De Gids. Jaargang 31
(1867)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste hulp op het slagveld.Men moet erkennen, dat het vraagstuk van de behandeling der zieken en gewonden in den oorlog, in den laatsten tijd meer en meer de algemeene belangstelling heeft opgewekt. Het publiek heeft de zaak inderdaad ter harte genomen, doch juist omdat het publiek in het laatst ook veel beter is ingelicht dan vroeger. De opgaven der slagtoffers van den krijg zijn thans niet meer vervat in de korte aanhangsels aan de bulletins der generalen. De militaire geneeskundigen zelf maken tegenwoordig de lange lijsten der gewonden en gesneuvelden openbaar, terwijl hoogstwaarschijnlijk in het vervolg bij die opgaven tegelijk mededeelingen zullen worden gevoegd aangaande de verschillende middelen, welke men heeft aangewend om de ongelukkige gekwetsten te verplegen. En hierbij vergete men niet, dat er ook in de laatste oorlogen velen zijn geweest, die door menschenliefde gedreven, het tooneel van den strijd in persoon hebben bezocht en hunne droevige ervaringen hebben medegedeeld aan ieder, die er naar wilde luisteren. Heeft derhalve het publiek gelegenheid gehad, zich bekend te maken met de ellenden van den oorlog, heeft het zoodoende iets leeren begrijpen van hetgeen Napoleon bedoelde toen hij na den slag bij Eylau uitriep, dat niets meer in staat was de vorsten tot vrede te stemmen, dan de herinneringen aan de ijsselijkheden van een slagveld, het heeft nu dan ook met aandrang geëischt, dat zelfs op dat slagveld naar de stem der menschelijkheid zou worden geluisterd. Want, men mag den oorlog een gruwel noemen en het inroepen van ‘den zegen des Allerhoogsten’ op een bloedbad | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwen als een godlastering, de zucht tot strijden blijft bij de machtige vorsten nog steeds bestaan, en niemand durft gelooven, dat zij van die verschrikkelijke passie spoedig zullen worden genezen. Allerminst zoude zulk een geloof ingang kunnen vinden in oogenblikken als de tegenwoordige, nu geheel Europa zich tot den strijd toerust, nu de kleinere staten wel gedwongen worden zich van top tot teen te wapenen, indien zij niet een wisse prooi willen worden van eenige moderne barbaren. De oorlog is en blijft zeker nog in de eerstvolgende tijden een noodzakelijk kwaad, doch juist daarom moet de menschlievendheid voorshands al hare krachten concentreeren op het slagveld zelf. En de regeeringen moeten hierin voorgaan. Niet alleen zullen zij daardoor gehoor geven aan de eischen eener machtige publieke opinie, doch zij zullen bovendien handelen in het belang der verdediging zelf. De moed der strijders toch zal er door worden aangewakkerd, met kalm vertrouwen zullen zij zich onverdeeld toewijden aan de nationale zaak, indien zij weten, dat wanneer zij voor de belangen van het vaderland mogten gewond worden, een liefderijke hand hen zal verplegen, dat dan de Staat de plaats zal vervullen van afwezige betrekkingen en vrienden. Doch er is meer. Het staatsbelang eischt niet de verzorging der gewonden alleen. Wanneer toch in den strijd velen buiten gevecht worden gesteld, dan is dit voor een groot deel dikwijls niet te wijten aan het staal en het lood van den vijand, maar veeleer aan allerlei ziekten, die gedurende langeren of korteren tijd de manschappen ongeschikt maken om te vechten. En worden nu in die gevallen de lijders spoedig en zorgvuldig behandeld, dan zullen vele herstelden hun plaats in de gelederen weder kunnen innemen en zal men den strijd ten minste niet behoeven te staken faute de combattants. Na de voorafgaande opmerkingen nu meen ik gerust te mogen beweren, dat een goede inrichting van den militairen geneeskundigen dienst in het belang van den Staat en van het leger dringend wordt gevorderd en dat ik in allen geval geen onnut werk zal verrigten, wanneer ik de aandacht der lezers van ‘de Gids’ op dit onderwerp vestig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Hoewel ik het geheel eens ben met hen, die meenen, dat het voor de waarde van een leger minder aankomt op de inrichting van het geheel dan wel op het gehalte der individuen zelf, geloof ik toch dat beide tot elkaar in een noodzakelijk verband staan, dat op den duur de eerste een krachtigen invloed op het laatste uitoefenen moet. En nu is de organisatie van den geneeskundigen dienst bij ons te lande inderdaad ondoelmatig; vooreerst omdat zoo hier als elders - zelfs het naburige België, dat wij anders in dergelijke zaken zoo gaarne tot voorbeeld stellen, niet uitgezonderd - alles berekend is naar een toestand van vrede en volstrekt niet in verband gebracht met de behoeften, die in tijden van oorlog noodzakelijk moeten ontstaan, maar bovendien omdat aan de geheele inrichting iets ontbreekt, dat naar mijn overtuiging toch een eerste vereischte mag heeten voor hare deugdelijkheid. Want gelijk het leger zelf in tijden van rust een klein doch uitstekend corps moet wezen, dat een kern vormt waarom zich in de uren van gevaar het geheele weerbare gedeelte des volks scharen kan, zoo moet er ook onder gewone omstandigheden een klein, doch voortreffelijk personeel zijn van militaire geneeskundigen en daarnaast een reserve om het in buitengewone tijden te completeeren, terwijl dan zeker het personeel, zooals het tegenwoordig dienst doet, in ieder opzicht voldoende zoude zijn om die kern te vormen. Beschouwen wij dus allereerst dit stelsel van kern en reserve als het noodzakelijk hoofdbeginsel van elke nieuwe regeling, gaan wij dan verder uit van de op onderscheiden opgaven gebaseerde onderstelling, dat wij bij de verdediging van ons vaderland veilig mogen rekenen op een leger van minstens 100,000 man, met inbegrip der schutterijen, bepalen wij verder het aantal der gewonden en zieken in oorlogstijd gemiddeld op ongeveer 10 pCt., en verlangen wij ten slotte voor iedere vijftig lijders één geneeskundige, dan voert deze berekening ons tot een personeel van 200 personen, of, omdat ook dit corps verliezen kan ondergaan, ruim genomen van 230. En van dit corps nu zoude ik wenschen, dat slechts 100 personen steeds beschikbaar waren, terwijl de overige 130 werden beschouwd als reserve. