| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 October 1866.
Hoe wij het wenden of keeren, het wil er nog niet bij ons in, dat er rust is op het veld der buitenlandsche politiek. Men zegt dat een gansche massa van instellingen, die den algemeenen vooruitgang iu den weg stonden, zijn opgeruimd; dat als het ware een nieuwe gezichtseinder voor veler volksbestaan is geopend; maar welke moeite men zich geeft, het oog krijgt dien bemoedigenden blik niet goed onder zijn bereik; veeleer dagen er hier en daar van die zonderlinge sombere tafereelen op, dat men onwillekeurig het hoofd afwendt van dien woelenden maalstroom van gebeurtenissen en daden, die te samen de politieke geschiedenis vormen. Als met middelen, aan het onrecht ontleend, instellingen worden weggevaagd, wier voortbestaan men overigens zelf niet onverdeeld kon goedkeuren, dan hecht zich een droeve gedachte aan het met geweld verbrokene, en geen macht ter wereld kan die verbannen. Wij hebben weinig op gehad met vorsten als de koning van Hannover, de keurvorst van Hessen, de hertog van Nassau; toch kunnen wij hen thans niet zonder weêmoed hune plaats zien gaan innemen aan die table d'hôte te Venetië, waarvan Voltaire sprak. Men herinnert zich dat fameuse 26ste hoofdstuk uit de Candide. Candide komt met zijn medgezel 's avonds laat in het hôtel aan, en soupeert daar met zes vreemdelingen; en, zonderling spel van het lot, zij allen zijn koningen geweest: één daarvan is Theodore, koning van..... (Voltaire kan zich van lachen niet onthouden) Corsica. On m'a appelé votre Majesté; à présent à peine m'appelle-t-on monsieur! J'ai fait frapper de la monnaie, et je ne possède pas un denier; j'ai eu des sécrétaires d'Etat, et j'ai à peine un valet; je me suis vu sur le trône, et j'ai longtemps été à Londres en prison sur la paille....
| |
| |
Ainsi parla le roi Théodore. Chacun des cinq rois lui donna vingt sequins pour avoir des habits et des chemises. Candide lui fit présent d'un diamant de deux mille sequins. Quel est donc, disaient les cinq rois, cet homme qui est en état de donner cinq fois autant que chacun de nous, et qui le donne? Êtes vous roi aussi, Monsieur? - Non, Messieurs, et je n'en ai nulle envie. Het was toen iets vreemds, iets ontzettends, toen Voltaire dit schreef; men wist toen nog niets van de fransche revolutie; thans heeft de bezitter van het hôtel te Venetië al menig verlengstuk aan zijn tafel moeten zetten, om plaats te geven aan al de verjaagde vorsten.
Die arme vorsten! wat hun het meest moet grieven is, dat zij verdreven zijn niet door hun volk, 't welk daar zeker het meeste recht op had, maar door hun geachten neef, den waardigen koning van Pruissen. Zoo tragisch de figuur van diens voorganger en broeder was, zoo comisch schijnt de persoonlijkheid van dezen. Was de eerste niet opgewassen tegen den stroom der gebeurtenissen van den nieuwen tijd, en ging hij daaraan letterlijk te gronde: deze beheerscht als een ware comedie-koning al de gebeurtenissen en feiten, en troont bij elke groote handeling als opperste heer en leider zonder iets van het geheim van alles te begrijpen. Vraag hem waarom Hannover is toegevoegd tot Pruissen; hij aarzelt niet u te verklaren dat hij het heeft genomen, omdat anders dat machtig koningrijk telkens Pruissen in het nauw zou brengen. Hij, de vriend van recht en waarheid, heeft daarom begrepen zijn plicht te moeten doen, en de kroon van het hoofd van zijn buurman af te nemen en op zijn eigen hoofd te zetten..... Inderdaad, Bismarck heeft bijna evenveel moeite met zijn koning als met de kamer. De kamer heeft hem misschien nu nog de minste moeite gegeven. Want nadat met eenige moeite het antwoord op de troonrede was tot stand gekomen, en hierin rondweg de hand was aangeboden aan de regering, was de richting van de verdere besluiten bepaald. Vier groote wetten werden door de kamer tot op den dag der verdaging (27 September) behandeld; de indemniteitswet, de annexatiewet, de rijkskieswet en het crediet aan de regering der 60 millioen, en alle die wetten waren uitingen van één geest, namelijk om het bestuur van Bismarck op alle wijze te schragen en te versterken. De indemniteitswet gaf aan de regering de meest volkomen kwijtschelding voor de vier jaren regerens zonder budget; het Heerenhuis was nog consequent, toen het bij monde van een zijner woordvoerders, von
| |
| |
