| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 December 1866.
Welk een jaar ligt achter ons! - In het begin der middeleeuwen, toen men de jaren telde, door te spreken van het jaar onzes Heeren zooveel, waren soms de monnikken gewoon een jaar vol jammer en ellende, als een van God vergeten jaar, het jaar des Duivels te noemen, en moeite kostte het hun dan te gelooven, dat het ééne jaar, waarin de Heer om den wille der menschen mensch geboren werd, zulk een overvloed van heil over alle volgende jaren gebracht had, dat ook dit bangste jaar altijd nog een jaar des Heeren wezen kon. Het jaar 1866 zou volgens hen zulk een jaar des Duivels zijn geweest. Booze ziekten hebben rondgewaard, oorlogen hebben de volken geteisterd, overstroomingen hebben de velden bedekt, zelfs het vee is gestorven door de besmettelijke pest, en allerwege is het recht vertrapt. Hij die heeft weten te rekenen, koel en zeker van zich zelven, heeft het in dit jaar 1866 gewonnen. Weg met vele oude overtuigingen, met vele edele drijfveêren! De man die zonder gewetensbezwaren, zonder zich door eenige kleingeestige bespiegelingen uit het zedelijk gebied te laten afschrikken, recht op het wit is afgegaan, die wist te wachten eer hij den slag waagde, maar toen hij sloeg, ook raakte, heeft den prijs verkregen: en nu hij gewonnen heeft, zal de meerderheid zich goedwillig voor hem buigen, en de eenige aanmerking zal wellicht deze wezen: wees wat zuinig met het kwaad, het is een te goede zaak om het met bloot verlies te verspillen.
Voordat wij echter op het graf van het jaar 1866 den steen wentelen en daarop het Requiescat in pace griffen, moeten wij kortelijk de feiten vermelden van de laatste maand. Niet dat er iets vreemdsoortigs of verrassends heeft plaats gehad. Neen, alles is den stroom
| |
| |
gevolgd die eenmaal aan de gebeurtenissen was gegeven. In Berlijn heeft de Kamer vrij rustig zich bezig gehouden met de begrooting van het jaar 1867. En die begrooting werd stuk voor stuk aangenomen. Niet onbelangrijk is echter dit feit op zich zelf. Want het was de eerste maal sinds dat Bismarck aan het bestuur zat, dat een regelmatige begrooting tot stand kwam, en de allereerste maal, sinds de grondwet is gegeven, dat zulk een budget nog vóór het begin van het jaar, waarover het loopt, werd vastgesteld. De Kamer was dan ook zeer gedwee. Over het algemeen gaf de partij, die onder leiding van von Unruh, Twesten en Michaelis zich gevormd heeft om Bismarck te steunen, doch hem te dwingen in het binnenland een meer liberale richting aan te nemen, den boventoon. Tegen de drie ministers die verondersteld werden de reactionnaire politiek in het binnenland voor te staan, die van binnenlandsche zaken, justitie en eeredienst, is dan ook de grootste oppositie gericht. De partij van Twesten zou Bismarck zoo gaarne van zijn collega's afscheiden: en gebruik makende van de gelegenheid dat de premier nog altijd zich van Berlijn hield teruggetrokken, vielen de mannen van de Fortschrittspartij dan ook op alle wijze de graven Eulenberg en zur Lippe benevens den heer von Muhler aan. Vooral de minister van justitie had het zwaar te verantwoorden: zijn vervolgingen tegen de regterlijke ambtenaren, tegen Twesten vooral, moesten hem de scherpste verwijten op den hals halen. Niettemin werden de begrootingen in het algemeen aangenomen; slechts kleine posten, hier voor geheime uitgaven, daar een tractementsverhooging van een ambtenaar betreffende, werden geschrapt: en zoo was de Kamer weldra genaderd tot de discussie over het budget van den minister van oorlog. Met
eenige spanning zag men die discussie te gemoet, daar juist de legerorganisatie het punt van geschil gedurende de laatste vier jaren geweest was. Doch ook op dit punt was alles veranderd. Na den glorierijk gevoerden oorlog kon men thans moeijelijk de voortreffelijkheid van het systeem van organisatie gaan betwisten. De Kamer bepaalde er zich slechts toe om een protest te doen hooren, houdende haar goed recht om een wettelijke reorganisatie van het leger te verlangen, en stemde voorts de gevraagde sommen, als voor buitengewone omstandigheden strekkende, toe. Ondertusschen was na onderling overleg van Regering en Kamer een wet aangenomen, waarbij aan de generaals von Rhoon, von Moltke, Steinmetz, Herwarth von Bittenfeld en Vogel von Frankenstein een
| |
| |
dotatie van 1½ millioen thaler werd toegestaan, uit de oorlogscontributiën der verslagen vijanden af te zonderen. Die oorlogscontributiën bedroegen 55 millioen thaler. De Kamer plaatste nevens die namen, een naam zonder wien al die generaals niets hadden kunnen uitrichten: von Bismarck.
