| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage 25 Mei 1867.
Een groene tafel, om welke eenige diplomaten zijn gezeten in een der zalen van het departement van Buitenlandsche Zaken te Londen, - ziedaar het tafereel waarop men deze maand met de meest gespannen aandacht heeft getuurd. En die diplomaten, dat congres, hebben de vrees voor den oorlog weten weg te nemen. Even schielijk als ten vorige jare Pruissen zijn tegenstander versloeg, heeft thans de conferentie te Londen haar vredeswerk afgedaan. En de vrede schijnt voor eenigen tijd gevestigd. Ditmaal dus heeft de publieke opinie, de conscientie der volken, de overhand behouden. Waar eerzuchtige staatslieden, misbruik makende van de zwakheid en onhandigheid van kleine naburen, een egoïstische politiek ten koste van alles wilden doordrijven, daar heeft thans het beter gevoel der menschheid zich geuit, en een veelbeteekenenden wenk aan de beheerschers der aarde gegeven. Het waren nog wel geen krachtige manifestatiën, maar op alle punten werd iets gehoord: hier was het een arbeiderskring, daar een geleerde, ginds een handelscorporatie, en daar weder een vergrijsd staatsman - en allen riepen als uit één mond dat het geen leven is wanneer bloed en staal de eenige woorden der politiek zijn. En daar langen tijd alleen tot de lage passies van de menschelijke maatschappij was gesproken, deden zij, al was het slechts schoorvoetend en slechts voor ééns, een beroep op het idee zelve der menschelijke zamenleving, op het zich verbroederen, op het zich ontmoeten der volken langs de vruchtbare helling van het leven.... en die klank vond ook een echo. Terzelfder tijd - want wij durven de wet der causaliteit hierbij niet aanhalen - kreeg de diplomatie weder eenig meerder zelfvertrouwen
| |
| |
en het gevolg was dat Pruissen en Frankrijk begrepen te moeten bukken.
Het schijnt vooral Oostenrijk te zijn geweest dat den diplomatieken stoot tot het congres heeft gegeven. De Heer von Beust heeft de traditie van Metternich opgevat en Oostenrijk weder zijn plaats doen hernemen in het staatkundig opperbestuur van Europa. Zij het dan ook soms waar dat von Beust is wat de Franschen noemen een faiseur, zoo heeft hij ditmaal geen slechte kaart gespeeld; Rusland voegde zich bij hem, en Engeland werd weldra gewonnen. Onder het zoo fiksche en zoo weinig pretentieuse beleid van Lord Stanley hernam ook Engeland zijn invloed in de staatkunde van het vaste land; en onder geen betere leiding dan die van Derby's zoon kon het congres gehouden worden. Namens den groothertog van Luxemburg zou Engeland het congres bijeenroepen, en weldra kwamen te zamen de vertegenwoordigers van Oostenrijk, Rusland, Frankrijk, Pruissen, Nederland, Luxemburg, België en ook Italië, welk laatste land nu voor het eerst als groote mogendheid werd opgeroepen en erkend. Dat congres nu hield drie zittingen, en den 11den Mei was het verdrag gereed. Trouwens de preliminairen waren vooraf aangenomen, en een ieder van de betrokken partijen wist dat hij iets van zijn aanspraken moest laten vallen. Frankrijk had er in toegestemd dat de verkoop van Luxemburg niet zoude doorgaan. Pruissen was bereid zijn troepen uit de stad Luxemburg te doen nemen. De vesting zelve zon als vesting ophouden te bestaan, want de fortificatiën zouden geslecht worden. De ontmanteling zou door den groothertog geschieden. Het groothertogdom zou verder in het bezit blijven van het Huis van Oranje. Eindelijk zou het gebied van het groothertogdom geneutraliseerd worden, en de onzijdigheid onder den gezamenlijken waarborg van al de vereenigde mogendheden behalve van
