| |
| |
| |
Nieuw Amerika.
II.
Mijn land is te groot, klaagt de Amerikaan. En die klagt is gegrond, zoodra ze in tegenstelling geuit wordt met zijne bevolking. Want terwijl hij zijn bundertal niet bij honderden of duizenden kan tellen, moet hij daarentegen van heinde en verre menschen lokken om ook nog maar een gedeelte van zijn bodem vruchtbaar te maken. Wilt ge daarvan het bewijs, geniet dan maar voor enkele dagen de gastvrijheid van dezen of genen grooten pachter in het verre Westen. Ge zult dan voortdurend zulk een bont mengelmoes van allerlei natiën rondom u zien, dat ge aan de behoefte van arbeidskracht aldaar wel geen oogenblik zult twijfelen. De wel arbeidsloozen, maar toch arbeidslustigen, die jaar op jaar van alle oorden der wereld naar dit nieuwe land heentrekken, kunnen nog lang verzekerd zijn, dat die uitgestrekte bosschen en onafzienbare prairiën akkers meer dan voldoende in aantal bedekken om hun een ruimer bestaan te verschaffen dan zelfs rijkbeschaafde landen hunnen kinderen vermogen aan te bieden. Maar het welslagen, ja het vinden van zijn dagelijksch brood zelfs in deze streken, eischt meer arbeid en inspanning dan elders. Ook de belooning is er echter grooter, maar niet een ieder bezit de noodige moed en kracht die hier voor den arbeid onmisbaar zijn. Alleen de blanke man eigenlijk is daartoe volkomen bij magte. Allereerst leeft en werkt hij, door zijn veerkrachtig gestel, in elk klimaat; hitte noch koude deert hem. Dan heeft hij een wilskracht en eene volharding die hem voor niets doen terugdeinzen. Moeijelijkheden telt hij niet en gevaren hebben voor hem zelfs iets aanlokkelijks, wanneer hij zijn doel maar bereikt, want daaraan brengt hij alles ten offer. Met zijn magtigen geest
| |
| |
beheerscht hij de omstandigheden, maar beheerscht hij vooral de andere menschenrassen, die met hem op Amerika's uitgestrekt gebied verre van verwerpelijke krachten inspannen om welvaart te oogsten. De blanke man is het erkend hoofd der vier rassen die ge dagelijks in het verre Westen, elk op zijne eigenaardige wijze, rondom u ziet sloven en zwoegen. Geen van hen die het ook maar waagt hem dat meesterschap te ontwringen. Vooral bestaat dat de neger niet. Reeds van het warme Zuiden naar het Noorden te trekken, zou hij zijn dood achten. Alleen in die verschroeijende zonnehitte gevoelt hij zich behagelijk; en de bonte mengeling van kleuren en tinten die de weelderige natuur aldaar in zoo oneindige verscheidenheid vertoont, is bepaald onmisbaar voor zijn prachtlievend oog. Hij wil onderdanig zijn en werken, onderdrukt, ja zelfs mishandeld worden des noods, wanneer hij zich maar mag blijven koesteren in die heete zonnestralen en rusten onder dien reusachtigen bladerdos. De blanke man is zijn ideaal, zijn afgod. Hèm na te bootsen in manieren en in kleeding, in opschik vooral, of liever nog, hem daarin te overtreffen, zoodat hij dikwijls een menschelijke paauw gelijkt wiens hoogste genot is voortdurend te pronken, verder reikt zijne begeerte naauwelijks, behalve de bevrediging zijner vrij ruwe driften. Evenmin zal de vrouwelijke Chinees of Maleijer den blanke naar de kroon steken. Wanneer men hem maar stillen, huiselijken arbeid opdraagt, liefst het werk dat de dienstmaagd elders verrigt, en tevens geen acht slaat op zijne handelingen, zoodat hij, als in de schaduw weggedoken, veilig voort kan gaan met de inwilliging zijner nationale hartstogten en ongestoord maar heimelijk zoowel veelwijverij als kindermoord plegen, dan is hij tevreden. En nog veel minder -
helaas! zal wel een ieder met mij uitroepen, - weêrstaat de roodhuid den blanken indringer. Wel zit hij bij zijn half uitgedoofd vuur in stilte te weeklagen over de herschepping zijner eeuwenheugende jagtvelden in plantingen van katoen, rijst en tabak; en wel roept hij zijne vaderen ten getuige, dat zulke eene daad om wraak en bloed schreeuwt, maar toch waagt hij het niet den blanke openlijk aan te vallen. Sluipend dringt hij al dieper door in bosch en in prairie en vlugt al verder voor den hem te magtigen man van vreemde kleur en vreemde gewoonten. Alleen wanneer hij zijne dierlijke appetijten niet langer vermag te beteugelen, waagt hij het de woningen van zijnen vijand te naderen, en wettigt dan maar al te dikwijls
| |
| |
door zijne ongebondenheid de bewering van den blanke, dat hij gelijk staat met het redelooze vee. Zoo zinkt hij gaandeweg tot al lager peil; en alleen in de afgelegen streken van den Missouri tot den Colorado kunt ge hem nog in zijn vorig karakter van beheerscher en gebieder over die wildernissen aanschouwen. Dáár leeft en vertoont hij zich nog in onverzwakte kracht en is er nog de schrik van geheel zijn omgeving. Maar naarmate de blanke man zijne palen al verder zet en nieuwe wegen opent om zijne verschillende plantingen met elkander te verbinden, wordt ook de erfelijke bezitter meer verjaagd, als mogt men zulk roofgedierte niet dulden in de nabijheid der vredige hoeve. Gouddorst en hebzucht dikwijls, verstikken in hunne worstelingen den ruwen zoon der wildernis.
En niet lang meer zal het duren, of de laatste roodhuid heeft uit de laatste hinderlaag het laatste verraderlijke schot gelost op de karavaan van immigranten, vreedzame menschen die te veel waren aan het banket op den vaderlijken grond, en die nu elders hun brood zoeken. Want hoe vredelievend de blanke man zijn moge bij ploeg of spade, den sluipmoordenaar duldt hij niet en jaagt hem op uit zijn schuilhoek als schuchter maar gevaarlijk wild.
Zoo was de blanke man immers tot voor weinige maanden toe nog de wettige heer, ja eigenaar van den armen neger, en de niet altijd even geduldige meester van den verwijfden Aziaat, terwijl hij den roodhuid alleen nog telde als een hinderpaal die uit den weg moest geruimd worden. Maar toch leven en woelen die vier rassen nog onder en met elkander voort op dat uitgestrekt gebied en oefenen er hunne krachten ten goede en ten kwade, hun zedeleer en hun godsdienst, de een ergerlijk en verfoeijelijk noemende wat de ander pligtmatig, ja heilig acht. En dat contrast, die strijd der rassen, deert het groote Amerika niet, integendeel, het gedijt er onder, omdat een van hen als van nature meester is over de anderen, krachtig door gestel en door lichamelijke voorregten, maar krachtig vooral door den geest die weet wat hij wil en die ook, wat meer zegt, vermag wat hij wil. Het intellect van den blanken man stelt hem hoog boven die anderen, omdat hij voor elke gedachte die hem bezielt, warmte gevoelt en enthousiasme bezit.
Maar wanneer ge de welkome gast zijt van die groote ontginners in het verre Westen, dan zal, behalve de verscheidenheid van ras die u omringt, nog eene andere eigenaardigheid van die streken u evenzeer bevreemden. Ik bedoel de weinige
| |
| |
vrouwen die ge rondom u zult zien, wat u steeds onaangenaam aandoet. Terwijl ge tot nu toe gewoon waart de vrouwelijke zorg en lieftalligheid bij menigte van zoogenaamd kleine maar in waarheid gewigtige diensten van het huiselijk leven te waarderen, zult ge die hier voortdurend moeten missen. De groteske negerkop of de gladde, geoliede kruin van den Maleijer zal u telkens half verschrikken, waar ge de vriendelijke trekken der huisvrouw of dienstmaagd hooptet te zien. Ge komt uit de rijkstbeschaafde wereld, waar de vrouw ook in aantal de meerderheid heeft, en in den beginne beweegt ge u moeijelijk in die nieuwe streken van Amerika, alwaar juist de omgekeerde verhouding bestaat. Want dat uitsluitend mannelijk personeel geeft er iets hards en onbuigzaams aan de geheele zamenleving. In niet meer dan acht Staten van Amerika toch staat de mannelijke en vrouwelijke bevolking nog maar met elkander gelijk, terwijl daarentegen in vier en vijftig van die Staten de mannen een oneindig grooter aantal uitmaken dan de vrouwen. Neem Californië tot een voorbeeld, alwaar ge tegen ééne vrouw drie mannen, of Nevada, waar ge acht, erger nog, Colorado, alwaar ge twintig mannen tegen ééne enkele vrouw zult vinden. Of, korter nog, weet dat in Amerika acht maal honderd duizend mannen ongehuwd leven, en dat waarlijk evenmin uit verkiezing als op grond van eenige religieuse gelofte. Geen wonder dus dat de groote steden van Amerika het van Parijs en Londen nog winnen in zedebederf. En evenmin moet het ons bevreemden dat de vrouw weigert het juk der dienstbaarheid op zich te nemen in een land, waar zij slechts te kiezen heeft om als meesteresse te troonen. Niet zij bewaarheidt het oude liedje dat de twintigjarige zingt: wie lijkt mij? en de
dertigjarige: wien lijk ik? want reeds hare geringe getalsterkte maakt de laatste vraag voor haar onnoodig.
