| |
| |
| |
Nieuw Amerika.
Er is waarlijk iets verfrisschends in om in deze sombere dagen, somber in de maatschappij zoowel als in de natuur, een wakker man met warmte en ingenomenheid, ja met een bepaald enthousiasme zelfs te hooren vertellen van zijne verre togten in eene ons geheel nieuwe wereld. En dan nog wel een man wiens verleden ons waarborgt dat hij al het vreemde heeft gezien met het ervaren oog van den sinds jaren beproefden reiziger, en met een kennis die niet enkel de vrucht is van de studie van boeken, maar ook wel degelijk van de studie van menschen. In Engeland draagt Hepworth Dixon een van die namen, wier klank vertrouwen inboezemt. Geen land bijna van Europa, waar hij geene reisherinneringen van heeft overgehouden; en zoowel Afrika's Noordkust, als Indië's uitgestrekt gebied heeft hem zoo gemeenzaam gemaakt met den vreemde, dat hij zich dadelijk overal burger gevoelt. Hoe afwijkend zijne nieuwe omgeving ook zij van hetgeen waaraan hij in zijn vaderland is gewoon geraakt, hij is daardoor geenszins belemmerd in zijn oordeel; integendeel, dat contrast scherpt nog eer zijn blik, en veel wat hij elders zag verklaart hem juist het vreemde wat hij nu voor zich heeft.
Aan de hand van zulk een man te reizen, voorspelt genot. Niet zoo velen wagen togten als de zijne. Wanneer de fashionable toerist in onze dagen van stoombooten en spoorwegen het reizen al een kunst noemt, alleen omdat het sneller vervoer tot wat meer spoed drijft, dan zou de goede man zeker bitter onbeholpen staan wanneer hij onzen reiziger had te volgen. Want in dat verre Westen gelden alleen moed en goud; op naam noch stand wordt daar gelet. De meeste bewoners hebben juist in arren moede de streken verlaten, alwaar nog bijna alles op die vermolmde steunselen rust, en alleen nieuwe
| |
| |
menschen zijn bij magte te leven en te werken in die geheel nieuwe wereld. Hepworth Dixon beweert, dat toen hij in den zomer van 1866 naar Westelijk Amerika trok, zijne illusiën om veel nieuws te zien en te hooren, niet overgroot waren. Want hij had maar al te dikwerf ondervonden hoe overdreven meestal de schilderingen zijn van het verre vreemde, en hoe zelden men dat oorspronkelijke en karakteristieke en pittoreske in landen en volken vindt, wat vroegere reizigers er met zooveel smaak van weten op te disschen. Ditmaal echter had hij zich bedrogen gevonden. Oude menschen en oude toestanden had hij verwacht te vinden in die nieuwe wereld, maar overal waar hij zijnen voet had gezet, hadden nieuwe gedachten, nieuwe plannen, nieuwe middelen zich voor hem opgedaan.
Geen wonder waarlijk dat de man met ingenomenheid van zulk een togt gewaagt. In een zee van frissche denkbeelden rond te dwalen; dag aan dag van nieuwe, nooit bij ons opgerezen plannen met hartstogt te hooren gewagen door menschen wier leven ons belang inboezemt, omdat hunne wenschen en begeerten ons evenzeer verrassen als de middelen die zij ter bereiking daarvan, blijkbaar met succès, aanwenden, waarlijk voor hem, die zijn leven lang rondgeloopen heeft in het gareel van onze Europesche maatschappij, moet zulk eene wereld eene ongekende aantrekkelijkheid bezitten. Hoe weldadig reeds moet die prikkel van een enthousiasme op ons werken, al kunnen wij er onze sympathie ook niet altijd aan schenken. In onze overbevolkte steden en in onze zoo weinig wisselende omgeving hebben wij gaandeweg de eene illusie na de andere, ten slotte zelfs met zeker welgevallen, afgebroken, omdat wij gedurig meer reden hadden ons te verheugen over het ontsnappen aan de gevaren waaraan zelfs het beetje hartstogt, dat toch gelukkig nog bij iederen mensch overblijft, ons blootstelde, dan over de victorie die wij daardoor over wat dan ook hadden behaald. De halfheid van overtuiging, - het onvermijdelijke gevolg van die verminderde warmte van gevoel, - waarmede wij alles rondom ons zien verrigten, besmet een ieder, sleept eindelijk ook den langen tijd nog meest wakkere mede. Meer en meer wordt de prikkel verstompt die ons oog open en helder moest houden voor alles wat er nieuws en opmerkelijks in onze nabijheid of verre van ons geschiedt, en die ons hart moest doen kloppen voor iedere nieuwe gewaarwording die wij van elders ontvangen. De treurige ervaring die wij gedurig opdoen, dat de grootheid
| |
| |
die wij bewonderden schijn, en inderdaad laagheid was; dat de kennis die wij eerbiedigden, versierde onkunde bleek; dat de vriendschap die ons werkelijk goed deed, alleen diende om eigenbelang te bedekken, ze heeft ons al spoedig uiterst spaarzaam leeren omgaan met onze waarachtige bewondering en liefde voor anderen. Die anderen echter hebben ons dadelijk met gelijke munt betaald. Zoo heeft men geleerd zich voor elkander te verbergen, toch den schijn aannemende van open te zijn. Wat men handigheid noemt, heeft een overwegende magt in onze maatschappij verkregen. De niet een ieder eigene en niet door allen zoo ligt aan te leeren tact van kalm en voorzigtig overleg, van naauwkeurig wikken en wegen, niet van hetgeen eerlijk en loyaal is, maar van hetgeen raadzaam en voorzigtig belooft te zijn, heeft menig van nature nobel hart ganschelijk overmeesterd. Sentinelle, veillez, heet het dadelijk daar binnen, zoodra men anderen ontmoet; genadig regt is de inwendige smeekbede waarmede men hen verlaat. Het eerste kenmerk van den man van beschaving, nooit eenigerlei hartstogt te laten blijken, altijd welwillend te schijnen, daar bovenal waar juist alle aanleiding bestaat voor het tegendeel, is dan voor een ieder verzekerd. Hoe gemakkelijk en kalm vloeit dan ook alles voort. Alle ruwheid van woord en daad is vermeden, en welwillendheid, hoezeer dan ook in schijn alleen, bezielt onze geheele omgeving, ja onze atmospheer is er van doortrokken. Uitnemend succès der wereldwijzen! Maar men wachte nu ook van die gladde en effene maatschappij geen waarachtig enthousiasme voor al wat goed en edel is, geene warme ingenomenheid met nieuwe denkbeelden, geene dweeperij met deze of gene stoute vinding of grootsche gedachte. Tot verwondering toe is een
hartstogt die verbannen moet worden, want ze zou den effen stroom van ons fashionable leven dreigen te rimpelen. Immers de baardelooze blasé is de volmaakte type van onzen tijd! Aanbiddelijke Benoiton!
