| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 November 1866.
‘Niet de rots lijdt schade, maar hij die er afvalt,’ - is altijd het trotsche woord geweest van de catholieke kerk tot hen, die den rug haar toekeerden. En wat ook om haar heen mocht vluchten of vallen, wat dreigende verschijnselen of teekenen zich voor haar mochten opdoen, al rezen de zwellende golven van revolutie en ongeloof nog zoo hoog, de kerk bleef even kalm en statig al dat gewoel, al dat geschreeuw en getier aanzien, zij begaf zich niet mede in den strijd, zij getuigde slechts van een beginsel, zij was zelve het beginsel. En de opperhoofden dier kerk, de pausen, hebben bijna altijd uitnemend die roeping begrepen. Nederig waar het pas gaf, hebben zij altijd het hooghartigst van allen ter wereld zich betoond, als zij tegenover het begrip der wereld het begrip der kerk moesten plaatsen. Tot een wereldbedwinger als Napoleon I zegt Pius VII, als de keizer listig, vriendelijk en vleiend hem tot zijn denkbeelden poogt over te halen, comediante, en als hij dreigend woest toornig den heiligen Vader wil bevelen, tragediante. Wat de wereld ook doet, welke daden zij zich voorstelt te volvoeren, het zijn slechts voorbijgaande phasen, die slechts een droeven glimlach aan den heiligen Vader ontlokken. En het stelsel heeft tot nu toe uitstekend gewerkt. Want wel is het een merkwaardig teeken van de levenskracht van de catholieke kerk, dat zij niet alleen steeds de openlijk verklaarde vijandschap van de machten dezer aarde heeft bestaan, niet alleen de knagende afmattende ziekten, die inwendig het ligchaam der hierarchie dreigden te verderven, te boven is gekomen, maar dat zij telkens na elken schok als overwinnares de teugels eener wereldheerschappij heeft kunnen opnemen. In zekeren zin heeft de catholieke kerk nog altijd kunnen verwerkelijken het denkbeeld door Augus- | |
| |
tinus aangegeven, te weten, om tegenover den staat der wereld te kunnen wijzen op een staat Gods, de civitas Dei. Een der middelen nu waardoor het opperhoofd der kerk
die taak vermocht te volvoeren, was het bezit van een zekere wereldlijke macht, het uitoefenen van souvereiniteitsrechten over het grondgebied van Rome. Door dat bezit werd de paus gevrijwaard tegen den invloed van elke mogendheid; de evenknie der vorsten stond hij nu tegelijk boven hen allen. Geen rang of machtsonderscheiding was er op aarde of ook hij was daarmede bekleed, doch tevens was hij de met niemand te vergelijken persoonlijkheid te midden van de christelijke gelijkheid en broederschap. Zoo stond de paus middelpunt en spil der kerk, rots waarop het koningrijk Gods steunde.
Zoo ook is de paus in botsing gekomen met het Italië der XIXde eeuw, dat tot één koningrijk zich wilde vormen met Rome als hoofdstad. De volgende maanden zullen waarschijnlijk moeten bewijzen of de paus de kracht bezit om Rome en zijn wereldlijke macht te behouden. De September-conventie van het jaar 1864 moet den 10den December van dit jaar door Frankrijk worden uitgevoerd, en op dien dag moeten dus de Fransche troepen Rome hebben verlaten. De heilige Vader zal dan alleen onder of tegenover zijn onderdanen, de Italianen van Rome, staan. Toen de conventie het eerst bekend werd, was de encyclica van December 1864 het antwoord, dat de paus daarop gaf: thans nu de tijd nadert, dat de bedingen van keizer Napoleon III en Victor Emmanuel een werkelijkheid zullen worden, heeft de paus een allocutie uitgevaardigd, waarin hij zijn standpunt heeft uiteengezet. Het is eigenlijk een oorlogsverklaring aan Italië. De paus legt aan dat rijk alle misdrijven ten laste. De bisschoppen worden daar verbannen, de monniken-orden verdreven, hun goed hun ontnomen, het sacrament van het huwelijk wordt vernietigd door de invoering van het burgerlijk huwelijk; de onzinnigen willen verder, dat de paus zich ontdoen zal van zijn wereldlijke macht en van zijn apostolischen zetel. Maar de heilige Vader kan dat niet doen, hij kan van een macht, gevestigd door de goddelijke wijsheid der Voorzienigheid ten bate van de algemeene kerk, geen afstand doen. ‘Diezelfde menschen - zoo gaat Pius IX voort - spreken dan nog voorts, dat wij ons moeten verzoenen met Italië, dat wil zeggen, met de vijanden van onze godsdienst, die zich beroemen dat Italië te vestigen. Maar dat zij zich eerst bekeeren en hun dwaling inzien. Van alle kanten weer- | |
| |
klinken thands woedende stemmen, weerkaatsend de vervloekingen onzer vijanden, en verklarende dat deze stad Rome zou moeten deelnemen aan de zeer noodlottige beroering en opstand van
Italië, ja dat Rome van dat Italië de hoofdstad moet worden. Maar God, rijk in barmhartigheid, zal door Zijn almachtige hand de booze raadslagen en begeerten van onze vijanden afweeren. Hij zal niet gedoogen, dat deze edele stad, ons zoo dierbaar, waar Hij als grootste en eenigste weldaad, den stoel van Petrus heeft geplaatst - onverwinnelijk bolwerk van zijn geloof en goddelijke godsdienst, - zal terugkeeren tot dien ellendigen toestand, door Leo de Groote beschreven, toen voor het eerst de welzalige vorst der apostelen in deze stad, toen heerscheres der wereld, binnentrad. Wat ons betreft, getrouw aan onze roeping en geheel en al vertrouwende op de hulp van den almachtigen God, zijn wij, hoewel verlaten van bijna elke menschelijke hulp, bereid om zonder vreezen, zelfs ten koste van ons leven, voor de zaak van de kerk te worstelen, en zoo het noodig is, ons derwaards te verplaatsen waar wij op de beste wijze onze hoogste apostolische bediening kunnen uitoefenen.’