Maar jammer mag het genoemd worden, dat die begeerlijke toestand de Amerikaansche hoogmoediger en heerschzuchtiger maakt, dan volgens onze begrippen strookt met de vrouwelijke zachtmoedigheid en inschikkelijkheid. Zij gevoelt zich zoo zeer de aangebedene, de begeerde gezellinne van velen, dat zij nu ook meent zelve de wet te mogen stellen. De dochter van het nieuwe Amerika zal aan de dochteren van het oude Europa den weg wijzen, hoe tot hare regten te komen. Wie meer daartoe bij magte dan zij, de alom gevierde! De vrouw moet onafhankelijk zijn, heet het dáár. De emancipatie der vrouwen
| |
| |
moet verkondigd worden door de vrouwen zelve, van spreekgestoelte en uit dagblad. Vrijhandel, ook op het gebied van Amor, moet zij verwinnen. Te lang is zij de onderhoorige geweest, hoewel schijnbaar de gevierde, zoowel in het prachtige hôtel als in de rol van huismoeder in den stillen burgerkring, als Indiaansche in den wigwam of als nommer zoo of zooveel van den Mormon. Door haar huwelijk geeft zij aan den man de volle magt over haar naam, over haar fortuin, ja kan naauwelijks zonder zijne toestemming het genot van de bescherming der wetten inroepen, hoewel het uitdrukkelijk geschreven staat dat voor den regter allen gelijk zijn. Waartoe die overmagt van den een over den ander; waartoe die onderwerping der vrouw aan den man, terwijl de laatste immers de eerste afsmeekt zijne eenzaamheid te doen eindigen? Onduldbare toestand, te lang reeds bestendigd, beweert zij. De stugge nek van den onbuigzamen man moet gebogen worden. Stel uwe voorwaarden eer ge eene verbindtenis met hem sluit: gelijke regten of geen huwelijk. Is het antwoord weigerend, welnu, hij kwijne dan weg in een somber celibaat, met den vloek van een verlaten en eenzamen, onverzorgden ouden dag als zijne toekomst. Al zijn goud is onmagtig hem dat huiselijk geluk te geven wat hij zoo vurig begeert; hij leere dan regt en billijkheid betoonen aan zijne naasten en verzekere zich dat voorregt op die zelfs edele wijze. Niet langer zij de vrouw de speelbal der luimen van den overmoedigen echtgenoot, zij, die van de natuurgaven heeft ontvangen eer grooter nog dan die waarop hij zoo trotsch is. Waarom zou de vrouw niet even zelfstandig optreden in de zamenleving als hij, niet even goed hare stem doen hooren in 's lands vergaderzaal, haar fijner blik laten gaan over de belangen van het Vaderland,
haar tact en hare edeler hoedanigheden, haar kiescher gevoel en zachter gemoed doen uitkomen op katheder en overal waar nu de man alleen verschijnt? Reeds is haar zorg onmisbaar aan het ziekbed als verpleegster; zou ook zij niet de meest bevoegde zijn om genezing aan te brengen naar de lessen der ervaring, meer nog dan naar die der wetenschap?
Onwillekeurig zal menigeen met mij geneigd zijn uit te roepen: voorwaar, niet zij die alzoo haar magt willen doen gelden, zijn de begeerde gezellinnen des levens. De lieftalligheid en verschoonende liefde welke naast de meerdere kracht en de sterkte van den man het huwelijk tot een harmonisch geheel moeten
| |
| |
vormen, zoekt ge te vergeefs bij die profetessen eener gewaande vrijheid. Waar men niet voorzien wil in elkanders behoeften, daar is geene verbindtenis denkbaar; waar man en vrouw beide als het hoofd des gezins in de wereld optreden, daar bestaat geen huwelijksleven meer. Zorg voor de kinderen, zorg voor de huishouding, houdt daar op mogelijk te zijn. Liever geen huwelijk dan zulk een zamen wonen van twee geheel gelijkwerkende, ja alligt strijdende magten. Alle reden voor eene vereeniging vervalt daar. Ieder blijve dan liever volkomen zelfstandig, hoe onvolkomen ook beider bestemming vervuld worde.
Ons hindert dan ook die scherpe opvatting der Amerikaansche van hare regten; en de sympathie die wij alligt voor het denkbeeld mogen hebben, verdwijnt bijna geheel door de wijze waarop zij het wil verwerkelijken en handhaven. Hoor Betsy Cowles, Lucy Stone of Lucretia Mott, als zij op heftige wijze verklaren dat de vrouw gelijk staat met den man, van zijne gemakkelijker kleeding aan tot zijn privilegie toe van zitting in raads- en regtzaal, zoodat Elisabeth Stanton dan ook candidate is voor de Staten van Nieuw-York en Olympia Brown gewijd is als geestelijke, terwijl Harriet Noyes en Mary Walker al vrijelijk rondstappen in lange pantalons, zelfs een Bloomers costuum als nog te vrouwelijk veroordeelende. Geen onderscheid meer tusschen de seksen bij stembus of huwelijks contract, op school en in bedrijf; volledige emancipatie der vrouwen en uitroeijing van alle mannelijke tirannij, dat was dan ook de leuze die algemeen gehuldigd werd door het eerste vrouwencongres, te Worcester gehouden. En welke uitnemende blijken gaven zij daar van hare wegslepende gaven van welsprekendheid, vooral toen het toilet in discussie kwam! De kleeding van den man heeft een karakter, heette het; ze duidt zijn beroep aan. Effen en stemmig, ja statig is het lange gewaad van den deftigen prediker en ernstigen regter, gesloten de uniform van den als tot machine gedrilden militair, los het pakje van den even vluggen als roekeloozen zeeman. Zie hen waar ge wilt, en ge weet aan hun uiterlijk wat ze zijn. En zal men nu evenzeer aan de kleeding der vrouwen kunnen zien dat zij onmagtig zijn tot wakkere deelneming in de bedrijvige wereld, omdat men haar in lange rokken steekt, inbakert als pasgeboren kinderen, waardoor haar alle vrijheid van beweging ontnomen wordt? Meen niet dat de vrouwelijke
bevalligheid onder een veranderd kostuum lijden zal. Of is Helene Marie Weber,
| |
| |
de flinke boerin, de begaafde schrijfster, niet een toonbeeld van gratie in haar soiréekostuum: fijne blaauwe rok met vergulde knoopen, cachemiren vest, rijk gestikt en met drie dubbele rijen gouden knoopjes bezet, en ruime pantalon? Waarlijk, de Parijsche kleerenmaker, want aan geen ander vertrouwt zij die taak, heeft alle eer van zijn werk! Neen, de vrouw is uitnemend bevoegd om even ijverig in 's werelds bedrijvigheid te deelen als de man; men kenne haar dan ook gelijke regten toe. En men beschouwe dien eisch als eene ernstige zaak waarvan men zich zoo maar niet met eene aardigheid kan afmaken, even als de Engelsche geestelijke die, op het bezwaar zijner vrouwelijke hoorders dat de uitsluitende term ‘zeer geliefde broeders’ haar als ignoreerde, het snaaksche antwoord gaf: ‘maar de broeders sluiten immers de zusters in.... hunne armen.’
Neen, zegt Eliza Farnham, geen ijdel woordenspel langer, maar eindelijk handeling. Regt voor de vrouw door feiten, geene uitvlugten meer en holle phrasen. De arme had lang de miskenning harer sekse bitter gevoeld, was gehuwd, alleen om de volle maat van dat onregt volkomen te leeren kennen; was moeder geworden, weduwe eindelijk; had ten slotte hare kinderen naast haren echtgenoot ten aarde gebragt; armoede en gebrek geleden, en rondgewandeld van stad tot stad, en toen zij eindelijk alle phasen van het vrouwelijk leven, in lief en leed, had doorloopen, toen, maar toen ook eerst was zij openlijk opgetreden voor de regten der vrouw, regten wier gemis een lang en smartelijk leven haar had leeren waarderen. Maar al de bitterheid van het doorgestane leed, geweten aan andere oorzaken dan de ware, uitte zich nu in eene teugellooze overdrijving. Het besef van de meerderheid der vrouw boven den man, had al van de jeugd af bij haar gewoeld en was langzaam gerijpt en krachtiger geworden. De man is ruw, aardsch, dierlijk, dàt stond nu bij haar vast; de vrouw fijn, verheven, engelachtig. Hij is de gelijke van de dieren, heer der aarde; zij den engelen gelijk, bode van den hemel. De man staat in dezelfde verhouding tot den chimpansee, als de vrouw tot den man. Daarom is de man ook lichamelijk krachtig bewerktuigd voor den arbeid, de vrouw geestelijk voor liefde; hij werkt met hand en voet, zij met geest en hart. Het rijk der doffe wetenschap, langzaam, ja kruipend, waarin de man troonde, is uit, en het rijk der geestelijke wereld geopend door het snel, profetisch oog der vrouw. Of is niet zelfs het organismus der vrouw, als vruchtbare moeder en voedster harer
| |
| |
kinderen, vollediger dan dat van den man; en is niet hare meerdere fijnheid van gelaat en gestalte, van gevoel en van stem, verre verheven boven zijne ruwe kracht en zijn forscher uiterlijk? Reeds in het paradijs moest de man van de vrouw het onderscheid leeren tusschen goed en kwaad, welke erkentenis in zijne dierlijke natuur niet gelegd was; zij heeft hem dus vrij gemaakt van het bestiale leven waartoe hij door zijn aanleg was gedoemd. Niet Adam was de sterke, maar Eva, die den man aan de aarde gekluisterd vond in ketenen, welke alleen door hare geestelijke kracht verbroken konden worden. Zij hief den man op, en leerde hem de zonde kennen. Eere daarvoor toegebragt aan de vrouw, want uitnemender dienst kon het menschdom niet erlangen.
