| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 Maart 1867.
Wie herinnert zich niet die aardige passage uit de Mussets Fantasio, over ‘le monsieur qui passe.’ Si je pouvais seulement sortir de ma peau pendant une heuré ou deux! Si je pouvais être ce monsieur qui passe! - Ce Monsieur qui passe est charmant; regarde quelle belle culotte de soie! Quelles belles fleurs rouges sur son gilet! Ses breloques de montre battent sur sa panse, en opposition avec les basques de son habit, qui voltigent sur ses mollets. Je suis sur que cet homme là a dans la tête un millier d'idées qui me sont absolument étrangères; son essence lui est particuliere.... en zoo gaat hij voort met de deugden en eigenschappen te beschrijven van dien man die daar voorbijgaat; wat zou hij gaarne voor een wijl uit zich zelven willen treden en een ander, het is hem hetzelfde wien, stel den eersten den besten die voorbijgaat, willen wezen. Dikwijls verbeelden wij ons dat Napoleon III een zelfde gedachte moet hebben, als hij peinzensmoede en vol gedachten voor de ramen der Tuileriën staat. Wat al zorgen moeten dat hoofd drukken! Nu zooveel te meer, daar de stroom der gebeurtenissen niet ten zijnen gunste schijnt. Berekeningen die falen, met hoeveel zorg zij ook vroeger waren opgemaakt; - een natie, die ja nog vertrouwen heeft, maar het allereerst uiterlijke teekenen van glorie wil zien; - knappe en verstandige raadslieden, die, als hij ze het meest noodig heeft (Morny, Billault, Thouvenel) sterven, als waren het de achtereenvolgens uitgaande lichten van een geëindigd feest; - uiterste partijen die van geen verzoening willen weten; - en het vestigen van een dynastie, die nog geen wortels heeft geschoten.... waarlijk, het is om jaloersch te worden op le Monsieur qui passe!
| |
| |
In den grilligen en wisselvalligen loop der omstandigheden, kan het echter voorkomen, dat de man die daar voorbijgaat, de man, op wien bij het woelend drijven der partijen, niemand let, die zorgeloos alleen voor uiterlijke dingen hart schijnt te hebben; dat die man, zeggen wij, ook op zijn beurt plotseling een groot man wordt, wiens hand de roerpen omklemt van het schip der tijden; nog voor korten tijd scheen hij een der vele cijfers, die met elkander een getal moeten vormen, nu wordt hij in eens de domineerende, alles beheerschende kracht, - hij wordt, met andere woorden, een Bismarck.
Men moet deze weken in Berlijn geweest zijn om de beteekenis van dien Bismarck te gevoelen. Wanneer voor een jaar of vijf aan Duitschland was gezegd: er zal een man komen, die doen zal wat al de anderen zeggen en begeeren, die het verdeelde Duitschland aan elkander zal rijgen en tot den machtigsten staat van Europa zal maken; die Oostenrijk terug zal drijven in zijn Hongaarsche en Slavonische provinciën; die Napoleon's alleenheerschappij in de gemoederen zal verbreken; die het algemeen stemrecht in Duitschland zal invoeren, - men had hem, die dat gezegd had, uitgelachen, want geen der helden van het National-Verein, geen lid der Fortschrittspartij had ooit zulke stoute droomen kunnen voeden, laat staan ze verwezenlijken. De parlementen van Frankfort en van Erfurt hadden schipbreuk geleden, terwijl zij dat doel beoogden; welke vergadering was luisterrijk genoeg om in hun schaduw te staan? Doch terwijl zoo een ieder van die leiders van den zich noemenden vooruitgang in zijn kring werkte en schreef en redetwistte; terwijl de redacteurs der dagbladen artikelen aan artikelen voegden, ter wille der groote zaak; terwijl een Schulze-Delitsch en al zijn vrienden altijd door debatteerden, oreerden en declameerden; terwijl allerlei geheime verbintenissen en genootschappen werden gevormd om Duitschland tot éénheid te brengen; terwijl feesten werden aangelegd met het doel om in toasten de vijanden dier éénheid voor goed te vernietigen, - kwam er een man, geheel vreemd aan al die lieden van den vooruitgang; een man, op wien men vroeger in Frankfort en in Erfurt niet bijster veel had gelet, un monsieur qui passe, en die man.... deed het werk.
En bijna het geheele werk. Noord-Duitschland, dat is de landen boven den Main, zijn tot een vasten bondstaat onder Pruissens leiding vereenigd, terwijl de staten van Zuid-Duitschland, Baden, Darmstadt, Wurtemberg en Beijeren zich verbonden hebben, bij een oorlog, hun
| |
| |
legers ter beschikking van Pruissen te stellen, onder beding van gelijke hulp zoo zij in oorlog geraakten. En thans beraadslaagt het parlement van den Noord-Duitschen Bond binnen Berlijn. Dat parlement is den 12den Februarij gekozen. Met zekere spanning en angstvalligheid zijn deze verkiezingen in Duitschland gevolgd. Het was een kolossale proefneming van Bismarck om het algemeene stemrecht aldus in Duitschland in te voeren. Er was stoutmoedigheid noodig geweest om in dien geest tot Lasalle's theoriën in te gaan. Doch reeds Napoleon III had de wereld overtuigd, dat de meest conservatieve keuzen altijd te verkrijgen zijn van de massa, van de inderdaad gedweeë, voor een dynastie licht ontvlambare massa. De ergste vijand van mannen als Bismarck is de gegoede burgerij, die steeds de gelegenheid vordert om goed na te cijferen waaraan de gelden van den staat besteed worden. Het volk daarentegen handelt meer naar instinet, naar inspiratie, het volgt de leiding van één man, mits die man weet te bevelen. En Bismarck, die zeer zeker te bevelen weet, deinsde dan ook niet terug en wierp het algemeen stemrecht in Noord-Dnitschland. Hij heeft zich niet bedrogen. Het parlement, dat nu is zamengesteld, is geheel iets anders dan het Pruissische huis der afgevaardigden. Het bestaat uit 297 leden, gekozen door een rijk van ongeveer 30 millioenen zielen: 20 millioen daarvan zijn het eigenlijk gezegde Pruissen; de aan Pruissen geannecteerde provinciën tellen 4 millioen, terwijl de bondgenooten van Pruissen, die medeleden zijn van den Noord-Duitschen Bond, ongeveer 6 millioen inwoners omvatten. Nu kan men rekenen, dat er in het Parlement ongeveer 200 leden Pruissen zijn tegen 97 uit de nieuwe provinciën en de andere rijken. Wat nu al
dadelijk treft, wanneer men de namen van de leden van dezen rijksdag leest, is de totale nederlaag van de zoogenaamde Fortschrittspartij. Nog overheerschende partij in het huis der afgevaardigden te Berlijn, heeft deze partij in den Rijksdag geheel en al de vlag moeten strijken voor de conservatieve en oud-liberale partijen. Bismarck, die de Fortschrittspartij altijd kenschetste als een negatieve partij, een partij, die wist af te breken en niet op te bouwen, die vol van holheid en halfheid, nooit het merg eener questie aanpakte, heeft zoodoende maar al te goed zijn vijand geslagen. Partij trekkende van Lasalle's denkbeelden en pogingen, heeft de minister hen bestookt op het eigen terrein, waarop zij vroeger heerschten, namelijk in de groote industrieele fabrieksteden, en den daar werken- | |