Andere toestanden vindt men in het verre Westen. Daar weinig welwillendheid, maar veel hartstogt; daar weinig schijn, maar alles wezen. Maar daar ook eene kracht en een magt van wil, die ons begrip te boven gaan. Willen schijnt daar geen ander woord te zijn dan kunnen. Het is daar de geheele mensch die met zijn geheele ziel aan de verwezenlijking van eene enkele gedachte, van een enkelen hartstogt is overgegeven. Hij wijkt niet af ter regter- noch ter linkerzijde, eer zijn droom- | |
| |
beeld zigtbaar voor hem staat. En naauwelijks is hij meester van zijn doel, of de overwinning prikkelt hem om onmiddellijk aan een nieuw denkbeeld evenzeer leven te geven. Zoo blijft de geest vruchtbaar, ja onuitputtelijk; zoo verkrijgt de mensch kracht van wil en magt van uitvoering, en zoo neemt hij toe in vertrouwen op zich zelven, wetende dat God hem steunt die den arbeid niet een vloek maar een zegen acht.
Maar ook de harde wet der noodzakelijkheid drijft die nieuwe mannen voort. Eens weggetrokken uit den behagelijken dommel van het leven in de groote stad of in de welvarende streek;... en het strenge gebod van den arbeid is onverbiddelijk voor hem. Arbeid en leven, luiheid en dood, ziedaar zijn keus; een middenweg daartusschen bestaat er niet. Dat echter weet de man eer hij naar die verre landen heentrekt. En wèl moet er kracht wonen in hem die dat gevaar willens en wetens trotseert, en wèl hartstogt voor de overtuiging, die hem noopt de wankele toekomst te stellen boven het gemakkelijker leven te midden der zijnen. Want niet de bedelaar, de van alles verstokene en van allen verlatene trekt uit de beschaafde wereld er heen, maar juist de man die ver van ontbloot is van datgene wat de oude wereld als het hoogste schat, geld en kennis. Aanvankelijk noemde men hen dwazen die zulk een stout bestaan aandurfden, maar zelfs niet fluisterend wordt die naam ergens meer over hen uitgesproken. Met meer vaardigheid en spoed toch handelen die nieuwe mannen van ijdele theorieën in plaats van beproefde praktijk, zoo als de wereldwijzen der oude wereld hen zouden noemen, juist op het terrein der werkelijkheid, dan hunne zooveel kalmer en voorzigtiger stamgenooten. In gansch onbebouwde streken weten zij in korter tijd geheel nieuwe steden te bouwen, dan wij onze oude steden weten te verfraaijen en uit te breiden. Kerken en schouwburgen en banken en hôtels, al die kenmerken van hoofdplaatsen in de oude wereld, ontbreken in geene dier nieuwe grensplaatsen. Stel dat tegenover de moeite die wij ten onzent ondervinden om ook maar met een enkel gebouw het aantal onzer eeuwenoude kerken te vermeerderen, de bezwaren die wij ontmoeten waar het zelfs alleen de
verbetering geldt van een toch algemeen als gebrekkig erkend theater, den strijd dien de oprigting eener nieuwe bank bij ons moet kosten, het bijna onmogelijke om ook maar een enkel goed ingerigt hôtel zelfs in de hoofdstad, te vestigen. Zouden dan groote beschaving en
| |
| |
grootsch krachtbetoon niet zamen kunnen gaan? Want hoeveel kunstiger ook de gewrochten der oude wereld mogen zijn tegenover die der nieuwe, eene vergelijking van de hulpmiddelen van kapitaal en kennis waarover beide bij den aanleg te beschikken hadden, doet den evenaar toch ten voordeele der laatste overslaan. Maar mislukking in de nieuwe wereld is hetzelfde als hervatting van den arbeid met meer kracht, omdat de ervaring meer wijsheid heeft geschonken, terwijl in de oude wereld daarentegen falen schande heet. Alleen dat werk hetwelk geruimen tijd ongedeerd tot mikpunt heeft verstrekt van de handigsten onzer handigen, heeft eene toekomst bij ons. Wel groot moeten dus de eigenaardige bekwaamheden zijn van hen, die dit geslacht van Argusoogen nog weten te verschalken. En toch, ook op die uitstekenden mogen wij wijzen.
Ten slotte zou men bijna geneigd zijn tot de stelling te komen, dat ook die mannen van de nieuwe wereld onmagtig zullen bevonden worden tot het scheppen van zooveel grootsch, zoodra zij tot het peil onzer beschaving geraken. Alweder dus de onvolmaaktheid van dit ondermaansche; geene keuze mogelijk tusschen goed en kwaad: beide moeten vereenigd blijven. Kies het kalme, effen leven van de beschaafde wereld, maar doe dan tevens afstand van al wat enthousiasme of hartstogt heet; of wel, waag uw leven in wildernis en ruwe omgeving, maar geniet dan ook volop het verheffende en bezielende voor eene overtuiging, welke ook, ze zij goed of kwaad, dwaas of wijs, ijdel of gegrond, te leven en te strijden, ja, zoo noodig, zelfs te sterven. Voor dat laatste echter zal men bij dit geslachte moeijelijk de noodige kracht vinden. Daarentegen vermeidt het zich in de bewondering der oude martelaren die aan hunne geloofs- of staatkundige overtuiging hun leven ten offer bragten. Hoe kleiner de moed is tot navolging, hoe hooger de loftoon stijgt over hun bestaan. - Alleen tusschen uitersten hebben wij dus te kiezen, tusschen ijskoude onverschilligheid en alligt overdreven enthousiasme. In dat gebod alleen is onze beschaafde maatschappij niet welwillend. Of dat scherpe contrast echter zoo blijven zal? Ik waag 't er aan te twijfelen. Zoodra maar de dagen weêr over ons komen van vervolging voor onze overtuiging, in het godsdienstige of in het staatkundige, dan zal de reactie van laauwheid en onverschilligheid te feller zijn, naarmate ze langer stand heeft gehouden. Beschaving en enthousiasme behoeven geene strijdende elementen te zijn.
| |
| |
Twee groote hartstogten hebben deze nieuwe wereld gesticht, zegt Hepworth Dixon, de hartstogt der vrijheid en die der godsdienst. En oneindig grooter invloed hebben beide geoefend op het maatschappelijk en huiselijk leven dier nieuwe mannen dan van ons, wijzen en magtigen in de oude wereld. Te schetsen wat die beide krachten aldaar hebben gewrocht, maar ook wat ze hebben vernietigd, vooral echter den geheelen omkeer die ze in het leven van den man en van de vrouw aldaar hebben gebragt, is zijn doel. Hij doet dat met eene levendigheid van voorstelling en met een meesterschap over de taal, die mij althans de taak der lezing van zijn pas verschenen werk even aangenaam als gemakkelijk heeft gemaakt. Toch zijn het twee lijvige boekdeelen waarin zijn New America, de titel dien hij aan zijn werk heeft gegeven, verschenen is, en reeds dat stevig dubbeltal zal voor menigeen een eigenaardig bezwaar opleveren om het zich toe te eigenen. Maar daarom te meer wensch ik mij slechts te beperken tot een vlugtig overzigt, opdat de begeerte tot kennismaking met den schrijver zelven toeneme.