Hij was, nagenoeg hersteld, den 1sten December in Berlijn teruggekomen. Aan de begrootingsdiscussiën had hij geen deel genomen. Slechts toen alles afgehandeld was, constateerde hij dat nu het conflict tusschen Kamer en Regering gelukkig tot het verleden behoorde. Hij stelde er prijs op dat er nu nog twee wetsontwerpen werden behandeld, beide strekkende om het bestaan van het koningrijk Pruissen te volmaken. De eene wet zou de Elbe-hertogdommen aan Pruissens grondgebied voegen, de andere moest den hertog van Oldenburg schadeloos stellen voor zijn aanspraken op Holstein. Beide ontwerpen werden door het Huis bekrachtigd, en Bismarck vond de gelegenheid bij de discussie het Huis in een zeer merkwaardige rede uitéén te zetten, met hoeveel bezwaren het groote werk der consolidatie van het rijk nog gepaard ging. Tegenover Frankrijk vooral maande hij tot voorzigtigheid, en bepaald herhaalde hij de belofte aan den keizer gedaan, om het Noorden van Sleeswijk zich te doen verklaren, of het Deensch dan wel Pruissisch wilde worden. De Kamer is na het afdoen dezer wetten tot een kort reces uitééngegaan. De voorzitter, de heer von Forckenbeck, heeft er eer van gehad, dat hij de werkzaamheden van het Huis zóó heeft weten voort te zweepen, en over het algemeen heeft de Kamer zich gekenmerkt door geheel het tegenbeeld te zijn van haar voorgangster. Er is betrekkelijk weinig gesproken, en zeer veel gehandeld. Onder den kring der bekwame debaters wekke in de eerste plaats de aandacht de interessante persoonlijkheid van von Vincke, die sinds het ontstaan van het conflict vrijwillig uit de Kamer was getreden, doch nu weder in de voorste gelederen medevocht. Even bijtend tegen reactie als tegen de bepaalde Fortschrittspartij wist
deze weder aan de wenschen en verlangens der oud liberalen een formule en een wapen te geven.
Ondertusschen begon Bismarck zich te wijden aan zijn grootere taak, namelijk aan de constitutie van den Noord-Duitschen Bond. Het plan was om tegen Februarij het volksparlement van dien Bond te zamen te doen komen; doch vóór dien tijd moesten alle regeringen, die er aan deelnamen, het eens zijn over de zoogenaamde grondwet van dien Bond. Het denkbeeld van Bismarck was geweest
| |
| |
om naast dat volksparlement een bondsraad, bestaande uit de vertegenwoordigers der regeringen van de verschillende staten, in het leven te roepen. Ten einde dien bondsraad al vast een zeker bestaan te geven, en verder alle maatregelen voor te bereiden, heeft hij de vertegenwoordigers der regeringen (liefst de ministers van buitenlandsche zaken) van Noord-Duitschland bij elkander geroepen. Zoo zijn dan te Berlijn op den 15den December bijeengekomen von Bismarck en von Savigny (vertegenwoordigende Pruissen), de gezant Hoffmann (Hessen-Darmstadt), de minister von Watzdorff (Weimar), de minister von Rössing (Oldenburg), de minister Oertzen (Mecklenburg-Schwerin), de minister von Bulow (Mecklenburg-Strelitz), de minister von Campe (Brunswijk), de minister von Krosigk (Meiningen), de minister von Larisch (Altenburg), de minister von Seebach (Gotha), Dr. Siutenis (Anhalt), de geh. regeringsraad Klapp (Waldeck), de minister von Kayser (Sondershausen), de minister von Bertrab (Rudolstadt), de minister von Oheimb (Lippe), Dr. Hermann (Reusz oudere linie), de minister von Harbou (Reusz jongere linie), de minister von Lauer-Münchhofen (Schaumburg-Lippe), senator Kirchenpaur (Hamburg), senator dr. Curtius (Lubeck) en senator Gildemeister (Bremen). Toen zij allen te zamen gekomen waren, heeft Bismarck het woord opgevat, het ontwerp van een constitutie aangeboden en de taak van den Noord-Duitschen Bond uitééngezet. Hij sprak o.a. het volgende: ‘De vroegere Duitsche Bond vervulde in twee richtingen het doel niet, waarvoor hij was in het leven geroepen: hij verleende aan zijn leden de beloofde veiligheid en zekerheid niet, en hij bevrijdde de ontwikkeling van de nationale welvaart in het Duitsche volk niet van de banden, welke