| |
den arbeidersstand. Want op het platte land was Bismarck reeds van zelf de meester. De boeren hebben nergens, en vooral niet in Pruissen, bijster veel willen hooren naar de phrases der coryfeën van den vooruitgang. Zij hebben stil en eerbiedig opgezien naar wat de Heer van het dorp, de edelman deed, en hebben dienovereenkomstig gehandeld. Veel sterker werkte dan ook eigenlijk de adel op de boeren, dan de groote fabriekant op zijn arbeiders vermocht te doen. En zoo is het gekomen, dat er wel conservatieven en liberalen, maar niet bijzonder veel leden der Fortschrittspartij zijn gekozen. In het algemeen is het opmerkelijk, dat de uiterste richtingen zeer veel moeite hebben gehad om lieden van haar kleur te doen kiezen. Het eigenlijk gezegde Heerenhuis, de strenge feodalen, hebben moeten wijken voor de meer verstandige conservatieven, voor de zoogenaamde torys. Het spreekt van zelf, dat ook deze regel voor uitzondering vatbaar is. Veel keuzen getuigen van de zucht om
ten koste van alles voortdurend voor wat men goed recht achtte, te getuigen. Berlijn bleef zich zelf gelijk. Terwijl de conservatieve partij aldaar haar beste krachten tot candidaten had gesteld, en wel von Bismarck zelven, von Roon, von Moltke, von Steinmetz, Vogel von Frankenstein en Herwarth von Bittenfelt, met andere woorden de zes helden van den oorlog en van de dotatie, koos Berlijn eenstemmig den zoolang gefolterden, in tuchthuis en kerker verbannen Moritz Wiggers, voorts Waldeck, Schulze-Delitsch, Fr. Duncker, Rumge en den Israëliet Lasker. Oost-Pruissen daarentegen zond uit zijn overvloed van jonkers de beste en uitgelezenste exemplaren. Maar anders bood het parlement een bevredigenden indruk aan. Bismarck en de generalen zijn, het is natuurlijk, in andere districten dan Berlijn gekozen, ook prins Friedrich Karl, maar van de oud-liberalen hervinden wij Simson, graaf Schwerin, von Vincke, voorts uit de andere rijen von Carlowitz, von Sybel, Bockum-Dollfs, Michaelis en vooral Twesten; Forckenbeck heeft, helaas! te Elberfeld tegen de coalitie der conservatieven en Lasalleanen het onderspit gedolven en wel tegenover Bismarck. Toen Bismarck echter voor een ander district opteerde, heeft Elberfeld zich gewroken door Gneist af te vaardigen. Frissche krachten zijn door de niet Pruissische landen tot de vergadering afgezonden. Hannover koos natuurlijk uit oppositie verscheidene zijner oud-ministers, als von Münchhausen, von Erxleben; doch ook Miquel, burgemeester
| |
| |
van Osnabruck, en den uiterst bekwamen president van het Nationalverein Rudolf von Benningsen. Uit Nassau merken wij Braun op, uit Keur-Hessen Oetker, terwijl Frankfort een zijner Rothschilds naar het parlement zond. En zoo zat dat huis als een bontkleurige groep daar, toen de koning van Pruissen als voorzitter van den Noord-Duitschen Bond de vergadering opende.
Vooraf echter en wel den 9en Februarij was de landdag te Berlijn door den koning gesloten. Het Heerenhuis, misschien een weinig wrevelig over de zamenwerking van het huis der afgevaardigden onder de leiding van von Forckenbeck met von Bismarck, had op het allerlaatst nog twee min of meer kwaadaardige besluiten genomen. Bij het eene verhinderde zij dat aan de Pruissische leden van het nieuwe parlement vergoedingen voor het verblijf in Berlijn gedurende de zitting van den rjksdag zou worden gegeven: door het tweede - op aanraden van von Bismarck zelven genomen - weigerde zij de niet-strafbaarheid toe te kennen aan het overdrukken van de verslagen van dat parlement. Men stoorde zich echter niet veel aan deze uitingen van slecht humeur, en was het met den koning eens toen hij een blijmoedigen blik wierp op de laatste werkzaamheid der beide huizen. ‘Door het geven van indemniteit voor het bestuur der laatste jaren, voor zoover het zonder vaststelling eener begrooting is gevoerd, hebt gij de hand geboden tot uitdelging van den strijd dier beginselen, welke zoolang het zamenwerken van regering en volksvertegenwoordiging had verhinderd.’ Het groote meerendeel in het land was in het bijzonder den heer von Forckenbeck erkentelijk voor wat hij als voorzitter van het Huis gedaan had om deze uitspraak van den koning mogelijk te maken.
En zoo stond dan de koning, tevreden over al hetgeen von Bismarek voor hem verrigt had, op zondag den 24en Februarij in het slot zijner vaderen, en opende hij den rijksdag. Hij had - was het profetie voor de toekomst, of een kleine vingerwijzing naar den dag zijner krooning te Koningsbergen? - al zijn rijksinsigniën voor zich uit laten dragen, den rijksappel, het rijkszwaard, den rijksbanier, en zich van al het mogelijke ceremoniëel doen omgeven. De rede die hij uitsprak was in alle opzichten een Bismarck waardig. Zij begon met een terugblik op het Duitschland van weleer. Eens machtig, groot en geëerd, wijl het eenig was en door krachtige handen werd geleid, zonk het Duitsche rijk, niet zonder toedoen en schuld van hoofd en leden, in onmacht en scheuring. Beroofd van
| |
| |
gewicht in den raad van Europa, zonder invloed op eigen lotgevallen, werd Duitschland een strijdperk voor het kampen van vreemde machten, voor wie het 't bloed zijner kinderen, de slachtvelden en de kampprijzen leverde; Nooit echter heeft het verlangen van het Duitsche volk naar zijn verlorene goederen opgehouden, en de geschiedenis onzes tijds is vervuld van de pogingen om voor Duitschland en het Duitsche volk de grootheid van zijn verleden weder te verwerven. Wanneer dit doel nog nooit is bereikt, wijt het daaraan, dat men idealen heeft nagejaagd zonder naar het bereikbare te grijpen. Thans is het anders. De Regeringen van Noord-Duitschland hebben zich vooraf verstaan, ieder heeft iets van zijn eigen macht ten beste van het gemeenschappelijk welzijn ten offer gebracht. Pruissen neemt de leiding van alles op zich. De vertegenwoordigers van het volk moeten zich nu verklaren over wat de regeringen gedaan hebben. De betrekkingen tot het Duitschland onder den Main zijn door den vrede van Praag bepaald: aan die landen zal door den Noord-Duitschen Bond open en tegemoetkomend de hand worden aangeboden. In het algemeen zal de Noord-Duitsche Bond een defensief karakter dragen. Geen vijandelijke richting tegen naburen, geen streven naar verovering heeft de Duitsche beweging der laatste tientallen jaren gedragen, maar alleen de eisch en de behoefte, om aan het groote gebied tusschen de Alpen en de zee de voorwaarden van staatsontwikkeling te geven, welke in den loop der vroegere eeuwen daaraan ontnomen waren. Slechts tot verweering, niet ten aanval, vereenigen zich de Duitsche stammen. De droom der eeuwen - zoo sloot de koning - moge nu verwerkelijkt worden!
