed bedekt. Er was een oogenblik van wreeden angst. Maar toen het bleek, dat niemand gewond was, keerde de Fransche keizer zich tot keizer Alexander, en zeide glimlachend: ‘Sire, wij zijn zamen in het vuur geweest;’ de keizer van Rusland hernam ernstig: ‘Ons lot is in de handen der Voorzienigheid.’
De moordenaar was intusschen met moeite aan de woede van het publiek ontrukt. Het was een arme twintigjarige dweepzieke Pool, Berezowski uit Volhynië. Hij was sinds 2 jaren uit Polen voortvluchtig, waar hij in den opstand had medegevochten, en verdiende nu rustig en kalm zijn brood als werktuigkundige. De gelegenheid van de komst des czaars was echter te schoon om niet het leed te wreken van zijn gefolterd vaderland. De verleiding was te sterk. De kalmte begaf hem. De verblinde dacht een stelsel te treffen als hij een persoon nedervelde. ‘Hoe hebt gij - vroeg men hem bij het verhoor - kunnen schieten op een soeverein, die de gast was van den keizer van Frankrijk, dat u heeft opgenomen, beschermd en gevoed?’ - ‘Ja het is waar, antwoordde Berezowski, ik heb een groote misdaad tegen Frankrijk begaan’ - En hij barstte los in tranen. - ‘Maar toen gij op den czaar schoot, liept gij ook gevaar keizer Napoleon te treffen.’ - ‘O neen! was het wederwoord: de kogel van een Pool kan niet dwalen, zij moet recht afgaan op het hart van den czaar.’ - Die laatste woorden zijn dan ook voor ons de sleutel van geheel deze gebeurtenis. Hoe harder Polen behandeld wordt door Rusland (men spreke hier niet van de persoonlijkheid van den keizer), des te meer zullen zich voorvallen opdoen als deze laatste treurige aanslag. Waar onnatuurlijk een volk wordt ver- | |
| |
moord, daar worden tevens elementen aangekweekt van dweepzucht en hartstocht, die een uitweg zoeken en vinden.
Parijs zelf schijnt dien moordaanslag slechts als een pikante antithese, als een bizarre phase van het groote feest beschouwd te hebben. De czaar en de Pruissische koning zijn reeds vertrokken, om plaats te maken voor den onderkoning van Egypte, weldra voor den sultan. En ondertusschen heeft het Wetgevend Lichaam hard moeten werken aan een wet op de verschillende particuliere maatschappijen. Wel had één der leden van het Wetgevend Lichaam ter gelegenheid van den intocht van den Russischen keizer de bede geslaakt om ook eens naar dit moois te mogen gaan zien, maar de voorzitter was onverbiddelijk, en las hem zelfs ernstig de les. Dat Wetgevend Lichaam werkt dan ook onbegrijpelijk hard en vordert niets. Er zijn wel behalve de begrootingswetten door de regering drie veelomvattende wets-ontwerpen aangeboden, over de leger-organisatie, over de vrijheid van drukpers, en over de vereenigingen: - maar die zijn dadelijk in handen van commissiën gesteld, en het is bijna een niet in te denken zaak, hoe zwaar een last op de schouders van zulk een commissie rust. De oppositie heeft het gemakkelijk om te roepen, dat men niets uitvoert, maar de oppositie moest zelve eens in zulke commissiën zitten - iets dat men nu wijsselijk niet heeft toegelaten; waarvoor anders is men majoriteit? - dan zou zij inzien, dat het niet ieders werk is wetten te maken die in naam de vrijheid, doch inderdaad iets anders moeten helpen bevestigen. Booze tongen hebben dan ook reeds lang beweerd, dat er van al de schoone beloften van den keizer, in den aanvang van dit jaar afgelegd, niet veel zou komen. Toen de oppositie daarop zinspeelde, verklaarde Rouher den 8sten Junij met kwalijk verholen verontwaardiging, dat de regeering vooral er den grootsten prijs op stelde, dat deze wets-ontwerpen in behandeling kwamen; twee weken later was hij de eerste, die het Wetgevend Lichaam aanried om deze wetten liever eerst in het najaar vast te stellen, ten einde zich nu
onverdeeld aan het werk der begrooting te kunnen wijden. Binnen deze laatste weken waren nu ook de stukken betreffende de Luxemburgsche questie aan de Kamer overgelegd: wellicht zal hieruit nog wel eenige discussie volgen: voor het oogenblik is iedereen daarover het eens, dat de collectieve garantie der mogendheden van Luxemburg is wat men noemt: le beau billet qu'a le Châtre: terwijl in verband daarmede zeer de opmerkzaamheid heeft getrokken de wijze,
| |
| |
waarop de Fransche Moniteur de afreis van den koning van Pruissen aankondigde. Deze vorst was reeds een dag of acht afgereisd toen de Moniteur, bij gelegenheid van de komst van Egypte's onderkoning, zich eensklaps herinnerde dat de koning van Pruissen was vertrokken. A propos.... il a passé le Rhin Allemand.
