De Gids. Jaargang 30
(1866)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe kiesstelsels.J.G. Marshall, Minorities and Majorities, their relative Rights; a letter to the Lord John Russell, M.P. on Parliamentary Reform, London, 1853.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toch niet kan worden opgevolgd, en, wordt zij opgevolgd, tot de ergerlijkste anarchie voert. Wanneer wij, zoo gaat hij voort, de beslissing vragen van een vertegenwoordigend lichaam, dan is wel het meest wenschelijke, den eenstemmigen wil van alle leden te verkrijgen, en vervolgens den wil die daar het naast bij komt. Zoo geraakt men tot de eenvoudige meerderheid, daar deze - hoe ver ook verwijderd van den algemeenen wil, er altijd naderbij komt, dan de minderheid. Maar: ‘n'est il pas certain, n'est-il pas historiquement prouvé, qu'un seul homme peut à un moment donné, sur une question donnée, avoir raison contre cent mille hommes, contre un million d'hommes, contre tous les hommes moins lui?’ Behoorde niet Socrates tot de minderheid, en Cato en Galileï? Moet men Pascal niet toegeven: ‘la pluralité c'est l'avis des moins habiles?’ Of zou men dit kunnen vermijden? Indien het mogelijk is, zal men er zeker volgaarne naar streven, want de plicht der gehoorzaamheid zou wel eens te zwaar kunnen drukken op de minderheid. Vooral in eene volksvertegenwoordiging zal het noodig zijn, waar toch over de hoogste belangen van den staat wordt beslist! Het is niet genoeg, dat in den regel het gevoelen van een grooter aantal menschen minder kans heeft van te dwalen, dan dat van enkelen. Laat eene grondige discussie de mogelijkheid van dwaling tot een minimum reduceeren; zorg, dat er over geene zaak eene beslissing worde genomen, voor en aleer zij van alle kanten bezien, uit alle oogpunten beschouwd is; geef alle gevoelens de gelegenheid om zich te doen hooren. Maar hoe hiervoor eenigen waarborg te verkrijgen? Men zal zeggen: door leden te kiezen, die van dit alles overtuigd zijn, die van eenzijdigheid en vooroordeel een afkeer hebben en oppervlakkigheid haten. En beter nog, wanneer men verschillende elementen in de vertegenwoordiging kan brengen, die over de gewichtigste vragen uiteenloopende gevoelens voorstaan, zoodat men met vertrouwen eene grondige discussie kan te gemoet zien. - Veel, zeer veel zal tot dit alles afdoen de wijze, waarop de verkiezing der leden is geregeld. Beantwoordt die aan de vereischten? Vooral in Engeland is in den laatsten tijd deze vraag dikwijls opgeworpen, en niet altijd bevestigend beantwoord. Ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schillende systemen heeft men voor en na aanbevolen om verbetering aan te brengen, somtijds geheel nieuwe. Hier te lande schijnt de belangstelling, door die pogingen opgewekt, niet groot, niet algemeen te zijn. Toch is het de moeite waard, op de gewichtigste althans de aandacht te vestigen, omdat ook wij er misschien ons voordeel meê zouden kunnen doen. Vooraf een vluchtige blik op de geschiedenis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I.Het engelsche Lagerhuis wordt gekozen volgens een kiesstelsel, dat eigenlijk den naam van een stelsel niet verdient, zoo weinig volgt het vaste, theoretisch goedgekeurde regels. Zelfs wordt beweerd, dat het juist door de onregelmatigheden in zijne samenstelling zoo goed werkt. De constitutie is trouwens niet het werk van een enkel persoon of tijdvak: de loop der eeuwen heeft haar allengs gemaakt tot hetgeen zij is geworden. Reeds sedert den tijd van Eduard I (1274-1307), was het Huis zamengesteld uit de knights, en de burgesses - de eersten als vertegenwoordigers van het platte land (de counties), de laatsten van de steden en vlekken (boroughs). Welke plaatsen er afgevaardigden heen zonden, was niet naauwkeurig geregeld: het schijnt, dat de sherif telkens van den koning het bevel kreeg, vertegenwoordigers uit de boroughs van zijn graafschap op te roepen, en dan zelf besliste, uit welke plaatsen. Deze beschouwden het zenden van representanten niet zoozeer als een voorrecht, dan wel als eenen last; meermalen zelfs verzocht men er van verschoond te blijven. Maar sedert het Parlement - vooral gedurende den strijd tusschen de huizen York en Lancaster - zeer in gewicht toenam, zelfs nu en dan eene stem had in het beschikken over de kroon, begon men ook het recht om er leden heen te zenden meer en meer op prijs te stellen, eindelijk zelfs als een zeer begeerlijk voorrecht te beschouwen. In de counties schijnen oorspronkelijk alle ingezetenen tot de verkiezingen te hebben medegewerkt; reeds in 1460 echter werd het bezit van een stuk grond van 40 shillings huurwaarde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot vereischte gesteld, wellicht omdat de al te groote toevloed van stemmers voor ongeregeldheden deed vreezen. De verkiezing van leden voor de boroughs was niet overal gelijk geregeld. Nu eens werd zij opgedragen aan de huisbezitters, dan aan hen, die eene zekere som in de belasting betaalden, meestal aan het bestuur der city of borough. Een algemeene regel was niet vastgesteld; evenmin als voor het aanwijzen der plaatsen, die 't recht verkregen om vertegenwoordigers te kiezen. Geen enkele vaste grondslag, 't zij dan naar de bevolking, naar den