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch, en men herinnert zich den levendigen strijd, die nog onlangs in allerlei vlugschriften en zelfs in ons parlement over deze vraag gevoerd is, hoe zal nu dat vaste, dat altijd beschikbare corps onzer militaire geneeskundigen worden gerekruteerd? Zal eene speciale instelling als de Utrechtsche Kweekschool noodzakelijk zijn ja dan neen? Men weet dat in onze Tweede Kamer ten slotte door de aanneming van het amendement de Roo van Alderwerelt over de toekomst dier kweekschool beslist is, en dat aan die inrichting, zelfs volgens het gevoelen harer verdedigers, thans inderdaad alle levensvatbaarheid moet worden ontzegd, zoodat wij dus een gesloten tijdvak achter ons hebben en bepaald de vraag moeten stellen: wat nu? Ik voor mij aarzel geen oogenblik te verklaren, dat m.i. op die vraag slechts één voldoend antwoord mogelijk is. Laat in 't vervolg alles over aan de vrije concurrentie, vraag niet langer, waar de aspiranten gevormd zijn, stel alleen hooge eischen van bekwaamheid en laat ieder benoembaar zijn, wanneer hij aan die eischen voldoet. Want inderdaad bepaalde eischen voor de betrekking van militair geneeskundige moeten er worden gesteld en dit ontken ik ook geenszins. Al is de medische wetenschap voor ieder dezelfde, toch maakt de omstandigheid, dat zij moet worden toegepast op een bepaald individu, den militair, en in een bepaald geval, den oorlog, eene speciale opleiding voor den militairen arts hoogst noodzakelijk, terwijl eene militaire geneesen heelkunde zich ook allengs meer en meer ontwikkelt. Doch, al erkennen wij deze waarheden, die zich trouwens in het minst niet laten loochenen, laten wij toch tevens ons voor het maken van verkeerde gevolgtrekkingen wachten. Omdat de militaire geneeskunde een bijzondere opleiding vereischt van hem die zich aan hare beoefening zal wijden, vordert zij daarom nog geen speciale, zelfs geen suppletoire inrichting, waar die opleiding wordt gegeven. Waarom niet al onze geneeskundigen zonder onderscheid in de gelegenheid gesteld om in de uren van gevaar de verdedigers van ons vaderland te kunnen verplegen en waarom dan ook niet allen van den aanvang af daartoe voorbereid door dezelfde opleiding aan dezelfde universiteit? En zulk een stelsel zoude bovendien geheel overeenkomen met de roeping van ons Nederlandsche volk, dat zich, naar mijn overtuiging, immer als één man, met al zijn moreele, intellectueele en physieke krachten, tegenover den vreemden indringer scharen moet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer ik derhalve resumeer, kom ik tot het volgende besluit: 1o. de kweekschool voor militaire geneeskundigen moet ook als suppletoire inrichting worden opgeheven; 2o. aan iedere inrichting voor geneeskundig onderwijs moet ook de militaire geneeskunde worden onderwezen; 3o. jaarlijks moeten na het houden van een vergelijkend examen, voor alle bevoegde geneeskundigen open te stellen, de vacante plaatsen in het corps der militaire geneeskundigen worden vervuld. Nu is het wel waar, dat de regeering, om de noodige adspiranten te verkrijgen, zich opofferingen, zelfs groote opofferingen zal moeten getroosten. Doch hiertoe zal men op den duur toch moeten komen, en nu het is oneindig beter, dat de regeering hiertoe vrijwillig en geleidelijk overgaat, dan dat zij er toe komt tegen haar zin en door den nood gedwongen. Maar, hoor ik mij toevoegen, hoe zal het in uw stelsel gaan met de krijgstucht? Een ontzagwekkend woord voorwaar! doch dat alweêr een hoogst eenvoudige zaak overstelt. Dat ieder zijn plicht moet doen, en de over hem gestelde machten moet gehoorzamen, is een algemeen erkende waarheid, en een regel, die overal moet worden betracht. Wil men nu beweren, dat die taak voor hen, die tot het leger behooren, buitengewoon zwaar en lastig te vervullen is, ik heb er vrede meê, doch verzet mij dan toch met allen nadruk tegen het denkbeeld, dat daarom reeds bij de eerste opleiding eene afzonderlijke vorming noodzakelijk zou zijn. Hoe spoedig en hoe gemakkelijk immers zullen zij, die geheel vrijwillig een betrekking kiezen en haar met ambitie opvatten, zich de voorschriften eigen maken, waarnaar zij in die betrekking zullen moeten werken en leven. Of wil men soms ook voor den militairen arts die andere soort van krijgstucht, volgens welke hij zijne wetenschappelijke overtuiging zou moeten prijs geven aan de willekeur zijner superieuren? Ik geloof inderdaad niet, dat het met zulk een denkbeeld iemand ernst zoude kunnen zijn. Neen, elk voorstel door een onzer op gepaste wijze in het belang van het leven en de gezondheid van den soldaat gedaan, zoude moeten worden uitgevoerd, zoolang het niet bleek onuitvoerbaar te zijn, en wanneer hij in dezen voor tegenkanting terugweek, juist dan zoude de militaire arts van plichtverzuim kunnen worden beschuldigd. Wanneer ik dus meen, dat eene speciale opleiding voor den aanstaanden officier van gezondheid geheel overbodig en zelfs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schadelijk is, dan ben ik het eens met de uitstekendste militaire geneeskundigen uit alle landen. De Pruissische General-Artz Dr. Richter o.a. - en zijne meening wordt in dezen