België, dat zelf een onzijdige staat is, geplaatst worden. Dit waren de voornaamste bepalingen van het verdrag. En waarlijk, men mag zich gelukwenschen dat men tot dien prijs den oorlog voorkomen heeft. De eerste maal misschien is een congres zamengekomen vóór een oorlog en heeft het den krijg ter zijde weten te schuiven. De twee rivaliseerende partijen, Frankrijk en Pruissen, hebben beiden eenige gematigdheid betoond, en het werk is zoo ingericht dat beiden schijnbaar een overwinning hebben behaald. Frankrijk heeft verkregen dat niet langer Luxemburg als een met Pruissisch garnizoen gevulde vesting in het noorden de grenzen steeds bedreigt, en Pruissen
| |
| |
heeft voorkomen dat Luxemburg fransch territoir is geworden. Alleen de stad Luxemburg zal ontevreden zijn, want boven alles hing die stad, blijkens haar laatste vrij bespottelijk adres, aan het bezit van haar groot garnizoen, en helaas die Pruissische soldaten, die zulk een goeden sier weten te maken - men herinnert zich de feiten der Pruissen in Frankfort ten vorige jare - trekken af. Arm Luxemburg! De Nederlandsche minister van Buitenl. Zaken heeft door de conferentie doen constateeren dat Limburg niet meer tot Duitschland behoort, en is nu weder, alsof er niets gebeurd was, bezig met het uitdeelen en ontvangen van grootkruisen; een taak die velen - vooral wat het laatste gedeelte aangaat - hem gaarne lang, zelfs met uitsluiting van andere werkzaamheden, zouden zien opgedragen. Wij zijn blijde dat wij er zóó zijn afgekomen, maar laten wij oppassen!
En zoo is die bui vooreerst overgedreven. Men verwacht wel niet dat de staten van Europa zich als op eens - in broederlijke liefde nu ontstoken - zullen gaan ontwapenen; het soyons amis, Cinna, dat Pruissen en Frankrijk elkander toeroepen, is ook wel geen vriendschap voor het leven, - maar toch is er een verademing, nu elk land weder zijn eigen belangen kan gaan behartigen. En zelfs aan Pruissen kan het niet onwelgevallig wezen dat het iets meer tijd verkrijgt om eigen bestaan, na het inzwelgen der geannexeerde landen, na het voorloopig vaststellen der constitutie van den Noord-Duitschen Bond, te consolideeren. Het vervormen zelfs van Hannover - men behoeft zich dit niet te ontveinzen - zal moeite kosten. De verplaatsingen van ambtenaren, de inhechtenisnemingen der laatste dagen, bewijzen dit reeds meer dan genoeg, zij het dan ook dat de partij van den ouden blinden, verjaagden koning het hoofd had opgestoken juist in deze laatste weken nu Pruissen in moeijelijkheden met Frankrijk scheen te komen. - Overigens is aan de Pruissische kamers de Bondsconstitutie onderworpen. Den 29sten April kwamen zij te dien einde bijeen, en werden zij door den koning geopend. In die openingsrede, waarin de koning voor het eerst niet de Voorzienigheid aanriep of over zijn geweten sprak, was een zinsnede die zeer bepaald de aandacht trok; zij luidde aldus: ‘de nieuw opgerichte Bond omvat vooreerst slechts de staten van Noord-Duitschland, maar een innige nationale gemeenschap zal die staten steeds met de Zuid-Duitsche staten vereenigen. De vaste betrekkingen, welke mijne regering reeds in den herfst van het vorige jaar tot verweering en verdediging met deze staten heeft aangegaan, zullen door
| |
| |