De laatste zinsnede is uit een politiek oogpunt allermerkwaardigst. Zij beteekent dat de paus zelf er op bedacht is om wellicht Rome te moeten verlaten. Zelfs de Engelsche staatslieden zien naauwlettend toe op deze te verwachten eventualiteit. Er is sprake geweest van een aanbod van Engeland aan den paus om hem het verblijf op Malta aan te bieden; maar wat zeker blijkt, is dat verschillende hooggeplaatste Engelschen als het ware toevallig zich thans in Rome bevinden. Ook Gladstone was daar en had een onderhoud met Pius IX, en zeer bedrijvig is de Engelsche zaakgelastigde te Rome, Odo Russell, in de weêr om zoo mogelijk den heiligen Vader van dienst te zijn. - Ondertusschen wacht Italië af, of werkelijk de Fransche troepen nu volgens de overeenkomst de stad Rome zullen verlaten. Zonderling is het, dat juist in dit tijdsgewricht Ricasoli weder de eerste minister van Italië is. De meening of het beginsel, dat het wereldlijk gezag van den paus moet ophouden, is zoodoende weder in den krachtigsten en hevigsten vertegenwoordiger verpersoonlijkt. Men zal zich herinneren, dat nu juist 5 jaren geleden (zie ons politiek overzicht van November 1861) door Ricasoli, toen presideut-minister, in het Italiaansche parlement werd verklaard, dat hij aan Z.H. den paus het voorstel had willen doen om het denkbeeld van Cavour - een vrije kerk in een vrijen
| |
| |
staat - te verwezenlijken; hoe hij een depêche had opgemaakt, waarin de grondtrekken waren neêrgelegd, waarop zulk eene onderhandeling kon worden gebaseerd, en hoe hij, daar tusschen Rome en Italië alle betrekkingen waren afgebroken, door middel van den gezant te Parijs Napoleon III had verzocht de depêche aan Zijne Heiligheid over te maken. De Fransche keizer had echter toen het oogenblik niet geschikt geacht om zulk een belangrijken stap te ondersteunen. Ricasoli legde aan het parlement van 1861 zijn depêche aan den paus over. In die depêche ontwikkelde hij, dat het beginsel der wereldlijke macht van den paus nooit een blijvend dogma was geweest, dat het door de omstandigheden en feiten der middeleeuwen was in het leven geroepen en gewettigd, doch dat het thans meer tot hindernis dan tot steun voor den heiligen Vader was. In een reeks van artikelen omschreef hij verder het geheel onschendbare karakter, dat Italië aan den paus zou geven en de depêche sloot met de bede, dat de paus toch niet van zich zou afstooten een volk, dat oprechtelijk wenschte hem te kunnen vertrouwen en eerbiedigen. Men weet dat aan dat alles geen gevolg kon worden gegeven door den tegenstand van Napoleon. Ricasoli zelf moest later aftreden, toen het bleek, dat de formule van Italië niet meer rondweg mocht worden uitgesproken, en Ratazzi en La Marmora moesten beproeven op slinkschen diplomatieken weg te verkrijgen wat de fiere opene Toscaansche staatsman niet meer mocht vragen. Doch thands staat hij weder in dezelfde gedaante, en met dezelfde gedachte bezield, tegenover het hof van Rome, en in zekeren zin tegenover Napoleon III. Het is een bijna middeleeuwsch karakter die baron Ricasoli: hij mist volkomen de buigzaamheid en inschikkelijke gewilligheid der moderne diplomaten. In zijn eenmaal aangenomen wapenrusting gehuld, wijkt hij geen voet breed. Hij zal misschien vallen, maar zijn hart zal heel, zal onverlet
blijven. De volkswil koos hem éénstemmig dadelijk weder tot minister, toen de oorlog uitbrak, want onder zijn hoede was de nationale eer veilig. Het hof te Rome heeft in hem een openlijken doch eerlijken vijand.
Twee stappen zijn door hem voorloopig in de questie van Rome gedaan. Aan de bisschoppen en prelaten, die wegens politieke omstandigheden hun zetel hebben moeten verlaten, heeft hij vergunning gegeven om in hun diocesen terug te keeren. Tijdens den oorlog tegen den buitenlandschen vijand waren preventieve maatregelen noodig geweest tegen de vijanden in het binnenland, maar
| |
| |
thans nu Oostenrijk zijn aanspraken op Italië heeft laten varen, kunnen al de verbannen geestelijken in hun werkkring terugkeeren. Ricasoli hoopt alleen, dat zij, die bij alle gelegenheden een onbeperkte onderwerping aan de Voorzienigheid verkondigen, niet in tegenstrijdigheid zullen vervallen door hun tegenkanting aan een orde van zaken, die geheel het karakter van een providentiëel wonder draagt. Er is eenige ironie in die phrase van Ricasoli, maar de maatregel zelf is niet bepaald tyranniek. Voorts heeft de presidentminister een circulaire aan de prefecten geschreven, waarin hij o.a. het standpunt van Italië in deze questie nader heeft uiteengezet. Die circulaire is een allerbelangrijkst staatsstuk, waarin in breede trekken het programma der organisatie van Italië wordt geschetst, nu Venetië daaraan is toegevoegd. Italië is nu zeker van zich zelve en kan kalm het groote werk der algemeene organisatie aanvaarden. ‘Wel is waar - zoo zegt de circulaire - is er nog een questie, die een oplossing wacht, namelijk de questie van Rome, maar, na de conventie van September, kan en moet die questie geen motief van onrust meer zijn. De souvereiniteit van den paus wordt bij die conventie in denzelfden toestand als alle andere souvereiniteiten geplaatst; zij moet aan zich zelve alleen vragen en in zich zelve alleen vinden de voorwaarden van bestaan en duurzaamheid. Italië heeft aan Frankrijk en aan Europa beloofd om zich niet tusschen den paus en Rome te stellen, en om zuiver deze laatste proef in werking te laten treden over de levensvatbaarheid van een geestelijk vorstendom, waarvan geen voorbeeld meer in de beschaafde wereld bestaat, en dat in volstrekte tegenspraak is met de algemeen verkregen ontwikkeling en vooruitgang. Italië moet nu zijn belofte vervullen, en nu alleen van het nationale beginsel, hetwelk 't vertegenwoordigt, de niet te missen zege van zijn rechten wachten. Dienovereenkomstig
moet elke woeling, die de questie van Rome tot voorwendsel had, worden onderdrukt....’ Men ziet het, de woorden en maatregelen van Ricasoli zijn niet ten halve gesproken of genomen. Ricasoli praalt niet met de scheede van zijn degen, zooals wij zoo dikwijls Ratazzi hebben zien doen, zij het ook dat die scheede zeer kostbaar was en flonkerde door het van goud gedreven bloemwerk; neen, hij trekt daaruit den rechten sierloozen stalen kling en houdt ze voor het oog van den vijand. Zeer gaarne zou hij tegen het hof van Rome de vraag richten, weleer door Diogenes aan Alexander den Groote gedaan: ‘sta mij niet in de zon.’