rijkdom of naar de uitgestrektheid, was aangenomen: de koning wees haar aan naar zijn goedvinden en nam niet zelden de gelegenheid waar om bij het verleenen van privilegiën het bestuur der boroughs bij voorkeur zóó te regelen, dat het in handen der aristocratie kwam, waardoor hij zich de zekerheid verschafte, dat hem geene democraten in het Parlement werden gezonden. Was eens het recht verleend, dan was het niet gemakkelijk weêr te ontnemen, en hoe ook eene plaats in bloei en bevolking achteruitging, zij bleef hare afgevaardigden behouden. Zelfs een door de zee verzwolgen dorp heeft er tot 1832 twee gezonden: men ging in een schuitje naar de plaats waar het had gestaan, om de verkiezing te verrichten. In zulke plaatsen ging het kiesrecht allengs over in handen van enkele families, die het erfelijk bezaten, alsof het tot haar vermogen behoorde. Elders zag het plaatselijk bestuur er geen kwaad in, bij iedere verkiezing zijne stem aan den meestbiedende te verkoopen, en schaamde zich zelfs niet er in het openbaar voor uit te komen. Waar het stemrecht aan een grooter getal burgers was gegeven, werden andere middelen in het werk gesteld, en zoo mogelijk omkooperij op groote schaal gepleegd. Alleen die steden, waar het getal stemmen zoo groot was, dat het koopen al te kostbaar zou worden, behielden hare zelfstandigheid. Eigenlijk mag men dus slechts de leden, welke de laatste zonden, vertegenwoordigers van het volk noemen. En die waren er niet in groot getal. Dit te vermeerderen, door aan meer steden het kiesrecht te schenken, werd ook moeijelijker, omdat het Lagerhuis langzamerhand talrijk genoeg was geworden: sedert 1670 heeft de koning dan ook van zijn recht geen gebruik meer gemaakt, zoodat steden, die inmiddels zijn ontstaan of sterk in bloei toegenomen - zelfs van de aanzienlijkste, zoo als Manchester, Birmingham, Leeds, - geene vertegenwoordigers hadden, en er lang op hebben moeten wachten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de counties gaf het werk der verkiezingen soms betere resultaten. De omkooperij drong er niet zoo algemeen door. Maar er was een ander gebrek. Het stemrecht n.l. geraakte op het platte land allengs in handen van eenige weinige personen, de groote grondbezitters, voornamelijk den rijken adel, doordat het aantal personen, die een stuk grond bezaten van 40 shillings huurwaarde, allengs zeer verminderde. De groote familiegoederen, die voortdurend onverdeeld bleven door de erfopvolging der oudste zonen, breidden zich door het tot zich trekken der kleine erven meer en meer uit, zoodat de min gegoede, wilde hij niet in de steden zijn bestaan zoeken, zich moest behelpen met eene gehuurde woning en een gehuurd plekje grond. En zelfs dit werd hoe langer zoo moeijelijker. De grondeigenaars toch streefden er naar, zoo mogelijk de kleine huisjes op te koopen om ze te slechten, en benamen daardoor aan de mingegoeden alle gelegenheid om zich in hunne buurt te vestigen. Zij hadden daar belang bij, omdat volgens de oude armwetten ieder kerspel zijn eigen armen moest ondersteunen en alle ingezetenen daartoe naar evenredigheid van hun vermogen moesten medewerken. Die last werd soms vrij zwaar, en om er zich casu quo van te ontdoen, verdreef men de kleine landbouwers. 't Gevolg was, dat de 160,000 freeholders - die nog in 1685 in Engeland werden gevonden - in de laatste helft der achttiende eeuw zoo goed als verdwenen waren. Het stemrecht kwam dus in de meeste counties natuurlijk in handen van een klein getal, gedeeltelijk de Pairs, ook voor een aanzienlijk deel aan den kleineren adel, de landed gentry. Zoozeer was de macht om leden voor het Lagerhuis te kiezen, gedurende den loop der jaren aan de aristocratie gekomen, dat volgens eene berekening van Lord Grey in 1793 307 leden gekozen werden door niet meer dan 154 personen, waaronder 40 (volgens anderen 70) Pairs. Groote steden hadden voor een deel geen enkelen representant, en vele plaatsen met geen 50 kiezers, mochten zich in dat voorrecht verheugen. Slechts 171 leden - berekende men - werden door onafhankelijke kiezers afgevaardigd. Maar hier moest de omkooperij te hulp komen, want deze leden waren noodig om te beslissen, welke der beide aristocratische partijen de sterkste zou zijn. Pitt achtte zich eenmaal gerechtigd om het Lagerhuis te noemen eene vertegenwoordiging van vervallen vlekken van adelfamiliën en van rijke particulieren! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eene vergadering, zóó tot stand gekomen, zal wel bezwaarlijk den naam van volksvertegenwoordiging verdienen! En toch was er slechts zelden geklaagd, toch bestond er weinig ontevredenheid, ofschoon de macht van het Huis sterk was toegenomen. - Hoe dit te verklaren? Over 't geheel mocht het land zich verheugen in ruime welvaart en grooten voorspoed. Steeds werden van de uitstekendste mannen in het Parlement gebracht, en de invloedrijke aristocratie had de vrijheid lief. Door eene ijverige oppositie was voortdurend een naauwlettend toezicht gehouden op de regeering, waardoor deze gedrongen was op hare hoede te zijn en zich in te spannen om de ware belangen der natie te bevorderen. Niet meer dan een eeuw geleden, werden enkele pogingen aangewend om verbetering te verkrijgen. Lord Chatham - en