Te Mainz aan dien Rhijn is zeker wel de stoutst denkbare spoorwegbrug over de rivier geslagen. Wanneer men, de grijze bisschopstad achter zich latende, de bochtige helling opstoomt, het met torens voorziene gevaarte opgeklommen is, en dan in snelle vaart langs de lichte bogen, in de verte aan spinrag herinnerende, glijdt, - dan vraagt men zich wel eens af of die stout ontworpen brug zoo stevig en zoo vast is als de meer logge bruggen op andere plaatsen, bijv. te Keulen. Geen nood. De brug is bestand tegen de zwaarste drukking. Het wil ons nu voorkomen alsof die brug symbool is van de brug, die Bismarck op dezelfde plaats Mainz bezig is te bouwen tusschen Noord- en Zuid-Duitschland. Want nu langzamerhand de rijksconstitutie van het Noord-Duitsch verbond door de parlementen in al de daarin betrokken staten is aangenomen - het Pruissische Huis der afgevaardigden bekrachtigde de eerste aanneming, en het Heerenhuis keurde de constitutie in twee lezingen goed - ziet men, dat het de groote taak van Bismarck wordt om thans ook de Zuidelijke Staten van Duitschland in dien Bond langzamerhand op te nemen. Voorzeker hij gunt zich geen rust. Reeds ten vorigen jare waren de militaire verdragen met die Zuid-Duitsche Staten gereed, thans is het vooral het vestigen van een groot tolverbond voor alle Duitsche Staten geweest, dat zijn aandacht heeft bezig gehouden. En met inspanning van alle krachten is hem dit werk weder gelukt. Na eenige conferenties te Berlijn tusschen Bismarck en de presidentministers van Beijeren, Wurtemberg, Baden, Hessen-Darmstadt, is bij verdrag van 4 Junij een nieuw tolverbond voor geheel Duitschland tot stand gekomen. Het resultaat is dat van alle zaken, die de tol-aangelegenheden aangaan, benevens voor belastingen op inheemsche suiker, zout, tabak en alles wat daarop betrekkelijk is, de Zuid-Duitsche Staten hun regeeringsgemachtigden zenden naar den Bondsraad van het Noord-Duitsch Verbond, en hun daartoe benoemde volks-afgevaardigden naar het parlement
van den Bond. Het is dus voor alles wat dit belangrijk deel van wetgeving aangaat, een bepaalde aansluiting van de Zuidelijke Staten aan den Noord-Duitschen Bond. Voor de brug, die Noord- en Zuid-Duitschland tot één geheel moet maken,
| |
| |
worden zóó op stevige wijze de grondslagen gelegd en geen oogenblik wordt verloren. Terzelfder tijd is in de Kamer van Hessen-Darmstadt het voorstel in discussie gebracht om niet alleen het noordelijk deel van dit groothertogdom, maar liever geheel dit staatje in den Noord-Duitschen Bond te doen opnemen. De Kamer nam dit voorstel aan, hoewel de regering en vooral een der meest bekende mannen uit de Kamer, Heinrich von Gagern - weleer de eerste president van het Frankforter parlement van 1848 - op elke wijze het voorstel bestreden. Uit de verklaringen van het ministerie bleek het, dat men Oostenrijk