| |
| |
En waarlijk, hoe onrustig in November het weder is geweest, hoe zeer de barre wind, bijgestaan door veel regen en hagel, ook gebulderd heeft, toch was het ons dikwijls dezer dagen alsof de zon tintelend zijn stralen over Italië goot. Daar is niets zonnigers denkbaar dan de feesten, die Venetië bij zijn overgave aan Victor Emmanuel heeft gevierd. Toen de Italiaansche koning de stad der lagunen voor het eerst doorkliefde, was het alsof over geheel Italië een andere tint was gekomen. De sombere type van den Italiaan, de type in het leven geroepen door jarenlange onderdrukking en vervolging, was verdwenen, het lied der droefheid verstomde voor altijd, de vreugde was neêrgedaald, en het blijde weelderige Italië der renaissance herleefde. De weidsche pracht der fijnste industrie drapeerde weder de als van versteend kantwerk gewrochte gevels - en daarbuiten klonk het lied, het lied van het carnaval de Venise:
Avec ses palais, ses gondoles,
Ses mascarades sur la mer,
Ses doux chagrins, ses gaietés folles,
Tout Venise vit dans cet air.
Wat of Frankrijk tot dit alles zegt? Wel heeft de keizer aan den koning van Italië zijn gelukwensch doen overseinen, bij gelegenheid van zijn intocht in Venetië, maar over het algemeen is de keizer somber te moede nu de September-conventie werkelijk moet worden ten uitvoer gebracht. Ten einde alle moeijelijkheden zooveel mogelijk te voorkomen, heeft hij een zijner vertrouwdste dienaren, generaal Fleury, met een zending naar Florence en naar Rome gezonden; men weet natuurlijk nog niet wat Fleury zal hebben te zeggen en wat hij verkrijgen kan. Overigens heeft Napoleon III zoo mogelijk nog erger moeijelijkheden. Wat een ieder reeds dadelijk voorzien heeft, gebeurt nu: het keizerrijk Mexicos tort in elkander. Keizer Maximiliaan is naar Orizaba gevlucht en maarschalk Bazaine moet zien hoe hij de eer van de Fransche vlag beveiligt. De nieuwe Americaansche gezant, even als de vorige bij Juarez geaccrediteerd, de Heer Campbell, is ditmaal vergezeld van een van de beste generalen, Shermann, ten einde bij den val van den Oostenrijkschen vorst de belangen van America te vrijwaren. Uit Frankrijk was nog generaal Castelnau gezonden, om nog op 't allerlaatst van raad te kunnen dienen, doch reeds was het pleit beslist. Inderdaad was het Mexicaansche keizerrijk gevallen op den
| |
| |
eigen dag, dat Lee de wapenen van de opstandelingen der Zuidelijke Staten van de Vereenigde Staten nederlegde. Het denkbeeld van het keizerrijk Mexico was gegrond op de meening, dat de opstand dier Zuidelijke Staten nooit zou kunnen gedempt worden. Napoleon had zich misrekend in de kracht van Noord-America, en had op zulk een valsche berekening zijn phantasie gebouwd. Langen tijd geleden, op het slot te Ham als gevangene opgesloten, had hij zich reeds het hoofd gebroken over den toestand van Mexico; de schatten in Mexico's mijnen wilde hij toen reeds exploiteeren; de landengte van Tehuantepec wilde hij doen doorsteken om den Atlantischen Oceaan met de Stille Zuidzee te vereenigen: en toen zich nu voor hem de gelegenheid aanbood om de macht van Noord-America te fnuiken, en de clericalen een genoegen te doen, die er met zijn gemalin Eugenie op aandrongen om dáár aan den catholieken invloed een steunpunt tegenover de protestantsche Vereenigde Staten te vestigen, toen weêrstond keizer Napoleon III de verzoeking niet, en bevorderde hij Maximiliaan van Habsburg tot opvolger van Montezuma. Het drama is nu afgespeeld; het best is 't, dat de arme Maximiliaan zijn kranke gemalin te Miramare opzoekt, en dat Mexico zich zijn eigen bestuur kan kiezen. En dit laatste zal waarschijnlijk niet eens zoo gemakkelijk gaan, want de tijd van het presidentschap van Juarez is nu verloopen, en een andere president Ortega dingt thans naar het opperbestuur, zonder nog te spreken van den altijd in het donker woelenden Santa-Anna. De moeijelijkheden konden zich eenigzins ophelderen wanneer generaal Shermann zich namens America voor Juarez kon verklaren, en hem wilde ondersteunen. Doch hoe dit zij, voor keizer Max schijnt zelfs geen stroohalm op te schieten, waaraan hij zich kan vastklemmen. Hij heeft als weleer keizer Augustijn (Iturbide) alles verloren...... Is het te verwonderen, dat de rimpels op het voorhoofd van Napoleon III zich vermeerderen? Want ook
Pruissen verwekt aan Frankrijk menige bekommernis. De ongekende en onverwachte kracht, die het Pruissische leger heeft doen kennen, heeft natuurlijk het prestige van Frankrijks leger verbroken. Het Fransche leger was tot nu toe het eerste op het vasteland van Europa, en ziedaar, de rang wordt daaraan betwist door de Pruissen. Ziet ook keizer Napoleon de vestiging van een groot Noord-Duitsch koningrijk niet met jaloersche oogen aan, daar het altijd een tegenwicht zal vormen voor het overmachtig Rusland, en het Noord-Duitsche element toch nimmer een