eenige jaren later Wilkes - had voorgesteld het getal vertegenwoordigers van de counties met een derde te vermeerderen en zooveel te ontnemen aan de rotten boroughs, ten einde de macht te verzwakken van diegenen, welke hierover bij uitsluiting hadden te beschikken. De meerderheid kon zich er evenwel niet meê vereenigen. Een ontwerp van den Hertog van Richmond, dat eene radicale hervorming beöogde met algemeen stemrecht, parlementen van één jaar en indeeling in kiesdistricten, vond hoegenaamd geen bijval. Maar de overtuiging, dat het volk meer in waarheid behoorde meê te werken tot het kiezen der vertegen woordiging, won meer en meer veld: de opstand der Noord-Amerikaansche gewesten had in Europa de nog sluimerende kiemen van democratie opgewekt, en ook in Engeland werd de grond gelegd voor eene democratische partij, die over eenige jaren een belangrijken invloed op den gang der zaken zou hebben. De oorlog, door de regeering met kracht doorgezet, hoezeer ook de Whigs - eene sterke partij in het Lagerhuis - zich er tegen verklaarden en ondanks den tegenzin van een aanzienlijk deel der natie, nam een steeds ongunstiger wending. Voortdurend klom het getal en vermeerderde de aandrang van hen, die den vrede wenschten. Nog bleef de regeering weêrstand bieden en vond steun bij eene trouwe meerderheid in het Parlement, totdat zij ten laatste tot toegeven werd gedrongen. Maar nu het gebleken was, dat het Parlement weinig acht sloeg op de wenschen der natie, werd levendiger dan ooit de behoefte gevoeld aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eene betere inrichting van de volksvertegenwoordiging. Grey en eenige anderen traden onder den naam ‘Friends of the people’ op, maar hunne plannen vonden geen genoegzamen bijval. Men had bijna den moed niet, ze van nabij te beschouwen, want de fransche revolutie boezemde de aristocratie en al wat er behoudend was, zulk eenen schrik in, dat men geene ooren had naar hervorming. Ieder, die eenigzins liberale opinies durfde uiten, werd voor een Jacobijn, voor een vrijdenker, voor een ongeloovige uitgekreten, en men wendde zich vol afgrijzen van hem af. Bijna allen sloten zich aan bij Pitt, nog voor eenige jaren een voorstander der hervorming, - zoo als bleek uit drie ontwerpen, die hij in 1781, 1782 en 1785 ingediend had, - maar die nu met inspanning van alle krachten de revolutie bestreed, en daardoor bijna uitsluitend werd bezig gehouden. De groote meerderheid huiverde voor de democraten. De Whigs, waarvan zich een deel bij de laatsten had gevoegd, schaarden zich voor het grootste deel onder de vaan van Pitt. Met luider stemme en als uit één mond, verkondigde men den volke, dat het nu geen tijd was om over reform te spreken. Wel kwamen de Whigs in 1801 en op nieuw in 1807 voor een korten tijd aan het roer, maar de toestand bleef dezelfde. En toen in 1815 het Torykabinet van Lord Liverpool den oorlog tegen Frankrijk tot een goed einde had gebracht, scheen het wel dat alle hoop verloren was. Evenwel was de kracht der bovendrijvende partij reeds eenige jaren lang ondermijnd. De fransche revolutie had haren adem over geheel Europa doen gaan, en liet ook op het engelsche volk haren invloed werken. De aloude eerbied voor het gezag was geschokt, de volken leerden hunne rechten waardeeren en begonnen hunne kracht te gevoelen. De pers had haar best gedaan om democratische opinies te verspreiden; de voorvechters der volksvrijheid hadden niet stil gezeten, maar hunne stem wijd en zijd doen hooren. De afschrik van de revolutie was tot bedaren gekomen, onderwijs en verlichting meer en meer verspreid; en toen men tot nadenken kwam, was het geen wonder, dat menigeen met wantrouwen de invloedrijkste personen aan het hoofd van het bestuur zag. Immers men wist hoe weinig Wellington de vrijheid van drukpers lief had; men kende zijne meening, dat wellicht het vertegenwoordigend stelsel het land ten verderve zou gevoerd hebben, ware men niet ter rech- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter tijd waakzaam geworden door de buitensporigheden der fransche revolutiemannen. Het was niet onbekend gebleven, en zelfs onder de tories had meer dan een met leedwezen opgemerkt, hoe Castlereagh gedurende den tijd van het Weener congres zich had verzet tegen het geven van vrije instellingen aan. de volken van Spanje, Duitschland en Italië. Vroeger, zoolang welvaart en voorspoed ruime zegeningen hadden verspreid, was de aandacht weinig geboeid door de vraag, of wellicht de vertegenwoordiging kon worden verbeterd; nu was de toestand een geheel andere geworden. De prijzen der levensmiddelen waren tot ongekende hoogte gestegen; door een geweldige handelscrisis leden kort na den vrede alle klassen der maatschappij zware verliezen; de loonen daalden en het aantal arbeiders, die geen werk hadden wegens den stilstand der fabrieken, vermeerderde nog door de menigte ontslagen soldaten en matrozen. Ontevredenheid en misnoegen heerschten allerwege. Wel daalden door de plotselinge concurrentie van het buitenland eensklaps de prijzen van het graan, maar om den landbouw voor een dreigenden ondergang te behoeden, werd er een zoo zwaar beschermend recht op gelegd, dat de daling spoedig ophield. Zoo werden zij, die bij den landbouw