Betreur de overdrijving, lach er om zoo ge wilt, maar wanneer ge u de moeite wilt geven billijk te zijn, dan zult ge moeten erkennen dat de grond der beweging niet zoo ganschelijk ongerijmd is. De wetten van alle landen getuigen te dezen opzigte meer voor de wereldwijsheid der ontwerpers, dan voor hunne zucht om boven alles regtvaardig te zijn. Alle rangen en standen der maatschappij, in alle landen, hebben gedurende de laatste jaren meer in vrijheid gewonnen; de mensch is onafhankelijker geworden van zijn meerdere, zelfstandiger tegenover zijn meester; alleen de vrouw heeft in dat voorregt niet gedeeld. Zoodra zij aan hare bestemming voldoet en echtgenoote wordt, ontneemt men haar oogenblikkelijk haren naam; voor altijd gaat die verloren. Met dien dag verliest zij de vrije beschikking over haar goed, ja kan naauwelijks meer eigenmagtig handelen of zelfs opkomen voor hare regten. Is zij ongehuwd, en, hoe beschaafd en ontwikkeld ook, toch onbemiddeld, dan is de gelegenheid voor haar, om in eigen onderhoud te voorzien, beperkt tot eene slaafsche opvolging der niet altijd even billijke eischen eener evenmin altijd even inschikkelijke huismoeder of der luimen van vaak bedorven kinderen. Onlijdelijk juk dikwijls. Toch zou menige vrije betrekking in de maatschappij haar uitnemend voegen, maar ook daar moet zij wijken voor den man. Want de weinige energie die deze in ons beschaafd Europa ontwikkelt, doet hem hunkeren zelfs naar de vervulling van vele zoo gemakkelijke ja vrouwelijke ambten, die weinig overeenkomen met zijn krachtiger gestel en flinker geest. Vele vrouwen weten gelukkig aan dien druk te ontkomen. Menige begaafde kunstenares bewijst door de uit- | |
| |
nemende hantering van pen of penseel, op het open gebied van kunst en letteren, dat zij even
onafhankelijk is als rijkbegaafd van geest. Wie die het niet toejuicht! En dat te meer, omdat men zal moeten erkennen dat er weinig uitzigt voor haar bestaat door onstuimig drijven te erlangen wat niet uit overtuiging verleend wordt.
Gelukkig maar dat de meerderheid der Amerikaansche vrouwen niet in de overdrijving dier rigting deelt, al is dan ook haar gevoel van zelfstandigheid krachtiger dan elders. Maar dat verschil treft u daar overal, in de stad zoowel als op het land. Wanneer ge in de pachthoeve van den Amerikaan welkom geheeten wordt door de vrouw des huizes, dan zult ge eene geheele andere persoonlijkheid voor u zien dan ge in het moederland gewoon zijt. De eenvoudige boerin moet ge daar niet verwachten, meer de dame van opvoeding, die enkel het beheer over de dienstbaren voert, niet ook zelve den arbeid in kelder en schuur verrigt. Maar als gastvrouw is zij uitnemend, onuitputtelijk in hare zorgen voor sierlijkheid en gemak, voor reinheid en zelfs voor bevalligheid van huis en bloementuin en moezerij. De fijne witte hand en keurige kleeding bewijzen dadelijk, dat zij bestuur en arbeid zeer goed weet te onderscheiden. Alleen dat werk wat haar als vrouw bepaald toekomt, neemt zij op als hare taak; en het blinkend koper lacht u vriendelijk van rondom toe, omdat de zorgende hand der huisvrouw daarin als weerkaatst. Haar huis is de begeerde vergaderplaats van de geheele omgeving, en 't is onder haar oog dat menige nieuwe band wordt gelegd die knelt noch drukt.
Zoek ook in Amerika niet die zachtheid en lieftalligheid der vrouw, welke ge in Europa juist als het edelste harer voortreffelijkheden roemt; verwacht dáár meer onafhankelijkheid van geest, zigtbaar ook in uiterlijk en manieren, duidelijk in gesprek en toon. Bewonder er daarentegen de vrijheid en de gemakkelijkheid waarmede zij zich overal beweegt, in de wereld zoowel als in haar huis, geene andere slavenketenen duldende dan die van de oppermagtige Parijsche modiste. Maar daaraan onderwerpt zij zich ook geheel. Haar kostbaar toilet schittert u al uit de verte tegen, en onwillekeurig duizelt gij van de meest oppervlakkige schatting in dollars. Waar echter is het geld ook oppermagtiger dan in dat nieuwe land? De geheele maatschappij kent er alleen werkende leden. De petroleumkoning van Amerika is weldra de merchantprince, de Cotton- | |
| |
lord van Engeland, met dit onderscheid alleen, dat de eerste al spoedig ook de evenknie is van den meest aanzienlijke des lands, terwijl de laatste maar oogluikend geduld wordt in de toongevende kringen van zijne woonplaats. Maar in Amerika kent men alleen mannen die arbeiden, die in bedrijvigheid roemen, die even trotsch zijn op hunne groote ondernemingen en de winsten daardoor verkregen, als de Engelsche adelijke op zijne geboorte en staatkundige voorregten. In eene maatschappij van enkel bankiers en kooplui, van reeders en industriëlen, is natuurlijk alle denkbeeld zelfs aan eigenlijke aristocratie onmogelijk, terwijl daarentegen de Engelsche groote, de constitutioneel bevoorregte, uit de hoogte neerziet op de mannen die bekend zijn op handelsbeurs en kantoor, hoe groot en magtig en rijk en wereldgeacht zij ook mogen wezen. Alleen wanneer zij afscheid nemen van de werkplaats, neemt hij hen op in zijnen
kring, hoewel hij er toch altijd op uit is partij te trekken van hunne onmiskenbare bekwaamheden als financiërs, in Parlement en Ministerie zelfs. Wie een goed denkbeeld wil verkrijgen vande hoog hartigheid van den Engelschen adelijke, vooral van zijn neerzien op al wat werkt in City of Cottonmill, hij neme Grantley Berkeley's Recollections ter hand, en in menigerlei opzigt zal hij zich verkneukelen in die, voor onze burgerlijke maatschappij werkelijk vreemde wereld van Engelsche grandees. Hepworth Dixon, schoon zelf geen adelijke, maar die even als ieder echte John Bull evenmin Burke's Peerage in de woonkamer zou willen missen als zijn huisbijbel, levende en roemende in den adel zijns lands, waarvan hij de toch niet altijd even nobele familiegeschiedenis naauwkeurig kent, heeft dan ook dadelijk een scherp oog voor het verschil dat hij tusschen de hooge wereld van zijn oude en dit nieuwe land ontdekt. Ja duidelijk ziet hij daar zelfs het contrast tusschen de kinderen van den toch altijd beter geboren Engelschman, al telt die ook reeds geslachten in deze nieuwe wereld, en van den echten Amerikaan. Bloed liegt niet, is zijne leuze. Wanneer ge in theater of concert, op bal of wandelplaats, die echte lady like verschijning ziet, dat fijne gelaat, die zuivere lijnen, die fiere houding, wees dan verzekerd dat ge eene loot voor u hebt van den hier uit Engeland overgeplanten stam. En die zult ge toch een edeler figuur noemen dan de zoo vrijelijk optredende Amerikaansche, wier geheel uiterlijk, gang en manieren, houding en toon, van eene onafhankelijkheid getuigt, die onder
| |
| |
geenerlei verpligtingen ligt van een vroeger geslacht, maar die alleen op geld, de vrucht van eigen arbeid, steunt. En hij vraagt u of ge ergens juister dan hier de waarheid van het gezegde gevoelt, dat de type der vrouw de victorie is van de natuur, maar de type der dame de victorie van de kunst.
Intusschen vermag blijkbaar de Amerikaan - en waarom dan ook niet de Amerikaansche? - meer tot stand te brengen, dan ons mogelijk schijnt. Het avontuurlijke leven dat hij leidt door de ontginning en kolonisatie van zijn eigen land, heeft ook aan zijn geest iets avontuurlijks bijgezet. Geenerlei denkbeeld verbaast hem door het vreemde, noch twijfelt hij aan de uitvoerbaarheid van eenig plan. Hij is te zeer gewoon om de stoutste wenschen, vooral waar het een meesterschap over de natuur geldt, te zien gelukken, enkel omdat de bezielende overtuiging der mogelijkheid van welslagen hoofd en hand bestuurt, dan dat tot de voor ons meest zonderlinge denkbeelden toe, iets vreemds voor hem zouden hebben. Alleen op zijn bodem is een Saltlakecity mogelijk; alleen in dat nieuwe land kan een Mount-Lebanon u herbergen. Terwijl ge bij den Mormon de vrouw eene rol ziet vervullen, nederiger, ja slaafscher dan ge van eene Angel-Saksische van afkomst ooit zoudt verwacht hebben, en ge in New-York eene Eliza Farnham woedende hoort uitvaren tegen de tirannij der mannen en de volledige emancipatie der vrouwen niet vragen maar vorderen en eischen zelfs, ziet ge weer in het liefelijke dorp van Mount-Lebanon man en vrouw naast en met elkander voortleven als waren beide engelen, die alleen in den geest eenige gemeenschap kunnen hebben.