eene historische wording der grenzen aan Duitschland had opgelegd. Voortaan moesten dus het krijgswezen en de buitenlandsche politiek in één hand worden gegeven, en voorts de gemeenschappelijke belangen van al de staten vaste gemeenschappelijke organen hebben. Het sprak van zelf dat de enkele regeringen onvermijdelijke beperkingen van hun souvereiniteit zich moesten laten welgevallen. Deze offers, hoe zwaar ook, moesten de staten aan het gemeenschappelijk welzijn brengen, en men moest niet vergeten dat de thans bestaande ongelijkheid werkelijk privilegiën tot nadeel van het geheel met zich medebracht. De Pruissische regering twijfelde dan ook niet of de zamenwerkende wil der verbonden vorsten en vrije steden, gedrongen door het verlangen van het Duitsche volk, om zijn eigen veiligheid, welvaart en positie onder de
| |
| |
Europeesche naties duurzaam gewaarborgd te zien, zou alle hindernissen overwinnen.’ Koning Wilhelm is een weêrgaloos vorst, en Bismarck zijn profeet, zoo zullen al de ministers en gezanten wel gedacht hebben. Wij constateren nu slechts dat deze heeren te zamen 43 stemmen zullen uitbrengen, waarvan Pruissen er zich 17 gereserveerd heeft: de besluiten en de aangenomen grondwet zullen wij de volgende maand kunnen mededeelen. Een goede zaak is echter door de Pruissische Kamer bedongen, namelijk dat de besluiten van het rijksparlement, voor zooverre zij grondwettige rechten der staten betreffen, nooit bindend kunnen zijn voor de enkele staten, tenzij ook de kamers der staten, wien het aangaat, die besluiten hebben goedgekeurd. Thands laten wij den koning van Saksen feestvieren in Berlijn (arme koning, wien zelfs het bezoek bij zijn overwinnaar niet gespaard werd!) en nemen afscheid van Pruissen, na vermeld te hebben het afsterven van generaal von Pfuel, weleer in 1848 een oogenblik minister-president, een der edelste figuren van de Pruissische armee.
Rusland is ook bezig tegenwoordig zijn leger te vergrooten. Nu zoo sterk van alle kanten het nationaliteitsbeginsel wordt gehuldigd, poogt Rusland des te schielijker Polen geheel en al weerloos te maken. Terwijl de regering van den Czar zich in vroegere maanden vooral daarop heeft toegelegd om het grondeigendom van Polen zooveel mogelijk in de handen der Russen te brengen, heeft zij thans meer bepaald zich bevlijtigd om de catholieke bevolking van Polen tot den Griekschen ritus over te halen. In het gouvernement Minsk zijn dan ook reeds 10 duizend nieuwe Grieksch geloovigen verkregen: nog beter moet het volgens de Russische berichten in Wilna gaan. De resultaten zijn volgens dezelfde berichten waarlijk verwonderlijk! Wij echter verwonderen ons minder over de resultaten dan wel over de wijze waarop men ze verkrijgt. Men bedenke en overwege toch eens het volgende. De landelijke bevolking, die reeds zoo uitgemergeld is, wordt op de volgende wijze behandeld. Een vader die zijn kind volgens den catholieken ritus wil laten doopen, moet 30 roebels betalen; daarentegen krijgt hij, als hij zijn kind aan den Russischen pope overgeeft, 15 roebels. Alle beambten, die zich niet tot catholieken willen bekeeren, worden zonder mededoogen uit den dienst gezet. De catholieke kerken worden, zoodra de gemeente tot een zeker minimum is gedaald, dadelijk geconfisceerd enz. Men ziet het, de wolvenaard van het Aziatische ezarenrijk kent paal noch perk meer,
| |
| |
zoodra het Polen geldt. De hemel behoede Europa voor die Russische beschaving, want zonderlinger mengeling van wreedheid, list, uiterlijk fijne vormen en barbaarsche ruwheid is wel niet licht te vinden! Wilt gij echter hooren, hoe zij zelven denken over die beschaving die zij de volken opdringen, hoort dan de manifesten van hun generalen in den Kaukasus en in Centraal-Azië. En waarlijk, het is opmerkelijk, hoe zeer de Russen aldaar zich weder pogen uit te breiden. Weder is een der belangrijke steden van Turkostan, Tachkend, een plaats van 80,000 zielen, in het Russische rijk ingelijfd. Men weet het dan altijd zóó te leiden, dat de steden zelven de heerschappij van Rusland inroepen. Ditmaal poogde Tachkend zich te onttrekken aan den khan van Kokand, en heeft het zijn notabelen tot generaal Kryjanowsky gezonden, met dezen last: ‘een zee kan niet twee zeeën bevatten: er kunnen niet twee rijken in één rijk bestaan: wij noodigen u dus uit de vereeniging van ons gewest tot Rusland te verzoeken, als een land dat den Czar zal toebehooren.’ De Russische generaal heeft een zin uitgesproken van even oostersche wending, en heeft voorts bedaard zijn leger in de stad gezonden. Zoo vergroot Rusland zich in het Oosten. Het weet telkens zijn grenzen een stap verder te verzetten.