| |
| |
strijder kan worden in de gelederen der reactie: - zoo is het aan den anderen kant voor Frankrijk een vereischte, dat het zich niet door dat Pruissen laat overvleugelen. Bismarck is een veel te slimme man om iets tegen den bepaalden wil van Napoleon te doen, doch Bismarck is slechts tijdelijk minister; met zijn ministerie, met zijn leven kon eens de prudentie van Pruissen in dit opzicht zijn afgetreden. Daarom op de hoede. Napoleon heeft dus een groote militaire commissie zamengesteld uit zijn maarschalken, admiralen en generalen, een commissie waarvan hij zelf het voorzitterschap waarneemt, ten einde na te gaan welke in het vervolg de militaire organisatie van Frankrijk moet zijn. De commissie werkt en vergadert ijverig, doch haar rapport is natuurlijk nog niet gereed. - Voeg daarbij, dat de nood der zijde-fabrikanten in Lyon dringende voorziening heeft geëischt, en dat de crediet-instellingen der Pereires hier en daar wankelbaar schijnen, en men zal begrijpen, dat de keizer niet op rozen slaapt. Wij hebben hooren zeggen, dat de keizer bij dit alles van voornemen was om de zoogenaamde discussie bij het adres van antwoord aan het Wetgevend Lichaam te ontnemen, doch kunnen daaraan geen geloof schenken. De keizer zal toch waarlijk niet alle discussiën willen smoren, alle intelligentie verdooven! Zij die de roem van Frankrijk op dit gebied uitmaakten, sterven ook al de een na den ander. Zoo even berichten de bladen den dood van de Barante, dat wil zeggen, het afsterven van een van Frankrijks helden op het gebied van historie, letterkunde en diplomatie.
America, dat anders een stille triumf geniet, nu de zaak van Mexico zoo ongelukkig voor keizer Napoleon afloopt, beleeft ook nog onrustige dagen. De strijd tusschen den president en het congres is steeds in hevigheid toegenomen. Het geschil was in het begin zoo groot niet geweest. Johnson ging van het goede beginsel uit, dat men, na het eindigen van den burgeroorlog, ook geheel en al de oude veete moest vergeten en vergeven. De questie der slavernij was door den oorlog beslist in dien zin, dat de slavernij rechtens moest ophouden te bestaan; maar nu moest ook volgens Johnson het Zuiden geheel en al weder als broeder worden opgenomen. Met andere woorden, de afgevaardigden van de Zuidelijke Staten moesten in het congres weder zitting nemen, en de wetgeving van vóór den oorlog voorloopig in het Zuiden weder van kracht wezen. Zoo alleen, dacht Johnson, kon men de oude wonde heelen en te zamen tot een reorganisatie komen. Niet alzoo dacht
| |
| |
er het bestaande congres, het congres der Noordelijke Staten, over. Zoo toch de oude wetgeving weder zou gelden, dan zou elke staat volstrekt heer en meester wezen om zijn eigen schuld, zijn kieswet, en geheel zijn maatschappelijken toestand te regelen. Dus zouden de Zuidelijke Staten, als zij het verkozen, bij voorkeur de schuld tijdens den opstand gemaakt kunnen gaan betalen, en desnoods de staatsschuld der Vereenigde Staten repudieeren: dus zouden zij, als zij het wenschten, de eigen hoofden van den opstand nu weder tot legale ambtenaren kunnen aanstellen: dus zouden zij aan de zwarte bevolking, die zij wel is waar niet meer als slaaf konden beschouwen, elk maatschappelijk recht kunnen ontzeggen: eindelijk zou het in hun macht staan, de slaven niet als burgers te beschouwen, en toch de stemmen dier slaven, waarover deze niet konden beschikken, laten medetellen om het getal afgevaardigden voor het congres te bepalen. Het congres meende dat die stelling van Johnson niet houdbaar was. Het congres heeft dus bepaald, dat voor en aleer de afgevaardigden van de Zuidelijke Staten konden worden toegelaten, een amendement op de constitutie werd vastgesteld, waarbij vier punten zouden worden geregeld: vooreerst moesten aan de zwarte bevolking overal alle burgerlijke rechten worden verzekerd; zij moesten vrij zijn eigendom te verkrijgen, over te doen, verbindtenissen aan te gaan, een huwelijk te sluiten en voor gelijke rechtbanken staan als de blanken; - ten tweede moest het getal afgevaardigden van elken staat zich regelen naar het aantal werkelijke kiezers; de Zuidelijken zouden het alzoo in hun macht hebben meer afgevaardigden voor hun staten te bekomen, indien zij aan de zwarte bevolking het kiesrecht gaven; - voorts moest de schuld der Vereenigde Staten erkend en gewaarborgd worden door alle Staten, zonder dat er ooit sprake kon zijn van een schuld der opgestane Staten: - eindelijk zou geen burger, die hooge ambten onder de opgestane Staten had bekleed, tot
een openbaar ambt mogen worden gekozen, tenzij dat een speciaal besluit van het congres, met twee derden der stemmen genomen, hem onthief van zijn wettelijke onbevoegdheid.