bijzondere verdragen op de meer uitgebreide Noord-Duitsche gemeenschap moeten worden overgedragen.’ Het was dus hier niet meer een wensch van den koning, maar een bepaalde taak die voorgeschreven werd. Het beroep op de nationale eenheid van geheel Duitschland werd dus op den voorgrond gesteld. Hoe dit zij - de troonrede werd door Noordelijk Duitschland met meer bijval vernomen dan door het overige Europa, en de kamers haastten zich over de aangeboden constitutie een eind-oordeel te vellen. Het huis der afgevaardigden constitueerde zich, door zijn vroegeren president von Forckenbeck als zoodanig te herkiezen; tot eerste vice-president werd von Stavenhagen benoemd, en tot tweede onder-voorzitter de graaf von Eulenberg. Dit laatste conservatieve lid won het ditmaal op den Heer von Carlowitz, als een zeer welsprekend teeken des tijds dat de uitsluitende alleenheerschappij van de Fortschrittspartij zelfs in het weleer zoo felle huis der afgevaardigden voorbij was. Bij de discussie der eerste lezing van de Bondsconstitutie bleek dit nog meer. De oude leiders van de partij van den vooruitgang wilden, toen Twesten als rapporteur tot de aanname van die constitutie aanried, van geen toegeven hooren. Zij, en met name von Hoverbeck, Waldeck, Virchow en Schultze-Delitsch, spraken en stemden allen tegen. Een groote fractie van hun vroegere vrienden had zich echter van hen afgescheiden, en zich thans de ‘nationalen’ noemende, volgden zij de leiding van von Forckenbeck en Twesten. Hun adviezen en stemmen beslisten de zaak, en met 226 tegen 91 stemmen werd dan ook de constitutie bij eerste lezing aangenomen. Sedert heeft de Kamer zich toornig gemaakt over een uiting van den minister van justitie, den graaf zur Lippe. Men interpelleerde hem
over het onrechtmatig verplaatsen van een rechterlijk ambtenaar, den Heer Oberg, uit Hannover naar Pruissen, en hij vond goed te verklaren, dat er wel is waar geen wet daarvoor was, ja de Kamer zelve een wet daarover had afgestemd, maar dat, wanneer de legislatieve factoren de Regering bij het uitvaardigen van zulke wetten, die noodig waren, in den steek lieten, de uitvoerende macht dan de leemte - die Lücke - moest herstellen. De fameuse Lückentheorie werd dus weder door den minister van justitie in al haar kracht op den voorgrond gezet.... en dat niettegenstaande de verleende indemniteit. Oui - L'acte est inoui! en hetgeen er verder volgt in het lied van Vadé. - Ook de andere Kamers van Duitschland, voor zooverre die staten leden van den Noord-Duitschen Bond zijn, hebben de
| |
| |
constitutie besproken en aangenomen. Mede de Saksische Kamer, waar bijna niemand tegenstemde, grootendeels omdat het toch niet zou helpen; want uit de redevoeringen der geachte leden bleek genoeg dat zoo men tot het huwelijk met Pruissen toestemde, het waarlijk niet was een mariage d'inclination. De andere staten die niet tot den Bond behooren schijnen zich min of meer voor te bereiden later in den Bond te moeten treden. Zoo vooral Hessen-Darmstadt, dat trouwens al voor de helft (het deel boven de Main) er in opgenomen is. De Kamers van dit gewest hebben zich beijverd het tractement van den groothertog te besnoeijen, iets af te dingen op een apanage van een der prinsen, en voorts gelden te weigeren voor verschillende gezantschappen. De tijden veranderen. Nog voor tien jaren zeide Bismarck tot den Engelschen gezant: ‘Mylord, gij kent de Duitschers nog niet; ik kan u verzekeren, als de lieden er het geld voor hadden, dan hield elk er zijn eigen koning op na,’ - en nu....