Natuurlijk moedigt thans het brave Rusland min of meer den opstand in Creta aan. Gortschakow meent dat de grieven der Grieken een eigenaardig gewicht hebben. Turkije - het behoeft overigens niet gezegd te worden - schijnt niet veel juisten tact te hebben om opstanden te dempen. Misschien deed het goed het voorbeeld van Egypte te volgen. Dat aloude rijk der Pharao's is bezig zich geheel te modernizeeren. Aardig is het zeker dat er zelfs nu een Egyptische tweede kamer is. Welk een vooruitgang sinds de dagen van Jozef en Potifar! De met eer beladene nieuwe gouverneur-generaal van Nederlandsch Indië, de heer Mijer, is dan ook met recht den onderkoning zijn hulde ook namens Nederland komen brengen. Wellicht heeft deze heer den onderkoning iets kunnen inblazen over het manoeuvreeren met den constitutioneelen regeringsvorm, want deze fijne speculant - wij meenen den onderkoning - heeft getoond niet voor groote of kleine zetten op het schaakbord der politiek terug te deinzen. Vroeger hield hij zich meer bezig met geldspeculatiën. Goede hemel! wat geleek hij soms op een dier wisselaars die in den Oosterschen tempel waren binnengedrongen. De groene tafel stond voor hem, de rollen gouds er op. Thans
| |
| |
echter heeft hij zich meer op de politiek toegelegd en een Egyptische volksvertegenwoordiging in het leven geroepen. Hij heeft de Kamer geopend, en uiteengezet, hoe de voordeelen van een raad van vertegenwoordiging vele zijn: onderscheidene landen genieten dan ook, volgens den onderkoning, daarvan de weldaden. Deze instelling vestigt niet alleen een nieuwen en hechten band tusschen de regering en de geregeerden, maar is tevens een waarborg voor alle belangen. Onze goddelijke wetten zeggen dan ook op twee plaatsen: ‘Raadpleegt u onderling.’ De invloed en werking van die volksvertegenwoordiging zal dan ook in het begin nog wel eenigzins zwak wezen, want de wijze onderkoning geeft daaraan tot nu toe slechts een raadgevende stem, maar wie weet, als de kamer binnen de grenzen harer bevoegdheid blijft, zal er misschien een groote kracht voor de regering uit geboren worden, daar alle eenigzins krasse maatregelen van den onderkoning nu ook den schijn zullen hebben alsof zij door den Raad zijn goedgekeurd, hetgeen voor Z.D.H. een groote winst is, doch voor het Egyptisch volk zelf......
De vriend en beschermer van den sultan van Egypte, keizer Napoleon III, heeft intusschen deze laatste weken al even weinig genoegen gehad dan de vorige maand. Met de drie oude questies heeft hij zich bezig moeten houden, met de legerorganisatie, met de questie van Rome en met Mexico. Wat de eerste zaak aangaat, zoo heeft de daartoe benoemde commissie thans haar rapport uitgebracht. De strekking van het rapport is vooral om snel een groot leger op de been te kunnen hebben. Het is geen wissel op de toekomst. Het is de vervulling van een oogenblikkelijke behoefte. Het effectief van het leger, daaronder begrepen de reserve, zal van 600,000 man op 800,000 man worden gebracht. Aan deze 800,000 zullen worden toegevoegd 300,000 man garde nationale mobile, welke zal dienen tot inwendige verdediging van het rijk. De duur der militaire dienst wordt van zeven op zes jaar teruggebracht, en enkele faciliteiten zullen voorts aan de soldaten worden gegeven, ook op het stuk van het huwelijk. Dit zijn de plannen, waardoor Frankrijk zal in staat gesteld worden over het millioen menschen telkens onder de wapenen te hebben: wij moeten echter mededeelen dat deze plannen tot nu toe onder het volk slechts een zeer gedeelde bewondering hebben opgewekt. - Aller blikken zijn in Frankrijk intusschen gedurende deze maand op Italië gevestigd geweest. De Fransche troepen zijn werkelijk tegen 12 October uit Rome getrokken, en de paus is
| |
| |