Dit is de twistappel tusschen het congres en den president. Herhaalde malen heeft reeds Johnson zijn veto aan enkele dezer maatregelen gegeven, maar het congres, geleid vooral door Sumner, Stevens en Philipps, heeft zich niet laten afschrikken. Daarbij komt, dat Johnson dit congres nog altijd min of meer beschouwt als het congres der Noordelijke Staten, en dat hij als beginsel heeft aan- | |
| |
genomen, allereerst tot de Unie van het Zuiden en Noorden te komen. Deze laatste maanden nu moesten de algemeene verkiezingen in de Vereenigde Staten geschieden, en Johnson begreep, dat het de beste tactiek zou zijn, wanneer hij zelf een groote reis door het land maakte, en overal voor het volk zijn zaak zelf bepleitte. Doch helaas, slechter middel kon hij wel niet hebben gekozen! Want moge ook de strekking van zijn politiek wel te verdedigen zijn, niemand die de heftige wijze goedkeurt, waarop hij zijn politiek poogt te doen ingang vinden. En zonderling, in het anti-aristocratische America is het juist de niet inachtneming der vormen, die ditmaal Johnson geheel hebben doen mislukken. Hij kwam in elke stad, bulderde tegen elk zijner tegenstanders, en zag haast overal de tegenstanders kiezers. Zijn nederlaag is dan ook vrij volkomen. Hij poogt nu op de wijze der Europeesche staatslieden de fouten zijner binnenlandsche staatkunde te doen vergeven door een vrij kras optreden in de buitenlandsche staatkunde: doch zulke stappen zijn meestal noodschoten, die het zinkend schip niet baten. Van dien aard zijn zijne handelingen tegenover het keizerrijk Mexico, en zijn nota's aan Engeland. Wat Mexico betreft, zoo doet hij zijn best om Frankrijk den terugtocht moeijelijk te maken, door zich het air te geven alsof hij den laatsten stoot tot het uitéénvallen van het keizerrijk daar toebracht: - wat Engeland aangaat, zoo heeft hij de questie van de Alabama weder ter sprake gebracht en bemoeijelijkt hij het gouvernement in het uitoefenen van rechtspleging over de
Fenians, die uit de Vereenigde Staten in Canada zijn gevallen, om aldaar een opstand te doen uitbreken.
Engeland zal zich weinig om al die pogingen van Johnson bekommeren; alle aanleiding tot twist zal dit rijk wel waarschijnlijk ter zijde laten liggen: de questie van de Alabama, in al hare details bewerkt en bediscussiëerd, kan misschien onder de leiding van lord Stanley de aanleiding worden tot het goed bepalen der rechten en verplichtingen van onzijdige natiën tijdens een oorlog. Het kabinet van lord Derby zal overigens te veel te doen hebben met het binnenlandsche vraagstuk, door Bright met zooveel onstuimigheid onder het volk gebracht. Bright toch is allengs meer en meer geworden de man van het getal, van het blinde cijfer, van de groote massa, die alles wil nivelleeren, die, vijandin van alle traditioneele grootheid, aan elke superioriteit haar recht van bestaan betwist, zich tegen alles wat duurzaam is en weerstand
| |
| |
kan bieden aan de meeningen van den dag, aankant, het historisch leven verwoest, en brutaler optreedt naarmate zij logger gewicht in de schaal werpt. Hoe hij dit langzamerhand geworden is? Vraag het aan de legende van den Neurenberger mechanicus. De wakkere man had een werktuig uitgevonden, dat door eigen krachten voortgedreven zou worden. Vol trots op zijn uitvinding, bewonderd door de gansche stad, omgeven door de meesters van zijn gild, beklom hij op de markt midden in de stad zijn machine: en ziet...... 't bewoog zich voort, statig in den beginne, met langzame en bedaarde schreden ging het tot uit de poorten: maar allengs werd de beweging wat versneld, weldra ging het schielijker, het ging bijna hard: nog zat de mechanicus fier als te paard, doch die beweging werd bijna al te heftig - daar breekt hem 't klamme zweet om de slapen; hij had de natuurwet vergeten, dat de snelheid vermeerdert in dezelfde rede als zij reeds gestegen is - en ja, een duizeling beving hem ...... men weet het einde. Bright is zoover nog niet, maar hij is toch goed op weg. Hij heeft in alle groote steden meeting op meeting gehouden, ten einde het kabinet lord Derby en vooral Lowe, die in de eerste plaats de Reformbill van Russell en Gladstone heeft laten vallen, te doen veroordeelen door de massa's werklieden, die in het Parlement wilden zijn vertegenwoordigd. De beweging, zelfs in Dublin door Bright overgebracht, is grooter en grooter geworden, en in Londen maakt men zich nu angstig voor een manifestatie op 3 December, waarbij volgens de aankondiging, niet minder dan een millioen werklieden zullen zamenkomen. Juist heeft de commissie van deze meeting gevraagd om in Sint-James Park de zamenkomst te mogen houden, doch lord John Manners heeft geantwoord, dat hij daaromtrent zich nog niet kon verbinden. Zeker is en blijft het een onmogelijk streven om de wijzers van het wereld-uurwerk vast te zetten; een Frederik de Groote had echter Bright, even als een al te ijverig
sollicitant, zur Geduld verwiesen.