belang hadden - voornamelijk de Pairs en een groot deel der leden van het Lagerhuis - gebaat ten koste der verbruikers, vooral van de fabriekarbeiders. Toen nu de regeering nog bovendien zware belastingen moest voorstellen, om de ontzaggelijke kosten, door den oorlog veroorzaakt, te dekken, kon het wel niet anders, of haar moest eene heftige oppositie wachten. De aandacht, lang door de buitenlandsche verwikkelingen geboeid, vestigde zich meer bij uitsluiting op den toestand van het land, en deze was verre van bevredigend. Natuurlijk werd door de misnoegden alles aan de regeering geweten, wier populariteit hoe langer zoo meer afnam. Hare strenge maatregelen tot het onderdrukken van ongeregeldheden, die hier en daar voorvielen, vermeerderden de verbittering. En hoewel aan hare populariteit de laatste knak werd toegebracht door hare houding tegenover koningin Caroline, bleef zij aan het roer, en de meerderheid in beide Huizen van het Parlement ging voort haar te ondersteunen. Onverzettelijk bleef zij op het punt der hervorming. Een voorstel, door Lambton in 1821 ingediend, werd verworpen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetzelfde lot trof de door Lord Russell in 1820 en 1821 (later nog meermalen) voorgestelde ontwerpen. Toen men de gematigdheid hiervan erkende, toen men uit zijn werk ‘the English Government and Constitution’ - in 1821 uitgegeven, tot de overtuiging kwam, dat hij de om haren ouderdom eerwaardige constitutie niet wilde omverwerpen, maar alleen enkele grove gebreken verlangde te herstellen; toen het bleek, dat 't bestaan daarvan niet kon worden geloochend, en de middelen tot herstel geen gevaar schenen mede te brengen, moest wel de groote meerderheid der natie hare goedkeuring er aan schenken. Wanneer eenmaal de publieke opinie zich heeft gevestigd, is hare kracht op den duur onweêrstaanbaar. Dit ondervond Robert Peel, hoofd der tory-regeering. Reeds kon hij in 1828 de herroeping van de Corporation en Test-acts - die de rechten der protestantsche dissenters beperkten - niet meer tegenhouden. En in het volgend jaar voelde hij zich gedrongen om, toegevende aan den geest des tijds, een voorstel te doen tot gelijkstelling der catholieken, waartegen zijne partij zich zoo lang met alle macht had verzet. In 1830, toen George IV stierf en Willem IV den troon beklom, moest Peel, na een vruchteloos beroep op de kiezers, voor den drang der hervormers wijken, om plaats te maken voor een Whig-ministerie met Lord Grey, den ijverigen voorstander der Hervorming, aan het hoofd. Hem wachtte eene zware taak. Den tegenstand te overwinnen van de Lords, en van vele leden van het Lagerhuis, die belang hadden bij het behoud der rotten boroughs, was voorwaar niet gemakkelijk, vooral niet, daar de tories gedurende een zestigtal jaren bijna zonder tusschenpoozen aan het bewind geweest waren. Vol moed zette men zich evenwel aan het werk, en reeds den 1sten Maart 1831 werd een voorstel ingediend, ontworpen door John Russell. Het bevatte alleen partiëele wijzigingen, geene verandering, die ingreep in de beginselen. Een aantal boroughs van zeer geringe beteekenis zou geheel het recht verliezen om leden te kiezen; een gedeelte voortaan één lid zenden in plaats van twee. Van de zoo opengevallen plaatsen zouden er 62 onvervuld blijven, de rest worden vervuld door de counties en de grootere steden. De regeering der boroughs (de corporations) verliezen haar stemrecht, en alle ingezetenen, die een huis van 10 £ huurwaarde bezitten, krijgen het. Vooral de laatste maatregel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was ook van groot gewicht, daar hij den invloed der aristocratie aanmerkelijk zou verzwakken. Het lot der voordracht is bekend. Nadat de Lords haar hadden verworpen, werden de Commons ontbonden, en nog eenigzins gewijzigd, werd zij met eene veel sterker meerderheid (van 162 stemmen) aangenomen. Zoozeer was het volk overtuigd van het heilzame van den maatregel. De felle tegenstand van de Pairs werd ten laatste ook overwonnen; zij weken - hoezeer tegen den zin van de meerderheid, voor den krachtigen drang van het volk en de regeering, en in 1832 werd de Reform Bill een Act of Parliament. Hare hoofdstrekking was deze, dat de overwegende invloed, dien de aristocratie vroeger had uitgeoefend op de verkiezingen, gedeeltelijk overging op de middelklasse, den gegoeden burgerstand. En deze verdiende het. In den loop der tijden was er veel veranderd. Terwijl voorheen het grondbezit verreweg het aanzienlijkste deel van den rijkdom uitmaakte, was het roerend goed allengs van meer en meer gewicht geworden. De welvaart en de ontwikkeling van de nijvere burgerklasse waren op onbegrijpelijke wijze vooruitgegaan. Geen wonder dus, dat zij haar aandeel in het kiezen der volksvertegenwoordiging met nadruk vorderde; geen wonder, dat men het haar moeijelijk langer kon onthouden. Wat de inrichting der verkiezingen betreft, in hoofdzaak werd er geene verandering in gebracht: even als vroeger moesten de voornaamste belangen, die der landbouwende bevolking, die der kleine en die der groote steden, hare organen vinden in het Lagerhuis. Alleen was er nu veel meer zekerheid, dat ook werkelijk ieder van die klassen haar aandeel zou verkrijgen. De gelegenheid