Kleist-Retzow, zijn bezwaren te kennen gaf, dat een regering als het ware verschooning vroeg bij de kamers; de kamer der afgevaardigden herinnerde zich waarlijk haar verleden niet, toen zij de indemniteit verleende, zonder een wet op de ministeriële verantwoordelijkheid (zoo als Waldeck wilde) te vorderen; in allen gevalle ware het plichtmatig geweest eerst het budget van 1867 te behandelen, en te zien welk richtsnoer de regering daarbij zou volgen, voordat men geheel het verledene vergaf en vergat. Doch de kamer had haast, want de annexatiewet van Hannover, Keur-Hessen, Nassau en Frankfort werd voorgebracht, en men wilde schielijk de wereld zetten voor een fait accompli. ‘Maak het de regering niet lastig; gebruik nú het oogenblik,’ dus luidde de toespraak van den alvermogenden minister, en bijna eenstemmig en zonder veel discussie werd besloten tot de reëele unie van die landschappen met Pruissens monarchie. In het Heerenhuis werd nóg een protest ten goede van Hannover gedaan door den vrijheer von der Bussche-Streithorst; in het Huis der afgevaardigden werd geen dissonant vernomen, en werd slechts het verblijdende feit medegedeeld, dat Frankfort nu zijn 25 millioen niet behoefde op te brengen, daar het een Pruissische stad was geworden. Het nieuwerwetsche recht der verovering werd door de Pruissische kamer als het eenige waarlijk goede recht erkend; men moest zich niet inlaten met de holle theoriën om ook de volken te vragen of zij zulk een inlijving wel begeerden; zoo iets leidde tot niets dan tot verwarring, en zou de schoone éénheid weder in de waagschaal stellen. - De eene wet volgde als het ware uit de andere, en zoo vond het Huis zich weldra midden in het debat over de rijkskieswet, namelijk over de kieswet voor het Noord-Duitsch parlement. De bekende questie werd daar besproken, of Bismarck wèl had gedaan zich vooreerst te beperken tot de Main-linie, en of hij niet waarlijk
beter had gehandeld, door ook Zuid-Duitschland in den Bond op te nemen; maar ten slotte was, vooral na een redevoering van Simson en van Twesten, het Huis van het gevoelen van den minister, en de ontwerp-kieswet, steunende op het algemeene stemrecht, werd met groote meerderheid aangenomen, ook door... het Heerenhuis. En zoo kwam Bismarck eindelijk met zijn laatste wet te berde, de credietwet van de zestig millioen thalers. Het was een zeer kritieke vraag. Want de Regering wilde met die millioenen wel is waar vooreerst de gemaakte oorlogskosten dekken, maar ten andere een groot deel daarvan ter zijde houden om de zoogenoemde staatskas weder te vullen. En
| |
| |
die Pruissische staatskas was nog een instelling van vorige eeuwen, waardoor de Pruissische koningen steeds de bevoegdheid hadden oorlog te voeren, zonder verplicht te zijn dadelijk aan hun onderdanen geld te verzoeken. Het rechtsgevoel, de nieuwere zienswijze omtrent geldelijke comptabiliteit, verzette zich dan ook ten sterkste tegen het verleenen van dat groote crediet in dien vorm. De commissie uit de kamer, die over de wet moest rapporteren, had dan ook den moed niet tot aanneming der wet aan te raden. Toch executeerde de kamer zich; het gevraagde crediet van 60 millioen werd bewilligd; slechts werd bedongen, dat de staatskas niet meer dan 30 millioen groot kon zijn. Bismarck, die door den overspannen arbeid ziek was geworden, kwam afgemat als hij was in de kamer en vroeg de aanneming der wet als vertrouwensvotum in zijn politiek. Wat kon de kamer daartegen doen?
Onmiddellijk daarna werd de kamer tot op 12 November verdaagd. De afgevaardigden keerden huiswaarts, nadat zij vooraf nog den plegtigen intocht hadden kunnen bijwonen van den koning en het zegevierende leger binnen Berlijn. Onder den bonten stoet der voorbijtrekkende krijgsscharen was weder in de voorste rij zichtbaar de alvermogende minister, majoor van de landweer, en die op het slagveld zijn bevordering tot generaal-majoor had verkregen. En het volk had recht hem toe te juichen; niet elk minister van buitenlandsche zaken is bereid bevonden midden in den kogelregen zich te begeven, ten einde op het veld het gevaar te deelen, dat hij in het kabinet had te-weeg gebracht. Zijn leven heeft hij bepaald voor zijn zaak over gehad, en thans, nu hem voorloopig alles gelukt is, mogen wij zeker wel een blik naar achteren werpen op het plan, dat hij in der tijd wilde volvoeren en dat hij openlijk aan een ieder jaren lang te voren wist uiteen te zetten. Wij doen dat het best door achter deze bladzijden een depêche van hem op te nemen, die hij in Mei 1859 aan zijn minister richtte. Hij was toen gezant te Petersburg, en de oorlog van Italië zou juist uitbreken. Toenmaals ried hij Pruissen, Oostenrijk te gaan vernederen, en wat hij toen aanried, heeft hij thans volbracht. En wat het meest zonderlinge bij dat alles is, hij heeft iedereen gewaarschuwd; hij heeft open kaart gespeeld in het aangezicht van Europa.