Pruissen heeft natuurlijk thans mede geen geduld. Het wil voorwaarts tot elken prijs. Aan de negen bestaande groote legercorpsen, waaruit het Pruissische leger tot nu toe bestond, zijn drie nieuwe corpsen toegevoegd, en in allerijl worden de geannexeerde landen tot Pruissische provinciën vervormd. Dit laatste gaat echter in het geheel niet gemakkelijk. Er was wel overal zucht naar eenheid, het Duitsche volk wilde over het algemeen zoo gaarne één machtig
| |
| |
groot rijk vormen, maar de wijze waarop nu door Pruissen een vergroot Pruissen is gevormd, is niemand der daaraan toegevoegde burgers naar den zin. Hannover zal het moeijelijkst te onderwerpen zijn. Wij bedoelen hiermede het volk, niet de bureaucratie. Want ter eere van de Hannoversche bureaucratie moet gezegd worden, dat zij bijna even volkomen blijkt als vroeger de Fransche: slechts één rad behoefde te worden omgekeerd en nu draait alles weder even goed, slechts naar den anderen kant. C'est la même chose, excepté que c'est tout le contraire. De Hannoversche wapens worden aan de raadhuizen weggenomen en de Pruissische adelaar daarvoor gespijkerd. Dit alles is juist binnen denzelfden tijd geschied als noodig was om dat wapenschild te vervaardigen. Dezelfde ambtenaar, die in Augustus een op de grenzen gelegen station nog waarschuwde, dat een der spoorweg-agenten verdacht werd van te groote Pruissische sympathiën te hebben, dreigt datzelfde station nu met boete, omdat het zich niet schielijk genoeg van Pruissische vlaggen heeft voorzien. Zulke feiten - wij weten ze van zeer nabij - bewijzen wel hoe goed die Hannoversche bureaucratie gedresseerd was. Een meer weêrspannigen aard hebben de Hannoversche ridders aan den dag gelegd. Wij spreken niet van de drie zeer groote heeren - de zoogenaamde Standesherren - den hertog van Arenberg-Meppen, den hertog van Looz-Corswaren en den vorst van Bentheim (zoo even overleden); Pruissen gaat na in hoeverre aan deze personen nog publiek-rechtelijke bevoegdheden kunnen worden gehandhaafd, en zij zijn dus van zelven gedwongen tegen Pruissen een oppositie-houding aan te nemen, maar ook de overige adel heeft, niettegenstaande alle uitzichten op een plaats in het Heerenhuis, zich tot nu toe al weinig handelbaar voor Pruissen betoond. Zij hebben ten getale van 120 - en onder hen vinden wij de bekende namen van von Kielmansegge, von Hammerstein, von Hodenberg, enz. (niet van graaf
Borries of graaf Münster) een verklaring afgegeven, waarin zij hun leedwezen betuigen over geheel de verandering van hun dynastie en hun land en op zamenroeping der stenden aandringen. De koning van Pruissen zal die ridders wel onder het gareel weten te brengen. Ook de geleerden - Göttingen met zijn professoren, waaronder vooral Rankes beste leerling Georg Waitz - beginnen in anti-Pruissischen zin zich uit te laten. Dat zij zich echter in acht nemen! Want Pruissen schertst niet: het heeft het geld in handen en betaalt die lieden niet verder. Het geheele Han- | |
| |
noversche leger, dat van zijn eed niet is ontheven door den vroegeren koning, loopt de kans, als het niet spoedig zich voor Pruissen verklaart, op straat gezet te worden. - Van de overige geannexeerde landen is het vooral Frankfort, dat zich maar niet zoo voetstoots tot Pruissen laat assimileeren. De rijke geld-aristocratie aldaar bedankt er voor om met den Pruissischen korporaalstok geregeerd te worden. De Rothschilds verlaten de stad, en nemen nu voor goed het burgerrecht in Weenen aan. En zoo iemand hebben zij daartoe het recht. Pruissen heeft bepaald de macht der steeds op Oostenrijk leunende en dan weder Oostenrijk steunende Rothschilds gebroken. De tijd is nu ver af, toen op de vraag aan de oude mevrouw Rothschild gedaan: ‘Zullen wij oorlog bekomen?’ het antwoord van de matrone luidde: ‘Wat? Wat beduidt de oorlog? Mijn zoon wil het niet hebben.’ - Overigens, wanneer wij bij al het vermelde nog voegen, dat de liberale partij niets te zeggen heeft, gaat het in Pruissen goed. Er zijn twee zaken waarmede zich in Berlijn een ieder bezig houdt, te weten de ziekte van Bismarck en de weder geopende zitting van den landdag. Bismarck is daarin niet verschenen, hij is nog altijd lijdend, dus luiden de berichten: daar is wel iets vreemds en raadselachtigs in dat verval van krachten zoo als men 't noemt, maar wellicht is hij reeds schielijker op zijn post, dan men
durft hopen of vreezen. In alle geval is zijn tegenwoordigheid in het Parlement voor de regering zeer gewenscht. Want de debatten moeten worden voortgezweept, wil het doel der regering worden bereikt. Bismarck toch heeft tegen Februarij aanstaande de bijeenkomst van het Noord-Duitsche Parlement gesteld, en nog veel moet door de Pruissische Kamer worden beslist en als fait accompli vastgesteld, voordat dit tweede parlementaire ligchaam zijn werkkring begint. Dit Noord-Duitsche Parlement heeft overigens - abstract gedacht - nog een vreemdsoortig karakter. Wat zal het wezen? Zal het een vergroote Pruissische Kamer worden, of zal integendeel de Pruissische Kamer als het ware een comité uit dat Parlement zijn? Wie zal het beslissen? Intusschen zal het niet zoo gemakkelijk gaan de verhouding tusschen die twee Parlementen te bepalen. De regering overigens zal zeker met dit tweede Parlement omspringen, zooals zij thans doet met de Pruissische Kamer. De Pruissische Kamer toch heeft na de aanneming der laatste wetten in September min of meer haar zelfstandigheid prijs gegeven. Thans is zij bezig in vliegende haast de begrooting voor 1867 te onder- | |
| |
zoeken en te bespreken. Van den kant der Kamer zijn voorstellen gedaan om een beter Parlements-gebouw te verkrijgen, daar het tegenwoordige onhoudbaar is, en om de drukpers-delicten voor de rechtspraak der Jury te brengen: denkelijk zal er wel niet veel haast wezen (volgens het oordeel der regering) om deze wetten te behandelen: - daarentegen is het van eene groote urgentie om aan de Pruissische generalen, die in den oorlog hebben gecommandeerd, als aan zoovele moderne Cincinnatussen een groote dotatie te geven. De regering heeft 1½ millioen thalers daarvoor aangevraagd, zonder de namen te noemen dergenen aan wie de geschenken zullen worden gegeven. Zeer bescheiden heeft de Kamer het gewaagd de namen te vragen van hen voor wie de dotatie was bestemd. De regering vindt het echter eigenaardig, dat de Kamer
altijd vraagt en nog eens vraagt. Het eenige gewichtige feit in de Kamer is, dat de oude fractiën bepaald zich oplossen, en dat een nieuwe liberaal-gouvernementeele partij zich vormt, waarvan Twesten en Michaëlis vooral de hoofden zijn.