Mount-Lebanon is in ons land niet zoo bekend, dat de naam ons ook dadelijk het karakter der bewoners voor den geest brengt; toch verdient het meer dan eenvoudig genoemd te worden. De Shakers, zoo als de Amerikaan hen spottend noemt, maar eigenlijk het genootschap der ‘Geloovigen in de tweede verschijning van Christus’ hebben dat dorp gesticht. Vraagt ge wat hun eigenlijk kenmerk is, dan valt het antwoord niet moeijelijk. Zij beschouwen zich zelve als een priesterlijk geslacht, en wijken vooral daarin af van de andere menschen, dat zij het huwelijk eene zonde achten. Maar de volgelingen van Moeder Anna hebben regt op eene breedere schets dan deze enkele phrase alleen, te meer, daar zij aan deze zijde van
| |
| |
den Oceaan enkel bij naam bekend zijn, hoewel zij van Oud Engeland zijn uitgegaan. Ook zij danken alweer aan vervolging hun ontstaan.
Ruim honderd jaar geleden trad in Engeland de vrouw van den armen kleerenmaker Wardlaw op met de bewering, dat alle magt in hemel en op aarde in hare handen gegeven was, zoodat zij geloovigen wijdde, de zonden vergaf en voortdurend in gemeenschap stond met den Heiligen Geest. Maar weldra zou eene nog grooter heilige haar glans verdooven. Anna Lee, de vrouw van een armen smid, een verwilderd en hartstogtelijk wezen, had het ongeluk achtereenvolgens de vier kinderen die zij ter wereld bragt te verliezen en geraakte door hare droefheid in zulk een staat van overspanning, dat zij een walg kreeg van elken vrouwelijken of moederlijken pligt. In hare opgewondenheid sloot zij zich bij Jane Wardlaw aan en was weldra op markt en plein het orakel der menigte. In de gevangenis gebragt om de onrust die zij overal veroorzaakte, verscheen Christus daar voor haar in een helder licht en vereenigde zich met haar naar ligchaam en geest. Nu was zij de bruid van het Lam, in de Openbaring genoemd, en de beloofde tweede verschijning van Christus had plaats gevonden. Maar toen hare omgeving alleen spot en hoon voor hare beweringen over had, kwam eene tweede openbaring, dat zij het beloofde land moest gaan zoeken, haar uitnemend te stade. Weldra werd de reis naar Amerika aanvaard; maar wie haar vergezelde moest eerst afstand doen van alle maatschappelijke banden en zijn huwelijk evenzeer verbreken als zij alle gemeenschap met haren echtgenoot afbrak. Immers hoe kon het bestaanbaar zijn met hunne heilige roeping, het geslacht te vermeerderen van hen, die geboren waren en sterven zouden in zonde en verdoemenis! De arme smid kon echter de volle juistheid dezer bewering niet bevatten, maar hij wist zich, als echte praktikus, al spoedig voor het verlies zijner zoo hoog verhevene echtvriendin te
troosten door dadelijk bij zijne aankomst te New-York eene andere, meer huiselijke en eenvoudige levensgezellin in hare plaats te nemen. Anna echter trok met hare volgelingen verder, en eerst in de diepe bosschen achter Albany vond zij eene rustige schuilplaats. Weldra was aldaar het gewone blokhuis opgerigt en de grond in een voldoenden staat van bebouwing gebragt, om in de aardsche behoeften der heiligen te voorzien; en zoo was Watervliet, de bekende eerste kolonie der Shakers, geves- | |
| |
tigd. Een godsdienstig revival, toevallig in die buurt gehouden, vermeerderde het aantal der geloovigen aanzienlijk. En toen de regering de profetes en hare voornaamste medestanders in de gevangenis wierp, omdat de bevolking, die juist in den onafhankelijkheidsoorlog met Engeland gewikkeld was, in de Engelsche kolonisten spionnen zag, ging er alom in den lande zulk een geroep uit van de verstootene bruid des Heeren, dat Anna na hare bevrijding rondreisde als een mirakel van heiligheid en menigeen overreedde haar te volgen. Na eindelooze togten, heinde en verre, stierf de vrouw in het jaar 1784, of liever, zij werd door de overmaat van licht die haar omgaf, onzigtbaar voor het vleeschelijk oog, terwijl haar lijk in een vergelegen akker werd gebragt, opdat de ploegschaar het te eeniger tijd zou vermengen met de aarde waaruit het was zaamgesteld. Want de Shaker is reeds van de-dooden opgestaan door zijne bekeering, zijne wedergeboorte, zoodat hij niet meer sterven kan. Hij blijft in geestelijke gemeenschap leven met de zijnen, en de dood is voor hem geen ander verschijnsel dan een bloot lichamelijk, het niet meer aanschouwen van den afgestorvene in vleesch en bloed.
Mount-Lebanon is eene der koloniën van deze zonderlinge sekte, een allerliefst dorpje, digt bij eene der meest gezochte badplaatsen aan den Hudson gelegen. De keurigste bloemen en vruchtboomen maken dit reeds door de pittoreske streek zoo aanvallig plekje tot een waar paradijs. En wanneer ge de wereld zoudt wenschen te ontvlugten, om van de zorgen en beproevingen des levens in stille afzondering uit te rusten, dan waarlijk zoudt ge moeijelijker een begeerlijker wijkplaats kunnen kiezen dan deze. Die ernstige mannen in hunne lange, wijde, bijna Oostersche kleeding en die bevallige maar stemmige zusters, met keurige mutsjes op, witte doeken over schouder en borst geknoopt, terwijl een lange effen rok tot aan de voeten reikt, altijd werkzaam, altijd bezig, want ieder Shaker moet een bepaald beroep oefenen, maar stil en kalm, zonder het minste gedruisch te maken, geven iets ongemeen rustigs aan dit dorp. Toch is het denkbeeld meer dan vreemd, ja onaangenaam zelfs, dat die flinke mannen en die waarlijk bekoorlijke vrouwen het hart gesloten hebben voor al wat wij wereldlingen liefde noemen, en enkel in den geest elkander liefhebben. Zij leven eigenlijk als monnikken en nonnen, die echter het sombere kloostergebouw en de eenzame cel hebben verworpen, vrij en vrolijk tierende in
| |
| |
de prachtigste natuur. Gezamenlijk etende en drinkende en wonende onder een dak, heeft toch ieder eene afzonderlijke kamer. Der wereld zijn zij afgestorven, en hoewel vele vroeger gehuwden in de gemeenschap zijn opgenomen, beschouwen zij die wereldlijke banden nu als verbroken. Want dat gevoel van liefde en genegenheid hebben zij alleen in geestelijken zin, en dan zoowel voor de levenden als de naar onze opvatting gestorvenen. Sedert de tweede verschijning van Christus in het vleesch, is de oude wet van de aarde te bevolken, opgeheven; de gemeenschap tusschen hemel en aarde is volkomen hersteld nu Adams zonde is geboet. En de engelen en de geesten leven in volle en vrije gemeenschap met hen, voor wie dat nieuwe licht is opgegaan. Hun leven is dan ook geen wereldsch maar een hemelsch leven, waarin niet meer ten huwelijk gegeven wordt en waarin de dood is te niet gedaan. Zij beschouwen zich daarom evenmin Amerikanen als staatsburgers, en oefenen geenerlei politieke regten, maar leven voortdurend in een geestenwereld. Wie tot hen komt, moet zich eerst geheel vrij maken van alle wereldsche ambten en betrekkingen en verpligtingen, en al wat hij bezit aan de gemeenschap offeren. Blijkt het later door zijn proeftijd dat de ontzegging te groot was voor zijne kracht, dan staat het hem vrij de gemeenschap te verlaten niet alleen met alles wat hij daarin heeft gestort, maar ook zelfs met datgene wat hem als aandeel in de opbrengst van den algemeenen arbeid toekomt. Zoo leiden zij een godsdienstig communistisch leven, matig en ingetogen, noch wijn drinkende noch tabak rookende, zich even als de Joden alle onrein vleesch ontzeggende, en toch opgeruimd en blijmoedig van geest en gezond van lichaam. Van alle andere geneesmiddelen dan frissche lucht en onthouding hebben
zij zelfs een afkeer; en zij lachen om de stedelingen die er menschen op nahouden welke angstvallig opletten of deze of gene zich ook door onmatigheid eene ziekte heeft berokkend, om dien ongelukkige dan nog ongelukkiger te maken door hem oogenblikkelijk half te vergiftigen.
Meen echter niet dat zij hunne gevoelens voor de geheele maatschappij geschikt achten. Integendeel, de wereld is daar nog niet rijp voor. Alleen zij, de priesters, de uitverkorenen, voor wie het nieuwe licht is opgegaan, zijn vatbaar voor dat heil. Het menschdom is verdeeld in apostelen van geboorte en wedergeboorte. Zoolang de eerste in hunne zonde leven, zal de aarde nooit onbevolkt zijn, maar zij, de weder- | |
| |
geborenen, hebben den dood gesmaakt en zijn opgestaan om als priesters te arbeiden.
Maar eene sekte die het celibaat tot grondslag heeft, moet gedurig nieuwe geloovigen tot zich trekken, zal ze niet spoedig uitsterven. En hoewel de kloosters van Europa in dezelfde moeijelijkheid verkeeren, kan men nog eer van den Zuidelijken Europeër dan van den echten Yankee de vrijwillige ontzegging van wereldsche genoegens verwachten. Daarenboven tellen de achttien koloniën der Shakers een vrij wat grootere bevolking dan alle kloosters. Behalve degenen echter die uit eigen beweging naar Watervliet trekken, even als de Italiaan of de Spanjaard naar zijn klooster, is de revival de bron der nieuwe volgelingen. Ieder revival noemt de Shaker een geestelijke Cyclus, het begin van een nieuw tijdperk, de geboorte van een nieuwe stichting. Zonder revival, geen Shaker kolonie.