met zijne Italianen alleen. Het was voor den paus een droeve dag, die zesde December, waarop het corps Fransche officieren voor het laatst zijn opwachting bij den heiligen vader maakte, om hem het afscheid te brengen. De generaal hertog de Montebello had eenige woorden gezegd; toen stond de paus op en sprak hun het vaarwel toe: ‘Uw vaandel is uit Frankrijk gekomen om de rechten van den Heiligen Stoel te handhaven. Moge het bij 't wederkeeren in Frankrijk hetzelfde gevoel hervinden, dat er was toen het uit dat land vertrok. Maakt u geen illusiën, de omwenteling zal hier komen. Italië zou niet kunnen bestaan, als er nog een hoekje aarde was waar orde, recht en rust heerscht...... Zes jaren geleden sprak ik tot den vertegenwoordiger van Frankrijk. Ik herinnerde hem aan Augustinus en zijn vrees voor de barbaren. De gezant zeide: de barbaren zullen hier niet binnenkomen. Maar hij was geen profeet... Ik vrees de revolutie. Wat te doen? Ik ben zonder hulp. Toch ben ik rustig, want de grootste macht, God, geeft mij kracht en standvastigheid..... Gaat heen met mijnen zegen. Zoo gij den keizer van Frankrijk spreekt, zeg hem dat ik voor hem bid. Men zegt dat hij niet gezond is, ik zal voor zijn gezondheid bidden. Men zegt dat zijn ziel niet rustig is, ik bid voor zijn ziel. De Fransche natie is christelijk, haar hoofd moet ook een christen zijn......’ Zoo sprak de paus. Ach, de ziel des keizers zal moeite hebben om rust te verkrijgen, want zoo er één moeijelijke stap in zijn leven was te doen, dan was het deze, om tegen den wil van de helft van zijn volk den paus machteloos te maken. Wat zeggen wij, tegen de helft van zijn volk - dat zou hij gemakkelijk te boven komen: maar nog erger tegenstand heeft hij moeten
overwinnen, en wel de oppositie der keizerin. Hooghartige Spaansche edelvrouwe van weleer, heeft zij het karakter van haar natie niet afgelegd. Daar spreekt gloed en hartstocht uit de anders zoo marmerschoone trekken: dweepzieke die zij is, heeft zij de zaak van haar zou met die van den paus vereenzelvigd, en als allen den paus verlaten, zal zij, keizerin van Frankrijk, als bedegangster naar hem toe gaan, en hem troosten........... Dus denkt zij wellicht, en de keizerlijke bladen spreken thans van de reis van Eugenie naar Rome, als had dit plan reeds vastgestaan. Paus Pius IX zal haar voorzeker afwachten. Wat hij echter verder doen zal, is onzeker. Hij is een zeer mystieke man; men kan dus nooit vooruit zeggen wat hij doen zal. Zelfs een zekere verzoenende houding tegenover Italië is mogelijk; Ricasoli
| |
| |
ten minste wanhoopt niet, en nu de zaak van de schuld der kerkelijke staten door bemiddeling van Frankrijk is ten einde gebracht, heeft hij weder een zaakgelastigde naar Rome doen vertrekken - ditmaal Tonello, daar Vogezzi zich heeft verontschuldigd - ten einde nog enkele kerkelijke punten te regelen. Men zegt zelfs dat Tonello in last heeft den paus mede te deelen dat Italië voor de bisschoppen en geestelijken afziet van den eed en van het exequatur, zoodat de bisschoppen, onmiddellijk door Rome benoemd, zonder eenige andere formaliteit zich in het bezit van hun diocese zouden kunnen stellen. Een flinke toepassing zou dit zijn van den regel van Cavour: een vrije kerk in een vrijen staat. Ondertusschen werpen de Fransche bisschoppen in hun mandementen, vuur en vlammen uit op Italië en op degenen, die het wegtrekken der Fransche troepen uit Rome hebben toegejuicht. Daar zijn slechts zeer enkele prelaten, die een meer gematigde stem doen hooren. Mgr. Darboy, de aartsbisschop van Parijs, is bijna de eenige, die van verzoening spreekt; de anderen denken om niets anders dan om de passies van het volk op te wekken. De keizer vreest hen intusschen niet: zoo hij voor iets bang is, dan is het voor de verwikkelingen, waarin de questie van Mexico hem tegenwoordig brengt.