om door middel van omkooperij stemmen te verwerven, was nu wel verminderd, maar niet weggenomen, en welke maatregelen ook later nog door het Huis zijn genomen om er tegen te waken, toch schijnt zij moeijelijk uit te roeijen, zoolang niet de candidaten zelve het middel onvoorwaardelijk en zonder eenig voorbehoud verwerpen, zoolang de publieke opinie er geen groot kwaad in ziet. Ook meene men niet, dat de middelstand nu uitsluitend invloed heeft verkregen, en die van de aristocratie geheel is verdwenen. Dit zou het geval niet zijn, zelfs al was haar door de wet het stemrecht ontnomen. Het aanzien toch, dat zij in het geheele rijk geniet, door roem, rijkdom en verstand, door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vele werkzaamheden, die zij verricht in plaatselijk bestuur en rechtsbedeeling, blijft niet alleen aan de Pairs, maar ook aan den geringen adel een onmiskenbaar gezag over hunne medeburgers verzekeren: een' invloed, die hun moeijelijk zou kunnen worden ontnomen, zoolang niet een volledige ommekeer in de geheele maatschappij was bewerkt.
De gevolgen der Reform hebben hare voorstanders niet teleurgesteld. De kroon is beter geëerbiedigd, nu zij heeft opgehouden zich door allerlei middelen invloed te verschaffen in het Parlement; de aristocratie heeft haren rechtmatigen invloed behouden nu haar een onwettige overmacht is ontnomen, en het Lagerhuis vervult zijne taak als leider en tolk der publieke opinie, nu het beter dan ooit de ware vertegenwoordiging van het volk is geworden. Meer dan ééne wet, sedert tot stand gekomen, kan er van getuigen. Wij wijzen slechts op het herzien der armenwet (1834), welke zoo noodlottig werkte op de welvaart, vooral van den kleinen landbouw, en op de intrekking van de beschermende rechten op het graan, welke misschien tot nu toe onder de pia vota zou hebben behoord, wanneer niet de Reform voorafgegaan en daardoor de overwegende invloed der aristocratie gebroken was. Volmaakt echter was ook nu de vertegenwoordiging nog niet. Men had trouwens niet beweerd een theoretisch volkomen systeem in te voeren, maar alleen de grootste gebreken willen wegnemen of althans zooveel mogelijk onschadelijk maken. Er waren nog altijd zeer kleine boroughs overgebleven, die leden mochten kiezen, terwijl grootere steden op verre na niet een evenredig gewicht in de schaal legden. De arbeidende klasse was nog uitgesloten van het kiesrecht. Van verschillende zijden is er dan ook reeds weêr op aangedrongen, de handen op nieuw aan het werk te slaan. Zelfs heeft zich in het Lagerhuis eene krachtige partij gevormd, die met warmte de overtuiging voorstaat, dat het stemrecht moet worden uitgebreid, en velen erkennen met haar, dat de arbeidende klasse zoozeer is toegenomen - niet alleen in getal, maar vooral ook in gehalte - dat zij op den duur wel niet uitgesloten kan blijven. Zij heeft door verbeterd onderwijs meerdere kennis verworven, door hoogere loonen, eigen inspanning en associatie grootere welvaart bereikt; hare belangstelling in de algemeene zaak is in dezelfde verhouding geklommen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van den anderen kant worden echter de bezwaren niet licht geteld. Wanneer men eens begint, waar zal men dan eindigen? Moet men aan allen het stemrecht geven? Moet wel de klasse, die op de laagste sport van ontwikkeling staat, meêwerken in het besturen van het rijk? Zal men dit dan niet overleveren aan mannen, ter naauwernood berekend om voor zich zelve te zorgen? Verkrijgt niet die klasse door hare getalsterkte eene overmacht, waartegen de overige, al waren zij ook in alle opzichten eensgezind, geen tegenwicht in de schaal kunnen leggen? En zal zij niet, in plaats van te hooren naar verstand en rede, luisteren naar onbezonnen raadgevers; zal zij zich niet door gewetenlooze egoïsten laten om den tuin leiden, zich overgeven aan schreeuwers en volksleiders, die niets dan hun eigen belang zoeken te bevorderen, al is het ten koste van allen en alles? Bezwaren, voorzeker niet van geringe beteekenis. En toch erkent men, dat er iets rechtmatigs in den eisch ligt. Men hoort zich toeroepen: wees voorzichtig, want, wilt gij niet tijdig geven datgene, waarop met billijkheid aanspraak wordt gemaakt, wee u, wanneer met geweld zal worden genomen, wat gij, steunende op uwe overmacht, voor u alleen wilt behouden! Welken weg nu te kiezen? Reeds meer dan eens zijn pogingen aangewend om het moeilijke vraagstuk op te lossen; langs verschillende wegen heeft men getracht een voldoend antwoord te vinden. Maar alle plannen tot hervorming, gedurende de laatste vijftien jaren, door welke partij ook voorgesteld, zoowel in als buiten het Parlement, en hoe zeer ook in sommige opzichten uiteenloopende, zij komen alle daarin overeen, dat de arbeidende klasse meer invloed hebben moet. In verreweg de meeste zien wij echter de vrees uitkomen voor overheersching dier klasse, zoodat meer dan eens maatregelen worden voorgesteld om te zorgen, ‘that the other classes may not be swamped by the working-class,’ zoo als men het noemt; maatregelen, enkel en alleen door die vrees aan de hand gedaan. Een blik op eenige der meest bekende hervormingsplannen zal ons hiervan overtuigen en ons tevens plaatsen ‘au beau milieu de notre question.