door de groote meerderheid der officieren van gezondheid aldaar gedeeld - verklaart, dat de gebrekkige toestand, waarin de militaire geneeskundige dienst jaren lang verkeerd heeft, juist aan die speciale militaire geneeskundige kweekscholen te wijten is, gelijk ook de beroemde Pirogoff schreef:Ga naar voetnoot1 Es ist dies, glaube ich, Beweis genug, dass die enormen Kosten, die vom Staate zur Unterhaltung solcher specieller Lehr- und Vorrathsanstalten verwendet werden, doch im Ganzen ihren Zweck verfehlen. Met een dergelijke rekruteering nu van het vaste corps, zoo als ik ze heb voorgesteld, en die reeds op zich zelf zoovele voordeelen aanbiedt, gaat bovendien de vorming van eene geschikte reserve voor buitengewone tijden geleidelijk zamen. Ieder aanstaand geneeskundige zoude n.l., van den aanvang zijner studien af vrijgesteld behooren te worden van militie en schuttersdienst, doch zich daarentegen dan ook moeten verbinden, om in tijden van gevaar, wanneer de nood zulks vorderde, het land als offfcier van gezondheid te dienen. En indien nu aan iedere inrichting voor medisch onderwijs de militaire geneeskunde tevens gedoceerd werd, dan kon ieder zich daar die speciale bekwaamheden voor dien dienst, voor zoover noodig, zeer gemakkelijk eigen maken. Op deze wijze zoude door de wet bevolen en, wat hierbij wel degelijk de hoofdzaak is, met betere waarborgen van welslagen geregeld worden, hetgeen nu in werkelijkheid toch geschieden zal. Want wij houden ons overtuigd, dat de leerlingen van een Krieger, een Polano en een Tilanus ook thans met de kweekelingen van een Onsenoort, een Kerst en een van Hasselt zullen wedijveren, wanneer het er op aankomt, aan de verdedigers van ons aller vaderland de eerste hulp op het slagveld te verleenen. En ik geloof derhalve na al het gezegde gerust te mogen aannemen, dat wij bij het stelsel, hetwelk ik voorsta, met een klein vast corps kunnen volstaan en tevens bij het uitbreken van een oorlog over een talrijk geneeskundig personeel zullen hebben te beschikken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Het vaste corps moet echter, zal het inderdaad een kern vormen, in ieder opzicht uitstekend zijn. De regeering zal voor de betrekking van militair geneeskundige hooge eischen moeten stellen en zij zal dit kunnen doen, wanneer zij maar te gelijk de positie dier artsen verbeteren wil. Verhooging van tractement toch, gepaard met eene vermeerdering van het personeel in de hoogere rangen, zal alleen in staat wezen, om ten minste voorshands de anders bepaald onvermijdelijke ontbinding van het corps tegen te houden. Doch, al wensch ik van harte, dat de regeering tot het nemen van dien maatregel overga, al ben ik er van overtuigd, dat zij dit zelfs spoedig zal moeten doen, toch wil ik met zulk een kleine wijziging volstrekt niet tevreden wezen, toch blijf ik met volle overtuiging op radicale hervormingen aandringen en geloof ik, dat vóór alles de verdeeling der rangen noodzakelijk in overeenstemming moet worden gebracht met den aard der betrekking en den aard der behoeften. Maar daarom juist vraag ik mij ernstig af, of er bij de geneeskundigen wel behoefte aan zoo veel verschillende rangen bestaat. In het leger zelf is dat iets anders. Daar is het natuurlijk, dat de majoor zijn kapiteins en dat deze wederom zijn luitenants onder zijne bevelen heeft; de rang zelf is daar met de functie van den dignitaris geheel in harmonie. Doch bij de geneeskundigen is dat stelsel van rangen geheel onnoodig, en de positie der officieren van gezondheid in het leger moet er op den duur veeleer door worden verzwakt, dan versterkt. Ofschoon ik derhalve liefst alle onderscheiding van rangen zag afgeschaft en ik mij vlei, dat het daartoe vroeg of laat komen zal, acht ik het evenwel zeer wenschelijk, dat reeds voorshands, zoo lang het zoo ver nog niet is, eenige verbeteringen worden aangebracht. En dan zou ik er voor zijn dat alle officieren van gezondheid, die zelfstandig bij het leger moeten optreden, den rang van kapitein bekleedden met genot van het tractement aan dien rang verbonden, dat op die wijze hun positie werkelijk geëvenredigd was aan hun verantwoordelijkheid. Ik zoude de laagste officiersrangen bij den geneeskundigen dienst deels wenschen af te schaffen, deels in te krimpen, met dien verstande, dat de betrekking van officier van gezondheid der 3de klasse geheel gesupprimeerd werd en het getal officieren der 2de klasse aanmerkelijk gereduceerd. Tegenwoordig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ligt, geheel ten onrechte, in die beide betrekkingen het zwaartepunt van den dienst, en juist dit wenschte ik overgebracht te zien naar den hoogeren rang. Men zoude moeten hebben: 1o. een klein aantal dirigeerende officieren van gezondheid, 2o. een aanzienlijk aantal zelfstandig ageerende officieren en 3o. een klein personeel adsistenten. En om dit alles goed te verdeelen zou m.i. de volgende organisatie noodig zijn: 1o. Er zal zijn een zelfstandig corps officieren voor den geneeskundigen dienst, met 1o. als chef één inspecteur met den rang van generaal-majoor, 2o. vijftien dirigeerende officieren, en daaronder twee kolonels, zes luit.