Zeker dit alles klonk Duitsch genoeg; er was zelfs iets gemoedelijks in dit verwijzen naar dien droom der eeuwen. Niemand echter, zelfs niet de Parjzenaar, né malin, was geneigd deze zinsneden te bespotten. Aan Bismarck denkende, was het begrip van droomerigheid van zelf verbannen. Integendeel het was als of Duitschland uit een langen slaap was wakker gemaakt en of het eensklaps zijn plaats vroeg onder de zon. De paarden van Barbarossa werden gezadeld, en zelfs zonder keizer kon de tocht aanvaard worden. Er was ten minste in ieders borst weder zelfvertrouwen ontwaakt. - Het Parlement constitueerde zich weldra, en bewees door de keuze van zijn voorzitter en twee vice-presidenten, in welken geest het werkzaam zou zijn. Tot president toch werd verkozen Simson, en tot zijn plaatsvervangers de hertog van Ujest en R. von Benningsen.
| |
| |
Simson is de vertegenwoordiger der oud-liberale partij. President weleer van het parlement van Frankfort, van het parlement van Erfurt, van het Pruissisch huis der afgevaardigden, is hij de type van parlementairen tact en buigzame plooibaarheid. Hij is in alle opzichten een man van het midden, verafschuwend elk uiterste, een man die als van zelf zijn zetel verliet, toen het huis der afgevaardigden den strijd onder Grabow tegen Bismarck ondernam. Nu die strijd geëindigd is, ruimt een ieder hem weder zijn vorige positie. Hij is uit Koningsberg, in 1810 geboren, was daar vroeger professor, en is sinds 1860 vice-president van het hof van appel te Frankfort aan den Oder. Zijn eerste plaatsvervanger, de hertog van Ujest, behoort tot de gematigde conservatieve partij. Vroeger droeg hij den titel van vorst van Hohenlohe-Oehringen: in het jaar 1861 is hij echter tot hertog bevorderd; hij is te Stuttgart geboren in 1816, en is in het Heerenhuis meermalen tegen de bepaalde feodale denkwijze van de Stolbergs, de Kleist-Retzows en anderen te velde getrokken. De tweede vice-president, R. von Benningsen uit Hannover, is bekend genoeg. Zijn optreden tegen Borries, zijne werkzaamheid in het National-Verein, zijne redevoeringen in de Hannoversche Kamer hebben hem overal een naam doen verwerven. Zijne benoeming tot ondervoorzitter geeft aan het Noord-Duitsche parlement den stempel van een Duitschen rijksdag, en wendt het gevaar af, dat dit parlement een uitsluitend Pruissisch karakter zal dragen. - In dit aldus geconstitueerde parlement bracht nu Bismarck het met de regeringen vastgestelde ontwerp van bondsconstitutie in.
Den 11den Maart leidde hij dit ontwerp met een redevoering in. Hij wees er op dat men toch niet te veel verandering in dit ontwerp zou wenschen te brengen. Het was een compromis tusschen verschillende regeringen, en het resultaat van hetgeen op het oogenblik verkregen kon worden. Laat deze vergadering niet pogen te niet te doen wat ten vorigen jare door den krijg is verkregen. ‘Werken wij snel, zetten wij Duitschland om zoo te spreken in het zadel: rijden zal het wel kunnen.’ De vergadering volgde dien wenk op en de algemeene discussie duurde slechts weinige dagen: de alvermogende minister vond telkens en telkens gelegenheid zijne tegenstanders te kwetsen en te verslaan; bijgestaan door von Savigny, die met hem de ontwerp-bondsconstitutie verdedigde, zette hij nu eens Munchhausen en den Hannoverschen adel terecht, velde hij dan weder de clericale partij neder, greep hij de particularisten en de aanhan- | |
| |
gers der rijksconstitutie van 1849 aan, en bood hij overal het hoofd. Hij gunde zich geen rust, en was telkens aan het woord. Weldra begon het speciaal debat over de verschillende onderdeelen der constitutie. Allereerst kwam het grondgebied en de grenzen van den Noord-Duitschen Bond ter sprake.
Het was bij die gelegenheid dat drie eenigzins belangrijke questiën ter sprake kwamen, de verhouding van Polen, van Sleeswijk-Holstein en van de Nederlanden tot den Noord-Duitschen Bond. Op al die punten ontwikkelde Bismarck duidelijk zijn meening. Het was de zitting van 18 Maart. De afgevaardigden toch, gekozen door Posen en de andere aan Pruissen toebehoorende Poolsche provinciën, dienden bij monde van Kantak een formeel protest in tegen de incorporatie van die gedeelten van Polen in den Noord-Duitschen Bond. De minister weerde dit protest af als een protest tegen de éénheid van den Pruissischen staat; trachtte voorts te ontwikkelen dat de gevoelens door den heer Kantak geuit, slechts de meening van een minderheid van Posen waren, en wierp eindelijk een blik op de geschiedenis, om te doen zien op welke wijze die provincie onder de macht van Pruissen gekomen was; en daar Bismarck nu juist bezig was de afgevaardigden van verschillende staten te bewegen, iets van hun eigen rechten ten offer te brengen aan het algemeen, zoo nam hij aanleiding Polen ten slotte als voorbeeld aan te voeren, waarheen men kon leiden, als men, zoo als de Poolsche adel, te veel eigen zelfstandigheid, eigen vrijheid ten koste van alles wilde behartigen. Nu is het voor Polen te laat, zoo sloot Bismarck. ‘De krachtigste pogingen, de hoogste graad van energie, die de Poolsche adel altijd en altijd heeft ten toon gespreid, de overgave aan gemeenschappelijke doeleinden, de treffelijkste dapperheid der individuen, dit alles was niet toereikend om de verloren goederen weder te winnen. Men kan hiervan met den dichter zeggen: wat gij aan het oogenblik hebt geweigerd, dat brengt geen eeuwigheid u terug.’ - Dadelijk daarop stond een der twee Deensche
afgevaardigden op, om uit naam van het noordelijk gedeelte van Sleeswijk te protesteren tegen inlijving in den Noord-Duitschen Bond. Bismarck's antwoord liet zich niet wachten. Hij verklaarde dat ten gevolge van den vrede van Praag, alleen de keizer van Oostenrijk het recht had overgave van Noordelijk Sleeswijk aan Denemarken te eischen. De eisch kon waarlijk niet van een afgevaardigde uitgaan. Voorts betoogde hij dat het alleen een questie van grensscheiding
| |
| |