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Het behoeft niet herinnerd te worden, dat de Reform-Act van 1832 het recht om leden voor de Commons te kiezen, met opzet bij voortduring had gegeven aan de counties, de boroughs en de groote steden, om te zorgen dat de voornaamste belangen in dat hooge lichaam hunne voorstanders zouden vinden. Wanneer hier de landbouw de hoofdbron van bestaan was, - ginds zou het zijn de fabrieknijverheid; wanneer hier het behoud de meeste verdedigers vond, - daar zou de vooruitgang bij voorkeur worden nagestreefd. Mocht in sommige plaatsen een der hoofdbelangen het onderspit delven, elders zou het zegevieren. Men had wel het geheele land in kiesdistricten kunnen verdeelen met de bevolking als maatstaf, maar behalve dat deze inrichting, als zeer theoretisch en geheel nieuw, weinig bijval vond, vreesde men dat de groote steden dan een al te zwaar gewicht in de schaal zouden leggen; was er te veel waarschijnlijkheid dat de leden, die gekozen werden, al te zeer van ééne en dezelfde soort zouden zijn. De schijnbare onregelmatigheid en de weinige evenredigheid had men dus met voorbedacht behouden. De ontwerpen, in 1852 en 1854 door Lord John Russell ingediend, behielden dan ook dezelfde grondslagen, maar stelden (en vooral het laatste) de gelegenheid om 't kiesrecht te verkrijgen ruimer, door niet de huurwaarde alleen als basis te behouden, maar het ook te verleenen aan hen, die eenig vermogen bezaten in roerend goed. Hierdoor zou zeker het getal kiezers zoozeer toenemen, dat in sommige plaatsen de gegoeden de minderheid zouden uitmaken. En men vond het al te hard, als deze geheel met machteloosheid zouden geslagen zijn. Daarom stelde Russell tevens voor, in sommige plaatsen drie leden te laten benoemen, maar zóó, dat ieder kiezer op niet meer dan twee personen mocht stemmen. Volgens den gewonen regel zoude, wanneer b.v. 3000 kiezers ieder op drie candidaten stemden, de grootste helft, 1501, alle drie plaatsen doen vervullen. Wanneer daarentegen ieder kiezer op niet meer dan twee zijne stem mag uitbrengen, zal het getal van 1001 voldoende zijn om een lid te kiezen van de drie. Zoodra dus de minderheid maar in getalsterkte een derde plus een bereikt, is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij in staat haren candidaat in het Parlement te brengen. Deze inrichting wordt voor enkele plaatsen aanbevolen, nl. die, waar de lagere klassen door de uitbreiding van 't stemrecht het overwicht zouden verkrijgen. Maar zij was geheel nieuw, als zoodanig anti-engelsch, en ontmoette algemeenen tegenstand. Tot dusverre was men gewoon geweest eenvoudig de meerderheid te laten beslissen, en nu wilde men ook de minderheden toelaten! Dat scheen vreemd! Verklaarbaar evenwel, wanneer men let op de causa movens. Het uitbreken van den oorlog met Rusland noopte het Parlement de beraadslaging uit te stellen; misschien zou men anders opgemerkt hebben, dat de maatregel - reeds gebrekkig omdat eene minderheid, al was ze ook bijna gelijk aan de helft, toch maar een derde aandeel in de vertegenwoordiging zou krijgen - niet zou werken, zooals Lord Russell had berekend. Immers gesteld: er zijn 2000 kiezers voor 3 plaatsen, dan wordt 't getal uitgebrachte stemmen 4000. Nu kunnen 1200 kiezers hunne stem uitbrengen op drie candidaten, die dan ieder 800 hebben verkregen, en de minderheid van 800 kan ten hoogste evenveel stemmen aan twee bezorgen. Zoodat zij, die minder dan 800 stemmen krijgen, niet gekozen zijn. Het blijkt dus, dat niet een derde van de kiezers, maar twee vijfden noodig zijn om één van de drie vacatures te doen vervullen. Zoolang niet het getal van ⅖ is bereikt, kan eene goed georganiseerde meerderheid hare tegenpartij geheel werenGa naar voetnoot1. Maar reeds was men er op bedacht, het vertegenwoordigen der minderheden tot een algemeenen regel te maken, tot een beginsel te verheffen. In 1853 werd het voorgesteld door James Garth Marshall in eene brochure, uitgegeven in den vorm van een brief aan Lord John Russell. De weg, dien hij wil inslaan, is echter niet die door dezen minister aangewezen. Hij wil den kiezers het recht verleenen, hunne stemmen op één enkelen persoon te vereenigen, ook dan wanneer er meer | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan ééne plaats moet vervuld worden, zóó evenwel, dat zij aan hunne stem des te meer kracht geven, naarmate zij op een kleiner aantal personen wordt uitgebracht. Bij voorbeeld: Wanneer 3000 kiezers twee leden moeten aanwijzen, dan zou volgens de gewone regels de meerderheid van 1501 beide plaatsen vervullen. Maar nu geve men aan die 3000 het recht, hunne stem op één enkelen candidaat uit te brengen, en men late haar dan tellen voor twee. Wanneer nu de 6000 uitgebrachte stemmen tusschen drie candidaten gelijk verdeeld zijn, heeft ieder er 2000. Om dit getal te bereiken zijn 1000 kiezers noodig. Zoodra hier nu nog één bijkomt, is hij gekozen, en het blijkt dus, dat de minderheid, zoo zij maar één derde te boven gaat, een aandeel in de vertegenwoordiging verkrijgt. Het zou echter niet billijk zijn haar de helft te laten kiezen. Daarom moet ieder district niet twee, maar drie leden afvaardigen, dan zal de minderheid, zoodra zij een derde bedraagt, één