In Pruissens verhouding tot het overig Duitschland en tot de andere Staten van Europa, is tot nu toe niet veel verandering te bespeuren, vooral sinds Bismarck zich heeft teruggetrokken. Noordelijk Duitschland dat bestemd is in den Noord-Duitschen Bond in te treden moet min of meer lijdelijk zich in dit lot schikken. Of Hamburg bereid zal bevonden worden zoo spoedig zijn eigen diplomatie op te geven, staat te betwijfelen; zeer onlangs heeft de stad haar vertegenwoordiger op nieuw geaccrediteerd bij het Engelsche hof. Luxemburg is ook nog niet zoo dadelijk, als Pruissen wel wil, lid van dien Bond. En wat Saksen betreft, ja, dat land heeft een positie gekregen, waarboven het misschien nog verkiezen zou rondweg bij Pruissen te worden ingelijfd. In Dresden, op het fort Königstein, bevelen thans de Pruissische generalen: in Londen vertegenwoordigt de Pruissische gezant het hof van Dresden. De koning van Saksen, de anders zoo nobele vertegenwoordiger van de partij die meer naar het verleden neigt, de vorst die zoo te recht de ridder der droevige figuur wordt genoemd, - had lang een omwenteling voorzien, maar of hij had vermoed wat nu in zijn rijk geschiedt, gelooven wij niet. In December 1860 teekenden wij een gesprek op, dat toen in alle bladen voorkwam. Hij reed met de koningin naar de vesting Königstein, waar de schatten der vorstelijke familie waren geborgen. De koningin sprak er van hoe lang het wel zou duren, dat zij zelven die wijkplaats noodig zouden hebben. De ko- | |
| |
ning antwoordde, dat de tijd misschien dichter bij was dan men wel geloofde, en dat hij voor zich de omwenteling, die nu in Duitschland voortschreed, voor ernstiger hield dan die van 1848. Het was toen 1860 ...... en de koning kan zien hoe goed zijn profetie is uitgekomen. De omwenteling is waarlijk vrij wat ernstiger geweest dan die van 1848. Zij ging toen ook slechts van beneden en van het volk uit: thans wordt zij van boven uit bewerkt en geleid door één
hoofd, door één arm, door Bismarck.
Het Duitschland onder de Main, uitééngerukt als het is ten gevolge van den laatsten oorlog, schijnt, voor zoover het Beijeren en Wurtemberg betreft, éénstemmig slechts in haat tegen Pruissen. Er is nu een vergadering te Stuttgart gehouden van de voornaamste leiders dier Staten in de Kamers, en men heeft er punten besproken en zoeken vast te stellen, die zouden kunnen leiden tot het vormen van een Zuid-Duitschen Bond. Veel is natuurlijk niet uitgewerkt, maar dit is zeker, dat elke uiting van vriendelijkheid tegenover Pruissen door de regering en de meerderheid des volks ten sterkste wordt gewraakt. Prof. R. Pauli, te Tübingen, die het gewaagd had in een tijdschrift sympathie voor Pruissens pogingen uit te drukken, is door den Wurtembergschen minister naar een kleiner werkkring verplaatst en aldus genoodzaakt zijn betrekking neder te leggen. Zoover zijn wij thans van de Duitsche éénheid verwijderd!
En Oostenrijk geeft het zeker nog niet geheel op om ook als Duitsche Staat werkzaam te zijn. Bismarck had verklaard, dat Oostenrijk zijn zwaartepunt maar naar Ofen moest verleggen, en had dienovereenkomstig gehandeld. Oostenrijk antwoordt daarop met tot eersten minister van zijn rijk te benoemen den gewezen Saksischen premier, vrijheer von Beust. Zoo heeft dan deze buitengewoon scherpzinnige man eindelijk den grooten werkkring gekregen, waarop hij toonen kan of hij waarlijk goed strijder dan wel alleen een schermmeester is. Bijkans twintig jaren heeft hij tot nu toe voor het zoogenaamde trias-idee gewerkt. Deelen vol depêches zijn door hem geschreven, programma op programma is uitgewerkt, diplomatische handgrepen zijn bij honderden in het werk gesteld; nu eens is de Fransche keizer gevleid, dan weder de Engelsche volksgeest gehuldigd; hier is door hem gebogen, dáár getrotseerd; conferenties met de uiterste moeite te zamengebracht werden ter laatster ure dan weder door hem zonder resultaat gesloten ...... en al die moeite, al dat zwoegen heeft geen ander gevolg gehad dan dat het
| |
| |
trias-idee, het denkbeeld om naast Oostenrijk en Pruissen een derde Duitsche macht te grondvesten, bestaande uit eene vaste vereeniging der kleinere koningrijken, geheel is mislukt en in damp is vervlogen. Toch was en is hij geen man van alledaagschen stempel. De haat, dien Bismarck hem toedraagt, pleit reeds voor hem. En de hand van den keizer van Oostenrijk, onder de Duitsche staatslieden zoekende en tastende naar iemand, die in staat zou zijn wellicht aan Oostenrijk eenige richting, eenig prestige te geven, viel natuurlijk het eerst op von Beust. Reeds heeft hij - de protestant - de eerste plaats ingenomen in het clericale Oostenrijk, en dwalen zijn depêches en circulaires weder rond. Want von Beust kan maar niet het woord van Choiseuil ter harte nemen: Il y a assez d'encre dans l'écritoire d'un ministre, quand il y en a ce qu'il faut pour signer son nom. Welke zijn politiek zal wezen is natuurlijk thans nog moeijelijk te zeggen. De verklaringen, in zulke circulaires vervat, geven meestal den sleutel niet aan de ware inzichten van den minister. Het is echter niet te gewaagd om te zeggen, dat von Beust een gansch ander man is als Bismarck. Hij is tot nu toe nooit gebleken te zijn het organiseerende hoofd, de klemmende hand, die haar merk op den tijd weet te drukken. Veeleer doet zijn natuur van verre aan de geestesrichting van een Metternich denken, en in dien zin zal hij dan ook wel beginnen te werken. De mannen van de richting van von Schmerling, die, alles centraliseerend te Weenen, aan geheel het rijk een zekere Duitsche vrijheid wilde geven, zien hem met argwanende oogen aan. De vorige president van den rijksraad, prof. von Hassner, die geheel tot die school behoorde, heeft zelfs zijn mandaat als afgevaardigde nedergelegd.