Oostenrijk is ook bezig op zijn wijze zich weder constitutioneel in te richten. Nu het dualisme tusschen Hongarije en niet-Hongarije volledig is erkend, komt de Rijksraad van het niet-Hongaarsche Oostenrijk in Weenen weder te zamen. Het is nu een gansch andere positie als toen von Schmerling dien rijksraad na den Italiaanschen oorlog en den slag van Solferino bijeenriep; men is van het een tot het ander moeten komen, en de toon van den keizer is dan ook niet zeer hoog gestemd. ‘Zware noodlotslagen hebben hem getroffen - zeide de keizer in zijn troonrede van 20 Mei - maar dit alles noopte slechts te zeer om tusschen de nieuwe patenten van 20 October 1860 en 26 Februarij 1861 en de oude grondrechten van zijn land eene overeenstemming te zoeken. Die is tot stand gebracht en met Hongarije eene bevrediging gevonden. De keizer hoopt dat de rijksraad aan die transactie zijn goedvinden zal hechten. Al die vroegere onderhandelingen met Hongarije hebben gemaakt dat de rijksraad een tijd lang buiten werking is geweest, doch van nu af aan zal het ware constitutioneele staatsleven gedijen. Wetten op de ministeriëele verantwoordelijkheid zullen dan ook worden aangeboden. De finantiën zullen het onderwerp van de meest ernstige overweging moeten uitmaken. Oostenrijk moet en kan zijn rang onder de Staten hernemen. Naar eendracht met de andere staten, niet naar wedervergelding voor geleden onrecht, moet gestreefd worden.’ Deze rede van den keizer werd met grooten bijval vernomen en de twee kamers constitueerden zich alsnu. De voorzitters en ondervoorzit- | |
| |
ters werden ditmaal nog door de regering benoemd. Het Heerenhuis kwam onder de leiding van zijn vroegeren president vorst Karel von Auersperg: verschillende nieuwe leden waren aan dit huis
bijgevoegd, zoo de HH. von Schmerling, von Hassner, von Gablenz, von Dohlhoff, von Hock, Graaf Wrbna, de admiralen Wüllerstorf en Tegellhoff. Tot vice-president was graaf Kuefstein benoemd. De vorst von Auersperg opende dit Heerenhuis met een zeer warme redevoering. ‘De zwaarwegende gebeurtenissen van het onheilvolle verleden hebben op de dwaalwegen onzer lotgevallen zoo donkere schaduwen geworpen, dat het niet meer dag wilde worden in de gemoederen en dat reeds de mogelijkheid vervlogen scheen aan het uitgeputte rijk frisch leven in te ademen en zijn bestaan te bevestigen. Daar viel een lichtstraal in het duister van die zwaarmoedige verwachtingen en insluipende vrees: een weloverwogen greep heeft het net der verwikkelingen verscheurd, om alleen den draad van het recht daaruit te vatten, en hierdoor geleid zal nu het staatsrecht weder opgericht en duurzaam bevestigd worden. Dit is voorwaar Oestenrijks “entscheidender Wendepunkt.” Voor Oostenrijk moeten zeer nieuwe staatsrechtelijke grondslagen geschapen worden.’ - Het Huis der afgevaardigden werd niet minder bezield geopend. Tot voorzitter daarvan werd door den keizer benoemd Giskra, tot onder-voorzitters von Hopfen en Ziemialkowski. Iedereen kent Giskra. Vroeger een der woordvoerders van de uiterste linkerzijde in het parlement te Frankfort van 1848, was hij later burgemeester van Brünn geworden. En toen de Pruissische legers ten vorige jare in Bohemen voortrukten, had hij door zijn met evenveel tact als beleid in acht genomen houding den intocht der vijanden voor zijn ingezetenen zoo weinig drukkend mogelijk gemaakt. Bismarck had zijn vroegeren vriend de hand gedrukt en veel kwaad bloed was voorkomen. Dien echt nationalen man - al behoort hij tot de zeer geprononceerde
liberalen - op den voorzittersstoel van den Rijksraad gezet te hebben, is een goede greep van von Beust en van den Minister van Binnenlandsche Zaken, graaf Taaffe. De aanblik van het huis der afgevaardigden is overigens vrij bont. Het bevat 201 leden, waarvan 140 geheel nieuw en voor het eerst daarin zitting namen. Giskra vatte het woord op en hield een lange rede. Hij drukte vooral op het lange interregnum, toen de regering goedgevonden had den Rijksraad naar huis te zenden. Hij hoopte dat nimmer meer zoo iets zou voorvallen. Hij nam ook aan het verbond dat met Hongarije was tot stand gekomen, doch hij liet
| |
| |
doorschemeren, dat men toch moest oppassen het zwaartepunt van het rijk niet naar Pesth te verleggen. Hij spoorde aan om door nieuwe wetten het lang verzuimde in te halen, en gaf niet onduidelijk te kennen, dat allereerst begonnen moest worden het concordaat te verbreken. - Sinds zijn de beide huizen ijverig in de weer om zich in fractiën en partijen te constitueeren. Onze beste wenschen geleiden hen en von Beust. Als men echter nagaat wat von Beust al zoo te doen heeft, dan wordt men onwillekeurig eenigzins weêmoedig gestemd. Want behalve den rijksdag moet ook het parlement van Pesth en het Hongaarsch ministerie tevreden worden gesteld; moet het geheim gevonden worden Croatiëns eischen te voldoen zonder Hongarije te kwetsen; moet vooral ook op het Duitsche element en op de verhouding tegenover Pruissen gelet worden, en moet eindelijk ook aan Gallicië eenig genoegen worden gedaan, zonder dat men echter daardoor aan Rusland te veel ongenoegen geeft.