Al dadelijk trek ik de laarzen van den wildeman aan en stap met reuzenschreden over bijna het geheele eerste deel heen. Aan die beschouwingen over de roodhuiden, waag ik mij niet. Ik laat de Cheijennes en de Comanches, de Sioux en de Arappahoes in vrede in hunne bosschen en kreken en rigwant, want hun treurig lot boezemt mij eer medelijden dan belangstelling in. Treurig noem ik dat lot en wel in dubbele mate. Want niet alleen vermindert de beter gewapende hand van den blanke hen jaarlijks in aantal, maar ook hun deelgenootschap in zijne ondeugden dunt hunne rijen. En, nog treuriger voorwaar, hunne nagedachtenis kan naauwelijks worden betreurd, omdat geen ander teeken van hen achterblijft dan het enten van hunne bijna onmenschelijke verkeerdheden op den stam hunner blanke vervolgers. Heeft het kind der natuur de ongebondenheid en de dronkenschap van den zoon der beschaving al spoedig overgenomen, de laatste heeft weldra van den eerste die wreedheid en list geleerd, waarvan hij hem thans het slagtoffer maakt. De Yankee, die zegevierend kwam aanrijden met het been dat hij van zijn Indiaanschen vijand had afgehouwen en waarop hij beweerde twee volle dagen geteerd te hebben, was de volleerde scholier van den vreeden inboorling. En wanneer men den blanken overwinnaar zijne martelingen verwijt van den armen roodhuid, dan verzekert hij koel- | |
| |
bloedig nog mededoogend jegens hem gehandeld te hebben in vergelijking met de gruwelen welke de Indianen aan zijne vrouwelijke landgenooten hebben bedreven. De enkele mededeeling daarvan doet u dan ook het bloed in de aderen stollen.
Dwars door het tooneel van die ontmoetingen der blanken met de roodhuiden heen, trekt Hepworth Dixon met zijn vriend naar het verre Westen. Weldra is hij te midden der eindelooze prairie, gezeten of liever alleen bij fellen regen of brandenden zonneschijn gedoken in een soort van kar met linnen huif, die binnen zoo opgepropt is met geheele balen van brieven, dat zij er naauwelijks de noodige ruimte voor henzelven in kunnen vinden. Die wagen is de brievenpost, en al spoedig blijkt het hun dat zij zelve het gewapend convooi uitmaken, dat voor de veiligheid van het transport der brieven voorgeschreven is. Een morsige jongen ment het driespan muilezels, en wanneer de geheele kudden van buffels hen voorbij gedraafd zijn, moeten zij ieder oogenblik het geladen pistool voor den dag halen, omdat gedurig Indianen, die blijkbaar op verkenning uitzijn, even onverwacht voor hen staan als onbegrijpelijk snel weder verdwijnen. De angst, waarmee de enkele blanke dien zij hier en daar vinden hen ontvangt, vermindert den indruk niet van het gevaarlijke van hun togt. Maar geen andere weg dan deze leidt over den breeden Missouristroom door den nog zoo onbevolkten staat van Kansas. En Salt-Lake City, de hoofdplaats der Mormonen, het doel van zijne reize, is op geene andere wijze te bereiken. Eens daar gekomen zijnde, denkt hij dan ook naauwelijks meer aan die woeste horden welke den togt zoo bezwaarlijk maken, en waarvan men het blanke element moeijelijk meer den stamgenoot noemen kan, omdat het in woestheid en ongebondenheid, met den ruwen zoon der wildernis schijnt te wedijveren. Niet die mannen echter stichtten de nieuwe volkplantingen, niet zij mogen de pioniers der beschaving genoemd worden, noch de dragers der nieuwe denkbeelden van het Oosten naar het verre Westen.
Daartoe behooren echter in waarheid zij, wier eerste kamp onze reizigers eindelijk bereikten, in hoe scherp contrast dan ook vele hunner wetten met onze begrippen, zelfs van zedelijkheid, mogen staan. Bisschop Mijers van het Mormonenkamp aan den Bearriver, ontving hen zoo liefderijk en verzorgde hen zoo trouw, dat zij al spoedig met snelle schreden van de Wasatch bergen konden afdalen en het Nieuw Jerusalem be- | |
| |
reiken, dat eensklaps aan hunne voeten lag, schilderachtig ingesloten door het Slatmeer en het Utahmeer, welke door den Jordaan met elkander verbonden worden. Gelukkiger punt om zich te vestigen had Brigham Young, de hoogepriester der Mormonen, moeijelijk kunnen kiezen. Trouwens, een engel had hem in den droom een zekere plek aangewezen, waar hij den tempel moest stichten. En toen hij rondtrok om eene geschikte plaats te zoeken waar hij zich met zijn volk zou nederlaten, herkende hij hier op eens die plek door den engel aangeduid en de keuze was beslist.