had geraadpleegd, in hoeverre Pruissen, met het oog op de bepalingen van den Prager vrede, thans reeds verder mogt gaan dan de zoogenaamde Main-linie, en zeer zeker, wanneer ten minste tractaten nog iets beteekenen, dan zal Pruissen op dit stuk zich met Oostenrijk hebben te verstaan. Ook nog op een ander punt zal wellicht Oostenrijks stem moeten gehoord worden. Zoo als men zich herinnert was bij den vrede met Oostenrijk ook bepaald dat in Sleeswijk een volksstemming zou moeten plaats hebben, en dat het Deensch element zich aldus zou kunnen verklaren of het liever onder de heerschappij van Denemarken dan wel van Pruissen zou willen komen. Nu is het laatste zeker wel niet twijfelachtig. Maar juist daarom maakt Pruissen volstrekt geen haast zulk een volksstemming te doen geschieden. Integendeel, wanneer van tijd tot tijd Denemarken zelf een zachten wenk gaf of niet daartoe zal worden overgegaan, antwoordde Pruissen vrij barsch, dat in allen gevalle de zuiver Deensche posten Alsen en Duppel nooit door Pruissen zullen worden prijsgegeven. Voorts worden de ingezetenen op elke wijze aangemaand geen pogingen te doen aan Pruissens heerschappij te ontsnappen en wordt veel ophef gemaakt van de schuld die Denemarken zou moeten overnemen, wanneer een gedeelte van Sleeswijk weder aan dat rijk zou vervallen. Alles onverminderd het recht der nationaliteiten,
waaraan Duitschland thans zijn kracht ontleent, om zich tot één Staat te vormen.
Over het algemeen gevoelen enkele der kleinere Staten, die tot den Noord-Duitschen Bond hebben moeten toetreden, nog niet zoo dadelijk de zegeningen van tot één grooten Staat te behooren. Zij weten er daarentegen wel iets van dat zij onder één streng militair régime gekomen zijn. Neem bijvoorbeeld een staatje als Saksen-Coburg. Tot nu toe had dit gelukkig landje zijn huishouding in een soort van evenwicht weten te houden. De uitgaven beliepen
| |
| |
jaarlijks 480,000 gulden: de ontvangsten daarentegen 485,000 gulden, zoodat er jaarlijks een klein overschot was. Deze benijdenswaardige resultaten waren dan ook verkregen sinds het verdrag was gesloten, waarbij Pruissen voor 45,255 gulden jaarlijksche contributie geheel het militaire wezen van Saksen-Coburg bezorgde. Nu komt echter de constitutie van den Noord-Duitschen Bond en vordert volgens de aangenomen wet van Coburg 440 man lichting, voor welke 440 man per hoofd (zie art. 62) 225 thaler jaarlijks moet worden betaald. Het onmiddellijk resultaat is dus een deficit van minstens ƒ 140,000 per jaar, en het indirecte gevolg zal wezen, dat Saksen-Coburg zijn eigen bestaan, eigen administratie en eigen souvereiniteit geheel en al zal moeten opgeven. Hetgeen wel misschien het doel van Bismarck is geweest! Het vorstendom Waldeck begrijpt dit een van de eersten, en onderhandelt om zich geheel en al in te lijven in Pruissen.