was, waarbij zeer zeker het strategisch oogpunt niet mocht verwaarloosd worden. De stelling van Duppel zal waarlijk door Pruissen niet prijsgegeven worden. Voorts moet de verdeeling der schulden nog geregeld worden, zoodat er in den eersten tijd nog geen sprake kan zijn van dadelijke afscheiding. - Eindelijk stond ook op de heer Schraps, een advocaat uit Dresden en afgevaardigde uit Zwickau, een van de weinige leden die tot de Lassalliaansche partij behooren (want deze partij heeft meer indirect dan direct tot de vorming van het parlement kunnen werken); deze heer begon met te verklaren, dat hij nog altijd het parlement, dat in 1848 te zamen gekomen was, als het eenig rechtsgeldige beschouwde. Hij betuigde voorts zijn leedwezen dat nu niets gezegd was van de verhouding van Luxemburg en Limburg, dat deze gewesten buiten den Noord-Duitschen Bond bleven. Hem deed het leed dat Holland, dat steeds een voormuur van Duitschland tegen Frankrijk was, afvallig werd gemaakt en in de armen van den vijand werd gedreven. Men zegt wel, Pruissen heeft recht van bezetting in Luxemburg, maar dat is niet genoeg. De heer Bismarck antwoordde hierop ongeveer het volgende: ‘Ik verheug mij dat mij de gelegenheid gegeven is aan de ongerijmde verdachtmakingeu, die door de drukpers worden verbreid, eens voor altijd een einde te maken. Ik weet inderdaad niet, wie op de wereld een belang daarbij hebben kan, de zaken zoo voor te stellen, alsof Holland door ons bedreigd is, alsof Pruissen het staatsgebied van Holland in gevaar bracht, zijn eigendom benijdde. Het is slechts denkbaar, dat dergelijke schrikbeelden gediend hebben om het aan 't Hollandsche ministerie gemakkelijker te maken, het oorlogsbudget door de kamer te doen toestaan; dit kan echter niet het eenige oogpunt zijn,
waaruit zulke geruchten verbreid worden, welke zuiver uit de lucht gegrepen, geheel spel der verbeelding zijn. Wij hebben met Holland, of laat ik liever zeggen met de Nederlanden, alleen vóór het uitbreken van den oorlog een korte uiteenzetting gehad, wijl de Hollandsche regering ons voorbeeld niet volgde, niet uit den Bond trad, en op die wijze in zekeren zin zich tot den kring der oorlogvoerenden voegde. Over dit punt heb ik met den Hollandschen gezant een wisseling van gedachten gehad, wel te verstaan, zonder dat deze een uitdrukkelijke volmacht daartoe had. Wij kwamen overeen, dat wij eigenlijk juridiek in oorlog tegen elkander waren geraakt, dat het echter in ons beider belang was, den oorlog niet te voeren, niet op elkanderte schieten. Dit was toch waarlijk geen bedreiging, het
| |
| |
was ook een feit van geheel voorbijgaanden aard. Zoo als bekend is wilde de Nederlandsche regering dat Limburg van den Bond werd losgemaakt. In dezen zin heeft zij bepaalde voorstellen ingediend. Iedere bezorgdheid dat wij het er op toeleggen om een staat uit elkander te rukken is geheel ongerechtvaardigd: zulke bezorgdheid had alleen kunnen ontstaan, als wij de aangelegenheid van Limburg zonder aarzelen of toegeven bij de Nederlandsche regering hadden behandeld. Luxemburg nu heeft even weinig als Limburg den wensch uitgesproken om den Duitschen Bond toe te behooren, want naar analogie der andere vredesverdragen hadden wij eigenlijk ook met Luxemburg vrede moeten sluiten. Wij hebben tot nu toe wat ons betreft noch van het toebehooren van Luxemburg en Limburg afgezien, noch ons daarover uitgesproken of dit als rechtsbeginsel vooropgesteld. Het is niet geraden geweld aan te wenden, of pressie uit te oefenen, wanneer een der Noord-Duitsche souvereinen herhaald en bepaald geweigerd heeft in den Noord-Duitschen Bond te treden - thans, nu de toestand der Europesche verhoudingen een zoodanige is, dat ieder der Europesche machten er belang bij heeft, de brandstof, die Europa in gloed kan zetten, niet te vermeerderen!’ Toen de afgevaardigde von Carlowitz later in het debat nogmaals op het sluiten van een zekere verbinding met Luxemburg aandrong, antwoordde Bismarck met deze woorden: ‘De quaestie met Luxemburg kan de heer von Garlowitz nog heden opvatten: hij kan zien, hoe hij op de dispositie van den koning van Holland werkt, en hij heeft dan de voldoening ten minste eene Europeesche vraag in het leven te roepen, zij het ook dat hij ze niet tot vereffening brengt.’ - Na deze discussies, wier belang in het oog springt, werd het hoofdstuk over het
grondgebied van den Noord-Duitschen Bond vastgesteld. Over de verhouding tot Zuid-Duitschland werd door Bismarck verklaard, dat de betrekkingen van het zuiden tot het noorden sinds den vrede door verdragen gewaarborgd zijn.
En werkelijk werden dan ook ter zelfder tijd deverdragen openbaar waaruit duidelijk bleek, dat reeds vóór den vrede van Praag de verdragen waren geteekend, waarbij Beijeren, Wurtenberg, Baden en Hessen-Darmstad zich verbonden hun legers bij een oorlog ter beschikking van Pruissen te stellen, onder verplichting van Pruissen hetzelfde te doen, zoo een oorlog deze staten bedreigde. Het openbaar worden van deze geheime traktaten, de uitslag van de stemmingen in het parlement, alles werkt dan ook mede om het beeld van Bismarck
| |
| |
als staatsman in zijn volle licht te doen uitkomen. Hoe men ook over den persoon moge denken, het is ontwijfelbaar dat men hier voor zich heeft een man van zwaar gehalte. De wijze waarop hij de constitutie van den Noord-Duitschen Bond tot stand bragt is niet het werk van een alledaagsch staatsman. De vorsten heeft hij moeten dwingen hun souvereiniteitsrechten prijs te geven, de conservatieven heeft hij genoopt liberale denkwijzen tot de hunne te maken, en de liberalen overtuigt hij voor 't oogenblik hun denkbeelden te laten varen: - en dit alles gaat gepaard met de meest opene blootlegging van eigen inzichten en doeleinden; met een onverholen verachting voor alles wat naar halfheid of transactie zweemt. Wat men achtte phantasie te zijn in de gestelde roeping van een leven: mannen als von Radowitz sloegen de nooten aan: hij greep het accoord. Te midden van de warrelende beelden van de tegenwoordige Europeesche staatslieden heeft hij zich vlak naast Napoleon III geplaatst, en trekt hij op zijn persoon dezelfde blikken die vroeger alleen op den Franschen keizer pleegden te staren.