Zonderlinger, ja opmerkelijker schouwspel is wel niet denkbaar voor den Europeaan, dan zulk een revival in de woeste bosschen van Amerika. Ge verwacht een aantal geloovigen te zullen zien, diep in den gebede verzonken of luide geestelijke liederen aanheffende, en ge hebt daarentegen een tafereel voor u dat eer aan een kermis of aan de Epsom Races doet denken. Want te vergeefs zoekt ge naar eenig geestelijk karakter van de bijeenkomst. Reeds van verre wordt de plegtige stilte die in het sombere woud heerscht, afgebroken door een verward gedruisch van stemmen, het hinneken van paarden en het loeijen van rundvee. Naderbij gekomen ziet ge een aantal tenten opgeslagen, door overdekte wagens afgewisseld, terwijl geheele kudden van allerlei gedierte rustig in de nabijheid grazen. Eene menigte mannen en vrouwen zijn òf bezig met hun maal te bereiden òf liggen in het gras te praten, te rooken, te spelen, te zingen, terwijl ge ginds een revivalist ziet staan op den afgehouwen tronk van een boom, meer gillende en schreeuwende dan wel sprekende tot eene groote schaar van geloovigen die hem omringt. Gedurig barst een uit hun midden in luid gehuil en gekerm uit, slaat zich wanhopend op de borst of kruipt stuiptrekkende over den grond, terwijl weder anderen met handen en voeten slaan en als bezetenen rondwaren. Raauwe kreten van vertwijfeling en verwarde woorden van glorie, Halelujah, verdoemenis en wat niet al hoort ge van alle kanten weergalmen, of ziet eensklaps vrouwen in het midden der aandachtige hoorders vliegen en ter aarde vallen, gillend
| |
| |
hare zonden bekennende, doodsbleek van gelaat, met verwilderde oogen en het schuim op den mond. De groote vuren die overal lustig branden, werpen over die groepen een fantastisch schijnsel, en kleuren nu eens den door dit alles geen oogenblik versaagden spreker met een helder licht, om hem dan weer als in een akelig donker te doen verdwijnen en de als bezetenen rondwarende hoorders op den voorgrond te doen treden. Alle hartstogten van den mensch zijn hier als losgelaten; en de kreet van zelfvervloeking en verwensching, als boete van den berouwhebbenden zondaar, is naauwelijks geslaakt, of dezelfde geloovige geeft zich over aan de meest toomelooze bevrediging zijner dierlijke driften. Twisten, die oogenblikkelijk het blinkend mes uit de scheede doen flikkeren, volgen gedurig; en de verstandige mensch toont eerst dàn weer tot bezinning te komen, zoodra hij paard en wagen aanspant om de terugreis te aanvaarden. Weldra is de diepe stilte in het bosch teruggekeerd, maar niet alzoo in de gemoederen der geloovigen. Velen achten door die revival nu bekeerd te zijn van de ongeregtigheden dezer wereld en nieuwe menschen te zijn geworden; zij hebben zich dan ook aan nieuwe menschen aangesloten; maar ook overgroot is het aantal van hen die levenslang de gevolgen blijven betreuren van eene bijeenkomst, waarin alleen de hartstogt stem heeft.
Niet anders eigenlijk is het schouwspel dat de bijeenkomsten der Spiritisten aanbieden, wanneer in het geld- en wereld-aanbiddende New-York, bij het openen der talrijke vergadering, door Joslin een welkomstgroet wordt gebragt aan de dooden die in de zaal als geesten aanwezig zijn, en Mrs. Hutchinson vraagt of een van de aanwezigen ook naar de hel gaat, daar zij hem dan wenscht te vergezellen, ten einde God in zijn arbeid tot bekeering te helpen. Wij kennen echter hun leven met afgestorvenen en geesten, hunne genezingen door de oplegging van handen, hun stelsel van opvoeding door het slaan met handen en voeten, hunne verfoeijing van alle wetten en alle kerken, hunne vergoding van den arbeid en hunne zuiver communistische beginselen. Maar juist omdat wij die alle kennen moeten wij ons te meer verwonderen, dat voortdurend mannen van kennis en bekwaamheid toetreden tot eene sekte, die immers volgens onze begrippen wel al het bestaande wenscht omver te werpen, maar die onmagtig is daarvoor iets anders op te bouwen dan een waren chaos. En hoe kan, moeten wij vragen, hunne stad,
| |
| |
Poughkeepsie aan den Hudson, nog blijven bestaan, en, voor den oppervlakkigen beschouwer althans, een waarlijk geregeld en ordelijk geheel vertoonen? Zonderling land, vol van onbegrijpelijke uitersten!
Zonderling waarlijk. Want naauwelijks hebben wij de volgelingen der eene sekte ontmoet, en met verbazing de vreemde conclusiën gehoord waartoe zij door overspannen zenuwen gekomen zijn, of alle indruk daarvan wordt oogenblikkelijk uitgewischt door eene weer geheel andere leer die wij hooren prediken. Enkelen mogen de vrouwelijke zieners kennen, de volgelingen van Elizabeth Denton, mij, en zeker velen met mij, was dat geluk nog niet beschoren. Toch vordert de hoffelijkheid reeds dat wij eene sekte niet vergeten die zaamgesteld is uit deftige vrouwen, tot de beste kringen van het zoo beschaafde Boston behoorende, al is dan ook hare leer niet bepaald vleijend voor het sterkere geslacht. Want zij beweren dat de mannen vroeger aan de apen gelijk waren, en dat reeds toen de vrouwen boven hen stonden, ook minder harig zijnde en meer regt opgaande van gestalte. Geen wonder dan ook dat zij de mannen, als te gemeen, te hard en te stomp, ongeschikt achten om te deelen in de hooge vlugt die de vrouwelijke zieners nemen. Alleen om de jonge sekte volgelingen en veel geld te bezorgen, kunnen de mannen nog van eenige dienst zijn. De rol van den man is hier beneden uitgespeeld, meenen zij, en de beurt is nu eindelijk aan de vrouw. Zoodra ge echter den oorsprong der nieuwe sekte leert kennen, zult ge moeten toegeven dat ze ook in waarheid alleen voor zeer ontwikkelde vrouwen geschikt is. Verbeeld u dat doctor Buchanan van Cincinnati in zijne praktijk bespeurde, dat zuiveringspillen ook dan de meest gewenschte uitwerking hadden, wanneer de patient ze eenvoudig in de hand hield in plaats van ze in te nemen. Bij niet alle patienten intusschen vertoonde zich dat verschijnsel, maar alleen bij zeer gevoelige jonge dames. Nu was de onderstelling toch volkomen gewettigd, dat door zulk
eene kracht van verbeelding hooger doel bereikt kon worden dan een ligchamelijk zuiveringsproces alleen. En aldra bleek het ook dat de fijngevoelige Anna Cridge, de ongehuwde zuster van den begaafden geologist Denton te Boston, eenvoudig door het leggen van een verzegelden brief op de slapen van haar hoofd, duidelijk den haar geheel onbekenden schrijver van den brief niet alleen naauwkeurig naar zijn uiterlijk kon aanduiden, maar
| |
| |
zelfs de plaats waar hij dien geschreven had. Niet met hare oogen maar met hare hersenen zag zij dat alles. Dadelijk begreep haar broeder dat die beeldtenis van een schrijvenden man een zonnebeeld moest zijn, op het papier geworpen als op een lens. Hij zelf kon er niets van zien, maar hij was ook een man, bot en stomp dus, zonder eenige verbeeldingskracht. Het werd voor hem nu duidelijk dat de natuur gewoon was voortdurend hare beelden te vermenigvuldigen, dat iedere oppervlakte zulke beelden ontving en enkele personen die ook konden behouden, mits zieners zijnde, en dat de zoodanigen dan ook de diepste geheimen der natuur zouden kunnen lezen. Blijkbaar waren de afspiegelingen van voorwerpen door het licht, op welke oppervlakte dan ook, niet voorbijgaand, maar drongen er in, en nu had men alleen iemand noodig die de verdwijnende lijn kon opvangen en behouden. En dat vermogt zijne Anna! Geene geheimen dus meer van de vorming der aarde, van het diepste der zeeën, van de uiterlijke gedaante der steden en menschen van vroegere dagen. Een stuk rots, een steen uit de zee, een brok van eene oude kerk, waren voor den ziener voldoende om u alles mede te deelen wat daarop al weerkaatst was. Wie schetst dan ook Dentons geluk over zulk eene kostbare ontdekking. Eene nieuwe wetenschap, die hij psychometrie noemde, - de wetenschap van de ziel aller dingen, - was nu aan de wereld geschonken.
Maar Anna's rijk zou niet van langen duur zijn. Spoedig toch verdroot het aan de vrouw van haren broeder te blijven sloven en zwoegen in kinderkamer en keuken en kelder, terwijl hare schoonzuster geheele dagen met haren echtgenoot op zijne studeerkamer zou doorbrengen, hem verkwikkende met de werking van haar fijngevoelig gestel. Ook zij was immers eene vrouw, zoo goed als Anna, ook haar was dus die zeldzame gaaf ongetwijfeld verleend. En werkelijk bewezen de proeven die zij nam onmiddellijk, dat zij niet alleen even begaafd was als hare schoonzuster, maar dat haar magt zelfs nog veel verder reikte. Schelpen en steenen en stukken leem werden haar op de slapen gelegd, en dadelijk zag zij de insecten die er in woelden of verklaarde de plaatsen vanwaar ze genomen waren. Verrassende uitkomst! Zoo schreef dus de natuur alles op de omringende voorwerpen; geen kamer die ge binnentradt of uw portret bleef achter; geen straatsteen dien ge opnaamt of het beeld des voorbijgangers was er in te zien, alleen echter door haar die daarvoor het zienend oog bezat. Jammer maar voor
| |
| |
ons mannen dat wij van die gaaf verstoken bleven. Wie weet echter wat nog over ons beschoren is, zoodra deze fonkelnieuwe wetenschap eens meer tot rijpheid komt.