-kolonels en zeven majoors, 3o. zestig officieren van gezondheid der 1e klasse met den rang van kapitein en 4o. vier en twintig officieren van gezondheid der 2e klasse met den rang van luitenantGa naar voetnoot1. De dirigeerende officieren van gezondheid treden als chef van den dienst op in de groote hospitalen en in uitgebreide garnizoenen. Zij hebben het toezicht over den geneeskundigen dienst in de verschillende militaire afdeelingen. Zij vormen den geneeskundigen raad van het leger, die met den chef van het corps als voorzitter periodiek vergadert en adviseert over alle belangrijke maatregelen van hygienischen of zuiver geneeskundigen aard. De officieren van gezondheid der 1e klasse doen dienst bij de corpsen en in de zieken-inrichtingen. Zij worden niet bij die corpsen ingedeeld, zooals tegenwoordig, maar verdeeld in de verschillende garnizoenen naar de sterkte van het garnizoen en het gemiddeld aantal zieken. De officieren van gezondheid der 2e klasse doen dienst in de militaire hospitalen onder de leiding der dirigeerende officieren van gezondheid. Zij moeten beschouwd worden als stagiaires en ontvangen alzoo een praktische opleiding voor hun eigentlijken werkkring als zelfstandig arts. Na vier jaar gediend en een voldoend examen in de militaire geneeskundige vakken afgelegd te hebben worden zij tot dien hoogeren rang bevorderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Omdat nu, blijkens het bovenstaande, de officieren van gezondheid der 1e klasse het langst in dezelfde betrekking dienst blijven doen, moet hun tractement periodiek, b.v. om de vijf jaren, verhoogd worden, terwijl in het algemeen de bezoldiging der militaire geneeskundigen naar die van de officieren der wetenschappelijke corpsen van het leger moet worden bepaald. Eindelijk, en ik wees hierop reeds met een enkel woord, zullen de militaire artsen natuurlijk een afzonderlijk corps moeten vormen, niet zooals tegenwoordig ingedeeld bij de gewone corpsen van het leger, doch geheel zelfstandig, zoodat het personeel in alle rangen en klassen alleen staat onder de bevelen van zijn eigen militaire geneeskundige chefs, gelijk zulks ook hier te lande eenige jaren lang het geval is geweest, toen wijlen de vorige inspecteur er zijns ondanks toe overging, ofschoon hij later tot het vaststellen van het besluit der indeeling op nieuw heeft medegewerkt. En wil men nu nog ten overvloede, ten einde de eventueele werking eener regeling, zoo als ik ze hier beschreef, te kunnen beoordeelen, een voorbeeld, dan beroep ik mij op de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar gedurende den laatsten oorlog de militaire dienst naar de volgende beginselen georganiseerd werd:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik ontleen deze bijzonderheden aan een werk van den Russischen inspecteur-generaal Dr. von HaurowitzGa naar voetnoot1, die zelf met de Amerikaansche regeling bijzonder is ingenomen en dan ook verklaart, dat z.i. de voordeelen zoo duidelijk zichtbaar zijn, dat iedere nadere aanprijzing overbodig zou wezen. ‘Wie twijfelt er aan,’ zegt hij, dat het doelmatig is, alle beschikbare krachten te concentreeren? Het indeelen bij de regimenten is inderdaad met ontzachelijk veel nadeelen verbonden, en men moet zich verwonderen, dat dit stelsel tot heden toe in alle legers van Europa is blijven bestaan. De jonge arts, die bij een regiment is ingedeeld, verliest zich in een kleingeestig formalisme, waardoor al zijn tijd wordt ingenomen, terwijl juist praktische ervaring de eenige bron is waaruit de arts zijne veelzijdige wetenschap kan putten. Maar ook deze kan alleen in groote hospitalen worden opgedaan, en daarom wordt hij, die de beste jaren van zijn leven bij een regiment doorbrengt, ieder jaar in ervaring armer en dien ten gevolge voor zijn betrekking meer en meer onbruikbaar. Door een afwisselenden dienst daarentegen, nu eens bij de hospitalen, dan weder als lid van verschillende commissiën, of wel bij de regimenten, in de cantonnementen of op marsch enz, verkrijgt hij al die eigenschappen, welke hij behoeft, om eenmaal zijn hoogere roeping te velde waardig te vervullen, en erlangt het leger een corps officieren van gezondheid waarop het gerust kan vertrouwen. Maar die zelfstandigheid van den arts is niet enkel noodig voor zijn vorming, ze wordt bovendien vereischt allereerst in het belang der zieken en gewonden en dan nog in het belang van het geheele leger. Ofschoon in militaire zaken alles omschreven en afgebakend is door allerlei reglementen, moet toch de geneesheer de bevoegdheid hebben, in dringende omstandigheden, wanneer het leven en de gezondheid der manschappen er mede gemoeid is, buiten die reglementen zijn bevelen te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven al naarmate de hooge belangen voor welke hij zorgt, het vereischen. Daarom is het goed, dat de zieke of gewonde soldaat dadelijk buiten zijn corps treedt. En dat brengt, zooals ik reeds zeide, nog een voordeel mede voor het geheele leger. Immers is nu tegelijk ook de taak der kommandeerende officieren verlicht en hebben zij alleen te doen met een strijdvaardigen troep, terwijl zij van de verantwoordelijkheid voor de verzorging der zieken zijn ontslagen. Ik weet, men werpt mij tegen, dat op deze wijze de officier van gezondheid, wanneer hij zich met zoo veel zaken moet bemoeien, juist wordt afgehouden van zijn eigenlijke bezigheden, het behandelen en genezen der zieken. - Toch niet. Alles hangt er immers voor den lijder van af, hoe hij uit het gevecht is gebracht, welke middelen hem in het begin tot versterking zijn toegediend, hoe hij verder naar het hospitaal is getransporteerd, hoe hij tegen den nadeeligen invloed van het klimaat is beschut, hoe er op zijn gemoedstoestand is gewerkt. En zeer dikwijls is het resultaat der geneeskundige verpleging gelukkig of ongelukkig, al naarmate de lijder vóór zijne komst in het hospitaal behandeld is; gelijk ook de ervaring het duizende malen bewezen heeft. Neen, al die schijnbaar bijkomende zaken vormen inderdaad de hoofdzaak waarop het voor het behoud van het leven allereerst aankomt. En wie zal nu beter voor dit alles kunnen zorgen, dan de geneeskundige zelf, die alzoo