Want de Vereenigde Staten van Noord-America, of liever de president Johnson maakt het hem, wat Mexico betreft, zoo moeijelijk mogelijk. De president toch heeft den 4den December zijn boodschap aan het congres gericht, en dit stuk is vol van aanklachten, beschuldigingen, verwijten, kortom van alles behalve gematigde oordeelvellingen of kalme beschouwingen. Drie punten trekken dadelijk de aandacht. De beschuldigingen tegen het congres, tegen Frankrijk en tegen Engeland. Het verwijt tegen Napoleon komt op het volgende neder. Zoo als men weet was er een soort van overeenkomst tusschen Seward en Drouyn de L'huys gesloten, waarbij de Fransche regering zich verbond haar troepen in drie termijnen uit Mexico te doen vertrekken. Het eerste gedeelte der troepen zou in November 1866, het tweede deel in Maart 1867 en het derde en laatste gedeelte in November 1867 Mexico verlaten. De laatste onrustbarende berichten uit Mexico hebben de Fransche regering echter bedacht doen zijn op de eigen veiligheid van het Fransche expeditiecorps. Men achtte het gevaarlijk het zoo veel te verzwakken, om niet de gelegenheid te geven aan de Mexicanen het aan te vallen en op alle wijzen te bestooken. De Fransche regering heeft dus be- | |
| |
sloten tot een terugtocht en bloe, en wel in Maart 1867. Nu schijnt het echter, dat het Americaansche gouvernement niet tijdig genoeg bericht heeft ontvangen van deze wijziging der plannen van Napoleon III; ten minste Johnson beklaagt zich nu over niet nakoming van aangegane verbindtenissen, en hoopt nu dat Frankrijk zich nog nader zal bedenken en eenig vast besluit ten aanzien der ontruiming van Mexico zal nemen. Johnson gewaagt voorts van een reclame van een burger der Vereenigde Staten, die schadeloosstelling vordert voor verliezen ter zee
geleden door toedoen der Fransche autoriteiten in hun krijgsverrichtingen tegen Mexico, en zegt dat die klacht aan het Fransche gouvernement is gericht, doch dat Frankrijk heeft voorgesteld de regeling uit te stellen totdat een gemengde commissie is benoemd om wederzijdsche grieven der burgers van beide natiën te onderzoeken. Men ziet het, nu de Franschen zich zelven haasten om uit Mexico te vertrekken, geeft Johnson zich het air alsof hij ze daaruit stoot. - Met even weinig tact gedraagt hij zich tegenover Engeland. Men zal zich herinneren, dat de gansche lange diplomatieke correspondentie over de schade, door den kruiser Alabama toegebracht, eindelijk geleid heeft tot het besluit van lord Stanley, om de questies, die voor het volkenrecht uit al die moeijelijkheden zijn voortgevloeid, tot een vaste beslissing en tot vaste regels te brengen. Johnson neemt nu echter nog eens de gelegenheid waar om aan Engeland de hardste verwijten te doen, dat dit land nog geen schadevergoeding heeft gegeven. ‘Men kan - zoo zegt de president - het gewicht van een beslissing daaromtrent niet te hoog schatten. Wat ook de wederzijdsche wenschen der beide regeringen mogen zijn, het is duidelijk dat welwillendheid en vriendschap tusschen de beide volken niet kunnen hersteld worden, voordat de goede trouw en de onzijdigheid door de beide natiën zelven worden behartigd en ten uitvoer gelegd.’ Wil men voorts weten welke practische toepassing Johnson voor zich zelven en zijn natie aan die laatste zinsnede geeft, men lette op de zinsneden van zijn boodschap over de Fenians. Hij bespreekt het proces der Fenians, die in Canada zijn gevallen, en gewaagt van zijn tusschenkomst om de doodstraf van die lieden af te wenden. Maar bij die gelegenheid geeft hij niet onduidelijk
te kennen, dat hij voor zich wel eenige sympathie voor die Fenians heeft. Wij lezen toch daarin de volgende zinsneden: ‘het oordeel dat men moet vellen over een onderneming, verboden door de wetten der onzijdigheid, ondergaat een wijziging
| |
| |
wanneer men let op de grieven, waarover het Iersche volk zich sinds eeuwen beklaagt; wanneer men acht slaat op de klachten, aangeheven tegen het wanbestuur van Ierland, en de opheffing der Habeas-corpus-acte ook in dat land.’ Ons dunkt dat deze oordeelvelling van Johnson zoo zeer alle maat te buiten gaat, dat het Engelsch gouvernement het best zal doen Johnson maar te laten praten. En het Engelsch kabinet kan dit misschien gerust doen. Want het Americaansch congres zelf schijnt vast van voornemen te zijn den president zoo mogelijk schadeloos te maken. Het begin en verreweg het grootste deel van de boodschap van Johnson behelst dan ook een lange uitéénzetting der grieven van den president tegen het congres. De lange redeneering komt hierop neder, dat het congres, tegen alle recht en billijkheid aan, tot nu toe de vertegenwoordigers der Zuidelijke Staten heeft buitengesloten. Johnson haalt alle mogelijke autoriteiten van America aan om te betuigen, dat het congres ongelijk heeft gehad. Washington, Jefferson en Jackson worden beurtelings opgeroepen om citaten te leveren voor zijn betoog. Maar ach, de redeneering van den president gelijkt als twee droppelen waters op het betoog van zekere bekende geleerden in ons midden: hij redeneert geheel ‘bezijden de questie.’ De questie toch is deze: het congres heeft verlangd, dat de Zuidelijke Staten eerst hun basis van kiesstelsel zouden veranderen, voor dat zij tot de keuze van de vertegenwoordigers overgingen. Met andere woorden, als de Zuidelijke Staten wilden volhouden, om aan de zwarte bevolking het kiesrecht niet te geven, dan mochten de stemmen van die zwarten ook niet medetellen, om het aantal vertegenwoordigers te bepalen, die door de Zuidelijke Staten konden worden
afgevaardigd. Niets billijkers dunkt ons dan dit. Doch de Zuidelijke Staten hebben begrepen, dat zij zoodoende een aantal afgevaardigden zouden moeten missen, en daar zij toch niet aan de zwarten het kiesrecht willen geven, staan zij nog buiten het congres. De taak van den president was het geweest een beslissing voor te stellen; moeijelijk echter kan men aannemen, dat de juiste oplossing deze is, dat de Zuidelijke Staten op den vorigen voet, alsof de zwarten nog slaven waren, die alleen dienden om de stemmen door blanken te verdubbelen, hun vertegenwoordigers naar Washington zonden.