Alle die vreemde verschijnselen welke wij in Amerika op het godsdienstig terrein aanschouwen en die er dadelijk zulk een gewigt en zulk een omvang verkrijgen dat ze tot het ontstaan der meest zonderlinge sekten aanleiding geven, ze hebben eene en dezelfde oorzaak: de verhouding van den man tot de vrouw. Aan de polygamie dankt de Mormon voornamelijk de vermeerdering zijner volgelingen; in het celibaat vindt de Shaker zijne kracht: door de beperking der regten van de vrouwen predikt Eliza Farnham voor geopende ooren; zonder pantagamy zou geen Perfectionist of Bijbelsche communist of wel Bijbelsch volk, zoo als zij zich zelf noemen, langer den dwang van Oneidakreek dulden. Welk verschil ook onderling tusschen hen besta, in de hoofdzaak komen zij toch alle daarin overeen, dat zij eene andere verhouding dan de bestaande verlangen van man tot vrouw of van vrouw tot man. Zoo gansch en al geestelijk zijn die nieuwe sekten dus niet. Want ook de kastijding des ligchaams zal men toch wel een zinnelijk verschijnsel noemen! Ga de leer na van die uitnemende boven alle uitnemenden, zoo als men toch hen wel zal moeten noemen die zich met den weidschen naam van Perfectionisten tooijen, en ge zult de Bijbelvrienden de grofste aanbidders heeten van het vleesch. Want broeder Frederick van de Shakers had geen ongelijk toen hij hen noemde als eene sekte die ongetwijfeld een verbazenden toeloop zou hebben, omdat ze de begeerten van vele mannen zoowel als vrouwen volkomen bevredigde onder den vorm van godsdienstige pligten. Vrijheid in de liefde, noemde hij niet onaardig hun shibboleth. Begeerljke leuze in de ooren van den New-Yorker. Maar men oordeele zelf.
Wij, dogmatisch te noemen Perfectionisten en maatschappelijk Bijbelsche Communisten, wij hebben de waarheid gevonden, en, in afwijking van de andere bewoners datgene in praktijk gebragt, waarover deze nog steeds praten. Onze theorie van het huisgezin is gegrond op de leer van het Nieuwe Testament en in navolging vooral van Paulus. Wij hebben het Godsbestuur op aarde hersteld, de beide seksen op gelijken voet gebragt, het huwelijk, bedrog, en eigendom, diefstal genoemd, alle menschelijke wetten afgeschaft, alle verhouding tot de Unie dezer Staten opgegeven. Ziedaar de, misschien voor anderen dan Perfectio- | |
| |
nisten niet zoo bepaald zedige ontwikkeling van hun programma, maar dat ook door John Humphrey Noyes wordt uitgevaardigd, een man die in allerlei vakken heeft gestudeerd en zoowel het geestelijk als regterlijk ambt heeft bekleed, die van de kerk altijd verschilde en na er in te hebben geleeraard, er uit is geworpen, die geketterd heeft en onrust gezaaid, die door geheime krachten heeft gewerkt en nu eindelijk als profeet is opgetreden, licht ontvangende van boven en persoonlijk in gemeenschap staande met God, ten minste zoo als hij, en gelukkig voor hem ook velen met hem, gelooven.
De kolonie van Oneidakreek is eene der nederzettingen van de Perfectionisten. En wanneer ge het liefelijk en vruchtbaar landschap voor u ziet waarin de bewoners de ruim twee honderd bunders herschapen hebben, die zij als woesten grond voor naauwelijks twintig jaren tot kleinen prijs van de Indianen gekocht hebben, dan zoudt ge bijna geneigd zijn in te stemmen met de triviale lofrede die de andere menschen over deze heiligen doen hooren, dat hunne ontginning eene uitnemend gelukte speculatie is. En even als de streek het oog aangenaam verrast, zoo zijn ook de bewoners, vooral door hun uiterlijk, waarlijk innemend. Reeds hun kostuum is gelukkig gekozen. De mannen zijn zoo wat gekleed als de kleine jongens van vier vijf jaar tegenwoordig bij ons, à la Knickerbocker - naam door Washington Irving vereeuwigd, zij 't ook ten koste van ons Hollanders, - wat toch vrij wat losser en vrijer staat dan onze stijve pakken. Maar de vrouwen vooral hebben een waarlijk snoepig toilet. Eene tuniek die tot aan de knie reikt en wijde pantalon, een sluitend vest tot aan den hals toegeknoopt, het haar kort geknipt met eene scheiding in het midden en een platte strooijen hoed, ziedaar het eenvoudige maar waarlijk alleraardigst kostuum dezer dames, die van corset noch crinoline willen weten, maar die met hare Overzeesche zusteren wedijveren in smaakvolle patronen en snede van elk stuk. Over dag in gekleurd neteldoek of zijde en 's avonds in het wit, zouden de jonge meisjes zeker menigeen uit de oude wereld gemakkelijk tot haar geloof kunnen bekeeren. En dat te meer, omdat de Perfectionisten waarlijk de goede gaven des levens weten te waarderen en die verre van versmaden. Wanneer ge langs de breede trappen van hun hôtel, - want als goede communisten wonen zij allen te zamen
onder een dak, eene soort van phalanstère, - de groote hal binnentreedt, dan zult ge daar alles
| |
| |
vereenigd vinden wat ge in uw leven maar wenschen kunt. Trouwens, James Hamilton, het hoofd van deze nederzetting en de ontwerper en bouwmeester van dit gesticht, de man die als een echte Nieuw Amerikaan van daag even vlug met passer en houweel omgaat als hij u morgen de leerstellingen van zijn geloof van den kansel verkondigt, heeft ook alle mogelijke voorschriften van bouw en inrigting en ameublement zelfs, van hoven ontvangen. Zonderling mengelmoes van meer dan gewone levenswijsheid en tot in het belagchelijke overdrevene geestdrijverij! In die hal vindt ge een kapel en theater, eene concertzaal en casino en eene ruime werkplaats tevens, want dezelfde ruimte dient voor dat alles tegelijk. Gemakkelijke stoelen en schrijftafels, muziekinstrumenten en boekenkasten staan naast de banken voor allerlei werk ingerigt, en ge kunt daar luisteren naar een ernstige preek of naar goed uitgevoerde muziek of waarlijk niet onverdienstelijke tooneelvoorstellingen bijwonen of wel, tusschen de lectuur van tijdschrift en dagblad, u aangenaam trachten te maken bij de dames, die onderwijl druk in de weer zijn met naai- of borduurgoed. De receptiekamer voor de dames is naast de hal en rondom zijn de slaapvertrekken, terwijl de kantoren en de bibliotheek en de ruwere werkplaatsen, beneden zijn. Keuken en kelder en provisiekamer en waschhok zijn in afzonderlijke gebouwen, even als de boerderij, de stallen en de schuren.
Dáár leven en werken nu die drie honderd menschen in volkomene gemeenschap van lijf en goed, herstellende de gemeenschap der broeders en heiligen zoo als Petrus en Paulus die na 's Heeren dood hebben verordend, en verwerpende alle wetten van welken aard ook. Want wetten dienen immers alleen voor zondaars en zij zijn heiligen. Zeventig jaren na den val van Jeruzalem is Christus weder op de aarde verschenen en geestelijk bij hen gebleven die Hem als hun hoofd erkennen, die alle gezag van menschen ontkennen en alleen Zijn wil eerbiedigen. Het rijk van Adam is uit, want Christus heeft bij zijne tweede komst op aarde den mensch van zonde vrijgemaakt. Maar tegelijk met Hem is de duivel opgetreden als heer der verschillende kerken die nog overal heerschen; en van de voorschriften van die gewrochten der boosheid moet de heilige zich onbesmet bewaren. Hij doe slechts wat hij wil, want hij kan niets anders willen dan wat goed en heilig is. De Heilige Geest steunt en schut hem. Hij heeft gekozen tusschen de beide meesters die de
| |
| |
wereld regeren, tusschen God en den Mammon. Zoo blijft de heilige ongedeerd van de wereld, even als de drie jongelingen in den vurigen oven ongedeerd bleven van het vuur. En die heiligheid wordt niet verkregen door de gewone middelen van den zich noemenden Christen, niet door gebed noch door goede werken, maar alleen door den wil van den mensch. Hij wille heilig zijn, en hij is het!