De groote questie voor Oostenrijk is natuurlijk allereerst Hongarije. Belcredi, de minister van binnenlandsche zaken, die nu met von Beust aan alles den toon geeft, is na de verwijdering van Moritz Esterhazy, die met von Mensdorff-Pouilly zijn ontslag neemt, er wel toe geneigd om binnen zekere grenzen aan Hongarije een eigen ministerie te geven. Op Deaks eischen is meer dan vroeger acht gegeven, en den 29sten November is in het Hongaarsche Onderhuis een rescript van Franz Jozef voorgelezen, waarbij nog al belangrijke concessiën zijn gedaan. Mits de Hongaren er in toestemmen dat de zaken der diplomatie, van het leger, van de staatsschulden, van in- en uitgaande rechten en accijnsen gemeenschappelijk als zaken van het geheele rijk zullen behandeld worden, zal Hongarije een eigen verantwoordelijk ministerie
| |
| |
bekomen. Het was tijd dat tot zulk een stap werd overgegaan. In Hongarije heerscht veel ontevredenheid, even als in Bohemen en de Slavonische provinciën. Reeds was men in Hongarije ongeduldig geworden over de niet-zamenroeping van den landdag, en in Bohemen was de keizer - toen hij die provincie na het woeden van den oorlog bezocht - uiterst koel ontvangen. Men sprak zelfs van een moordaanslag. Hoe het zij, het land wil anders dan tot nu toe geregeerd worden, en aardig is het hoe in het land van het Concordaat, de Jezuïten thans overal, als eerste aanleggers van al de ongelukken, geweerd worden. In Weenen zijn daarover zeer belangrijke discussies in den gemeenteraad gehouden. Bijna alle sprekers verklaarden zich op zeer krasse wijze tegen de vestiging van die soort van Christenen in de stad Weenen. Slechts drie stemmen in den geheelen raad waren vóór de toelating. Gelijksoortige debatten zijn ook in andere steden van Oostenrijk gehouden, onder anderen in Triëst. Als von Beust slechts moed heeft, kan hij nog iets bewerken. Toen men von Bismarck verweet dat hij met de democraten werkte, zeide hij: het schip moet vooruit, wij zeilen liever met een linkerwind, dan dat wij stil blijven liggen.
Om ons overzicht dezer maand volledig te maken, wijzen wij nog op de zeer goede troonrede van den koning van België, die zoo geheel in de voetstappen van zijn vader treedt - op het feit dat prins Karel von Hohenzollern nu door ieder als vorst van Moldavië en Wallachije is erkend - op het huwelijk van den troonsopvolger in Rusland met prinses Dagmar van Denemarken - en op de berichten uit Creta, die nog altijd van een niet geheel dempen van den opstand gewagen. De Cretensers hebben anders, reeds sinds de tijden van den apostel Paulus, niet in den besten reuk van waarheidsliefde gestaan.
Wij eindigen met een blik op Spanje te werpen. Want dit onlukkige land is zeker thans wel het ellendigste van Europa. De telkens zich herhalende militaire revolutiën, de grillige luimen der koningin hebben dit land in een toestand gebracht, die het absolute gezag hetwelk Narvaez daar uitoefent, bijna verschoonbaar maakt. In Saragossa hebben deze maand weder onlusten plaats gehad, de drukpers heeft geen schaduw meer van vrijheid, en de Camarilla aan 't hof droomt er slechts van den Paus te helpen. En de schuld ligt niet aan deze of gene persoonlijkheid, neen, het is alsof geheel het volk het ongeluk werkt. De Spanjaarden begrijpen de zaken van het dagelijksch leven niet. De dagelijksche arbeid, die alleen tot een
| |
| |
vrije, een zelfstandige en welvarende natie kan opvoeden, wordt niet gedaan. Van gehechtheid en gehoorzaamheid aan eenmaal vastgestelde wetten is geen sprake. In plaats van dag op dag de taak weder te beginnen, laten zij zich afschrikken door het schijnbaar eentoonige werk. Zij komen slechts op om dan weder langen tijd te rusten. Zij kennen niet de beginselen van orde, van arbeid en burgerzin. Het is eene andere levensbeschouwing waarvan zij uitgaan. Eene levensbeschouwing vervuld met fantasiën en aspiraties naar het bovennatuurlijke. Waartoe zich zooveel moeite gegeven hier op aarde? Waartoe het onedele slooven en zwoegen en hijgend torschen? Wil de grillige fortuin het, welnu, dan vindt men een goudmijn, en men is eensklaps rijker dan al die tobbers. Een bloeijend veld, golvend van koorn, een streek waar fabriek bij fabriek de zwarte rook naar de wolken stuwt, hebben hunne eigenaardige schoonheden, maar veel meer spreekt tot den geest de lange kale vlakte, waar in de verte de bergen oprijzen en vreemde vizioenen van verlatenheid of woedenden kamp zich van de verbeelding meester maken! De hemel is zoo ver niet van de aarde, en rampzalig hij wiens rug als van zelf naar den grond zich kromt. Neen, het hoofd opgericht en met het oog des geestes gezien. De Dominicaan te Padua wist het wel. ‘Gij bewondert die schilderij,’ zeide hij, toen men in een der zalen van zijn klooster een nachtmaal des Heeren beschouwde, waarvan de figuren levensgroot waren geteekend, ‘ik heb daarvoor nu gedurende den middag zevenenveertig jaren gezeten; en zoo groot zijn de veranderingen die bij ons hebben plaats gehad; zoovelen zijn in dien tijd gekomen en gegaan - dat, wanneer ik op de dertien daar zie, zoo als ze aan die tafel zwijgend zitten - ik geneigd ben te gelooven dat niet zij, maar wij de schimmen zijn.’ Sterker nog. De Paus ziet legioenen van engelen zijn troon omgeven, nu de wereldsche machten hem willen verderven.
De kinderen dezer aarde gelooven allen dit alles niet, en vormen ondertusschen constitutioneele staten, met wetten dienende voor alle aardsche behoeften, en daarentegen kerken zonder wereldlijk gezag.
H.P.G. Quack.
|
|