De verschillende landen zijn nu reeds door de Pruissische regering in bezit genomen. Hannover bukt morrend het hoofd; de verdreven koning hoopt nu slechts, dat Brunswijk later aan zijn zoon mag
| |
| |
ten deel vallen; hij heeft, toen zijn rijk geheel en al in bezit was genomen, even als zijn lotgenooten, de keurvorst van Hessen en de hertog van Nassau, de ambtenaren van hun eed ontslagen, wachtende op den dag dat hij weder als koning zal regeren. De oude rijksstad Frankfort wordt hoofdplaats eener Pruissische provincie; de slimme minister van financiën, de heer von der Heydt, is derwaarts vertrokken, ten einde voor de oogen van de joodsche en jodengezinde bankiers allerlei speculatieve voordeelen te doen schitteren: hun is het dan ook tamelijk onverschillig, of de rijksstad haar soevereiniteit en traditie verliest; wordt de geldmarkt bedorven, welnu, men verplaatse het kantoor. Intusschen is geheel Duitschland nog niet een aggregatie van wisselhandelaars en kantoorbedienden. Voor velen is het een harde, zeer harde zaak, nu het oude Duitschland als het ware verdwijnt, om plaats te maken voor het nieuwerwetsche reglementaire Pruissen. Zoovele schoone uitingen van een krachtig volksleven gaan te niet of worden koninklijke instellingen, waar een schildwacht met het naaldgeweer het volk uit weert! Is de weg, door Bismarck aangegeven, de eenige weg waarop meer éénheid kon verkregen worden, dan was er wel iets voor te zeggen geweest om nog een poos het oude te dragen. Zoo spreken velen, en inmiddels gaat Bismarck zijn gang; heeft hij doen uitschrijven om aan de bestaande negen legercorpsen nog drie toe te voegen; heeft hij reeds hier en daar enkele afgevaardigden, o.a. Twesten, weder doen vervolgen voor vroeger door hen geuite meeningen, en heeft hij Saksen gedwongen een militaire conventie aan te gaan, waarbij de Saksische vestingen voor de eene helft door Pruissen, voor de andere helft door Saksers zullen worden bezet, in afwachting dat het Noord-Duit sche parlement, als het bijeengekomen is, anders beschikt. - Terzelfder tijd wordt Zuid-Duitschland op elke wijze bewerkt. Baden is nu geheel tot Pruissens zijde overgehaald. Beijeren en
Wurtemberg daarentegen wenden zich nog voortdurend af en verwerpen een naauwer aanéénsluiting aan Pruissen, al heeft ook de melomane koning van het eerste rijk aan Bismarck de orde verleend, die anders alleen aan vorsten wordt gegeven, de St. Hubertus-orde, zeker om hem te beloonen, dat hij den koning van de zorg der regering over ettelijke zijner onderdanen verlicht heeft. Het Duitschland onder de Main kan er zich nog niet in vinden, zoo geheel losgescheurd te zijn van Oostenrijk, en deinst terug voor het nieuwe van den toestand om een Zuid-Duitschen Bond op te richten.
| |
| |
Het is ook werkelijk een gansch nieuwe orde van zaken die begint, zelfs voor Frankrijk. Met 1 September is dan ook de zeer handige minister van buitenlandsche zaken, Drouyn de L'huys, afgetreden, om plaats te maken voor een doortastender staatsman. Men herinnert zich dat deze de plaats had ingenomen van den vrij wat fikscheren Thouvenel, toen de keizer in zijn wijsheid begreep voor een wijl meer door de moeijelijkheden heên te moeten laveeren, dan met forschen slag hier en daar verwikkelingen door te snijden. Drouyn was een minister, die min of meer de traditie vasthield van de Orleanistische politiek, en thans was een breeder opvatting noodig. Drouyn de L'huys was dan ook - men moet het bekennen - niet zeer gelukkig geweest: bijna al zijn grepen waren even zoo vele misgrepen; zijn houding tegenover Amerika, tegenover Italië, tegenover Polen en tegenover Denemarken, waren op zijn minst genomen al zeer ongelukkig. Hij was te veel de diplomaat, en tegenover een cavalier als Bismarck niet opgewassen. Zeer zeker had de keizer het eerst en het liefst nu weder Thouvenel als minister tot zich geroepen, was deze niet reeds sinds langen tijd door ziekte ter neder gebogen. Die ziekte is verergerd en een tiental dagen geleden is Thouvenel in den nog zoo krachtigen leeftijd van 48 jaar overleden. De dood van Thouvenel is voor het keizerrijk een harde slag. Hij was zulk een fier dienaar en zoo mannelijk van karakter; hij had iets van een duur beproefden degen van het zuiverste staal; niet veel dergelijke wapens heeft Napoleon in zijn omgeving; en mij dunkt, de dood van dezen staatsman moet hem nog anders hebben aangegrepen dan de dood van zijn geliefden kamerheer en vriend, graaf Bacciochi, en het afsterven van den grilligen ouden markies de Boissy, die beide ook deze maand deze wereld hebben verlaten! Boissy's dood moge anders in onze overzichten niet onvermeld blijven, hij, de barre vijand der Engelschen. Alas, poor de Boissy! - we knew him: a fellow of
infinite jest, of most excellent fancy... en nu voor goed zijn de lippen gesloten.