Want Rusland maakt het tegenwoordig Oostenrijk vrij moeijelijk Groote begeerten schijnen in dit land te woelen. Wij spreken nog niet eens van de drijfveeren der Oostersche questie, maar hebben nu meer het oog op de zoogenaamde ethnografische tentoonstelling te Moscou. Het is een uitgebreide expositie van alle typen en voorwerpen der Slavonische volken, geplaatst onder den scepter van den Czar. Men heeft daarbij ook verzocht afgevaardigden van de andere Slavonische rijken, die niet onder de heerschappij van den Russischen keizer zich bevinden, en op alle wijzen wordt zoo het denkbeeld levendig en wakker gehouden, dat Rusland de eenige ware Slavonische staat is. De Czar zelf heeft zich naar Moscou begeven en het is een oneindige maskerade van feesten en concerten, maaltijden en bals. Men speelt overal de melodieën van de nieuwe nationale opera: ‘Het leven voor den Czar.’ Verleidelijk motief voorwaar! Polen kan het getuigen hoe de Czar het in toepassing brengt. Nog altijd is men bezig dit arme land te kwellen. Zoo als men weet worden sinds den laatsten opstand de goederen van alle Polen, die daaraan deelgenomen hebben, verkocht. De koopers moeten Russen van oorsprong en godsdienst zijn. Nu gaat echter die verkoop niet zeer vlot van de hand. Hoezeer het Russisch gouvernement vrijdom van lasten enz. aan de koopers heeft beloofd, hoezeer aan enkelen bewijzen van adeldom zijn gegeven, zoo schijnen de Polen toch nog middelen gevonden te hebben hunne goederen aan de Russen te onttrekken. Die misdaad wordt nu onderzocht en gestraft. - Overigens
| |
| |
heeft, na de avances, die grootvorst Constantijn deed, de koning van Griekenland ten huwelijk gevraagd de dochter van dien grootvorst. De verhouding van Rusland en Griekenland wordt zoodoende een weinig inniger, en nu de koning de Hellenen aldus voorgaat, heeft ook het Grieksche parlement begrepen het Grieksche burgerrecht aan eene Russische dame te verleenen: met algemeene stemmen is door de kamer der afgevaardigden te Athene de groote naturalisatie bij wijze van eerbewijs toegekend aan de gravin Dora d'Istria, gemalin van den Russischen vorst Alexander Koltzow-Missalsky, als dank voor de groote verdiensten die zij door haar geschriften jegens Griekenland aan den dag heeft gelegd. - Stippen wij voorts aan, dat generaal Kalergis, de heftige Grieksche partijganger, die in alle woelingen ten voordeele van Rusland betrokken was, en die vooral den vroegeren koning Otto het leven ongemeen zuur heeft gemaakt, gestorven is.