Saltlakecity beslaat eene oppervlakte van twaalf honderd bunders, verdeeld in blokken van vier bunders, welke weder in acht stukken zijn afgebakend, elk waarvan voldoende wordt geacht voor een huis en tuin. In het midden zal later de tempel, waarvan nu alleen nog de granieten grondvesten gelegd zijn, verrijzen, terwijl breede en sierlijk beplante straten vandaar naar de vier windstreken uitloopen. In de hoofdstraat staan de regeringsgebouwen en de woningen der drie hoogepriesters, Brigham Young, Kimball en Wells. Theaters, bankgebouwen, kantoren, winkels, magazijnen, hôtels en woonhuizen van allerlei soort en grootte, nu eens van hout, dan weer van eenvoudig in de zon gebakken steen, enkele ook van graniet opgetrokken, staan aan beide zijden der breede wegen en nemen voortdurend toe in aantal en in sierlijkheid. Overal is leven en beweging, nergens wanorde, want snel en geslepen is de policie, die tot zelfs de benden woestelingen, welke van of naar Californië trekken, uitmuntend weet te beteugelen. Dronkenschap is bijna onmogelijk in eene plaats alwaar wel tot de fijnste versnaperingen toe van Europa in kwistigen overvloed te koop zijn, maar waar geestrijke dranken en zelfs tabak eigenlijk verboden zijn. Daarentegen is er ruimschoots gelegenheid tot algemeene uitspanning, vooral in een uitnemend ingerigt theater; en de beminnelijke dochters van de hoogepriesters zelve, mogen als de beste der actrices genoemd werden. Want Young acht het ongepast dat de kinderen van armen alleen een beroep zouden oefenen, waarvoor zijne eigene kinderen zich te hoog zouden rekenen. Toch weet hij die bevallige actrices zeer goed te bewaken. Want toen eens een rondreizend acteur hem om de hand van zijn oudste dochter vroeg, was zijn niet onaardig antwoord: ‘Ge hebt
Hamlet goed opgevat en zelfs Julius Cesar zeer goed gespeeld, maar naar de rol van Alexander moet gij niet dingen.’
| |
| |
Het uiterlijk van den profeet is werkelijk innemend. Zijn breed en open gelaat, met die heldere blaauwe oogen en blonden baard, doen u denken aan den welgestelden burgerman uit de provinciën, te meer, daar hij altijd keurig netjes in 't zwart is gekleed, met wit vest en witten das. Hij zoowel als zijne vrouwen, kleeden zich geheel naar de engelsche modes. En wanneer zij met haar binocles in de hand de acteurs of het publiek uit haar loges opnemen, dan zoudt ge meenen in deze of gene stad van Engeland en niet in het verre Westen te zijn. Alleen zult ge daar moeijelijk een huisvader vinden zoo als onze Young, die dikwijls met zijne twaalf vrouwen en acht en veertig kinderen, waarvan enkele reeds getrouwd zijn, in den schouwburg zit.
Arbeid is het hoofdgebod van de Mormonen. Door arbeid moet de mensch veredeld worden. Te leeren voorzien in alle zijne behoeften door eigen handenarbeid, dat wordt een ieder die zich bij hen wil nederzetten ten scherpste ingeprent. Leer akkerbouw, leer veeteelt, leer broodbakken, leer uw huis bouwen, leer wat ge maar kunt, dan zal al het andere van zelf volgen, want ge zijt dan zeker van den zegen Gods en van den vrede van Jezus Christus, dat is de onveranderlijke toespraak waarmede Young den nieuw aankomende ontvangt. De vreemdeling leere ook ten spoedigste Engelsch, de taal van God, van het boek der Mormonen, van den laatste der dagen. Godsdienstige toespraken acht hij onnoodig, want de godsdienst is den Mormon zoo tot in merg en been gedrongen, dat uitwendige plegtigheden weinig nut voor hem hebben. Het zijn Gods wetten die hem leeren, dat hij alleen door arbeid zijne zonden kan boeten en den eeuwigen vrede deelachtig worden. Niet dat hij daarom den tempel en de dienst aldaar overbodig acht, integendeel, gewillig staat hij daarvoor een tiende af van zijne oogsten, maar de arbeid, het offer dat hij Gode wijdt, zij zijne eerste gedachte. Vandaar dan ook dat maar gaandeweg aan den tempelbouw wordt gearbeid, terwijl daarentegen de schouwburg oogenblikkelijk moest gereed zijn. Want de eerste is aan de eeuwigheid gewijd en de laatste aan die dingen welke geen uitstel dulden.
Maar al dat schijnbaar zonderlinge heeft eene zeer geldende oorzaak. De ingenieurs en de oude kolonist, die deze streek naauwkeurig hadden opgenomen eer Young er zich vestigde, verklaarden teregt dat geene honderd man van de opbrengst
| |
| |
van dit land in het leven konden blijven, En gewone menschen met gewone bedoelingen zouden ook voorzeker van ellende zijn omgekomen in datzelfde land, wat den Mormonen rijke oogsten verschaft. Maar de Mormon is een man van hartstogt, die met eene ongewone kracht bezield is voor het doel waaraan hij zich gansch en al heeft toegewijd. Met opgewektheid besteedt hij hier aan de twee bunders van dit drooge en barre land denzelfden arbeid, dien hij weet dat in het nabij gelegen rijke Missouri of Kansas toereikend zou zijn voor de bebouwing van twintig bunders. Want niet daar heeft God hem zijn werk aangewezen, maar hier, op deze onvruchtbare plaats. En hier moet hij zijn God een tempel bouwen.
In zulk een volk huist een ongewone kracht. Bezield door eene enkele gedachte, welke dan ook, waaraan het alles ten offer brengt, vermag het wonderen te doen. Let maar op den aanwas hunner secte. Zes en dertig jaar geleden telde Amerika zes Mormonen, Engeland noch het overige Europa eenen enkelen. En thans, in 1866, wonen alleen in Saltlakecity twintig duizend heiligen, zoo als zij zich noemen, of wel honderd en vijftig duizend in de honderd zes koloniën welke zij in deze streek hebben gevestigd, behalve de bijna tien duizend die zich in andere gedeelten van Amerika hebben neergezet. In Engeland wonen er reeds vijftien- en in het overig Europa ruim tien duizend, die dus met de twintig duizend die over Azië en de Zuid-Zee-eilanden verspreid zijn, in 't geheel ruim twee maal honderd duizend volgelingen van Joseph Smith uitmaken. Is die ontwikkeling, binnen den tijd van een menschenleven ontstaan, eene ontwikkeling die lijnregt in strijd is met de staatkundige wetten, met de godsdienstige overtuiging, met de sociale begrippen der geheele overige wereld, en wier bestaan verzekerd is door een grondgebied dat Spanje reeds aan uitgebreidheid overtreft en door een legermagt van twintig duizend welgeoefende soldaten, de belangstelling van de mannen van wetenschap en onderzoek niet overwaard?
Dan nog is ieder Mormon zoowel priester als arbeider en soldaat tevens, wat de magt van het geheel niet weinig versterkt. Hij is overal op zijne plaats, en even geslepen redetwister als degelijk arbeider en onversaagd militair. Nooit ziet ge hem ongewapend, en tot in de badkamer toe van uw hotel zult ge den revolver vinden. Vervolging heeft hun de wapenen in de hand gegeven en doen houden. Maar zij zijn ten allen tijde even- | |
| |
zeer bereid hun militairen pligt als hun zendingswerk op te nemen. Zonderling volk, dat, hoewel zijne volgelingen doopende in den naam van Christus en den Bijbel heilig noemende, toch verder van het Christendom afstaat dan zelfs de Mahomedaan. Want God is in hunne oogen eigenlijk een President van den hemel, de eerste onder de hemelsche Grooten die zij in hunne nieuwe leer hebben aangesteld. Alles is nieuw bij hen, hun volk zoowel als hunne wetten, hunne zedelijkheid zoowel als hun kerkleer, hun priesterdom zoowel als hun God.