Toch vlotte dat wettelooze leven in den beginne niet al te goed, toen de jonge mannen en de jonge vrouwen zoo enkel onder de genade met elkander zamenleefden. Maar de hoofden hadden weldra in dat euvel voorzien door een tweede beginsel aan te nemen, wat zij sympathie noemden, bij ons publieke opinie geheeten. Ieder is wel vrij om te doen wat hij wil, heette het al gaauw, maar die wil moet altijd in overeenstemming zijn met het gevoelen der meerderheid, die wijzer is dan het individu. Hoe noodig dat beginsel was, - genoemd beginsel en als wet gehandhaafd, - bleek Noyes in den aanvang van zijn optreden, toen ieder nieuwe bekeerde dien eigen, immers onvermijdelijk goeden wil, eenvoudig volgde en hem als paus verwierp. Zelfs zijne eerste gezellin, Abigail Merwim, was tegen hem opgestaan, toen hij na eene vrij lange kennismaking weigerde haar te trouwen, omdat zijn geloof dat verbood. Eerst toen hij zijn kuddeke in dat groote locaal in alle mogelijke genoegens des levens kon doen deelen, was hij de man geworden. Maar voor den ganschelijk onbemiddelden profeet was 't moeijelijk het noodige geld te vinden voor die inrigting, Alweer had hij echter eene goede ingeving. Toevallig had de rijke Holton zijne toestemming geweigerd tot een dwaas huwelijk van zijne kleindochter Harriet, maar toen het meisje daardoor ziek werd, had hij plegtig beloofd, haar voortaan geheel haar gang te zullen laten gaan. Dat was juist een kolfje naar de hand van onzen Noyes. Hij schreef aan Miss Harriet, dat hij bij goddelijke ingeving verpligt was haar eene verbindtenis voor te stellen die hij niet huwelijk wilde noemen, maar liever nader verklaren. Als geloovigen waren zij reeds één door de heilige wet der natuur, meer dus nog dan door eenigen menschelijken vorm mogelijk was, want het
geloof maakte geen onderscheid tusschen mannelijk en vrouwelijk, terwijl van huwelijken in den hemel geen sprake zijn mogt. Daarenboven vermag niemand aan zijne genegenheid perken te zetten, want een monopolie van menschelijke harten is ondenkbaar en onduldbaar. Maar wanneer die uitwendige verbindtenis van
| |
| |
man en vrouw door haar huwelijk genoemd werd, dan was hij, onder alle deze bedingen tegen monopolie, bereid haar te huwen, zoodra God dat toestond. Hij bood dat nu aan, omdat hij lo. haar achtte en liefhad om hare vele goede hoedanigheden, 2o. overtuigd was beider geluk daardoor te bevorderen, 3o. er een waarborg in zag tegen de gevaren van het celibaat, en 4o. vermeerdering van invloed op Gods volk, 5o. als volgeling van Paulus het huwelijk eerlijk noemde, en 6o. de geheele vrijheid in dit opzigt niet zoo gansch praktisch vond. Ten slotte meende hij dat het tijd voor hem werd eene vaste woonplaats te bezitten, redenen waarom enz. De vrijage was zeker ongewoon, maar alligt bekoorde juist de nieuwheid de jonge dame; althans de verbindtenis werd gesloten, en de duizende dollars van Miss Harriet stelden den profeet in staat zijne sekte op die blinkende grondslagen te vestigen welke noodzakelijk gebleken waren. Een huis gebouwd, een pers gezet, een dagblad uitgegeven, alle familiebanden verbroken, het monopolie tusschen man en vrouw verdoemd, gebed en Zondag afgeschaft, alle goederen aan de gemeenschap gegeven, allen laten wonen en eten en drinken en slapen onder één dak, toen, maar ook eerst toen dat alles geschied was, gevoelde hij zich opgelucht en vrij in zijne bewegingen. Maar, helaas, de oude Adam bleek nog niet geheel bij de heiligen gedood te zijn. Men was zoo lang gewoon geweest onder de tucht van wetten te leven, dat de vrijheid in den beginne onduldbaar scheen. Wat zou men doen, wat laten? Wel verdeelde men den dag in werken en lezen, maar in de vrije uren at de een te veel, dronk de ander wat ruim, was een derde wat al te verliefd. Oneenigheid bleef dan ook niet uit. Hoe
den vrede te herstellen? Wetten waren toch onmogelijk en de menschelijke begeerten immers vrij? Daarenboven, even onmogelijk als 't is om van de eene stad naar de andere te reizen zonder door stof bezoedeld te worden, evenmin kon men ook verwachten den weg van de aarde naar den hemel geheel rein af te leggen; maar toch, op deze wijze lukte de gemeenschap niet. Tot overmaat van ramp was er ook juist een felle strijd ontstaan tusschen Noyes en de hoofden van andere Perfectionisten, over het verschil tusschen vrijheid en heiligheid, welke eindelijk zoo heftig werd, dat de ongewijde regter den heiligen Taylor in bewaring nam. Hoe zich nu uit dien moeijelijken toestand te redden?
Trekken naar het verre Westen was alweer de echte Yankee
| |
| |
uitkomst. In Oneidakreek gingen de rustigen der heiligen zich vestigen, onbevlekt als Adam voor den val. Dezelfde gemeenschap van lijf en goed was hier het beginsel, en de praktijk een uitmuntend stelsel van landbouw en ooftteelt, zoo uitmuntend zelfs, dat zij in een enkel jaar voor zestig duizend guldens aan ingelegde vruchten verkochten. En toen een man van Canada tot hen overkwam, die eene specialiteit bleek in het maken van strikken en vallen voor allerlei roof- en ongedierte, natuurlijk een groote plaag in die ontginningen, en zij in een enkel jaar voor zes en dertig duizend guldens daarvan verkochten, was hun toekomst helder. Voortdurend kwamen dan ook liefhebbers die zich bij hen wilden voegen, maar gewoonlijk was eene weigering het antwoord. Want te groote uitgebreidheid van hunnen zoo innig vertrouwelijken kring achtten de heiligen toch niet wenschelijk.
Wie echter de inwendige regeling van dien zoo vertrouwelijken en echt huiselijken kring van ruim drie honderd heiligen wil leeren kennen, hij vrage Hepworth Dixon zelven om de noodige inlichtingen. Hier volsta de meêdeeling, dat het geheele gezin onderling gehuwd is. De nieuw toetredende trouwt dadelijk met het gansche personeel. Het begin dekt alzoo de toekomst. Ieder is dus de man of de vrouw, en de broeder of de zuster van den ander. Het zelfzuchtige huwelijk is geheel afgeschaft, want de ervaring heeft geleerd dat het menschelijk hart, wel verre van maar een enkel persoon op een tijd waarlijk te kunnen liefhebben, zoo als die huwelijksmonopolisten beweren, integendeel juist behoefte heeft velen tegelijk lief te hebben, en dat de liefde al grooter en uitgebreider wordt, naarmate men meer mag toegeven aan dat heilige gevoelen het verder uitstrekken. Dat elkander vergoden van twee personen is even egoïstisch als bekrompen en ongezond. Daarenboven waarborgt bij de Perfectionisten het, ook in vele andere opzigten zoo heilzame beginsel van sympathie, dat bij hen nooit twee naturen vereenigd worden die elkander afstuiten. Is de vrouw afkeerig van den man die haar zijne hulde betoont, dan is zijn lot niet anders dan overal waar liefde onbeantwoord blijft. Ook in Oneidakreek heeft de vrouw de beslissende stem in zaken des harten. En omdat niemand eenige vrijage bij hen mag beginnen zonder de bemiddeling van derden, zoo voorkomen zij elke, toch altijd onaangename bekentenis van weerzin bij de leden van een gezin, dat door zoo vele naauwe banden onderling vereenigd kan worden.
| |
| |
Zoo heeft de avontuurlijke Noyes dan toch tot zekeren graad van vastheid gebragt, wat en Rapp en Cabet en Owen al spoedig hebben moeten opgeven. Wat de Amerikaansche Communisten vermogten, beproefden hunne Europeesche geestverwanten gedurig en gedurig, maar voortdurend te vergeefs. Zij waren magtig in de t heorie, maar zwak in de praktijk. ‘Alle die pogingen’, beweerde Noyes echter, ‘moesten wel mislukken, omdat ze niet steunden op de waarheden van den Bijbel. De godsdienst is de wortel van het leven, en geene sociale theorie zal proefhoudend blijken, wanneer ze niet eene godsdienstige waarheid uitspreekt. Eene maatschappij kan alleen bestaan door te rusten op deze vier grondslagen: 1o. verzoening met God, 2o. verlossing van de zonde, 3o. gemeenschap van man en vrouw, en 4o. gemeenschap van arbeid en de vruchten daarvan. Owen en Fourier en Cabet erkenden alleen de beide laatste grondslagen, maar God sloten zij buiten hun kring en zij waren ook onmagtig iets tot stand te brengen.’
Noyes zelf is meest te New-York, voor de propaganda zijner leer in zijn tijdschrift the Circular, hetwelk zijn zoon aldaar uitgeeft. Het Bijbelsche Communismus schetst hij daarin als de maatschappij der toekomst. Welk een zonderling leven wacht ons dus nog wanneer de wenschen van onzen profeet vervuld worden! Intusschen waag ik er aan te twijfelen of wij bejaarden nog wel tot dat kolossale huwelijk zullen toetreden. Misschien wacht dat genot onze kinderen! Maar verbazen moet het ons toch door de feiten als mogelijk geijkt te zien, wat wij wel geneigd moesten zijn eene onmogelijkheid te heeten.
Bladerende door het lijvig tweetal deelen dat het werk van Hepworth Dixon bevat, heb ik daaruit alleen het een en ander opgeteekend wat ik opmerkelijk achtte. Maar hoeveel ik ook onaangeroerd late, toch meen ik nu te moeten eindigen. Wie het oordeel van den begaafden schrijver wil leeren kennen over den staatkundigen toestand van het Nieuw Amerika, dat den naam van Vereenigde Staten wijselijk heeft afgelegd, over de constitutie en het regt, over de vrijheid en de kleurlingen in verband met de verhouding van Noord tot Zuid en de mogelijkheid van het herstel der verbrokene eenheid, hij ga bij hemzelven ter schole. Evenzeer verwijs ik hem naar onzen reiziger wanneer hij de befaamde Babyquestion wil bestuderen, het groote Amerikaansche kindervraagstuk, daar meer openlijk behandeld dan in de oude wereld. Mijn doel is alleen de aan- | |
| |
dacht te vestigen op een werk dat blijkbaar ook in Engeland een merkwaardig verschijnsel geacht wordt, getuige de vierde druk die binnen twee maanden na de verschijning van den eersten, aldaar de pers verlaat.