lid in 't Parlement kunnen brengen en dus verkrijgen wat haar naar recht en billijkheid toekomtGa naar voetnoot1. Wij willen nu voor het oogenblik aannemen, dat het geven van een aantal vertegenwoordigers aan de minderheid naar evenredigheid van hare getalsterkte op een juist beginsel steunt; maar dan valt ons toch, zoowel in het voorstel van Lord Russell, als in dat van Marshall, in het oog, de weinige consequentie, waarmeê men dat beginsel heeft volgehouden; immers, waar de minderheid kleiner is, dan de door hen gestelde grens, zou zij reden hebben zich te beklagen, omdat zij tot zwijgen is gebracht. Bovendien heeft ieder der stelsels een eigenaardig gebrek. Russell nl. geeft aan de minderheid een te gering, Marshall een te groot aandeel in verhouding tot hare getalsterkte. Beide meenden, dat een derde der kiezers ook een derde der leden zal benoemen; maar beide hebben zich vergist. Wie de berekening van Marshall nagaat, zal spoedig tot de conclusie komen, dat de minderheid, zoodra zij maar één meer telt dan een vierde, in werkelijkheid een derde der leden kiest. Stel 3000 kiezers en 3 vacatures, dan wordt het totaal der uitgebrachte stemmen 9000. Indien deze over 4 candidaten verdeeld zijn, krijgt ieder 2250 stemmen. Wie hier nog één bij heeft, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is gekozen. Om echter 2250 stemmen uit te brengen, zijn er noodig een derde van dat getal, en dus 750 kiezers, of precies een vierde van 3000. Ergo, een vierde van de kiezers plus één zijn in staat een derde van de vacatures te vervullen. Het is vreemd, dat Marshall zelf dit niet heeft ingezien, en onbegrijpelijk, dat Grey, die zich niet heeft vergist, niet tot het besluit komt, dat het stelsel op eene onjuiste berekening steunt, maar het zelfs nog aanbeveelt. Ook de Edinburgh ReviewGa naar voetnoot1 hecht hare goedkeuring er aan, voornamelijk om het ware principe: het eerbiedigen van de rechten der minderheid - en heeft wellicht er veel toe bijgedragen, dat de aandacht er meer algemeen op werd gevestigd. Toen voor een paar jaren in Frankfort a.M. eene herziening der Grondwet aan de orde was, werden ook daar de nieuwe voorstellen aan een nader onderzoek onderworpen. Zelfs werd er nog een derde middel aan de hand gedaan door Dr. Gustav Burnitz en Dr. Georg Varrentrapp, dat, zoo als zij meenden, op naauwkeuriger berekening steunde en met meer zekerheid tot het beöogde doel zou leidenGa naar voetnoot2. Men moet niet alleen letten - zoo spreken zij - op het getal stemmen, dat op ieder candidaat wordt uitgebracht, maar ook op de rangorde, waarin dat door de kiezers is gedaan. Bij elke verkiezing toch zullen altijd ook door de voorstanders van een en dezelfde partij, bewust of onbewust, de aanbevolen candidaten onderling worden vergeleken en niet allen door ieder even hoog worden geschat, 't zij in het algemeen, 't zij met het oog op bijzondere omstandigheden. Door de verkiezing zal op twee manieren blijken hoe hoog ieder is geschat, nl. 1o uit het getal stemmen, dat op hem is uitgebracht, en 2o uit de plaats die hem in de rangorde is toegeschreven. Wanneer men nu deze twee aanwijzingen met elkander in verband brengt - en dit is gemakkelijk: men deele het getal stemmen door het cijfer dat den rang uitdrukt, waarin zij zijn uitgebracht, - dan weet men nauwkeurig welke candidaten bij de kiezers de sterkste ondersteuning hebben gevonden. B.v. wanneer er drie partijen zijn, de eene ter sterkte van 1500, de tweede van 900 en de derde van 600 kiezers, dan verkrijgt men de volgende resultaten: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zullen, wanneer er gekozen worden
Wanneer men deze berekening inziet en de uitkomsten vergelijkt, dan moet men, dunkt mij, erkennen, dat de methode niet onaardig gevonden is. Wij willen echter ook gaarne zien, welke de resultaten zijn, wanneer er minder dan 6 vacatures moeten vervuld worden. Van de twee plaatsen valt aan partij A ten deel 1, aan B ook 1. Van de drie plaatsen aan A 2, B 1; van de 4 aan A 2, B 1, C 1. Zoodat de evenredigheid in deze gevallen nog al iets te wenschen overlaat. Zij worden dan ook door de voorstellers niet meêgedeeld, zeker voorzichtigheidshalve. Jammer dat juist de kleinste getallen onze grootste belangstelling opwekken, omdat de kiesdistricten zeer uitgebreid moeten zijn, wanneer men vele plaatsen door dezelfde kiezers wil doen vervullen: en daartegen - het is bekend - bestaan gewichtige bezwaren. Evenwel - en dit is eene afdoende bedenking - het geheele beginsel, waarop de methode is gebaseerd, is eene fictie, die alleen een' schijn van waarheid heeft. Immers, het is waar, de rangorde, waarin de kiezer de namen opschrijft van de per- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonen die hij het liefst zou gekozen zien, duidt somtijds, misschien meestal aan, wien hij het hoogst stelt, wien hij dan wenscht te laten volgen, enz. Tot zoover hebben de beide doctoren gelijk. Maar het is zuiver willekeur, aan te nemen, dat de kiezer tweemaal liever No. 1 wil gekozen zien dan No. 2, driemaal liever dan No. 3, etc. In zeer vele gevallen zal het hem tamelijk onverschillig zijn, daar hij toch in de eerste plaats allen verlangde te kiezen. Stellig verkondigt men eene onwaarheid door te beweren, dat de kiezers X, die 900 eerste stemmen had, liever hebben dan Y, die 1500 stemmen op zich vereenigde, maar op No. 2, en dus maar van halve kracht. Zelden zal dus de verhouding, in de bovenstaande berekening als basis aangenomen, met de waarheid in overeenstemming zijn. En al ware het mogelijk eenen maatstaf aan te nemen op den grondslag der plaatsorde, waarom dan niet er voor gehouden, dat de kiezer, die No. 1 tweemaal liever had dan No. 2, ook dezen tweemaal liever heeft dan No. 3, en zoo voort? Waarom den deeler niet laten klimmen in eene geometrische reeks, als 2. 