De keizer benoemde nu tot minister van buitenlandsche zaken den markies de Moustier. Men zegt, dat hij iemand is van vrij wat forscher gang dan de afgetreden staatsman; maar de tijd zal dat alles nog moeten leeren; hij was laatstelijk gezant te Constantinopel en vóór dien tijd te Berlijn, waar hij het Berlijnsche hof niet altijd even aangenaam was. Daar hij niet dadelijk in 't begin van September het departement van buitenlandsche zaken kon aanvaarden,
| |
| |
werd voor een wijl het interim gegeven aan den minister van binnenlandsche zaken, den markies de la Valette, en deze heeft een circulaire moeten uitvaardigen, waarin de keizerlijke politiek tegenover Europa eenigzins scherper wordt gepreciseerd.
Het is in alle opzichten een hoogst opmerkelijk staatsstuk, die circulaire van 16 September, en wij zullen ons beijveren onzen lezers den inhoud daarvan zoo naauwkeurig mogelijk weêr te geven. Na geconstateerd te hebben dat Frankrijk geen dubbelzinnige politiek mag hebben, gaat de minister betoogen dat in werkelijkheid door de vergrooting van Pruissen, en het springen van den Bond, de positie van Frankrijk veiliger is geworden. In plaats van een land van 80 millioen zielen, is wel is waar een vergroot koningrijk van Pruissen in het leven getreden, maar een rijk dat alle belang heeft om met Frankrijk hand in hand te gaan, en dat niet zóó groot is, of Frankrijk is er goed tegen bestand. De coalitie der drie hoven van Berlijn, Petersburg en Weenen is voor goed gebroken. Europa is vaster geconstitueerd, en levert dus meer waarborgen voor vrede op. Bovendien de kleinere rijken hebben hun tijd gehad. Une puissance irrésistible, faut il le regretter? pousse les peuples à se réunir en grandes agglomérations, en faisant disparaître les Etats secondaires. Cette tendance naît du désir d'assurer aux intérêts généraux des garanties plus efficaces. Peut-être est elle inspirée par une sorte de prévision providentielle des destinées du monde. Tandis que les anciennes populations du continent, dans leurs territoires restreints, ne s'accroissent qu'avec une certaine lenteur, la Russie et la république des Etats-Unis d'Amérique peuvent, avant un siècle, compter chacune 100 millions d'hommes. Quoique les progrès de ces deux grands empires ne soient pas pour nous un sujet d'inquiétude, et qu'au contraire nous applaudissions à leurs généreux efforts en faveur de races opprimées, il est de l'intérêt prévoyant des nations du centre européen de ne point rester
morcelées en tant d'Etats divers sans force et sans esprit public. Woorden van veel beteekenis en niet zeer bemoedigend voor de kleinere staten van Europa! Maar de minister vervolgt zijn uitéénzetting en geeft deze verklaring af: L'empereur ne croit pas que la grandeur d'un pays dépende de l'affaiblissement des peuples qui l'entourent, et ne voit de véritable équilibre que dans les aveux satisfaits des nations de l'Europe. Het is om al deze redenen dat de keizer niet actief mede opgetreden is in den laatsten oorlog, maar
| |
| |
dat hij de rol van bemiddelaar heeft aangenomen. Wat had Frankrijk toch bij een oorlog kunnen winnen? Une conquête, un agrandissement territorial....! Mais le gouvernement impérial a depuis longtemps appliqué ses principes en matière d'extension de territoire. Il comprend, il a compris les annexions commandées par une nécessité absolue, réunissant à la patrie des populations ayant les mêmes moeurs, le même esprit national que nous, et il a demandé au libre consentement de la Savoie et du comté de Nice le rétablissement de nos frontières naturelles. La France ne peut désirer que les agrandissemens territoriaux qui n'altéreraient pas sa puissante cohésion: mais elle doit toujours travailler à son agrandissement moral ou politique en faisant servir son influence aux grands intérêts de la civilisation. Ten slotte en als bij post-scriptum zegt de minister, dat in elk geval de militaire organisatie van Frankrijk niet uit het oog moet worden verloren, en daaraan verbeteringen moeten worden toegebracht. - Dat zijn de voornaamste trekken van dit allermerkwaardigst staatsstuk, hetwelk zeer zeker de verdienste van oorspronkelijkheid bezit. Moge het ook den staten van den tweeden rang bang om het harte worden, wanneer de regel, waarvan de keizer spreekt, een regel zonder uitzonderingen was, toch is geheel de toon van het stuk vrij wat nobeler dan de vroegere geest der stukken, bijv. uit de Julij-monarchie. Een Thiers, een Guizot zullen zich bezwaarlijk kunnen vinden in een politiek die Italië en Pruissen vergunt groote en machtige naburen te worden. De wel wat fantastische tint bij het vermelden van de toekomst der wereld, wanneer er slechts twee zeer groote rijken zullen zijn, America en Rusland, zou zeer zeker door menig oud staatsman worden gewraakt.