De meerderheid in het nu te Washington vergaderde congres is zeer bepaald tegen Johnson. De republikeinen zijn meester van het veld, en de democraten zijn bepaald geslagen. Waarschijnlijk zullen
| |
| |
er ongeveer 140 republikeinen tegen 44 democraten zijn. In den Senaat hebben de republikeinen mede eenige stemmen gewonnen, hetgeen in zooverre van gewicht is, dat de veto's van Johnson daardoor onmogelijk worden. Zij kunnen dan toch dadelijk door 2/3 der stemmen gecasseerd worden. Dit laatste was niet altijd het geval in den vorigen Senaat, waardoor men nog van tijd tot tijd tot transactien moest overgaan. Over het personeel van het nieuwe congres kunnen wij met den besten wil ter wereld moeijelijk oordeelen. Dat er zeer zonderlinge persoonlijkheden onder loopen, schijnt vrij zeker. Ten minste wij lezen, dat ook de bekende bokser Morissey tot lid van het congres is verkozen. Een motie van orde, door zulk een geacht lid voorgesteld, kan hare eigenaardige heftigheid hebben. Voorts zijn door den staat Massachusetts twee ‘gekleurden’ naar de volksvertegenwoordiging afgevaardigd.
Mij dunkt, Bright zal van tijd tot tijd met welgevallen naar dat Americaansche congres, het ideaal, waartoe hij het Engelsche parlelement zou willen vervormen, de oogen slaan. De demonstratie, die hij met zooveel ophef had aangekondigd, ten voordeele van een reform in het kiesrecht, is anders vrij wel in het water gevallen. Niet meer dan 30,000 man zijn te zamen gekomen om hun langen stoet en optocht te Londen te houden. Doch al waren veel meer nog te zamen gestroomd, wat had dan toch zulk een optocht bewezen? Mij dunkt, de statistiek wijst genoegzaam aan, hoeveel arbeiders in Engeland wonen, en zulke ophoopingen van het volk kunnen tot niets anders leiden dan tot het gevaar om zulk een massa binnen de perken der orde en der wet te houden. De ordelicvende zin der Engelschen heeft dat gevaar verhoed, en voor een goed deel mag dit ook toegeschreven worden aan de goede houding van de policie, en aan de omstandigheid, dat het juist een der verstoktste leden der hooge aristocratie is geweest, die zijn park ter beschikking van de werklieden heeft gesteld om er de groote meeting te houden. Lord Ranelagh toch stond, toen de werklieden geen terrein konden vinden, vrijwillig zijn gronden hun ter leen af. Engeland is en blijft toch het land der ongelijkheden en der contrasten. En niet onaardig is het dan ook, dat het eerste besluit van de meeting wel inhoudt een eisch om ook kiezers te worden, maar dat het tweede besluit een lofrede behelst op lord Ranelagh, die zeker zijn best zal doen hun dat kiesrecht niet te bezorgen.
Engeland heeft overigens zeer veel moeite met Ierland. De be- | |
| |
weging der Fenians duurt voort en wordt steeds uit America gevoed. Men is thans bang voor de aankomst van het hoofd der Fenians, Stephens, in Ierland, en zoo hij komt wordt hij begroet als een vorst, want kanoneerboot op kanoneerboot kruist langs de kusten, gereed het donderend geschut te laten bulderen. De Fenians hebben thans een zeker programma opgemaakt: de beweging moet op alle punten van Ierland tegelijk uitbarsten, de republikeinsche vlag moet in elk district uitgerold worden, de telegraafdraden en spoorwegen opgebroken en vernietigd worden, de hoofden zullen zich vereenigen, telkens wanneer het geldt een middelpunt van bevolking aan te vallen, maar overigens zullen zij elk treffen met een sterkere macht in het open veld vermijden. Men verdenkt hen thans van den trans-atlantischen kabel te willen doorsnijden. Kortom het is een zamenzwering, die ons bijna zou doen lachen en die sprekend voor den geest brengt de conspiraties der drama's op de tooneelen der provincie-steden - wanneer niet alles zulk een ernstigen achtergrond had. De catholieke geestelijkheid in Ierland doet al haar best om de beweging te onderdrukken en te bestrijden: van zulke socialisten is ook de kerk niet gediend. - Vrolijker blikken kan Engeland op zijn koloniën werpen. Waarlijk verrassend is het hoe Engeland steeds terecht aan die koloniën een eigen zelfstandigheid weet te geven. Wij dachten daaraan toen wij de zending lazen van den minister Verdon uit de kolonie Victoria. In 1865 toch is door het Engelsch parlement een wet aangenomen, waarbij de koloniale regeringen worden gemachtigd maatregelen te nemen tot haar eigen verdediging. De kolonie Victoria was een der eersten, die deze wet in toepassing
wilde brengen. Zij vaardigde haar minister van financiën, den heer Verdon af, om te Londen van de regering ondersteuning te verzoeken tot aanschaffing van een gepantserde brik en van een kadettenschip. Voorts moest hij een leening tot het bouwen van spoorwegen in Victoria zien te sluiten. De heer Verdon heeft zijn missie met uitstekenden tact volbracht. Hij heeft sympathie voor zijne colonie weten te verwekken. Wat hij vroeg heeft hij verkregen, en ruim 3 millioen pond sterling is hem op zijn leening voor den bouw der spoorwegen aangeboden. Als voorbeeld van koloniale politiek is dit feit wel onze opmerkzaamheid waard.