En Napoleon III moet zich dat alles laten welgevallen. Zijn ster schittert niet meer boven zijn hoofd. Het is ook alsof hij zich tegenover zijn eigen volk moet verontschuldigen, en zijn troonrede van 13 Februarij 1867 was dan ook vrij wat minder hoog gestemd dan die van vroegere jaren. Het was een zonderling stuk. Het begon met een beroep op den ouden Napoleon, die te St. Helena had verkondigd dat een zijner groote gedachten was geweest de agglomeratie en concentratie van natiën die door revolutiën en politiek waren uiteengescheurd. De gebeurtenissen in Italië en Duitschland waren volgens den keizer slechts het gevolg van die gedachte. Frankrijk, een natie die al lang tot eenheid was gebracht, behoefde zich daarover niet te verontrusten. Nous avons assisté avec impartialité à la lutte qui s'est engagée de l'autre coté du Rhin. En présence de ce conflit, le pays avait hautement témoigné son désir d'y rester étranger: non seulement j'ai déférè a ce voeu, mais j'ai fait tous mes efforts pour hâter la conclusion de la paix. Je n'ai pas armé un soldat de plus je n'ai pas fait avancer un régiment, et cependant la voix de la France a eu assez d'influence pour arreter le vainqueur aux portes de Vienne. De troonrede houdt zich voorts bezig met Mexico: het was volgens den keizer een goed beginsel geweest dat aan die expeditie ten grondslag lag, mais, le jour où l'étendue de nos sacrifices m'a paru dépasser les intérêts, qui nous avaient appelés de l'autre coté de
| |
| |
l'océan, j'ai spontanément décidé le rappel de notre corps d'armée. Wat Rome betreft, zoo wordt de conventie van 15 September zorgvuldig uitgevoerd. Le gouvernement du Saint-Père est entré dans une nouvelle phase. Livré à lui-même, il se maintient par ses propres forces, par la vénération qu'inspire à tous le chef de l'Eglise catholique, et par la surveillance qu'exerce loyalement sur ses frontières le gouvernement Italien. Mais si des conspirations démagogiques cherchaient, dans leur audace, à menacer le pouvoir temporel du Saint-Siège, l'Europe, je n'en doute pas, ne laisserait pas s'accomplir un événement qui jetterait un si grand trouble dans le monde catholique. De keizer komt zoo in zijn rede tot den grooten stap dien hij in Januarij heeft gedaan, namelijk om eenige concessiën in liberalen zin in het binnenlandsch bestuur te doen. Notre tâche en ce moment est de former les moeurs à la pratique d'institutions plus liberales.
De troonrede was zeer bescheiden van toon, bescheiden mede de wetsontwerpen die daarbij werden overgelegd; dat regelende de drukpersaangelegenheden was zelfs zoo streng mogelijk ingericht: en de keizer moest nu, daar het adres van antwoord was afgeschaft, afwachten of er ook omtrent enkele punten interpellaties uit den boezem van het Wetgevend Ligchaam zouden komen. Twee groote interpellaties werden dan ook dadelijk aangekondigd, een van Lanjuinais over de hervormingen in de binnenlandsche politiek, en een van Thiers over de houding der buitenlandsche staatkunde. Beiden echter werden voorafgegaan door een niet zoo omvattende, maar toch interessante interpellatie van Picard over de wijze van handelen van de directie der postadministratie. Op een goeden morgen lazen de verwonderde Parijzenaars een circulaire van den directeurgeneraal der posterijen, den heer Vandal, waarbij al de directeuren der posterijen opmerkzaam werden gemaakt op het feit dat men in Frankrijk wilde verspreiden een brief van den graaf van Chambord, gericht aan den generaal de Saint-Priest. Zij werden mitsdien uitgenoodigd door den heer Vandal, alle eenigzins verdachte brieven of stukken op te houden en ze onder paket te verzenden naar het hoofdbureau van de posterijen. Een groote verbazing beving ieder. Hoe! werd aldus het brievengeheim door de keizerlijke regering gewaarborgd en in praktijk gebracht! Het feit scheen niet geloofbaar. Picard wist dan ook in de zitting van 22 Februarij op de meest spiritueele wijze die wetsverkrachting te signaleren, en de wonderlijke
| |
| |
manier van zelfoefening van eene regering te kenschetsen, die, terwijl zij thans een ieder aanmoedigt vooral de zeden eener vrije natie aan te nemen, bezig is in de correspondentiën dier vrije burgers na te snuffelen. - Van grooter belang was echter de interpellatie die weldra volgde van Lanjuinais, over de hervormingen die de keizer had ingevoerd in de binnenlandsche staatkunde. De oppositie is uitgegaan van het sustenu dat de nieuwe hervormingen niets beteekenden, dat integendeel het adres van antwoord nog beter was, daar het de minoriteit ten minste eenmaal in het jaar geheel vrijliet te zeggen wat haar grieven waren: het interpellatierecht toch was zoo geregeld, dat de minoriteit altijd afhing van de tolerantie van de meerderheid. Lanjuinais is daarop zeer te velde getrokken tegen het senatusconsult van 14 Julij 1866, dat te midden van den oorlog bijna ongemerkt is tot stand gebracht, en waarbij het verboden wordt de constitutie in discussie te brengen. De sprekers der meerderheid en der regering betoogden, dat wel degelijk verbetering en vooruitgang door den keizer was tot stand gebracht, zij het dan ook dat alles niet zoo snel ging als de oppositie verlangde. Rouher vooral sprak zoo welsprekend mogelijk over de zucht van den keizer om vrijheid te brengen in het tot orde teruggebrachte Frankrijk. Het adres van antwoord was volgens Rouher een vorm van contrôle, die niet geheel aan het doel heeft beantwoord; er wordt nu de volle, oprechte contrôle over de handelingen van het gouvernement gegeven. De slotsom van de discussie was dat 241 tegen 25 stemmen de regering gelijk gaven. De tiersparti, die bij de vorige zitting zich van de regeringspartij had afgescheiden, was nu weder eensgezind met de meerderheid, want het waren vooral haar
inzichten die in dezen door Napoleon III gevolgd waren. - Moeijelijker en zwaarder taak viel de Regering op de schouders bij het aanvaarden der tweede groote interpellatie, die van Thiers over de buitenlandsche staatkunde. Het was een fameus discours, dat ditmaal door Thiers op touw werd gezet. De zitting van 14 Maart hoorde hem drie en een half uur achtereen spreken. Zijn betoog was, dat de buitenlandsche politiek van Frankrijk een aaneenschakeling van fouten was. De grieven waren: het laten volbrengen van de eenheid van Italië en nu weder die van Duitschland. Vooral de laatste, want van den toestand in Pruissen kan gezegd worden hetgeen Bossuet van het Engeland van Cromwell zeide: un homme s'est rencontré. En tegenover dien man, tegenover Bismarck, heeft men zijne stellingen een voor een laten varen. Men
| |
| |