den lijder van den aanvang af leert kennen, die nu niet enkel voorschrijft wat tot het herstel noodzakelijk is, maar tevens er voor waken kan, dat zijn voorschriften zoo getrouw mogelijk worden opgevolgd. Wanneer nu verder de arts heer en meester zal zijn in het hospitaal, dan moet hij aldaar nog een positie innemen, die het hem mogelijk maakt zijn betrekking op waardige wijze te vervullen. In zijn macht moet hij niet door kleingeestige bepalingen worden beperkt en geen voorrechten, die de andere officieren in het leger genieten, mogen hem werden onthouden. Zoo iets zoude onrechtvaardig zijn en schadelijk tevens. Onrechtvaardig omdat ook hij op het slagveld, en zoo dikwijls nog daarbuiten, zijn leven evenzeer waagt als de dapperste strijderGa naar voetnoot1; schadelijk, omdat ook hier het vertrouwen en de ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoorzaamheid van den soldaat zich geheel regelt naar den rang en het aanzien, in één woord naar de positie welke de mililitaire geneesheer als officier inneemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.Moet derhalve de toestand der officieren van gezondheid noodzakelijk worden veranderd en verbeterd, van het mindere personeel, van de hospitaal soldaten en de ziekenoppassers mag hetzelfde worden gezegd. Tot heden toe werd bij ons te lande voor die klasse van menschen al zeer weinig gedaan en vreemd is het dan ook niet, dat hun gehalte over het geheel hieraan vrij wel beantwoordt. En toch: il est important qu'un infirmier soit sobre, adroit, compatissant, d'un caractère doux et patient, car les malades sont souvent impatients et irritables; il faut surtout qu'il connaisse les détails du service, les objets divers qu'on peut lui demander; en un mot, qu'il ait appris son métier et que les blessés et les malades laissés à sa garde et à ses soins particulièrement pendant dans la nuit trouvent en lui l'aide et les secours qui doivent leur être assurésGa naar voetnoot2. Inderdaad, in onze hospitalen en infirmeriën vinden wij van dit alles al zeer weinig of niets en de surveillance over de ziekenoppassers kost er den officier van gezondheid werkelijk meer hoofdbreken dan de behandeling der zieken zelf. Nu eens verschaffen zij aan de lijders spijzen die het dezen verboden is te gebruiken, dan weder veronachtzamen zij op verregaande wijze hen die juist een aanhoudende verzorging bijzonder noodig hebben, of doen zij verkeerde en onvolledige opgaven aangaande de belangrijkste ziekteverschijnselen. In één woord, allerlei verzuim | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is aan de orde van den dag, en hoewel ik mij haast te erkennen, dat er menige loffelijke uitzondering bestaat, heb ik toch wel den regel aangewezen. En toch het kan wel niet anders. Wanneer wij vooreerst opmerken, dat men bij zeer weinigen voor het waarnemen van dezen dienst een bepaalde roeping vindt en dat alle waar gerekend wordt naar zijn geld, dan zullen wij het wel kunnen begrijpen, dat niemand voor nog geen vijftig centen daags op den duur in die betrekking werkzaam kan zijn. Want het leven van onze meeste ziekenoppassers, die niet zelden gehuwd zijn, resumeert zich in in één woord: ellende. Nacht en dag brengen zij door in de bedorven lucht onzer zieken-inrichtingen en t'huis gekomen zien zij bovendien nog de armoede van hun vrouw en kinderen. Zij staan bovendien onder geenerlei militair verband en verlaten ons dus zoodra zij iets beters vinden, zoodat wanneer de nood eenmaal daar is, zelfs het noodzakelijke personeel licht ten eenenmale zoude kunnen ontbreken. Hierin moet verandering komen en nu staan er drie wegen open, langs welke men de militaire ziekenoppassers zal kunnen recruteeren. Vooreerst zal men, en dit is zeker de moeijelijkste doch ook de beste methode, alles kunnen overlaten aan het vrijwillig aanbod, doch alleen op twee voorwaarden, dat men den dienst goed beloont en dat men uit hen die zich aanbieden slechts flinke en gezonde menschen kiest. Ten tweede zal men de oppassers uit de gewone manschappen van de corpsen kunnen kiezen. Omdat evenwel die keuze natuurlijk moet geschieden op aanwijzing van de kommandanten en deze niet gaarne hun beste sujetten afstaan, is dit middel onvoorwaardelijk af te keuren, zooals dan ook de ondervinding bij ieder leger en bij elken veldtocht het reeds heeft veroordeeld. Eindelijk zal men een gedeelte der militie, zoo uit het leger als uit de schutterij, bepaald kunnen bestemmen voor den hospitaaldienst en dat personeel daarvoor dan bijzonder opleiden, ofschoon echter die opleiding bepaald geneeskundige vakken in het geheel niet omvatten mag, en men de oppassers in het minst niet tot een soort officieren van gezondheid 4e klasse dresseeren moet. Nu zal men ook het eerst- en het laatstgenoemde middel tegelijk kunnen aanwenden en alzoo deels vrijwillig dienst doende, deels | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