Edeler persoonlijkheid verloor deze maand Italië. Wij bedoelen den Napolitaan Carlo Poerio, den Silvio Pellico der galeien van Napels. De lange jaren, die hij stil in de gevangenissen heeft doorgebracht, hebben meer uitgewerkt dan de heldenfeiten van de Grieksche matadoren. Hij was in het jaar 1803 te Napels geboren. Zijn familie behoorde tot de adellijke geslachten van Calabrië. Zijn vader Josef Poerio, een beroemd rechtsgeleerde, werd na de restauratie van het jaar 1799 door de Bourbonsche regering in den vreesselijken kerker van Santa Catarina geworpen. Na het jaar 1821 ging de vader voor goed in ballingschap naar Boheme, werwaarts zijn twee zonen hem volgden. Beiden werkten later onafgebroken voor de vrijheid van Italië. De een, Alexander, vond in 1848 zijn dood bij de verdediging van Venetië tegen Oostenrijk. De ander zat voortdurend in de Napolitaansche gevangenis. In 1837, in 1844 en 1847 werd hij achtereenvolgens veroordeeld. In 1848, een oogenblik uit de gevangenis bevrijd, werd hij minister van onderwijs, doch in 1849 zat hij weder in den kerker. In 1851 werd hij tot 24 jaren galeistraf veroordeeld; hij droeg de ketens der galeiboeven tot 1859 in de bagnoos van Nisida, Ischia, Montejario en Montesarchio. En altijd even zachtmoedig en waardig bleef zijn houding, totdat een kreet van verontwaardiging Europa doortrilde, en Gladstone zijn beroemde brieven over de Napolitaansche gevangenissen openbaar maakte. Sinds vielen de Bourbons, en Poerio was een der eerste persoonlijkheden van Italië. Hij weigerde echter elk eerambt of rijkdom. Het mandaat van afgevaardigde nam hij slechts
| |
| |
aan, en arm stierf hij in het huis van een vriend, onder wiens dak hij woonde. Zijn glansrijk voorbeeld is het eenige wat hij nalaat. - Het parlement te Florence betreurde Poerio's dood als een nationaal verlies. De kamer heeft voorts deze weken aangehoord het finantiëel verslag van Ferrara, waaruit bleek, dat het materiëel verlies van Italië in de laatste jaren ook nog al iets te beteekenen had. Het deficit zou op 1 Januarij 1869 580 millioen francs beloopen. Het middel, dat hij voorsloeg, was hetzelfde als dat van het vorig kabinet, te weten om op de kerkelijke goederen een buitengewone heffing van 600 millioen francs te leggen. Ditmaal zal echter deze finantiëele operatie niet met Langrand-Dumonceau, maar met andere bankiers beproefd worden. Om in den treurigen toestand te voorzien heeft de koning een gedeelte van zijn civiele lijst afgestaan, en heeft de edele Ratazzi besloten zijn leven vooreerst niet in gevaar te stellen. De bladen deelen toch mede een officiëele bekendmaking, dat het duel tusschen Ratazzi en den markies Pepoli over het schaamtelooze boek van mevrouw Ratazzi uitgesteld is tot na het aftreden van Ratazzi als president-minister. Zoo spotten de zeden met de wetten.