Inmiddels is Oostenrijk werkzaam aan zijn constitutioneele en politieke reorganisatie. Zoowel het Heerenhuis als het Huis der afgevaardigden te Weenen hebben in antwoord op de troonrede het adres van antwoord vastgesteld. In het Heerenhuis was op voorstel van kardinaal von Rauscher hiertoe besloten, een adres-commissie was benoemd, waarin de meest op den voorgrond staande persoonlijkheden uit alle partijen waren benoemd, zoo graaf Rechberg, von Gablenz, von Schmerling, graaf Mensdorff, graaf Leo Thun, graaf Anton Auersperg. De laatste was rapporteur. In het huis der afgevaardigden had vrijheer von Pratobevera daartoe het voorstel gedaan, en in de daartoe verkozen commissie uit dit Huis merkte men op de namen van Kaiserfeld, Herbst en Kuranda. Ook deze commissie, die tot rapporteur Herbst koos, was weldra gereed. De twee adressen, zoo als zij in discussie kwamen en beiden onveranderd werden aangenomen, waren in meer dan een opzigt zeer belangrijk. Beider inhoud draaide om deze twee onderwerpen: een tot stand komende verstandhouding met Hongarije, en het vorderen van meer vrijheid en zelfstandigheid in het binnenlandsch bestuur. Terwijl echter het adres der afgevaardigden op het eerste punt zeer voorkomend, op het laatst zeer streng en energiek was, was het adres van het Heerenhuis blijkbaar de uiting van een meer gereserveerde houding op elk dezer onderwerpen. En dit laatste is trouwens zeer begrijpelijk. In het Heerenhuis zitten al de staatslieden, die reeds vroeger hetzelfde hebben beproefd als wat nu von Beust wil, en deze
| |
| |
wenschen niet zoo dadelijk in al zijn plannen in te gaan. De chef der oppositie is natuurlijk de streng feodale graaf Leo Thun. Ook nu weder bestreed hij in een rede vol geest en groote historische kennis de dualistische politiek van von Beust. Hij is een heftig voorstander van de autonomie der verschillende landen, waaruit Oostenrijk is zamengesteld. Naar zijn meening is aan Hongarije toegestaan, wat aan de overige kroonlanden ten onrechte is onthouden. Hij kon echter niet verhinderen, dat het adres werd aangenomen. Zeer enkelen - alleen de bloem der feodalen - stemden met Leo Thun tegen. - In het huis der afgevaardigden krijgen wij dadelijk te doen met twee vrij groote partijen: de partij Kaiserfeldt-Herbst en de centralistische fractie. De eerste is in het algemeen bereid de pogingen van von Beust te steunen; zij telt ongeveer 69 leden. De tweede vooral, ook geleid door von Hopfen, stelt zich meer op het vroegere gezichtspunt van von Schmerling. Het adres nu was geheel en al uitgegaan van de beschouwingen der eerste fractie en werd bijna met algemeene stemmen aangenomen. De Slavonische en Poolsche leden waren allen bereid de regeringspolitiek voor het oogenblik te steunen, en von Beust vond daaronder zelfs warme aanhangers. Zijn redevoeringen, zijn eerste optreden in die Oostenrijksche huizen, waren dan ook geheel berekend om de opinie gunstig voor hem te stemmen. Volleerd debater, en zeer goed spreker, stak zijne wijze van de zaken te behandelen in het Parlement zoo gunstig af bij hetgeen zijn voorgangers op dat gebied hadden kunnen leveren. Hij bleef dan ook meester van het terrein en bewerkte dat de Kamers de transactie met Hongarije vooreerst en in het algemeen aannamen.
Zoodoende kon von Beust met een gerust hart naar het krooningsfeest te Pesth gaan, waar de Oostenrijksche keizer nu met alle mogelijke ceremoniën tot koning van Hongarije werd gekroond. Het was zeker een kleurrijk en blinkend feest. Het terrein en de decoratie alleen spreken al dadelijk tot de verbeelding. De hoofdstad toch van Hongarije bestaat uit twee steden, Buda gelegen op een hoogen heuvel, en Pesth zich uitbreidend in de vlakte: de Donau vloeit in zijn volle breedte tusschen die twee steden, die door een zeer schoone brug verbonden zijn. Men beschrijft ons nu hoe van de hoogten van Buda tot aan de verste uiteinden van Pesth de geheele uitgestrektheid een rijk gedecoreerd amphitheater was. Overal zag men de groen-rood en witte bandelieren, en het schild van
| |
| |
Hongarije rood met drie zilveren streepen, en de gouden kroon. Op alle kerktorens was de kroon van den H. Stephanus geplaatst, terwijl bloemenguirlandes alle straten versierden. Plaats te midden van zulk een decoratie den optocht van den te kroonen koning, al de magnaten in fluweelen dos schitterend van edelgesteenten, de bisschoppen in prachtigen kerkelijken tooi ........ en men zal inzien, dat de Heer von Beust, die op een wit paard te midden van al die heerlijkheid reed, het onderscheid tusschen Pruissen en Oostenrijk nu voor altijd goed begreep. Aan den stoet ontbrak vooral niet de minister van Financiën, die volgens traditioneel gebruik onder het volk geld strooide: een symbolische handeling, die, met het oog op de schoone toekomst, door von Beust voor Oostenrijk weggelegd, zeker niet te onpas nu weder werd vertoond!