Van vervolging wachten zij dan ook hun heil, want: ‘hebben zij de waarheid, dan zal de wereld tegen hen zijn, hoe onmagtig ook op den duur tegen de uitverkorenen des Heeren.’ Die uitspraak bezielde hun profeet Joe Smith dan ook zoo zeer, dat hij zijne tegenstanders voortdurend als uittartte hem toch voor den regter te slepen. Tot negen en dertig malen toe mogt hem dat ook gelukken, en toen enkele woestelingen eindelijk zijnen kerker te Carthago binnenstormden en hem dood schoten, toen ook bleek in waarheid de kracht van de vervolging op de gemoederen der groote menigte. De man die bij zijn leven voortdurend beschuldigd werd van dronkenschap en oneenigheid met zijne echtgenoot over zijne vele geestelijke vrouwen, die man was nu, vermoord zijnde, eensklaps een martelaar, een heilige geworden. Met groote behendigheid wist de, van geboorte eenvoudige maar van verstand uitstekende Brigham Young partij te trekken van die opgewondenheid, en zijne medegeloovigen over te halen een land te verlaten waar hen toch nooit vrede en rust wachtte. Naar die barre streek aan het Zoutmeer, eene ware Doode Zee, onvruchtbaar en onbewoond, onbereikbaar gelegen tusschen de Rocky Mountains en de Sierra Nevada, voortdurend in gevaar bestookt te worden door de meest woeste en verdierlijkste stammen der Indianen en door de hongerige kudden van buffels en ander gedierte, waar boom noch struik groeide of drinkbaar water te vinden was, daarheen zou dat volk trekken als naar een land van belofte. Onverklaarbaar! Maar alleen onverklaarbaar voor hem die niet als Young de onwrikbare overtuiging had, dat dezelfde gespierde vuist en dezelfde verêelte hand die in andere Mormonenkampen rijke oogsten van een schijnbaar even onvruchtbaren bodem had weten af te dwingen, ook in die barre
en verwijderde, maar juist daarom te veiliger wijkplaats, wonderen zou verrigten.
Een uittogt als die der Israëliten uit Egypte, verbaasde wel- | |
| |
haast de beschaafde kringen van Amerika. De nieuwe geloovigen volgden Brigham Young naar het verre Westen, en gaven alle de genietingen en bekoorlijkheden des levens vrijwillig op, alleen voor de vrijheid van hunne overtuiging. Een andere stam dan de Amerikaansche zou nooit de bestemmingsplaats bereikt hebben, zoo groot waren de ontberingen die zij hadden te verduren, en de gevaren die zij hadden te trotseren. Maar de Amerikaan is een man van alle bedrijven, getuige de verschillende beroepen die de generaals na den laatsten oorlog gekozen hebben, getuige de kleeremaker die tegenwoordig op het Witte Huis te Washington zetelt. De gevatte regtsgeleerde van heden is morgen de handige metselaar; de bezielde prediker op den kansel tevens de beste jager op de prairie. Want de vrijwilligheid waarmede hij elke ontbering draagt ter wille van eene overtuiging, een doel, een droombeeld dikwijls, ontwikkelt ook alle zijne krachten en vermogens tot zulk eene hoogte, dat men den man die zoo groote onafhankelijkheid toont van het oordeel zijner medemenschen, ook de eer moet toekennen groote onafhankelijkheid te bezitten van hunne hulp. Schrikkelijk was soms het lijden der voorhoede vooral, en gedurig hoorde men de lofzangen weêrgalmen die de treurenden over hunne dooden en de bijna moedeloozen onder hunne ontberingen kracht moesten geven om toch onversaagd voorwaarts te streven. En toen zij eindelijk hun woest bestemmingsoord hadden bereikt, was daar alleen die strenge leer van den arbeid hun behoud. Alles toch bleek door de hand des menschen te moeten worden gedaan, daar de natuur zoo weinig willig scheen hem te helpen. Maar juist die arbeid bragt weldra onbekende hulpbronnen van de natuur aan
het licht. In een omzien waren wegen gebaand, beken geleid, houtzaagmolens opgerigt, boomen geveld, blokhuizen gebouwd, akkers geploegd, weiden aangelegd, de grondslagen voor den tempel verzameld, theaters ingerigt, ja werd tot zelfs een nieuwsblad uitgegeven, opdat toch onmiddellijk de moed der bevolking zou worden aangewakkerd om ijverig te volharden in een arbeid, die reeds dadelijk bewees veel te kunnen voortbrengen, wanneer de wil maar krachtig was. En toen in het eerste jaar de grootste moeijelijkheden waren overkomen, nam de ontwikkeling zoozeer toe, dat de kooplieden van Saltlakecity weldra gevierde namen waren in den mond van den New Yorker en Londenschen handelaar. Men make zich nu vrolijk over de zonderlingheden van de leer
| |
| |
dezer nieuwe geloovigen, - en wie onzer kan zich daarvan altijd onthouden, - maar men bewondere tevens hunne magt om alleen uit innerlijke overtuiging een werk te bestaan, dat waarlijk grootsch en indrukwekkend heeten mag. Spotternij verstomme voor een feit, dat niet alleen de bespotting, maar zelfs de hardste vervolging van geheel Amerika zegevierend heeft weêrstaan. En het denkbeeld, dat zoo vele mannen van kracht en kennis, - immers hoe zouden zij zich anders in zoo weinig tijds zoo stevig hebben kunnen vestigen en handhaven, - heeft bezield, moet toch ook eene waarheid in zich bevatten, al blijft die onzigtbaar voor ons. Niet ziekelijke geestdrijvers, niet weeklagende geloovigen hebben Saltlakecity gebouwd, maar mannen die zoowel den revolver als het houweel weten te hanteren, en die vrij wat meer kracht bezitten dan die zoo hoog beschaafden onder ons, die dikwijls hun leven lang zelfs geen middel voor eigen voldoend onderhoud weten te vinden. De man is bij de Mormonen voor den zwaren en ruwen arbeid, maar hij is de onbezoldigde prediker, want anderen kent de Mormon niet, tevens. De vrouw verzorgt de huishouding en de kinderen, terwijl de keurige handwerken en de fijne versnaperingen die ge allerwege van haar ziet, het bewijs leveren, dat hare vingeren door een uitnemenden smaak worden geleid. Zonder arbeid is er niemand, evenmin als er ook geen enkele bedelaar onder hen gevonden wordt. En zoodra een karavaan van emigranten aankomt, vergaderen oogenblikkelijk de bisschoppen en zorgen, dat ieder der vreemdelingen dadelijk werk erlangt. Zij ook kiezen de zendelingen die voortdurend naar alle oorden der wereld worden uitgezonden. De jonge man moet dan arbeidende, als een Duitsche handwerksgezel, de middelen zoeken om de plaats zijner bestemming te
bereiken. ‘Toen ik, zonder een enkelen penning in den zak, van Amerika komende, te Southampton aanlandde,’ vertelde een hunner, ‘verkocht ik dadelijk mijne schoenen om eenige planken te koopen, waarvan ik het volk kon toespreken.’ Want bepaald de armen willen zij winnen. Hun beloven zij eene betere toekomst, mits zij breken met de wereld; want den arme, met name den arme van geest, is immers het koningrijk der hemelen toegezegd! En hemel en aarde zijn niet van elkander gescheiden, zoo als die wijzen van de prachtige tempels der groote wereld beweren, maar zij zijn één. Niet echter dat zij armoede eene deugd heeten, integendeel, zij willen den arme
| |
| |
juist rijk maken en hem overvloed verschaffen; maar immers hij alleen die niets heeft zal hen op die belofte volgen? Niemand mag gebrek lijden, dat is de leer van den Mormon; en terwijl de behoeftige in zijne woning gevoed wordt door den rijke, roept hij van heinde en verre de in ellende en kommer verzonkenen tot zich, opdat zij door arbeid welvaart erlangen.