Was het ter wille van die beschouwing dat Napoleon III vroeger zoo zeer gehecht heeft aan het vestigen van het keizerrijk Mexico? wij weten het niet. Doch zoo ja, dan heeft de keizer weinig vreugde van zijn fantasie. De finale beantwoordt waarlijk niet aan den hooggestemden toon waarmede het werk werd begonnen. Frankrijk heeft zijn soldaten en zijn geld roekeloos aldaar verspild. Wel is waar is nu een conventie gesloten, waarbij aan Frankrijk de betaling van zijn schulden wordt gewaarborgd, voornamelijk door afstand van de douane-gelden van twee havensteden, maar op hetzelfde oogenblik dat deze conventie bekend werd, werd ook de mare bekend dat de belangrijkste van die havensteden, Tampico, in handen van Juarez was gevallen. De arme heldhaftige keizerin, Leopold's
| |
| |
dochter, is van Parijs naar Rome vertrokken, ten einde ten minste den paus rekkelijker te stemmen op het punt van het concordaat; maar ook dáár vond zij een koel verstand en natuurlijk geen warm hart; nergens uitzicht ziende, en vertwijfelend aan al haar idealen, zit zij arme ter neder, krankzinnig van smart.
Napoleon III blijft, zegt men, ziekelijk. Twee oude questies komen weder langzamerhand op, voor wier oplossing hij al zijn scherpte van geest noodig zal hebben: de Oostersche questie en de questie van Rome. De opstand van Candia toch bewijst, dat die aloude Oostersche questie nog altijd een questie is. Wel is waar hebben de Grieken ditmaal zoo slecht mogelijk hun oogenblik gekozen. Niemand wil hen helpen en allerminst Frankrijk. De markies de Moustier heeft, Constantinopel verlatende, zulks uitdrukkelijk en in vrij strenge bewoordingen aan den koning van Griekenland medegedeeld. De Turken hebben dan ook vrij spel om den opstand te bedwingen; maar daar zit juist de moeijelijkheid. Turkije is eigenlijk niet in staat zich staande te houden, en moet met den nietigsten opstand capituleeren. Hadden de Grieken zich maar anders betoond; hadden zij wat van die hun toegekende zelfstandige eigenschappen bezeten, hoe gemakkelijk zou die questie ten einde zijn gebracht! Doch, helaas! de Grieken hebben wel hier en daar een bloeijend kantoor weten op te richten, doch een natie, een zelfstandig koningrijk, hebben zij, toen de gelegenheid hun werd aangeboden, niet weten te vormen. Men zegt, dat de Ionische eilanden dan ook bitter berouw hebben, zich aan hun stamgenooten zoo vast te hebben aangesloten. De nieuwe Grieken - als wij denken aan de illusiën, die men zich vormde bij het constitueeren van hun rijk en aan hun tegenwoordige resultaten, dan komt ons voortdurend in de gedachte de dezer dagen te Hamburg overleden, aan alle reizigers bekende, Rama-Ayen. Hij was uit het verre Oosten gekomen naar het Germaansche Christenland; had daar de christelijke beschaving en christelijke godsdienst aangenomen, om die in het oude rijk der Hindus, hij de afstammeling der Braminen, in te voeren. Ach, hij werd wel Christen en wat niet al, maar van de heilige missie, die hij zou volvoeren, is niets bekend geworden; daarentegen was hij de uitvinder van de Braminen-punch!
De Oostersche questie zal natuurlijk nog meer verwikkeld worden door de houding van Oostenrijk. Nu aan Oostenrijk de pas is afgesneden in Duitschland en Italië, zal het rijk dubbel gebruik gaan
| |
| |
maken van de voordeelen, die het bezit in de richting van den Donau. Een zekere wrijving tusschen Oostenrijk en Rusland zal natuurlijkerwijze daarvan het gevolg wezen. Reeds heeft men hiervan zekere kenteekenen meenen te bespeuren bij de vriendelijke bejegening, die Oostenrijk eenigzins met ostentatie aan Galicië deed ondervinden. Hoe stak die zorg voor Oostenrijks Poolsche onderdanen af bij de harde en wreede wijze, waarop Rusland in zijn Polen te werk ging! Oostenrijk benoemde een van zijn bekwaamste en verlichtste oud-ministers, graaf Goluckowsky, tot stedehouder van Galicië; Rusland zond daarheen slechts zijn Murawieffs en consorten. Rusland heeft dit dan ook euvel opgenomen; Murawieff is misschien wel daarom van schrik gestorven, en over het algemeen betuigt de Russis̄che keizer vrij wat meer bewondering voor den Amerikaanschen President Johnson als voor den Oostenrijkschen Habsburger. Deze laatste moet zich daarin troosten. Hij is thans bezig de verschillende landdagen van zijn rijk bijeen te roepen, altijd met uitzondering van den landdag van Hongarije, en zoekt voorts als Diogenes met den lantaarn, niet naar menschen, maar naar ministers. Het liefst zoekt hij ze buiten Oostenrijk. Als eerste minister zou hij gaarne von Beust, den gewezen Saksischen premier, willen doen optreden; doch met Bismarck is, met het oog op von Beust, niet te spotten, en de Pruis heeft er nu éénmaal zijn zinnen op gezet, dat de vroegere Saksische premier in stille zachte rust zijn verdere levensdagen slijte.