Engelands oude bondgenoot, Oostenrijk, heeft ten minste meer last van zijne provinciën dan Engeland van zijn koloniën. De landdagen zijn thans over het algemeen in Oostenrijk vergaderd. Vooral
| |
| |
de landdag van Hongarije, waar Deak's invloed overheerschend was, heeft de aandacht getrokken. Hoeveel moeite men zich echter ook schijnt te geven, een goede oplossing van den strijd tusschen het keizerlijk gouvernement en Hongarije schijnt nog niet gevonden. Toch moet natuurlijk aan den twist een einde komen, want de slepende toestand ondermijnt alles. Onder de fijne platen van den helaas deze maand overleden Gavarni, is er een, die altijd bijzonder aantrekt. Het stelt voor een figuur, zoo armoedig en ellendig als men zich maar denken kan, en die met oogen van begeerlijkheid aanziet een soort van pop met verweerden hoed gedekt en omhangen met een rok vol gaten, een vogelverschrikker, die van het gezaaide veld de musschen moet verjagen: daaronder staat het enkele woord convoitise. Welnu, dikwijls dachten wij er aan, dat op die wijze Oostenrijk thans Turkije moet benijden. Daar staan ten minste de provinciën de een na den ander op, en op die wijze is het nog mogelijk een getrancheerde positie te verkrijgen; maar wat wil men beginnen met een Hongarije, dat altijd debatteert, altijd redekavelt, altijd van rechten spreekt, en tot geen enkele zelfs tot de minste opoffering bereid is? Voeg daarbij, dat die eindelooze twisten met Hongaren, Croaten, enz. het Duitsche element van Oostenrijk als het ware vervreemden van de regering, en men zal zich een denkbeeld kunnen vormen van den chaotischen toestand, waarin von Beust orde moet brengen. Kuranda, de begaafde journalist uit Weenen, die juist dezer weken met eenig éclat zijn vijfentwintigjarig journalisten-jubileum vierde, heeft als afgevaardigde in den Neder-Oostenrijkschen landdag aan dit gevoel van troosteloosheid een uitdrukking gegeven. Hij uitte de bitterste verwijten over de huishouding
van staat, over het beleid der financiën; hij voorspelde weder een oorlog in het voorjaar, wanneer Oostenrijks keizer voortging zich van zijn volk te wenden.... Doch waartoe al die verwijten. Oostenrijk is als de man, die door zijn eigen schuld zijn vermogen heeft verloren. Wanneer Oostenrijk eens nadenkt met welke grootsche voornemens het dit jaar begon, hoe zal het dan zijn herinneringen verwenschen.
Zal het zich niet bevinden in de positie van Marlborough? Oud en kindsch geworden, speelde hij met de jonge knapen der edellieden in zijn kasteel. Hij liep de kamer rond, stoel en tafel werd beklommen; hoe schaterde de lach tegen de wanden, welke vrolijke, kinderachtige deuntjes weerklonken uit den mond van den vergrijsden! Ach, den knapen tot speelbal, ziet hij niet wat hij doet,
| |
| |
weet hij niet waar hij rent, de eene zaal in, de andere zaal uit; moede zijgt hij neder, en de jongens volgen stoeijend hem achterna: - maar, wat is dat? Daar valt zijn oog op een levensgroot portret aan den wand; het is de indrukwekkende gestalte van den overwinnaar van Hochstedt, van den held van Ramillies, van Malplaquet, van lord Marlborough in één woord. En de grijze lord komt bij het aanzien van dit portret een oogenblik tot bezinning. Zijn herinnering wordt wakker. Het glorierijk verleden herleeft voor hem. De handen bedekken de oogen die in tranen uitbarsten.
Voorwaar, voor geheel de wereld begint het nieuwe jaar 1867 met zeer veel droeve herinneringen.
H.P.G. Quack. |
|