Wanneer ge den Mormon vraagt naar hoogere begrippen van kerkleer of naar de verhouding tusschen ligchaam en ziel, dan is zijn antwoord dat hij daarvan even weinig zekerheid heeft als zij, die er de geleerdste vertoogen over houden. Hunne grondregelen komen eigenlijk in hoofdzaak daarop neêr, dat zij den mensch Gode gelijk achten, daar de mensch, die hier beneden een volmaakt leven geleid heeft, hiernamaals zelf god wordt. Die leer nu zou vooral in deze tijden niet eens zoo vreemd meer klinken, wanneer die maar niet door hunne zonderlinge begrippen omtrent het huwelijk werd beheerscht. Want zoo groote waarde kennen zij toe aan het huwelijksleven, overeenkomstig dat der patriarchen van Israël, met verscheidene vrouwen namelijk, dat zij zelfs aan de ongehuwden hiernamaals geen hoogeren rang willen toekennen dan dien van engelen, welke volgens hunne leer de onsterfelijke wezens zijn die op aarde maar gedeeltelijk aan hunne roeping hebben beantwoord. De zoodanigen kunnen nooit, zoo als de vaders van een talrijk kroost, zelf goden worden. ‘Alleen die patriarchen werden in den Bijbel vrienden van God genoemd,’ beweren zij.
Toch hebben zij een blind vertrouwen op hunnen God, hoewel zij hem zich voorstellen als een wezen van vleesch en bloed, maar dat oppermagtig regeert over de hemellingen, die allen onsterfelijk en in vier rangen verdeeld zijn. De eerste omvat de goden, de volmaakten naar ligchaam en naar ziel, die als vaders, hunne bestemming op aarde volkomen hebben vervuld; de tweede de engelen, die, als ongehuwden, maar gedeeltelijk aan hunne roeping hebben beantwoord; de derde de menschen, wier levende ziel nog in een menschelijk ligchaam huist; en de vierde de geesten, die wachten op hunne verschijning in het vleesch. Van dien God verwachten zij alles; op het geloof en het vertrouwen in Hem berust hun geheele leven. Dat leven is een leven van geloofsovertuiging. Daarom kennen zij vrees noch gevaar, al erkennen zij toch wel degelijk, dat zij de hun van God verleende krachten moeten aanwenden tot zelfverdediging en zelfbehoud. Geene ziekelijke gelatenheid of lijdelijke
| |
| |
onderwerping is daarvan het gevolg, maar integendeel putten zij daaruit juist een gevoel van kracht en van sterkte. Want zij vereeren in zich zelven een onverwoestelijk deel van hunnen god, de magt hebbende onsterfelijke zielen tot goden te verheffen. Hunne wetten zijn drieledig, en bepalen hunne verhouding tot de menschen als medegeloovigen en als vreemdelingen, hun beginsel en stelsel van regering en van hun huiselijk leven. Volgens het eerste, staat hun kerk open voor allen, behalve voor de negers, die in hun kleur den vloek Gods dragen van hun vader Kaïn, den eersten doodslager. Wie tot hen overgaat behoeft geenerlei vroegere overtuiging te laten varen; hij neemt ook de hunne, als nieuwe, eenvoudig bij zich op. Dat beginsel van algemeenheid, vrij van alle uitsluiting, is natuurlijk een groote kracht. Immers juist de grenzen der bestaande kerkgenootschappen veroorzaken verdeeldheid en strijd. - Als staatkundig beginsel stellen zij God voor als in voortdudurende persoonlijke gemeenschap, door zijn verkoren profeet, met de geheele maatschappij, die hij tot in de kleinste bijzonderheden toe regelt. Wat die profeet zegt, achten zij Gods stem. Van daar hun onbezorgd en vrolijk leven, want allen volgen den wil van God. Muzijk en dans en schouwburg veraangenamen het leven op deze aarde, de plaats van voorbereiding voor den hemel. Maar arbeid, handenarbeid vooral, moet die genietingen dubbel leeren waarderen, en tevens de middelen daartoe verschaffen; vandaar dat de arbeid heilig door hen genoemd wordt. Of leert niet reeds het Oude Verbond, dat hun blijkbaar gedurig tot gids verstrekt, dat hij voor koningen zal staan wiens arbeid kunstig is?