heeft Denemarken laten overrompelen, later Pruissen in de hand gewerkt om den slag van Sadowa mogelijk te maken, niets gedaan om ten minste Italië te verhinderen Oostenrijk aan te vallen. Men heeft voor Frankrijk vrede verlangd, maar men heeft om den vrede van Europa niet gedacht. On a hésité, on a attendu, espérant qu'il sortirait une chance des évènements. Il en est sorti une. Laquelle? La grandeur de la Prusse. Nu komt weder een groot gevaar langzamerhand op, het gevaar van geheel Turkije in handen te zien vallen van Rusland. En let wel, er is steeds eenheid van belang geweest tusschen Rusland en Pruissen. Wat moet men dan doen? La politique raisonnable serait de se mettre à la tête de tous les intérêts menacés, de parler au nom de ce que la Frauce a toujours été et de ce que la France doit rester dans le monde, d'empêcher de nouvelles iniquités. Vereenig u met Engeland et une clientèle très honnête et puissante aussi, celle des petits Etats, viendra se rallier autour de vous, et vous aurez, outre la France et l'Angleterre, la Suisse, la Belgique, la Hollande, le Danemark, la Suède, le Portugal, nations chez les quelles se sont manifestées deja des inquiétudes. Maar denkt daarom: il n'y a plus une seule faute à commettre. - Het discours van Thiers werd den volgenden dag opgevolgd door eene redevoering van Garnier Pagès en een van Ollivier, die beiden, en vooral de laatste, geheel anders dan Thiers de zucht naar eenheid van Italië en Duitschland interpreteerden. De rede van Ollivier laat zich tegenover die van Thiers resumeeren in deze zinsnede: nous sommes en dissentiment, parceque vous
prêtez l'oreille aux bruits des antichambres de Potsdam, et moi j'écoute ce qui se murmure dans l'ame du peuple allemand. Duitschland moet dan ook worden de vriendin van Frankrijk. Het moet vrede worden, maar een vrede gebaseerd op wederzijdsche achting en bewustheid van kracht. - Het zwaartepunt van deze discussie moest echter liggen in de beantwoording van Thiers door Rouher en met zekere spanning werd dan ook diens redevoering aangehoord. Rouher nam die redevoering van Thiers op en beantwoordde haar punt voor punt. Allereerst behandelde hij de questie van Italië. Hij behaalde hier eene gemakkelijke overwinning op zijn tegenstander, door er op te wijzen, dat de natuurlijke loop van zaken hier voorgeteekend was door de waarlijk liberale partij. Op de questie van Duitschland werd het betoog ingewikkelder. In den oorlog van Pruissen en Oostenrijk tegen Denemarken trachtte Rouher te bewijzen, dat alle
| |
| |
schuld op Engeland rustte, Engeland dat wel van interventie in de Baltische zee had gesproken, maar van interventie op het vaste land niet wilde weten, Engeland dat eindelijk op de conferentie te Londen het tractaat van 1852 het eerst verliet om de vraag der verdeeling van het Deensch en Germaansch element in Sleeswijk op den voorgrond te zetten. Wat nu den oorlog van 1866 betreft, zoo was het voor Frankrijk een onmogelijkheid tegen Italië te zeggen: houd u stil en doe niet uw best Venetië te herkrijgen. Placée en face d'une nécessité politique qui était pour elle un condition d'existence, l'Italie voyait une occasion, unique, impossible à retrouver peut être dans un siècle, de se complêter, de renverser les canons dirigés contre elle, d'appeler à elle cette soeur éplorée qui lui tendait les bras, en tournant vers elle ses yeux taris de larmes, et vous croyez qu'elle se serait arrêtée. Notre tentative eut été impuissante. Neen; Frankrijk heeft dus anders gedaan, en in overeenstemming met Engeland heeft het Oostenrijk aangeraden vóór den oorlog Venetië af te staan. Oostenrijk weigerde en de oorlog is uitgebroken. Maintenant la guerre éclate: le sort de la bataille a décidé! Je n'hésite pas à le dire: la journée du 4 juillet a été pesant pour les hommes qui dirigeaient les affaires de ce pays. Pour les militaires comme pour l'opinion publique, la Prusse devait payer chèrement son audacieuse tentative; ou regardait un échec pour elle comme inévitable. Devant son succès, devant cet évène. ment
imprévu, nous avons eu des angoisses patriotiques. Na den oorlog is Frankrijk als middelaar opgetreden; het heeft Oostenrijk en Zuid-Duitschland beschermd, en de resultaten zijn bekend. Rouher gaat nu vervolgens stap voor stap de pogingen na, die Duitschland heeft aangewend om tot meer eenheid te komen, en toont aan, dat het een drang was, waartegen het toch onmogelijk zou zijn bepaalde dammen te keeren. Veel beter is het den toestand aan te nemen en te zien, welke positie door Frankrijk moet aangenomen worden. Maar voor alles een duidelijke positie, geen transactie of dubbelzinnige houding, die slechts malaise voortbrengt. Quant à moi je préférerais les orages solennels de la guerre et la foudre qui éclate et jette dans les rangs la mort et l'immortalité à une situation dans laquelle, sous un ciel sombre et un soleil blâfard, dans un malaise morbide, s'étiendraient graduellement la force, la grandeur et la prosperité de la France. Rouher gaat dus na of Frankrijk tegenover de nieuwe duitsche toestanden zoo verzwakt daar
| |
| |
staat, en of het zoo geïsoleerd is. De minister komt tot de slotsom, dat Frankrijk waarlijk niet verzwakt is, nu de verdragen van 1815 geheel en al verbroken zijn. En zoo Pruissen en Rusland misschien nog verder wilden gaan, welnu, le jour ou la Prusse tiendrait le Zuyderzee en échec la France et l'Angleterre feraient entendre un language qui ferait comprendre à la Prusse que le temps des ambitions folles est passé. Le jour ou la Russie renouvellerait ses tentatives d'aller jusqu'au Pont-Euxin, ce jour là l'occident aurait les mêmes intérêts, les mêmes forces, la même volonté. Wie zou ook Frankrijk willen aanvallen? Neen, laat Frankrijk zijn steun zoeken in sympathie, pour la France peu importe qu'elle ne grandisse pas en étendue, si elle grandit en hauteur. Fouten zijn in die richting, in dien zin niet begaan. - Dit was in groote trekken het discours van Rouher, en zoo ooit een groot en breed geschil een natie heeft bezig gehouden, dan was het deze worsteling tusschen het beste wat het oude en het nieuwe Frankrijk weet aan te wijzen, tusschen Thiers en Rouher. Want het is wel degelijk de oude en de meer nieuwe politiek van Frankrijk, die hier met elkander slaags zijn geweest. De oude politiek (Thiers), was in de eerste plaats een kabinetspolitiek, steunende op een vastafgebakend stelsel van evenwicht; een politiek, die naauwlettend de verschillende belangen van den staat naging, zich niet ophield met wat zij verachtend noemde beginselen of holle theoriën, maar alle natiën zooveel mogelijk zou willen machteloos maken, ten einde Frankrijk alleen krachtig te doen zijn. Tegenover dit stelsel staat eenigermate Rouher's standpunt om wel is waar Frankrijk zoo
krachtig mogelijk te doen worden, maar dit zelfde ook niet aan de andere natiën te misgunnen, en bovenal in alles den natuurlijken loop der zaken te volgen en geen kunstmatige barrières en slagboomen te doen verrijzen, die bij een grooten schok der gebeurtenissen van zelve in stukken vallen. De strijd tusschen de twee staatslieden was echter dien dag nog niet geëindigd. In een volgende zitting stonden zij wederom tegenover elkander. En ditmaal nog heftiger. Want de gemoederen werden warm, het oog schitterde meer en meer, en lang verkropte grieven kwamen als van zelve weder boven. Rouher betoogt dat de regering van Napoleon III de ware legitieme regering is. Libre, spontanée la nation a proclamé Louis Napoleon. Après le 2 Décembre elle l'a proclamé de nouveau. Thiers roept uit, dat men beter doet dien dag te doen vergeten, en een ontzettend tumult ontstaat. Rou- | |
| |
her stapelt beleediging op beleediging; ieder interrumpeert, en na zeer veel moeite komt er eerst rust, en stemmen 219 tegen 45 leden ten gunste van de regering.