De tweede groote questie, die allengs opkomt, is de questie van Rome en Italië.
De September-conventie tusschen Frankrijk en Italië gesloten, waarbij Frankrijk zich verbonden heeft zijn troepen uit Rome te trekken, mits Florence tot hoofdstad van Italië werd verklaard, moet dit jaar ten uitvoer worden gelegd. Van tijd tot tijd verneemt men reeds dat enkele Fransche regimenten Rome verlaten. Den 10den December moet geheel de Fransche bezetting vertrokken zijn. Men begrijpt dat de Catholieke natiën met eenige ongerustheid dezen termijn afwachten. Vóór het uitbreken van den grooten Duitschen oorlog rekende de Paus altijd nog eenigzins op Oostenrijk, wellicht zamenwerkende met Beijeren en Spanje. Maar waar is nu de kracht van Oostenrijk gebleven? Wel is waar poogt nu Spanje een verbond der Catholieke mogendheden te vormen, ten einde het wereldlijk gezag van den Paus te steunen, - de heer Mon, de ambassadeur
| |
| |
te Parijs, is weder ijverig in dien zin bezig, - maar tot nu toe worden de propositiën van dat Spanje, dat ter naauwernood in zijn eigen land de rust kan bewaren, met schouderophalen en met teekenen van ongeduld ontvangen. De regeling der questie van Rome zal derhalve tusschen de Italianen onderling moeten worden bewerkstelligd; en allerwaarschijnlijkst is het dat er den 11den December van dit jaar in Italië niet dan Italianen zullen zijn. Hetgeen het verlangen van allen in dat land is.
Italie zal overigens nog moeijelijke dagen te beleven hebben. De ongelukkige veldtocht tegen Oostenrijk heeft de zedelijke kracht van het constituoneele koningschap vrij ernstig bedreigd. Het proces dat nu tegen den admiraal Persano wordt gevoerd, zal moeten uitwijzen of bij den zeeslag, die verloren is, de fout aan het materieel of aan het personeel lag. IJdele vraag! Italië gevoele de schuld en betere zich. Naweeën van een slecht gevoerden oorlog zijn niet achtergebleven. Op Sicilië is een vrij ernstige opstand uitgebroken, aanleiding nemende in het ten uitvoer leggen van de conscriptie. Palermo is zelfs eenige dagen in de macht der opstandelingen geweest, en het waren vooral de monniken en geestelijken der verschillende godsdienstige orden, die den opstand leidden. Deze laatsten toch begrepen dat de kans schoon stond om het oude regime te doen herleven. Palermo en geheel het eiland Sicilië werden weldra in staat van beleg gesteld, en de orde na weinig dagen weder gehandhaafd.
Ondertusschen onderhandelde Menabrea te Weenen over den direct tusschen Oostenrijk en Italië te sluiten vrede. Die vrede werd omstreeks 10 October gesloten, en de betrekkingen tusschen Oostenrijk en Italië daarbij op een geregelden voet gebracht. Aan Venetië werd de vrijheid gegeven om zich aan het koningrijk Italië aan te sluiten, en de koning van Italië nam een deel over van de schuld op die landstreek rustende, tot een bedrag van 35 millioen gulden. Zoo schielijk mogelijk werd nu in de door Oostenrijk afgestane provincie de algemeene volksstemming opgenomen, en op het oogenblik dat wij dit schrijven, stemt alles met het meeste enthousiasme aldaar, om zich tot Italië te voegen. - Zoo is dan Venetië vrij. Als wij bedenken wat al zuchten daar zijn geslaakt over het lot der stad aan de Lagunen; als wij denken aan de stille smart, die de edelsten van ons geslacht vervulde, wanneer zij Venetiens verleden en haar breede rij van Dogen vergeleken met het klagelijk
| |
| |
heden, dan is het ons thans wonderlijk te moede, dat wij zoo dood kalm kunnen ternederschrijven: Venetië is vrij. Was Venetië zoo aandoenlijk schoon, toen het uitkwam tegen zoo donker een achtergrond, - wat zal het nu in nieuwen glans schitteren als de zon der vrijheid het weder verlicht! Mij dunkt, eens zoo welluidend moeten de golven haar weder toeruischen; gondel aan gondel snelt naar de blinkende transen toe, tot waar op het Marcus-plein de leeuw in vrijheid zijn manen schudt, tot waar het beeld zal oprijzen van Venetiens edelsten telg, Daniël Manin!
H.P.G. Quack.
| |
Bijlage.
Dépêche confidentielle, adressée au Baron de Schleinitz, ministre des affaires étrangères du roi de Prusse, par M. de Bismarck, alors ministre plénipotentiaire de la Prusse près la cour de Russie.