Maar in de leer van het huwelijk ligt het karakteristieke der Mormonen en ook de roep die van hen uitgaat. Het huwelijk, beweren zij, is de pligt van ieder mensch op aarde. Het is Gods wil dat de mensch tabernakelen zal bouwen voor die geesten welke wachten op hunne verschijning in het vleesch, en aan dien wil kan man noch vrouw alleen voldoen. Wij zien ook het dualisme in de geheele natuur en overal rondom ons. De ongehuwde is een onvolmaakt wezen, die maar gedeeltelijk zijne bestemming hierbeneden vervult. Niemand kan ook bisschop of ouderling worden, tenzij hij gehuwd zij. Ook die leer is zoo vreemd niet, maar alweêr de uitbreiding daaraan door de Mormonen gegeven, is zonderling, ja meer nog. Het gebod van huwen alleen was hun niet genoeg; de patriarchale huis- | |
| |
houding der Israëlieten, mits ook die nog uitgebreid zelfs, was hun ideaal. Goed Mormon te zijn zonder vele vrouwen te hebben, achten zij ondenkbaar. Geen apostel onder hen die minder dan drie vrouwen heeft. Ja, de bevoegdheid der drie hoofden van de sekte is in dit opzigt zoo onbegrensd, dat van hunne huwelijken zelfs geene aanteekening wordt gehouden in de openbare registers. Daarentegen liggen zij ook onder de verpligting alle de vrome weduwen ten huwelijk te ontvangen, die dit na den dood hunner echtgenooten verlangen. En Brigham Young is op die wijze aan zoovele vrouwen verbonden, dat hij zelfs niet allen bij name kent die met den titel: echtgenoote van den profeet, regtmatig pronken. Intusschen zijn al zulke huwelijken eenvoudig in naam gesloten, zonder dat er ooit eenige betrekking tusschen de echtgenooten heeft bestaan. Het twaalftal waaraan Young wettig verbonden is, wordt trouwens zelfs voldoende geacht in die, te dezen opzigte zoo veel eischende maatschappij. Want men
vergete niet dat hier zoowel als elders, de man verpligt is in het onderhoud zijner vrouw en kinderen te voorzien, zoodat alleen de vermogende Mormon bij magte is hierin een ideaal van zijne medeburgers te worden. Van de twaalf apostelen hebben twee ieder zeven vrouwen, en de beide volgende ieder vijf; vijf roemen ieder op vier echtgenooten, terwijl de drie overigen zich ieder met een drietal tevreden stellen.
Dat door deze bijna Oostersche huwelijken velen tot de Mormonen zijn toegetreden die anders alligt bij hun oude geloof waren gebleven, daaraan twijfelt wel niemand, hoe Young en de andere Hoofden ook mogen beweren, dat God zelf die huwelijken voorschrijft en bepaalt. En dat de sekte door die meerdere geboorten aanzienlijk in aantal toeneemt, is evenzeer natuurlijk. Maar dat juist wekt in hooge mate de bezorgdheid van den Amerikaanschen wetgever, hoewel de ervaring van het Oosten hem daarin voor de toekomst moest gerust stellen.
Intusschen, dat geheele stelsel van polygamie ontsiert de Mormonen, want ergerlijke verbindtenissen, ergerlijk in onze oogen althans, zijn daarvan het onvermijdelijk gevolg. Inderdaad erkennen de Hoofden dat dan ook, hoewel stilzwijgend. Niet dan langzamerhand is het bij hen ingekropen en niet dan sluipend te voorschijn getreden. Young zelf heeft er lang tegen gestreden, wel inziende welke de gevolgen zouden zijn. Maar hij beweert van den profeet Joseph Smith een schriftelijk bevel te hebben
| |
| |
ontvangen om de polygamie te erkennen, daar God hem dat bij openbaring had geboden. En van toen aan heeft Young de leer gepredikt, die - hij ontkent het niet - hem tevens grooter invloed heeft verschaft bij zijne jonge en krachtige volgelingen, dan alle beloften van vrede hierbeneden en zaligheid daarboven. Lang hebben de Hoofden der Mormonen beraadslaagd of zij gevolg zouden geven aan den inhoud van dat mysterieuse handschrift, en toen op den 29sten Augustus van het jaar 1852 de uitspraak van tweeduizend der Oudsten toestemmend luidde, toen, zegt Hepworth Dixon, ‘sloot de blanke man met zijn rooden broeder een ongeschreven verbond, want de Pawnee zag de zeden van zijn wigwam overgebragt naar de woning van den Sakser. Die dag, een merkwaardige dag in de geschiedenis hunner kerk, was een der treurigste dagen in die van het Saksische ras. Want bijna alle die Oudsten waren mannen van Engelschen bloede; slechts enkelen waren Duitschers, Denen en Franschen; negentien van de twintig waren Engelsch of Amerikaansch van geboorte.’
Maar Young verkondigde die nieuwe leer van den hemel niet als algemeen, maar integendeel als uitsluitend en ook geheel persoonlijk. Meer dan eene vrouw te trouwen werd alleen toegestaan als eene genade, geenszins verleend als een regt. Slechts aan enkelen was het veroorloofd en verre van verpligtend voor allen. Het was geen voorregt van de aarde, maar eene gave van den hemel, een bepaalde zegen van den Vader aan de meest geliefde zijner kinderen geschonken. Vandaar dan ook dat ieder Mormon vrij is in de keuze zijner eerste vrouw; dat regt wordt hem als door de natuur toegekend; maar zoodra hij eene tweede vrouw daarenboven wenscht te huwen, heeft hij de toestemming noodig van den profeet. Want alleen die kan daartoe verlof vragen van God. Is het antwoord ontkennend, dan ook kan de echt onmogelijk gesloten worden.
Niet echter dan met grooten strijd en met scheuring zelfs, is dat beginsel van polygamie bij de Mormonen ingevoerd. Young zelf durft niet ontkennen, dat ieder heilige tevreden moet zijn met eene enkele vrouw. Vele der rijkere Mormonen weigeren dan ook standvastig, door polygamie met de wetten van den Amerikaanschen Staat in strijd te komen, terwijl anderen, zoo als de twintig duizend die in Californië en de vele andere duizenden die in Missouri en Illinois wonen, alleen om de invoering van die leer, zich van Young hebben afgescheiden.
| |
| |
Zelfs tot in Saltlakecity toe beloven negentien van de twintig zich weing goeds daarvan voor de toekomst. Maar daarom onttrekken zij zich nog geenszins aan het gezag van Joe Smith. Integendeel, juist op zijn voorbeeld wijzen zij, bewerende, op het getuigenis van diens nog levende weduwe en vier volwassen zonen, dat de groote profeet zich nooit aan dat kwaad heeft schuldig gemaakt. Om die laatsten scharen zich dan ook langzamerhand een toenemend aantal Mormonen, die tot zelfs in Saltlakecity openlijk optreden tegen de toepassing van dat stelsel, hetwelk zij aan de vinding van Brigham Young toeschrijven. En dat deze niet weinig in 't naauw is geraakt door die beweging, te meer, omdat hij zeer goed weet dat de Amerikaansche regering slechts op eene gelegenheid wacht om hem te verjagen, wat juist door de erkenning der scheurmakers te gemakkelijker zou geschieden, is voor niemand meer een geheim. De sekte van Young leeft op Amerikaansch grondgebied, in openlijk verzet tegen eene der Amerikaansche staatswetten.