Te midden van al die zich kruissende uitroepingen en beschuldigingen dezer laatste zitting, woorden die dadelijk weder vergeten waren, was er echter een woord geweest, dat meer bepaald trof als een vergiftige pijl. Het was het woord van den markies de Piré. Tout cela prouve l'utilité du 2 Decembre et de plus l'utilité des casernes de M. Haussman. Mij dunkt, dit woord moet den keizer nog meer hebben aangedaan dan al de schoone redevoeringen van Rouher of de bijtende verwijten van Thiers en Favre en zoo vele anderen. Want het bewijst hoe zeer de hartstocht in Frankrijk nog voortwoelt, hoe er soms iets onmerkbaars noodig is om alles weder te doen ontvlammen, en hoe broos toch inderdaad nog de Napoleontische dynastie is. Hoe, het zullen de kasernen zijn, die inderdaad alles moeten bevestigen! Treurig resultaat van een bijna twintigjarig bestuur! Is het te verwonderen, dat de keizer soms somber de toekomst inziet? En waarlijk, daar zijn soms teekenen alsof vele meenen, dat de beste tijd van Napoleon III voorbij is. Een Emile de Girardin, een van die mannen, die als het ware een zintuig hebben om te bemerken de dingen die komen zullen, heeft tegen het vigerend systeem een bepaalde oorlogsverklaring gewaagd. Hij is voor de correctioneele rechtbank geweest en veroordeeld. Velen hebben aan zijn stap eenig belang gehecht; - misschien echter, want men moet oppassen niet de dupe te worden, is het slechts een moderne vorm van reclame voor zijn blad geweest.
In Italië is plotseling aan de discussie van het parlement een einde gekomen door de ontbinding van het huis der afgevaardigden. Het bleek Ricasoli - ook uit de ontvangst die het wetsontwerp van Scialoja betreffende den verkoop der priesterlijke goederen ten deel viel - dat òf hij òf het parlement moest zwichten. De koning verkoos het laatste, en nieuwe verkiezingen werden uitgeschreven. Het nieuwe huis der afgevaardigden, dat thans is verkozen, schijnt wel in den geest van den minister-president te vallen. Trouwens Garibaldi, die zich ditmaal geheel aan de zijde van de oppositie had geschaard, had door zijn rondreizen en proclamaties niet weinig er toe bijgebracht om de Italianen er toe te bewegen, liever zeer voorzichtig te zijn. De koning heeft nu ook dit nieuwe huis met een zeer voorzichtige rede geopend, waarbij hij Italië heeft
| |
| |
herinnerd, dat de tijd der opwinding voorbij was, dat men allereerst de finantiën en de inwendige organisatie op orde moest brengen.
Intusschen is in Engeland de strijd weder begonnen over de questie der Reform en der herziening van de kieswet. De troonrede die dit jaar niets bijzonders bevatte, hield even als ten vorige jare een passage in, waarbij de aandacht van het parlement werd ingeroepen op den staat van de vertegenwoordiging van het volk in het parlement. Een uitbreiding van het kiesrecht werd daarbij aangekondigd. Lord Derby begreep dus, even als in het vorige jaar Lord Russell, dat deze questie moest worden afgedaan. Wat de Whigs niet hadden kunnen doen, zouden de Tories zich een eer rekenen te volbrengen. Onder al de moeijelijkheden waarmede men in deze questie te worstelen had, was ook deze, dat men bij het weder aanroeren daarvan niet uit het oog moest verliezen de eischen van de partij van Lowe c.s., der zoogenaamde Adullamieten - zoo als de bijbelvaste Bright niet onaardig naar aanleiding van 1 Sam. 22 hen had gedoopt. Deze toch hadden inderdaad Russell doen vallen, toen zij de meer conservatieve zijde der Whigpartij verdedigden. Hoe het zij, het kabinet Derby begon bij monde van Disraeli een poging op den 11den Februarij om het Lagerhuis te overreden de questie tot een oplossing te brengen, door middel van vast te stellen resoluties. Aldus zou het niet eigenlijk het ministerie zijn dat een wetsontwerp doordreef, maar het Huis zou zelf vaststellen in welken geest het ministerie de wet moest opmaken. De resoluties die Disraeli daartoe voorstelde waren over het algemeen vrij onschuldig. Er werd daarin voorgesteld dat het kiesrecht zou worden uitgebreid, dat de belasting, die betaald werd, vooral een maatstaf tot het toekennen van het stemrecht zou zijn; dat nog andere motieven dan juist geldelijke dit recht moesten verleenen, en dat men vooral zich wachten moest voor het
overwicht van één klasse van burgers op al de andere: eindelijk meende het kabinet dat het meest wenschelijke correctief voor meerdere uitbreiding van het kiesrecht zou liggen in de zoogenaamde cumulatie van stemmen, met dien verstande, dat een kiezer soms meer stemmen dan juist één kon uitbrengen, uithoofde hij meer dan eens bevoegd was tot stemmen. Men kan zich voorstellen dat deze laatste nieuwigheid - zeer in zwang bij de Engelsche schrijvers over dit onderwerp - vooral den eenigzins kunstigen en juist niet door eenvoudigheid zich kenmerkenden geest van Disraeli had
| |
| |
aangetrokken. Het voorstel van Disraeli werd vrij kalm door het Huis ontvangen. Eenige dagen later riep Gladstone de liberale partij zamen bij zich aan huis - er kwamen ongeveer 289 parlementsleden bij hem - en noodigde hij hen uit om thans geen moeite te doen het kabinet Disraeli omver te werpen, maar des noods mede te werken om te zamen met het gouvernement een reformbill in het leven te roepen. Bright, altijd de man der uitersten, was er wel voor om hoe eer hoe beter het kabinet te doen vallen, maar de meerderheid der liberalen was van het denkbeeld van Gladstone; alleen wilde men Disraeli niet volgen op den weg om eerst resoluties te doen vaststellen, en dan later een wet. Men wilde dadelijk een wetsontwerp. Het was misschien deze duidelijk uitgedrukte verklaring, die Disraeli tot het denkbeeld bracht om den weg der resoluties zelf te verlaten en met een bill voor den dag te komen. Inderdaad bracht hij dan weldra in het parlement zulk een ontwerp in. Het stemrecht werd bij dit ontwerp aan 400,000 nieuwe kiezers gegeven; cumulatie van stemmen werd nog eenigzins toegelaten; daarbij het stemrecht ook toegekend aan hen die ongeveer ƒ 360 in een spaarkas hadden neêrgelegd of een kapitaal van ongeveer ƒ 600 in staatsfondsen bezaten. De questie was dus zóó op beter voet gebracht. Intusschen had deze stap moeite gekost. In het kabinet zelf was daardoor reeds een scheuring ontstaan; de meer conservatieve Tories hadden zich bezwaard gevoeld, op deze wijze een reformbill op hunne verantwoordelijkheid te laden en waren uit het kabinet getreden; het waren generaal Peel, Lord Cranborne en Lord Carnarvon. Hun plaats werd echter weldra aangevuld, en Peel vervangen door den uiterst bekwamen Pakington, zoodat Lord Derby de positie nog
beheerscht. Of het lang zal wezen is echter twijfelachtig. In het binnenland heeft het kabinet met groote moeijelijkheden te worstelen ten opzichte van Ierland. De Fenians zijn herhaaldelijk opgestaan, en telkens zijn de troepen moeten optrekken om bedreigde posten te beschermen. Het is een beweging, een volksrevelje, die hoe dikwijls ook bedwongen, telkens weder nieuw voedsel ontvangt en wanorde schept.