Van America is niets te verhalen, dan dat Jefferson Davis nu onder cautiestelling uit de gevangenis is losgelaten. Een maatregel die zeer zeker dat land tot den grootst mogelijken lof verstrekt. - Engeland heeft behalve met de drukte van het congres zich vooral weder bezig gehouden met de reformbill. Disraeli krijgt de reformbill langzamerhand gereed, maar vraag niet hoe. Aardig is het op te merken, hoe deze tory-regering nog liberaler te werk moet gaan, dan de zoo heftig aangevallen Gladstone. Op twee punten vooral heeft de regering of liever Disraeli deze maand moeten toegeven. Het eerste punt betrof de questie van het domicilie van den kiezer. De regering vorderde hiervoor een inwoning op een plaats van twee jaar. Daartegenover werd van liberale zijde het amendement gesteld om als vereischte slechts een gezeten zijn van één jaar te bepalen. Na een heftige discussie, waarbij door sir J. Pakington breed werd uitgemeten welke concessies reeds door de regering gedaan waren, werd het amendement met 278 tegen 197 stemmen aangenomen, en aldus aan de regering wederom een vrij gevoelige slag toegebracht. De heer Disraeli stond dan ook op om te verklaren, dat de regering eerst moest nadenken of zij wel verder de behandeling van de reform-bill kon gedoogen. Het nadenken verschafte echter raad, en Disraeli nam het amendement berustend aan. - Op het
| |
| |
tweede punt zorgde Disraeli, dat hij niet aldus overvleugeld werd. Het betrof ditmaal de quaestie der zoogenaamde compound householders, te weten de huurders, die niet persoonlijk de belasting betalen, maar voor wie de verhuurder het en bloc betaalt. Zoo als men zich zal herinneren, had Disraeli aan zulke huurders slechts onder voorwaarde van bijbetaling van 25 pCt. hunner belasting, het stemrecht gegeven. De liberale partij kantte zich hiertegen aan, en wilde nu, na de vroegere gevallen beslissing, in het geheel niet meer in het kiesrecht erkennen de verhuurders, die voor de huurders de belasting betaalden. Hodgkinson bracht overeenkomstig die beschouwing een amendement in, volgens hetwelk elk huurder voortaan verplicht zou zijn zijn eigen belasting zelf te betalen. Elk huurder zou daardoor in de praktijk het stemrecht verkrijgen. Gladstone erkende dat door het aannemen van dit amendement aan al zijn eischen voldaan was. Wat deed nu Disraeli? Hij nam eenvoudig het amendement over, en na het aanhooren van een meesterlijke boetrede van Lowe, die Engelands verval en val nu voorspelde, nam het Huis die bepaling aan. Nog één punt bleef er over, doch Disraeli, hoe excentriek ook, gaf daarop niet toe. John Stuart Mill toch deed het voorstel om aan de vrouwen het stemrecht te geven. Hij stelde voor om overal waar in de wet stond het woord man het woord persoon te plaatsen. De meeste leden vroegen Mill zijn voorstel in te trekken, daar alle bewonderaars van het schoone geslacht door tegen te stemmen in een scheeve positie kwamen, doch Mill hield vol en met 196 tegen 73 stemmen werd zijn voorstel verworpen. - Het ministerie heeft nog andere tribulaties gehad dan deze reform-bill-questies. De anders zoo beminnelijke minister van
binnenlandsche zaken, de heer Walpole, heeft zijn positie verder onhoudbaar gemaakt en is dus als zoodanig moeten aftreden. Door eerst zeer heftig de volksvergaderingen in Hyde-Park te verbieden, en later ze toch toe te laten, had hij de kracht der regering verzwakt. Hij is nu vervangen door Hardy, hoewel hij zelf toch ook lid van het kabinet blijft. - Onrecht zou het wezen in deze bladen ook niet te gedenken den dood van lord Llanover, eertijds zoo bekend onder den naam van sir Benjamin Hall, een van die aristocraten, die vroeger de radicale opiniën in Engeland poogden ingang te doen vinden. Hij voegde zich tot den kring van sir Thomas Burdett, sir William Molesworth, Tom Duncombe en Charles Villiers, aristocraten tot in de nieren, maar die voorzagen welken weg de geschiedenis op zou gaan. Benjamin
| |
| |
Hall echter kon nooit de lieden overtuigen, dat het hem te doen was niet om zijn persoon maar om de zaak. Hij was zoo door en door deftig en fatsoenlijk, dat de aanraking met het volk hem altijd eenigzins vreemd moest afgaan. Amusante geschiedenissen zijn van zijn wedervaren soms verteld. Het portret, dat Whitty van hem opgehangen heeft, zal dunkt ons blijven leven. Hoe Benjamin zich candidaat stelde te Marylebone en met zijn kiezers omsprong, is bepaald teekenachtig. Hij leende een oude rok van zijn knecht, liet zijn gezicht voor ééns in zijn leven ongeschoren, maakte met veel moeite zijn vingers en nagels vuil en wandelde naar de verkiezing. ‘Een eeuwige goede radicaal’, zoo juichten de slagersjongens en bierbrouwersknechts. En Benjamin werd gekozen. Toen echter het parlement geopend was en een der leiders van de verkiezing, die niets te doen had, eens naar de zitting ging, ontmoette hij op weg sir Benjamin Hall; hij herkende hem eerst niet, omdat de radicale afgevaardigde er zoo deftig uitzag, doch schoorvoetend hem aansprekende, klom zijn verbazing ten top toen sir Benjamin hem, met een afwijzend deftig handgebaar, toevoegde: ‘Ik heb geen geld bij mij, vriendje.’