Moeijelijk is het een duidelijk begrip te geven van die nog verdere uitbreiding der polygamie welke de Mormon sealing noemt, de verbindtenis tusschen man en vrouw alleen voor dit leven of wel voor de eeuwigheid tevens, of ook alleen voor het leven hiernamaals, in welk laatste geval de vrouw op aarde een anderen man kan behouden. Maar in elk geval moet die verbindtenis op aarde worden gesloten. Zelfs levenden mogen op die wijze met dooden verbonden worden. En het is een feit, dat eene beschaafde vrouw van Nieuw-York naar Saltlakecity is getrokken en niet heeft gerust, eer Young haar aan den vermoorden profeet Joe Smith had verbonden, terwijl hij intusschen zelf moest optreden als diens plaatsvervanger. Men beweert wel dat zulk eene verbindtenis nooit anders zijn kan dan eene zuiver geestelijke, maar hoe zelfs de meest reine voorstelling toch een ieder moet stuiten en dan ook algemeen verontwaardiging wekt, behoeft voorzeker geen betoog. Tot welke abnormale gevolgen leiden dergelijke geestdrijverijen niet al!
Wat intusschen het stelsel der polygamie bij de Mormonen die Young volgen, afdoende veroordeelt, is de toestand der vrouwen in Saltlakecity. Voorzeker, zij zijn vrij in hare bewegingen; zij komen in schouwburg en op concerten en op concerten en bals, maar een eigenlijk huiselijk leven genieten zij niet. De mannen zijn zelden te huis, en de vrouwen, die van niets hooren, in geenerlei gesprek gemengd worden, dus ook in niets belang
| |
| |
stellen, verdwijnen langzamerhand in de kinderkamer of in de keuken, en vervullen bijna de rol van deftige dienstmaagden wanneer de echtgenoot vrienden of vreemdelingen bij zich ontvangt. Terwijl de vrouw bij ons de ziel is van het gezin, de geest die aan alles leven en vrolijkheid en bevalligheid bijzet, die de woning met die duizenderlei kleinigheden versiert en opschikt, welke wij mannen alleen kunnen bewonderen en waarderen maar nooit nabootsen zelfs, ziet ge haar bij den Mormon even schuchter de kamer binnenglijden als weer ongemerkt verdwijnen, even alsof zij verlegen waren zich in het bijzijn van vreemden te wagen. Spreek met de jonge meisjes van Saltlakecity en ge zult van allen niets hooren dan een veroordeeling van het heerschende stelsel. Velen geven dan ook verre de voorkeur aan het een of ander vrouwelijk beroep, dan als zesde of zevende ster te schitteren van dezen of genen Mormon huisvader. Wanneer de Mormon eene nieuwe keuze doet, zal hij mogelijk zijne eerste vrouw raadplegen en eenig gewigt toekennen aan haar oordeel; maar de tweede en de volgende hooren niet dan later dat zij eene nieuwe deelgenoote in haar lot hebben gekregen. Vandaar dan ook dat de meeste vrouwen afzonderlijk wonen met hare kinderen; alleen Young heeft zijn wettig twaalftal onder één dak vereenigd en aanzittende aan eene en dezelfde tafel, meer echter bij wijze van voorbeeld, dan wel van keuze. Neen, alleen reeds de ondergeschikte rol die de vrouw bij den Mormon vervult wettigt de uitspraak van hierboven, dat de Mormon nog verder afstaat van het Christendom dan de belijder van den Islam. Verbazing mag het dan ook wekken, dat er nog vrouwen worden gevonden van Saksischen bloede, die zich gewillig leenen haar leven in een verblijf, weinig anders dan een
harem, door te brengen, hoe vrij dan ook haar leven en hoe wettig dan ook, naar haar oordeel, haar huwelijk zijn moge. En bevreemding tevens, dat er een zelfs ongekende rust en vrede blijft wonen in eene maatschappij, waarin toch, naar onze opvatting, de elementen van onrust en strijd zoo als opeengehoopt liggen. Maar de algemeene erkentenis dat alle magt van God komt en door den profeet wordt verkondigd schijnt zoo vast geworteld te zijn bij de bewoners van Saltlakecity, dat zij zich gewillig onderwerpen aan datgene wat ten onzent ras onmogelijk zou blijken. Alweêr een sterk bewijs voor de kracht en de magt eener waarachtige overtuiging, ze zij dan goed of kwaad, wijs of wel dwaas.
| |
| |
De Amerikaansche regering, zoo beweert men, is dat openlijk verzet tegen hare wetten moede, en wil Young's sekte verdrijven, althans de polygamie bij hen uitroeijen. Gevaarlijk plan, want een martelaarschap zal hen ongetwijfeld eene vervaarlijke uitbreiding schenken. Laat het veilig over aan het schisme, dat in hun eigen boezem, in hunne eigene kerk ontstaan is en steeds toeneemt, een euvel te dooden, dat immers zelfs door het meerendeel van degenen die er zich nog aan schuldig maken, wordt afgekeurd. De kracht der overtuiging zal dat kwaad allengs ongetwijfeld uitroeijen bij eene bevolking, die te verstandig en te ontwikkeld is, om er niet zelve de nadeelen van te erkennen. Maar tracht ge er hen toe te dwingen door geweld, door de kracht der bajonetten, ge maakt juist dat kwaad tot hun shibbolet, en bestendigt het voor jaren lang door uwe onvoorzigtige handelingen. Mannen die gewrocht hebben wat de Mormonen in de nog voor weinige jaren woeste vallei van het Zoutmeer hebben tot stand gebragt, alleen door een enthousiasme voor een overtuiging, eene geloofsovertuiging waaraan toen alle polygamie nog vreemd was - men bedenke dit wèl - die mannen kunnen niet strijdig blijven handelen met de door een ieder als heilig erkende wetten der zedelijkheid. Maar juist bij zulk een krachtig volk, nog ruw en stug in velerlei opzigten, maar kinderlijk van geloof en van gemoed, hoede men zich voor geweld, en verwachte men alles van overreding en ervaring. De zonen van Joe Smith zullen ongetwijfeld de zuivere leer van hunnen vader doen zegevieren en het euvel der polygamie, door Brigham Young er in gebragt, uitroeijen. Alleen door dat euvel kennen wij, in Europa, de Mormonen, en voor velen met mij zal waarschijnlijk de schets die Hepworth Dixon van hen geeft, nieuw
zijn. Blijven wij hem verder vergezellen op zijne togten in die onbekende streken, nieuw licht zal hij ons daar nog in menige schemering kunnen ontsteken.
P.N. Muller.
(Wordt vervolgd.) |
|