Het kabinet Derby heeft zich voorts onledig moeten houden met de Oostersche questie. Dat Creta moeite doet zich van Turkije los te scheuren, dat Griekenland zooveel het kan die poging aanmoedigt, dat Ruslands grootvorst Nicolaas dat bestaan in een toast heeft verheerlijkt, - dat alles kan Engeland niet met onverschillige oogen aanzien. In de zitting van het Hoogerhuis van 10 Maart nam dan
| |
| |
ook Lord Derby, naar aanleiding van een vraag van den hertog van Argyll, het woord en teekende hij met vaste hand Engelands traditioneele politiek, om Turkije zooveel doenlijk in stand te houden. Hij hechtte geen geloof aan de fabelen van der Turken wreedheid en onmenschelijkheid. Moet het Turksche rijk te gronde gaan, dan moet dit zacht en langzamerhand geschieden. Een toegeven aan de opwindende en opgeblazen woorden der Grieken achtte Lord Derby niet gewettigd.
Het is overigens niet te ontkennen - en men zal het ook bespeurd hebben uit de zinspelingen van Rouher - dat deze oostersche questie wederom veel gemoederen bezig zal houden. Oostenrijk wordt weder ten naauwste daardoor beroerd, en de minister von Beust is druk in de weêr dépèches daarover te schrijven en transacties daarover aan de betrokken mogendheden voor te stellen. De heer von Beust maakt het zich zoo als altijd zeer druk, en heeft zelfs naar het schijnt reeds concessiën gedaan aan Rusland, die echter door Frankrijk en Engeland nog niet worden gebilljkt. Hij is ondertusschen een sport hooger geklommen op de ladder der eerambten die men in Oostenrijk goedgunstig hem wil verleenen. Belcredi namelijk, tot nu toe staatsminister, heeft zijn demissie moeten nemen, en von Beust is premier geworden. De aanleiding tot dit alles is geweest de Hongaarsche quaestie. Men zal zich herinneren dat door den keizer de verschillende landdagen der provinciën waren bijeengeroepen, ten einde afgevaardigden te kiezen tot een buitengewonen rijksdag, welke buitengewone rijksdag zich dan te verklaren zoude hebben over de eischen der Hongaren. Intusschen is von Beust zelf aan het onderhandelen gegaan met de Hongaren en met hun leider Deak, heeft grondig kennis genomen van hun eischen, zoo als zij geformuleerd waren in een rapport der meerderheid van hun landdag, en heeft hij den keizer aangeraden, niet af te wachten het advies van dien buitengewonen rijksdag, maar zelf uit eigen beweging hun eischen toe te staan, met andere woorden, aan de Hongaren zelfstandigheid met eigen ministers te gunnen. Belcredi heeft daarop zijn demissie genomen, en von Beust heeft aan graaf Andrassy opgedragen een Hongaarsch ministerie te vormen. Het dualisme is nu bepaald
gehuldigd, en een betrekkelijke vrede zal er in het binnenlandsch bestuur van Oostenrijk komen, zij het dan ook dat het verschillende provinciën, die men tot nog toe als wapen van oppositie tegen Hongarije had gebruikt, en daaronder vooral Croatië,
| |
| |
in een toestand van geweldig ongenoegen zal brengen. De toekomst zal echter moeten leeren of von Beust goed heeft gezien; voor het oogenblik moet men wel als van zelf de oogen richten naar den man, die dat alles voor Hongarije heeft gewrocht, namelijk Franz Deak. Dit is ook een persoonlijkheid, een figuur, die uit het gewone kader der tijdgenooten vooruitspringt en een merk een stempel op zijn omgeving zet. Die rustige eenvoud, die kalme bewustheid van kracht, die onverstoorbaarheid en vastheid van oordeel, verbonden met de meest volkomen onbaatzuchtigheid, worden niet dikwijls in een persoon teruggevonden, en zijn tegelijk de oplossing van het raadsel, waarom die man zoo machtig een invloed op Hongarije heeft kunnen hebben. Geen redenaarstalent had dit kunnen uitwerken; geen logisch juridieke ontwikkeling van de meest verwikkelde vragen had dit kunnen verwerven. Toch bezit Deak beide deze hoedanigheden in groote mate, maar zij treden op den achtergrond voor de deugden die een volksleider maken. En het is geen geringe zaak, wanneer een vrij volk, dat der Maghyaren, het zelfstandigste en hoofdigste volk ter wereld, vrijwillig alles doet wat deze eenvoudige burger hun zegt. Man van den vrede, in den goeden zin des woords, die weet te wachten, die weet op te offeren, die om het beste redden, ook iets weet toe te geven, doch die op dat ééne punt, dat hij recht acht, geen duimbreed wijkt. Om vrij te zijn - zoo luidt zijn uitspraak - moet gij eerst rechtvaardig in allen opzichten zijn: ‘discite justitiam’. Een wonderbare eerbied wordt hem ook toegebracht. Alle hoofden ontblooten zich, alle handen worden hem toegereikt, waar hij komt. Dikwijls plaatsen wij zijn figuur in onze verbeelding naast de helden van den dag, naast die van
Napoleon III, die van Bismarck, en meer dan eens komt het denkbeeld bij ons op dat de grootste van deze mannen niet is de Fransche keizer of de Pruissische minister. Zekerlijk is Deaks werkzaamheid een van de meest begeerlijke. Op aarde is het toch nog iets waard, een rein geweten te hebben. Op zijn tocht van Pesth naar het kleine landgoed dat hij bewoont, siert hem in de oogen der voorbijgangers zeer zeker de burgerkroon, hem die noch glans, noch rijkdom, noch waardigheid voor zich heeft verlangd.
H.P.G. Quack. |
|