miliciens-hospitaalsoldaten erlangen, die gezamenlijk een behoorlijk georganiseerd corps zullen vormen, uitsluitend onder de bevelen der officieren van gezondheid. Berekent men nu één oppasser vóór tien zieken, dan zal men in tijden van oorlog ongeveer 1000 personen voor dezen dienst behoeven, van welke ik reeds dadelijk de helft beschikbaar zou willen hebben, en wel 250 vrijwilligers en 250 miliciens, 50 van iedere lichting, allen verdeeld in drie klassen met verschil in tractement en verschil in rang. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Doch wat baat het, of op het slagveld een alleruitstekendst geneeskundig personeel vereenigd is, wanneer aldaar niet tevens over een doelmatig materiëel kan worden beschikt, wanneer niet de dienst zoodanig is georganiseerd, dat alles ordelijk kan geschieden, dat geen kostbare tijd met dralen en weifelen behoeft verloren te gaan. En wanneer ik dan nu ook nog over dat materiëel en over die organisatie kortelijk mijne gedachten wensch mede te deelen, dan weet ik zeer goed, dat ik evenmin als de groote meerderheid onzer militaire geneeskundigen hierbij uit eigen ervaring spreken kan; doch dan ben ik tevens overtuigd, dat ik het volste recht heb mij te beroepen op mannen, als Larrey, Desgenettes, Pirogoff, Stromeyer en zoo vele anderen, die ons eene literatuur hebben verschaft, welke zoozeer uitmunt door deugdelijkheid van voorstelling en rijkdom van feiten, dat ons bij het lezen hunner werken al het gebeurde voor den geest komt, alsof wij het zelf hadden gezien. En vraagt men nu, hoe ik dan, voorgelicht door de ervaringen dier beroemde mannen, meenen zoude dat die geneeskundige dienst te velde bepaald voor ons nederlandsche leger zoude moeten worden geregeld, dan wil ik allereerst opmerken dat, hoewel de oorlog, dien dat leger ooit zal te voeren hebben, altijd een defensief karakter zal dragen, daarom toch m.i. een strijd in het open veld volstrekt niet onmogelijk is. Ik weet wel dat wij ons meestal achter onze liniën zullen moeten verschansen en alzoo geheel verdedigend te werk gaan, maar toch kan het licht geschieden, dat ook wij op onze beurt aanvallers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden en uit onze liniën déboucheeren moeten. Daarom bevinde zich achter de slaglinie, op een zoo mogelijk geheel veilige plaats, de dirigeerende officier van gezondheid, chef van den geneeskundigen dienst eener divisie of eener afzonderlijk werkende brigade, met het noodige personeel en materiëel. De officieren van gezondheid zijn met hunne hospitaalsoldaten langs de liniën verdeeld en zorgen er voor, dat de gevallen strijders zoo spoedig mogelijk, doch zonder overhaasting, worden geholpen; zij reinigen en bedekken de wonden, stelpen het bloeden, en maken alzoo het vervoeren mogelijkGa naar voetnoot1, terwijl voor dit alles zeer eenvoudige middelen kunnen worden gebezigd, als zuiver water, katoenen of flanellen zwachtels, doekverbanden van Major, drukverbanden en gipskokers. Wat nu het gebruik van deze laatsten betreft, zoo wachte men zich echter in onze militaire chirurgie voor eene eenzijdige overdrijving, waartoe men door groote ingenomenheid met de uitvinding van onzen hooggeschatten Mathijsen allicht zou kunnen komen. Want, hoewel ook ik de diensten van het gipsverband zeer waardeer, geloof ik toch dat er gegronde bezwaren bestaan die in het allerminst niet mogen worden voorbijgezien, en wijs ik hierbij op de mededeelingen van Professor Dumreicher uit Weenen, die verhaalt, dat hij in de verschillende hospitalen, welke hij van de Pruissen voor zijn gouvernement overnam, bij beenbreuken, gecompliceerd doorgeschoten wonden het gipsverband op bijzonder ruime schaal vond toegepast en dat in die gebouwen een afschuwelijke etterlucht heerschte. De hooggeleerde schrijver geeft dan ook de voorkeur aan kokers van papier-maché, terwijl ik voor mij de kartonnen kokers van den Belgischen inspecteur-generaal MerchieGa naar voetnoot2, die m.i. al het tot dusver gebezigde in doelmatigheid overtreffen, bijzonder zoude wenschen aan te bevelen. Na deze eerste verpleging zullen de gewonden met de vervoermiddelen en wel het gemakkelijkst met de raderbaren, zoo als die door de Johanniter Orde in Pruissen bij de laatste oorlogen tegen Denemarken en Oostenrijk werden gebruiktGa naar voetnoot3, ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
transporteerd worden naar de ambulance der eerste linie, alwaar zij zelf benevens hunne dragers een weinig uitrusten, terwijl hun dadelijk ververschingen worden toegediend, en alwaar ook de verdeeling der gekwetsten moet plaats hebben, iets, dat volgens Pirogoff van bijzonder groot belang isGa naar voetnoot1. De licht gewonden worden alsnu zoo spoedig mogelijk verder vervoerd naar de hospitalen der eerste linie; de gekwetsten die dadelijk een operatie behoeven, worden gebracht naar de ambulance der tweede linie, waar zij onmiddellijk worden behandeld, doch waar zij ook vooreerst moeten blijven, omdat, gelijk de ondervinding geleerd heeft, juist het veelvuldig vervoer voor de zwaar gekwetsten hoogst nadeelig is; de hopelooze lijders eindelijk worden op eene zoo mogelijk geheel veilige plaats gebracht, ten einde aldaar, bijgestaan met alle hulpmiddelen, die ons de euthanasie op het slagveld aan de hand doet, hun einde te verbeiden, terwijl aan hun verzorging door de geneeskundigen verder zoo weinig mogelijk tijd besteed wordt. Doch, indien alles, wat ik hier beschreef, goed zal worden uitgevoerd, indien elke mogelijke verwarring zal worden voorkomen, dan moet in dezen bovenal naar een vaste methode worden gehandeld, dan moet de geneeskundige, die in gewone omstandigheden alle mogelijke vrijheid bezit, voor deze buitengewone gevallen zich zelf een zekeren dwang opleggen, dan moet de regeling van het geheel, met gemeen overleg, in een voorschrift, dat door aller samenwerking is tot stand gekomen, vooraf zijn bepaald. En dit zoude zeer goed uitvoerbaar zijn, wanneer men b.v. uit en door het corps der geneeskundigen eene commissie liet kiezen, en deze eene instructie opmaakte, welke allen moesten volgen. Wanneer nu na korter of langer tijdsverloop de toestand der gewonden het toelaat, zullen zij uit de ambulancen per schip, of liever nog in de ambulance zelf, die men zeer goed dadelijk op een vaartuig opslaan kan, getransporteerd worden naar de hospitalen, terwijl dan voor deze hospitalen, ten minste wat die der eerste en tweede linie en die der