‘Saint-Pétersbourg, le 12 Mai 1859.
Depuis les huit années qui j'ai passées aux affaires à Francfort, le résultat de toutes mes expériences m'a donné la conviction intime que l'organisation actuelle de la Confédération est pour la Prusse, en temps de paix, une charge, et aux époques critiques un lien des plus dangereux sans nous assurer pour cela les mêmes compensations que l'Autriche en retire, tout en conservant une indépendance relativement plus grande. Les deux grandes puissances ne sont pas jugées de la même manière par les princes et les gouvernemens des Etats moyens. L'interprétation du but et des lois de la Confédération se modifie selon les besoins de la politique autrichienne.
Vetre connaissance des choses me permet de m'abstenir d'entrer dans d'autres details relativement à l'histoire de la politique fédérale depuis 1850, je me borne donc à citer à l'appui de mon opinion, le rétablissement de la Diète, la question de la flotte allemande, les conflits douaniers, la législation en matière de commerce, de presse et de constitution, la question des forteresses fédérales de Rastatt et de Mayence, enfin les questions de Neufchâtel et d'Orient. Constamment nous nous sommes trouvés en face de la même majorité compacte et du même partipris de sacrifier la Prusse. Dans la question d'Orient, l'influence de l'Autriche primait tellement la nôtre que même les désirs et les sympathies des gouvernemens confédérés, réunis aux efforts de la Prusse, n'ont réussi qu'à lui opposer une faible digue. A cette époque, presque tous nos confédérés nous ont fait entendre,
| |
| |
ils nous ont même déclaré ouvertement “qu'ils seraient hors d'état de maintenir la fédération, si l'Autriche voulait agir pour son propre compte, bien qu'il ne fût pas douteur que notre politique pacifique ne fût conforme au droit fédéral et aux vrais intérêts de l'Allemagne.”
Tel était, alors du moins, l'opinion de presque tous les princes confédérés. Sacrifieraient-ils jamais dans la même mesure leurs propres intérêts ou leurs sympathies aux besoins, voire à la sûreté de la Prusse? Non, assurément, car leur attachement à l'Autriche repose essentiellement sur certains intérêts qui leur commandent l'union contre la Prusse et la résistance contre le développement de l'influence et de la puissance prussienne comme base durable de leur politique commune.
Le développement des affaires fédérales, l'Autriche en tête, voila le but naturel de la politique des princes allemandes et de leurs ministres; à leur sens, elle ne peut réussir qu'aux dépens de la Prusse, et sera necessairement dirigée contre la Prusse aussi longtemps que celle-ci ne voudra pas se borner à la tache utile de garantir ses confédérés contre une trop grande prépondérance de l'Autriche et de supporter avec une patience qui ne se dément pas et avee une soumission entière aux voix de la majorité, la disproportion existant entre ses devoirs et ses droits vis-à-vis de la Confédération. Cette tendance de la politique des Etats secondaires se manifestera après chaque mouvement en Allemagne avec la persistance de l'aiguille aimantée, car ce n'est pas le résultat de certaines circonstances ou de principes représentés par certaines individualités, mais le résultat naturel et nécessaire des rapports qui unissent les Etats secondaires à la Confédération. Nous n'avons aucun moyen de nous arranger avec eux d'une façon durable et satisfaisante dans les limites posées par les traités fédéraux.
De puisque nos confédérés ont commencé il y a neuf ans, et sous la direction de l'Autriche, à fouiller dans l'arsenal, jusqu'ici négligé, des lois fondamentales de la Confédération pour en faire sortir des principes favorables à leur système; depuis que les dispositions de ces lois, qui ne peuvent avoir un sens qu'autant qu'elles sont basées sur l'entente entre la Prusse et l'Autriche, ont été exploitées par eux dans le but d'entraver la politique de la Prusse, nous avons dû constamment souffrir de la situation pénible qui nous est faite par l'organisation fédérale et par son développement historique. Mais nous nous disions que nous pouvions, au milieu d'un état de choses tranquille et normal, atténuer ces inconvéniens par une conduite prudente, sans cependant être à même d'y remédier complètement. Dans des temps difficiles comme aujourd'hui, il est bien naturel que la partie opposée, qui jouit de tous les avantages qu'offre l'organisation fédérale, admette que bien des abus aient été commis, mais déclare, au nom de l'intérêt général, que le moment est tout a fait inopportun pour discuter les choses du passé et s'occuper des dissensions intestines qui se sont produites. Mais, pour nous, une occasion comme l'occasion actuelle ne se présentera peut-être plus de sitôt et nous serons encore réduit à nous dire que dans les temps ordinaires il n'y a rien à changer à la situation.
S.A.R. le prince régent a pris une attitude qui a l'approbation sans partage de tous ceux qui sont à même de juger la politique prussienne, et dont le jugement n'est pas obscurci par des passions de parti.