Vreemde wereld, waarin onze pionier ons voorgaat en rondleidt. En zijn Nieuw Amerika is weer eene geheel andere nieuwe wereld dan die waarin vroeger Dickens en nu laatstelijk Sir Morton Peto ons bragten, waarvan Duvergier de Hauranne ons de zoo levendige schildering gaf in menig nommer van de langzamerhand op jaren komende, maar toch altijd jeugdig blijvende Revue des deux Mondes, of in welker letterkundige kringen vooral nu wijlen Frederika Bremer ons allerlei vlugtige kijkjes aanbood. Hepworth Dixon brengt werkelijk wat nieuws mede uit het nieuwe land. Ge zult bij hem geene al duizendmalen herhaalde beschrijvingen vinden van het kosmopolitische New-York, van het geletterde en fijnbeschaafde Boston of van het doode Washington. Niet de Yankee die een ieder met zijne onuitputtelijke vragen lastig valt of die overal waar hij komt de sporen achterlaat van zijn zakmes en pruimtabak, treedt bij hem op den voorgrond, dat alles en zooveel meer weet hij dat ge tot vervelens toe in elk reisverhaal, ja in elken reiswijzer van de vroeger Vereenigde Staten ontmoet. Maar hij leert u den vrijen geest kennen die in dat vrije volk huist, en de zonderlinge denkbeelden welke de bevolking karakteriseren, vruchten die alleen kunnen rijpen in het land dat overvloed heeft van rijke akkers en behoefte aan bevolking. Voortdurend brengen vreemde natiën nog nieuwe elementen op dien zoo ontvankelijken bodem. De vreemdeling, de man die uit het bevolkte Vaderland naar het groot Amerika trekt, zoekt ruimte voor zijn arbeid. 't Is hem onverschillig waar hij die ruimte vindt, wanneer de akkers maar willig zijn een opbrengst te leveren die in de behoefte der zijnen voorziet. In de onbewoonde streken van het verre Westen heeft hij aldra een plek gevonden die hem brood voor arbeid geeft;
dáár gevoelt hij zich dus spoedig te huis, en hij leert den grond liefhebben die dankbaar is voor het werk van de vlijtige hand. Is 't wonder dat zeker weldadig gevoel van onafhankelijkheid den man bezielt; dat hij geheel op eigen kracht leert steunen, en geene heerschappij duldt van anderen wier hulp hij bij ervaring weet te kunnen ontberen! En is 't niet een natuurlijk gevolg van zulk een afgezonderd en primitief leven, dat vreemde
| |
| |
opwellingen, verkeerd dikwijls, dwaas misschien, maar die in de eenzaamheid te krachtiger wortel vatten omdat ze niet bij het eerste opschieten dadelijk onderdrukt worden door eene bezadigder omgeving, bij hem opkomen. Alligt haalt de phantast lotgenooten, onafhankelijk en verlaten levende als hij, tot zijne denkbeelden over, en de nieuwe sekte is dan spoedig gevormd. Maar evenzeer als ze de vrucht is van eene woeste natuur, van de eenzaamheid, zoo is ze ook alleen geschikt voor de wildernis. - Of wel de pariah der rijke steden, magteloos door zijne armoede om in de genietingen der hem omringende wereld te deelen, pijnigt zijn geest tot de schepping van eene maatschappij waarin niemand arm of, liever nog, waarin een ieder rijk is en de een vooral niet hooger staat dan de ander. Maar om die droombeelden in praktijk te brengen, moet hij trekken naar den ruimen en rijken bodem van Amerika, verre van de zamenleving, welker afgemeten gang en doodend sarcasme voor elke geloofsovertuiging vernietigend werkt op alle enthousiasme.
't Zijn bijna altijd exceptionele toestanden die zulke exceptionele begrippen doen opkomen. En alleen door de gelegenheid om zich te ontwikkelen en zich in de werkelijkheid te uiten, leeren wij ze kennen. Stel in Europa allen die in godsdienstige of staatkundige of sociale overtuiging hemelsbreed van hunne omgeving verschillen, evenzeer in staat om hunne afwijkende begrippen binnen de grenzen van het eigenland aan de werkelijkheid te toetsen, en ook daar zult ge in een omzien menigerlei zonderlinge sekte zien opkomen. Het is zoo verleidelijk voor den vrijen geest te springen uit het gareelder door gewoonten en vooroordeelen maar al te zeer beheerschte maatschappij, zoo verlokkend het juk der meerderheid eens af te schudden, en zich, zij 't dan ook maar voor een oogenblik, los te maken en vrij te gevoelen van die allen gloed verdoovende magt eener door te velen verkeerd opgevatte beschaving, zoo bekoorlijk voor het onstuimig gemoed, zich ganschelijk over te geven aan de toovermagt van geheel frissche denkbeelden. Onze schijnbaar zoo effene en kalme maatschappij levert dan ook aan die geestdrijvende kolonisten in het verre Westen menig profeet, menig volgeling althans. Want in Europa vinden die onstuimige gasten de noodige ruimte niet om den sprong te wagen, en zij leeren daar wel spoedig voor de wetten van traditie en gewoonte den nek te buigen.
| |
| |
Maar is er ruimte en vrijheid voor de toepassing van die nieuwe denkbeelden, dan behoeven de gevolgen daarvan geenerlei vrees in te boezemen. Want de natuur herneemt onmiddellijk hare regten, daar waar de nieuwe toestand eenvoudig het product blijkt te zijn van overspanning en dwaasheid. Hoe grooter de overdrijving, hoe nader bij dan ook het einde. De altijd gespannen boog is en blijft eene onmogelijkheid. Al heet de nieuwe maatschappij in naam nog zoo vrij, in waarheid is ze dan toch eene duldelooze tirannij, een gekunsteld geheel, waarvan alleen het zonderlinge het bekoorlijke uitmaakt. En de bedwelming daarvan is zoo spoedig door de gewoonte gedood! Naauwelijks zijn dan ook de grondleggers der nieuwe waarheid weggenomen, of de aanraking met de gewone wereld doet de schijnbaar zoo prachtig gekleurde zeepbel barsten.
Onderdruk daarentegen de nieuwe opwellingen, ga de toepassing dier vreemde theoriën met alle magt en kracht tegen, pas de wetten met volle gestrengheid op de volgelingen toe, en ge hebt een heir van martelaren geschapen, dat krachtiger is dan de krachtigste regeerder. Ge hebt dan zelf leven bijgezet aan een droombeeld, welks onvermijdelijke toekomst, vóór uwe bemoeijing, zelfmoord heette.
Tot nog toe schaden alle die vreemde sekten Amerika niet; integendeel zijn ze bevorderlijk voor de stoffelijke welvaart des lands, en ongestoord laat de regering hen woelen en werken. Gemeenlijk zijn het ook de slechtste elementen niet die ter wille eener overtuiging den warmen haard en de eigen woning verwisselen voor het zelf te bouwen blokhuis in de wildernis. Zoek de loomen noch de losbandigen, de onverschilligen noch de onkundigen onder hen. Want de zoodanigen grijpen liever gretig naar de welwillende hand die de beschaafde wereld voortdurend reikt aan allen die beweren hulp te behoeven. Zij volgen liever gedwee den slentergang van het alledaagsche leven, dan dat zij die zijsprongen maken over hek en sloot en zich aankanten tegen de meening van anderen, waaronder ligt hunne meerderen. Dwazen, die hunne rust verstoren voor de verwezenlijking van een ideaal, meenen zij in hunne wijsheid te mogen uitroepen.
Maar de praktische Yankee oordeelt anders en juister ook. Niet die flaauwe geesten, maar die enthousiasten maken zijn land grooter, ontginnen zijne woeste gronden, zetten de posten van zijne magt al verder en verder. Hij laat hen vrijelijk has- | |
| |
pelen met een dozijn vrouwen, wat de echte Mormon als edel roemt, en stoort zich niet aan dat driehonderdvoudig huwelijk, hetwelk de Perfectionist ons als de toekomst voorhoudt, noch dwingt hij den platonischen Shaker tot eene keuze uit de rij der Amerikaansche jonkvrouwen. Met zekere onverschilligheid bijna hoort hij de wonderen vertellen die alleen het vrouwelijk oog verklaren kan en de eischen welke heftige juffers aan hem stellen, zoo lang zij maar de rust van zijn land niet bedreigen of verstoren. Want hij is volkomen zeker dat al die begrippen, hoe vreemd en overdreven ook, ten slotte toch geene andere gevolgen zullen hebben dan die weldadig zijn voor zijn land, omdat ze berusten op waarachtige overtuiging. In al die sekten waardeert hij een zeker enthousiasme, - toch alleen denkbaar voor datgene wat in den grond goed en edel is, - en de smetten die het nog ontsieren, acht hij alleen van tijdelijken aard. De tijd zal voldoende kracht aan de waarheid verleenen om het inderdaad goede beginsel dat bij hen leeft, daarvan geheel te zuiveren. Eens zullen alle die nu nog ronddolende kiekens weer dankbaar eene schuilplaats zoeken onder de beschermende vleugelen, die moeder natuur ook voor hen uitgestrekt houdt.
Niet uit onverschilligheid dus, maar werkelijk uit wijsheid belemmert de Amerikaan dan ook op zijn grondgebied niemand in de oefening van zijn geloof. En hij zegt wel als, maar waarlijk niet met den Ouden Frits: ‘In meinem Lande kann ein Jeder nach seiner eigenen Façon selig werden.’
P.N. Muller. |
|