Lamartine heeft nu de aalmoes, hem door den keizer toegedacht, verkregen. De Senaat heeft, na het hooren van een rapport van de Sacy, het dotatie-ontwerp mede bewilligd. Het te-koop loopen met armoede staat niemand goed, zelfs al heet men Lamartine. In Frankrijk is overigens in alle opzichten het leven geheel en al beheerscht geweest door de Luxemburgsche questie. In het eigentlijke staatsleven is bitter weinig voorgevallen. Het Wetgevend Ligchaam blijkt ook vooral geleid te worden door de zeer conservatieve fractie der Rue de l'Arcade en schijnt er op uit geweest te zijn alle questies eerder slepende te houden dan ze tot een oplossing te brengen. Herhaaldelijk is van de zijde der liberale afgevaardigden geklaagd geworden over de trage arbeidzaamheid der commissiën uit het Wetgevend Ligchaam. Wat toch te denken van den arbeid der commissie, die zich onledig houdt met het ontwerp over de vrijheid van drukpers? Van tijd tot tijd worden wel de meest zonderlinge amendementen publiek, maar de commissie schijnt met het eigentlijk werk niet gereed te kunnen komen. Vragen tot interpellatiën, al zijn ze van den onschuldigsten aard, over het aanleggen van spoorwegen, over het tarief der spoorwegen, over reducties op enkele belastingen, worden telkens en telkens afgewezen. Een interpellatie
| |
| |
over de middelen, aan te wenden om de zijdecultuur te bevorderen, ging ter naauwernood er door. En wat het meest belangrijke punt aangaat, de questie waarmede het volk zich overal bezig houdt, de zoogenaamde militaire reorganisatie, - daarmede schijnt de commissie uit de Kamer volstrekt niet vooruit te komen. En zeker is het wel een bewijs van het broze van dezen vredestoestand, waarin Europa nu gebracht is, dat als met verdubbelde kracht Frankrijk zijn militaire systeem zoekt te hervormen en te verbeteren. Toch is het der menschheid zeker wel geoorloofd zich nog te laten begoochelen door het denkbeeld, dat de oorlog slechts een tijdelijk kwaad is; toch mogen de volken tot de blinkende verschijning van den vrede het oog richten: - en geen macht ter wereld, geen Napoleon, geen Bismarck, zal kunnen verhinderen, dat niettegenstaande de kletterende krijgszangen het tegenwoordige geslacht zich als aangetrokken voelt door het denkbeeld, nedergelegd in de volgende verzen van Coppée, die door de keizerlijke commissie voor de tentoonstelling met de groote medaille zijn bekroond:
La paix sereine et radieuse
Fait reprendre l'or des moissons,
La nature est blonde et joyeuse,
Le ciel est plein de grands frissons,
Hozannah dans la forge noire
Et dans le pré blanc de troupeaux!
Salut! o reine, o mère, o gloire
Du fort travail, du doux repos!
Viens, nous t'offrons l'encens des meules,
Reste avec nous dans l'avenir,
Les bras tremblans de nos aïeules
Sont tous levés pour te bénir.
Le front tourné vers ton aurore,
Heureuse paix, nous t'implorons,
Et nous rhytmons l'hymme sonor
Sur les marteaux des forgerons.
H.P.G. Quack. |
|