C'est cette attitude que cherchent à troubler une partie de nos confédéres par des conseils plein d'exaltation et d'imprudence; si les hommes d'Etat de Bamberg se laissent si inconsidérément entraîner par les premiers cris de guerre poussés par l'opinion publique du jour, opinion sans cesse changeante et dépourvue de jugement, ils le font peut-être avec l'arrière-pensée consolante qu'un petit Etat peut toujours facilement changer de couleur dans les momens critiques.
| |
| |
Mais s'ils veulent se servir de l'organisation fédérale pour exploiter une puissance comme la Prusse; si l'on prétend nous faire sacrifier nos corps et nos biens à la sagesse politique et au besoin d'action des gouvernemens à l'existences desquels notre protection est indispensable; si ces Etats veulent nous diriger, et s'ils appuient, dans ce but, sur des théories de droit fédéral dont la reconnaissance impliquerait l'annihilation de toute autonomie politique de la Prusse, alors mon-avis est qu'il serait opportun de nous rappeler que les chefs qui prétendent nous faire obéir servent d'autres intérêts que les nôtres, et que la question allemande, dont ils parlent tant, est interprété par eux de telle manière, qu'elle ne saurait être en même temps une question Prussienne.
Je vais peut-être trop loin, en exprimant l'opinion que nous devrious saisir toute occasion légitime que nous offrent nos confédérés pour arriver à cette révision de nos relations réciproques indispensable à la Prusse pour vivre en des rapports durablement établis avec les Etats secondaires de l'Allemagne. Je crois que nous devrions relever le gant avec empressement et envisager moins comme un malheur que comme un progrès dans la voie de l'amélioration, lorsque à Francfort une majorité prend une décision dans laquelle nous voyons une dérogation à sa compétence, une modification arbitraire au but de la Confédération, une atteinte au pacte fédéral. Plus la violation paraît flagrante, mieux cela vaut. Nous ne retrouverons pas de sitôt en Autriche, en France, en Russie, des conditions aussi favorables pour arriver à une amélioration de notre position en Allemagne, et nos confédérés sont en bon chemin de nous donner l'occasion légitime de le faire sans qu'il soit besoin de stimuler leur arrogance.
La Gazette de la Croix elle-même, ainsi que je le vois par son numéro de Dimanche, s'émeut à la pensée qu'un majorité siégant à Francfort puisse sans plus de façon disposer de l'armée prussienne. Et ce n'est pas dans ce journal seulement que j'ai remarqué avec inquiétude l'influence exclusive que l'Autriche a su s'assurer dans la presse allemande par des manèges très habiles et par la manière dont elle sait manier cette arme. Sans cette influence, la prétendue opinion publique n'aurait pu être excitée à ce degré; je dis la prétendue opinion publique, car le gros de la population n'est jamais porté à la guerre, à moins que des maux réels et de grandes souffrances ne l'y poussent. Les choses en sont vennes au point, qu'aujourd'hui il n'y a presque plus de journal prussien qui ose sous le couvert des idées de la grande patrie allemande, arborer le drapeau du patriotisme prussien.
Le chauvinisme y joue un grand rôle ainsi que l'argent qui ne manque jamais à l'Autriche dans ces cas. Le plupart des correspondants allemands écrivent pour vivre; la plupart de nos journaux regardent surtout au produit matériel que donne leur feuille, et un lecteur intelligent peut facilement reconnaître dans quelques uns d'entre eux s'ils viennent de recevoir une subvention de l'Autriche, s'ils l'attendent ou s'ils cherchent à s'en faire donner une en publiant quelques articles ménaçans.
Je crois que nous pourrions modifier notablement l'opinion en inaugurant dans la presse un système de politique prussienne indépendante vis-à-vis des outrecuidances de nos confédérés. Peut-être se produira-t-il à Francfort des évènemens qui nous offriront à cet effet une occasion toute naturelle.
C'est en présence de ces éventualités que la sagesse de nos mesures de prudence militaire pourra s'affirmer dans d'autres directions encore et renforcera notre position. Alors le sentiment prussien aura une influence aussi vive et peutêtre plus féconde que la Diète. Lorsque nous serons liés avec nos compatriotes d'une façon plus étroite et plus pratique que nous ne l'avons été jusqu'à présent, alors seulement je lirai volontiers sur nos bannières le mot “allemand” au lieu
| |
| |
du mot “prussien”; il perd son prestige si on l'emploie à faux déjà maintenant en l'appliquant à la Confédération actuelle.
Je crains qu'en me voyant faire cette excursion épistolaire dans le domaine de mon ancienne activité, vous ne vous écriez: Ne sutor ultra crepidam; mon intention n'était pas de faire un cours officiel, mais seulement de porter un jugement compétent contre la Confédération. Je vois dans nos affaires fédérales une maladie de la Prusse que tôt ou tard il nous faudra guérir ferro et igni, si nous ne nous y prenons pas à temps et à une époque favorable de l'année une cure salutaire. Si aujourd'hui la Confédération était tout simplement dissoute, sans être remplacée pas quoi que ce soit, je crois que déjà, sur la base de cette conquête négative, se créeraient bientôt entre la Prusse et ses voisins allemands des rapports meilleurs et plus naturels que ceux que nous avons eus jusqu'ici.’
|
|