centrale afdeeling betreft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezelfde gebouwen moeten dienen, welke in vredestijd daarvoor worden gebruikt. En hoewel het dan natuurlijk noodig is dat de uitgebreidheid en de geheele verdere inrichting dier gebouwen berekend worde naar de behoeften in oorlogstijd en dat hun ligging in overeenstemming worde gebracht met de ligging der liniën van verdediging zelf, zoo heeft dit in ons kleine land ook volstrekt geen bezwaar, omdat men immers reeds nu met genoegzame zekerheid kan zeggen, tot welke gedeelten in geval van oorlog het terrein van den strijd zal beperkt blijven. Doch juist, omdat dit zoo goed als zeker is, wensch ik dan ook, dat men bij ons voor de organisatie der hospitalen een bepaald systeem volge, dat reeds nu bij sommige verdedigingsstellingen vaste bomvrije lokalen worden gebouwd, dat de etablissementen, die nu nog buiten de liniën liggen, daar binnen worden overgebracht, en dat, daar de centrale inrichting niet zoo nabij de Utrechtsche linie mag liggen als zulks thans met het rijkshospitaal te Utrecht het geval is, die inrichting geplaatst worde binnen de Amsterdamsche linie, het laatste reduit onzer stellingGa naar voetnoot1. Op die wijze alleen zal ook dit belangrijk gedeelte van den militairen geneeskundigen dienst werkelijk overeenkomstig zijn eigenlijke bestemming zijn ingericht en, wanneer de omstandigheden het eischen, aan die bestemming kunnen beantwoorden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Het is er echter verre van af, dat de noodzakelijkheid, of zelfs de wenschelijkheid eener organisatie, zoo als ze in de vorige bladzijden door mij beschreven is, algemeen wordt erkend, en het is dan ook vooral van twee zijden dat men met kracht tegen onze beschouwingen opkomt. Aan den eenen kant is het een onpraktisch en bekrompen inzicht, dat ik ten sterkste afkeur, aan den anderen eene enthousiaste menschlievendheid, welker edel karakter ik ten hoogste waardeer, doch tegen welker onberaden ijver ik ernstig waarschuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onpraktisch en bekrompen toch noem ik het, wanneer men de doelmatige organisatie, zoo als ze ook door mij werd voorgesteld, eenvoudig overbodig wil verklaren en er het zoogenaamde stelsel van ziekenverstrooiing, een stelsel dat bij ons van officiëele zijde is openbaar gemaaktGa naar voetnoot1, voor in de plaats geven. Want, wanneer men met dat stelsel eenvoudig bedoelt, ‘om de zieken en gekwetsten uit de militaire ziekeninrichtingen en uit de nabijheid van het oorlogvoerend leger naar andere streken des lands over te brengen en hen aldaar te laten verplegen,’ dan geeft men den naam van een bijzonder systeem aan iets dat overal moet en ook zal in praktijk gebracht worden, aan iets, dat ik zelf bedoelde, toen ik er van sprak, dat de gewonden uit de ambulancen naar de hospitalen moesten worden getransporteerd. Doch wil men, en ik geloof dat hierin juist het karakteristieke van het stelsel bestaat, wil men ‘de zieken en gekwetsten als het ware over het geheele land verspreiden,’ dan geloof ik inderdaad tegen zulk eene handelwijze niet streng genoeg te kunnen protesteeren. Gedurende den oorlog immers zoude zoo iets geheel en al onmogelijk wezen, om de eenvoudige reden, dat elk niet volstrekt noodig transport der gewonden eene foltering is, aan welke het bepaald ongeoorloofd is ze bloot te stellen, terwijl, wat de werking van het stelsel na den oorlog betreft, ik het den voorstanders ernstig afvraag, wie hunner het op zijne verantwoording zal willen nemen, om de zieken en gekwetsten te verspreiden over de landstreken, welke door een worsteling, als die welke wij hier voor onze onafhankelijkheid zullen hebben door te staan, reeds zoo ontzachelijk zijn geteisterd. En hier komt nog bij, dat men voor het uitgebreide transport, hetwelk volgens genoemd stelsel noodig zal wezen, eene commissie ad hoc wenscht benoemd te zien, welke dan met eene discretionnaire macht over het geheele geneeskundig personeel en materiëel zal bekleed zijn, terwijl ik juist met het benoemen van zulk eene commissie mij in het minst niet vereenigen kan. De chef van den geneeskundigen dienst bij het leger moet immers geheel vrij wezen; hij zelf moet de lijders aanwijzen, die voor evacuatie geschikt zijn, terwijl de middelen voor dat vervoer hem door de andere militaire autoriteiten moeten worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verschaft. Maar zulk eene commissie zal tot niets anders aanleiding geven, dan tot vertraging, verwarring en allerlei conflicten. Iedere vreemde tusschenkomst is in eene zoo teedere zaak overbodig en nadeelig. En waarom dan zoude men zulk een stelsel omhelzen, wanneer daar toch een ander stelsel tegenover staat, dat ik hierboven in het kort heb trachten te beschrijven en waarvan de goede uitkomst zeker in geenendeele twijfelachtig is. Ik sprak in de tweede plaats van eene prijzenswaardige menschlievendheid, tegen welker onberaden ijver ik niettemin waarschuwde, en ik bedoelde daarmede de menschlievendheid der particuliere vereenigingen tot verzorging van zieken en gewonden in den oorlog. Ik breng aan die vereenigingen mijn oprechte hulde; ik waardeer het edel streven van Henry Dunant en zijne volgelingen ten hoogste, maar ik verlies niet uit het oog, dat het hier een zeer teedere zaak geldt, op welker goede behandeling alles aankomt en waarbij het nemen van min of meer gewaagde proeven geheel ongeoorloofd is; ik vergeet niet, dat de verdedigers van het vaderland recht hebben op eene allezins uitstekende verpleging. Wilde men aan zulk een comité van burgers, zoo als men er ook hier een wenscht op te richten, al iets overlaten, dan