Oostenrijk, dat aldus zijne binnenlandsche staatkunde tot orde brengt - een wet op de ministeriëele verantwoordelijkheid is ook reeds ingediend - zal echter uit den aard der zaak het oog moeten houden op de verwikkelingen der buitenlandsche politiek. Het is vooral Turkije en de daaronder als vasallen geplaatste vorstendommen, die stof tot bezorgdheid opleveren. En niet genoeg dat deze vasallen onwillig het waarlijk niet zeer klemmende juk verduren, in Constantinopel zelf schijnt een zamenzwering - zij het dan ook op niet groote schaal - ontdekt te zijn. Een zoogenaamde partij van het jonge Turkije schijnt een petitie aan den Sultan te hebben willen richten, om eene nationale vergadering bijeen te roepen. Men kan zich voorstellen, hoe zulk een eisch streed met de traditioneele regeringspolitiek der Muzelmannen, en hoe dus het eerste werk van het gouvernement is geweest, om al die lieden van het jonge Turkije te vatten en gevangen te zetten. Prins Mustapha-Fazil, weleer bestemd om den Egyptischen troon te beklimmen, doch door een firman van April 1866 van dat uitzicht beroofd, wordt altijd beschouwd als het hoofd van dat jonge Turkije. Hij en Zia-Bey, vroeger minister van justitie, oud-gouverneur van Cyprus, oud-secretaris van den Sultan, houden door brieven en vertoogen de aandacht wakker en maken een soort van propaganda voor het stelsel van het Jong-Turkije. Misschien echter is de geheele thans ontdekte conspiratie slechts een kleine aanmaning van het Jong-Turkije aan den Sultan, om, terwijl hij naar Parijs vertrekt, niet te verzuimen de zittingen van het Wetgevend Ligchaam bij te wonen, iets wat de andere soevereinen helaas verzuimd hebben. - De opstand in Candia blijft nog altijd in
| |
| |
denzelfden toestand. Overwinning volgt op overwinning, nederlaag op nederlaag, maar eene beslissing wordt niet verkregen. Er is nu een nota aan den Sultan overhandigd, waarbij deze gevraagd wordt zijne militaire operatiën tegen de opstandelingen te schorsen en een commissie te benoemen, om een enquête over den stand van zaken te Candia te houden. De leden van de commissie zouden gezamentlijk door den Sultan en de mogendheden, die de nota onderteekenden, benoemd worden. De nota is geteekend door Frankrijk, Rusland, Pruissen en Italië. Oostenrijk heeft die nota niet onderteekend, omdat het in de Oostersche questie dezelfde gedragslijn wilde volgen als Engeland, en Engeland de nota niet heeft beaamd.