zoude dit zich toch nog alleen mogen bepalen tot de verzorging der zieken in een of meer hospitalen, maar in geen geval zoude men zoo ver mogen gaan, vreemde personen op het slagveld zelf toe te laten, terwijl m.i. nog bovendien geen comité zelfs het vervullen van dien hospitaaldienst zoude mogen overnemen, alvorens het door het bijeenbrengen van geldelijke bijdragen voor het bouwen van doelmatige ziekeninrichtingen en voor de aanschaffing van het noodige materiëel, bewezen had levensvatbaarheid te bezitten. En in mijne oppositie tegen die particuliere vereenigingen sta ik ook niet alleen. Velen onder de uitstekendste militaire geneeskundigen uit alle landen zijn met nadruk opgekomen tegen sommige bepalingen van het tractaat van Genève, en op de geneefsche conferentie heeft o.a. de Spaansche officier van gezondheid Dr. Landa uitdrukkelijk gevorderd, dat de regeeringen zelf voor de verpleging harer gewonden zouden zorgen, omdat zij daardoor niets meer deden dan haar plicht. ‘Wanneer eenmaal,’ zoo vraagt hij, ‘het ontoereikende der tegenwoordige organisatie van den militairen geneeskundigen dienst is erkend, mag dan de regeering stil zitten, en het aan particuliere veree- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nigingen overlaten, om buiten alle inmenging van het gouvernement daartegen middelen te beramen? Neen, in het minst niet. Vergeten wij het nooit, M. Heeren, dat het verplegen van een bij zijn vaandel nedergevallen soldaat iets is, waartoe wij meer verplicht zijn, dan tot eenige daad van bijzondere liefdadigheid; die hulp te verleenen is eene heilige schuld, welke allen hem betalen moeten, armen en rijken, geringen en grooten, omdat het heilige pand der volkseer, waarvan de bewaring aan hem was toevertrouwd, ons allen dierbaarder is, dan onze have, dan ons huisgezin, dan ons leven. Neen, de soldaat vraagt geen aalmoes, wanneer hij een handvol pluksel vraagt; hij eischt de kwijting van eene eereschuld en Goddank! ik ken geen enkele regeering, geen enkel volk, dat in staat zoude zijn om het recht van die schuld in twijfel te trekken, of af te dingen op den prijs van het bloed der edele verdedigers van onafhankelijkheid, van orde en vrijheid.’ ‘De regeeringen mogen daarom,’ zoo gaat hij voort, ‘het nemen van geen enkelen voorzorgsmaatregel verzuimen, om de bezorging daarvan over te laten aan bijzondere vereenigingen, die ongetwijfeld zeer lofwaardig, doch tevens zonder eenige verantwoordelijkheid zijn. Dergelijke vereenigingen behoeven echter daarom volstrekt niet te worden belemmerd; integendeel, zij moeten zich geheel vrij kunnen ontwikkelen, maar alleen met het doel, om de hulpmiddelen der regeering te vermeerderen, om als 't ware een band te vormen tusschen het gouvernement en het algemeen enthusiasme daarbuiten, om aan dat gouvernement in een gevaarlijk oogenblik alle kracht te schenken, welke het publiek geven kan, doch nooit om iets meer te doen, nooit om het gouvernement geheel of gedeeltelijk te vervangen.’ Nu weet ik wel, dat onze tegenstanders zich beroepen op het voorbeeld van Amerika en op de vele particuliere gezondheidscommissiën, welke aldaar tijdens den laatsten, vreesselijken oorlog zoo onmiskenbaar veel goeds hebben verricht; nu wil ik de goede diensten dier vereenigingen ook in het minst niet verkleinen of in haar edel streven niet een weldadigen tegenhanger zien juist tegenover de gruwelen van den broederoorlog; doch nu waarschuw ik alleen, dat men toch niet overga tot eene waardeering van feiten, alvorens men de feiten kent. Want, wanneer hebben die vereenigingen in Amerika gewerkt? Bovenal in den aanvang, toen het geheele leger en niet het minst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de militaire geneeskundige dienst nog volslagen was gedesorganiseerd. Maar even weldadig als hare bemoeiingen destijds waren, even hinderlijk werden ze later. De chefs van den geneeskundigen dienst moesten zich aan allerlei vreemde personen onderwerpen, ten einde op die wijze te voldoen aan de eischen van een publieke opinie, welke zij moesten ontzien, en toen men het den officieren van gezondheid vroeg, of zij bij een mogelijken oorlog op nieuw door de gezondheidscommissiën wenschten te worden bijgestaan, gaven allen een ontkennend antwoord. Neen, zullen de comité's voor ziekenverpleging in den oorlog werkelijk van nut zijn, dan moeten zij hare werkzaamheid beperken tot het bezorgen van geld en andere materiëele hulpmiddelen, maar dan moeten zij zich nimmer mengen in een dienst waarvoor alleen het gouvernement verantwoordelijk, waartoe zonder eenigen twijfel het gouvernement verplicht is.
Ja, het gouvernement is er toe verplicht en het belang van duizenden is er mede gemoeid. Dat belang heb ik in deze bladzijden willen bespreken; op eene goede waarneming van dat belang heb ik willen aandringen. Want voorzeker, indien het mij hier slechts te doen was geweest om nogmaals te wijzen op de noodzakelijke verbeteringen in de positie van het corps militaire geneeskundigen, dan had ik een tamelijk overbodige taak op mij genomen. De Regeering, de Vertegenwoordiging en het publiek zijn er immers alle van overtuigd, dat die verbeteringen dringend noodzakelijk zijn, en een krachtige openbare meening heeft zich omtrent deze zaak reeds gevestigd. Doch toen ik deze bladzijden schreef, beoogde ik meer; toen was het mijn doel de aandacht mijner landgenooten te bepalen bij de regeling van een dienst, waaraan het leven en de gezondheid van duizenden verbonden is, en welks goede organisatie een stap te meer vooruit zal wezen op den weg die leiden moet tot een krachtige ontwikkeling van 's lands weerbaarheid. Amsterdam, 4 Mei '67. M.W.C. Gori. |
|