Engeland trouwens hecht nog altijd te veel aan de zelfstandigheid van den Turkschen troon, dan dat het gewillig tot zulk een stap zou over te halen zijn. Lord Stanley heeft zelf genoeg moeite om zich zijn uitstap in het gebied der Europeesche politiek, de mede-verleening der collectieve garantie aan Luxemburg, te doen vergeven door de leden van het Parlement. Telkens moet hij op nieuw verklaringen daarover afgeven, die niet altijd in den smaak der Pruissische regerings-personen vallen. De ware held van het ministerie is dan ook nog steeds Disraeli, die door alle klippen heen, de reform-bill in een behouden haven schijnt te kunnen sturen. Hij is thans bezig de allermoeijelijkste questiën met het Huis te bepalen, te weten de verdeeling der kiesdistricten. Bij die gelegenheid stelde het parlementslid Laing voor, dat geen plaats, die onder de 10,000 zielen telde, meer dan één lid naar het Parlement zou zenden. Hoewel de regeering een niet zoo radicalen maatregel had willen nemen, werd dit voorstel echter met 306 tegen 179 stemmen aangenomen en Disraeli legde er zich bij neder. Een paar dagen later werd het voorstel gedaan om aan de plaatsen, die minder dan 5000 inwoners telden, geen vertegenwoordiger toe te staan. Dit voorstel werd echter, na bestrijding der regeering, met 269 tegen 217 stemmen verworpen; Gladstone had er zich zeer vóór verklaard. - Disraeli bracht nu den 13en Junij een bepaald plan in tot verdeeling der door de verschillende aangenomen wijzigingen opengevallen zetels in het Parlement. Door het aannemen van het amendement van Laing kon Disraeli nu in het geheel over 45 plaatsen beschikken. Hij stelde voor daarvan 4 aan de hoofdstad te geven, 15 steden tot kiesdistricten te maken, een plaats te geven aan de universiteit Londen in verbinding met de universiteit Durham, en de 25 overige aan de graafschappen te
| |
| |
gunnen. - Na dit voorstel gehoord te hebben, deed Laing nogmaals een poging om aan de groote steden Birmingham, Bristol, Leeds, Liverpool, Manchester en Steffield elk 3 in plaats van 2 vertegenwoordigers te verschaffen, doch dat voorstel werd met 247 tegen 239 stemmen verworpen. Een voorbeeld te meer, hoe zeer men zich wachten moet Engelsche maatregelen naar onze beschouwingswijze af te meten. Het is toch in onze oogen zonderling, dat deze zes steden met hun 1,644,000 zielen slechts 12 leden kunnen verkiezen, even zoo veel als 10 kleine vlekken met te zamen 39,000 zielen. Hoe het zij, de regeering, die het bestreed, behaalde de zege, en zal haar plan wel weten te doen aannemen. - Groote voldoening heeft een andere maatregel der regering verwekt, namelijk het verleenen van genade aan den reeds ter dood veroordeelden Feniër Burke. Toch blijft de toestand van Ierland hoogst bedroevend. Het getal landverhuizers, dat jaarlijks uit dit land naar America trekt, bewijst het trouwens meer dan genoeg. Men gelieve het feit te overwegen, dat in 1866 weder 101,251 personen naar America zijn vertrokken, en dat dit nog 1845 personen minder was dan in 1865. Bedenkt men dat verreweg het grootste deel dezer personen mannen zijn in de kracht van hun leven, dan zal men kunnen opmaken hoe Ierland nog altijd verarmt.
Daarentegen brengen de stoombooten en spoorwegen naar de stad Rome van alle kanten bisschoppen en geestelijken, want ook dáár zullen feesten - natuurlijk van kerkelijken aard - gevierd worden.
En zoo viert in deze maand feest al wat zich verblijden kan. En waarom niet? Laat de wereld genieten, vroeg genoeg ontwaakt zij uit den droom. Het gaat daarmede als met de vertelling van Voltaire over Plato. De Grieksche wijsgeer zat te midden van zijne leerlingen. Hij ontwikkelde hun de probleemen van het leven en van het heelal: hij toonde hun aan, hoe alles met orde en regelmaat zich ontwikkelde: hoe in grootsche harmonie alles tot schoone eenvoudigheid zich voegde: in zekere vervoering schilderde hij het zijn en werken der ideën. Welk een verheven bestaan! welk een heerlijkheid, blijde zich lid te gevoelen in het groote geheel. Hij hield even stil. Een van zijn leerlingen viel hem in de rede, en hem uitnoodigend voort te gaan, zeide deze: Puis, maître, vous vous reveillâtes.
H.P.G. Quack.
|
|