4. 8. 16. enz., in plaats van in eene arithmetische? Misschien is dit den uitvinders niet in de gedachte gekomen; misschien hebben zij de andere inrichting verkozen, omdat die hen zou helpen met meer gewenschte uitkomstenGa naar voetnoot1. Dit alles ech- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter neemt niet weg, dat de minderheid - vooral wanneer de verkiezing in eene enkele stad plaats heeft, zoo als Frankfort - meer kans heeft om een aantal vertegenwoordigers te kiezen, dan haar onder het nu gevolgde systeem is gegeven. Nog blijft er evenwel een groot bezwaar tegen de toepassing. De partijen nl. kunnen zich zonder moeite zóó organiseren, dat alle maatregelen ijdel zijn. Een deel moet dan X bovenaan plaatsen, een deel Y en een deel Z, dan zal de meerderheid, wanneer de rollen goed zijn verdeeld, alle minderheden uitsluiten. Maar wij moeten weêr tot Engeland terugkeeren. Earl Grey dan geeft, zoo als wij reeds met een enkel woord vermeld hebben, zijne goedkeuring aan de methode van Marshall: het laten cumuleeren der stemmen. Dit verschaft hem echter nog geen voldoende zekerheid voor het gevaar, dat de arbeidende klasse een overwegenden invloed zal verkrijgen. Het zal daarom beter zijn, haar wel het stemrecht te geven, maar slechts een beperkt getal vertegenwoordigers door haar - des noods bij verkiezing met een trap - te laten benoemen. Bovendien kunnen de gegradueerden een aantal leden naar het Lagerhuis zenden. De eerste dezer beide maatregelen is zeker zeer gevaarlijk. Wanneer een aantal leden uitsluitend door de arbeidende klasse is afgevaardigd, zullen zij zich licht beschouwen als aangewezen om alleen of bij voorkeur te waken voor de belangen dier klasse. Komen er onderwerpen ter sprake, die meer of min hiermede in verband staan, b.v. het bedrag en de heffing van belastingen, het uitzetten of inkrimpen der staatsuitgaven en zoo vele andere, dan zullen zij waarschijnlijk ééne | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijn trekken en een aaneengesloten partij vormen. Ongelukkig kan men niet verwachten, dat zij altijd het recht aan hunne zijde hebben; de meerderheid kan van hen in opinie verschillen; zelfs zullen zich gevallen voordoen, dat zij geheel alleen staan tegenover alle anderen. En dan staat de deur open voor een zeer gevaarlijk antagonismus. Men waant zich verongelijkt, men meent reden tot misnoegen te hebben, en moeijelijk zal men zich weêrhouden om met luider stemme tot geheel het volk de vraag te richten, of het rechtmatig is, dat de vertegenwoordigers van millioenen moeten zwichten voor die van eenige duizenden; dat de vertegenwoordigers van de kracht der natie moeten onderdoen voor die van enkele geprivilegieerde klassen. Geen beter manier is er te vinden, om ontevredenheid en verbittering op te wekken! En wie weet, of het beroep op het getal niet spoedig zal veranderen in een beroep op de kracht! Ook de tweede maatregel schijnt aan bedenking onderhevig; immers wanneer men door gegradueerden een getal leden laat kiezen, zal men nijd en afgunst verwekken bij de overigen, die hen spoedig als eene geprivilegieerde klasse zullen beschouwen. Zijn dus deze plannen gebrekkig, - het beginsel om een krachtigen invloed te verschaffen aan hen, die door hunne opvoeding eene grootere bekwaamheid hebben verkregen en dus beter in staat zijn over de waarachtige belangen der natie te oordeelen, dat beginsel zou meer bijval vinden. Op eene merkwaardige wijze is het uitgewerkt en uitgebreid door George HarrisGa naar voetnoot1. Deze verlangt, dat er een eind kome aan het heerschen der meerderheid. Het getal voorstanders eener meening alleen kan haar niet tot de ware maken. Wel behoort ieder lid van den staat eene stem te hebben en moet elke census worden afgeschaft; maar men kan de stemmen zóó verdeelen, dat ieder waarachtig belang, 't welk in den boezem van het volk leeft, zijn billijk aandeel in de vertegenwoordiging krijgt, en wel rechtstreeks, zonder omwegen. De vraag is maar: welke zijn de hoofdbelangen? Harris telt er zes, en wel: 1. De Deugd, 2. het Verstand, 3. de Orde, 4. de Rijkdom, 5. Handel en Nijverheid. 6. de Rechten, waarbij 't geheele volk belang heeft en bovenal de armere klassen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hij ontkent geenszins, dat b.v. de deugd en zelfs de overige hare vertegenwoordigers ook nu vinden - maar het is niet voldoende, dat dit min of meer bij toeval zoo is; men moet haar openlijk de plaats gunnen, die haar toekomt. Hoe wordt nu dit systeem in praktijk gebracht? Wie zijn dan juist geschikt om de vertegenwoordigers van elk dier belangen te kiezen? zal men vragen. Het antwoord laat zich niet wachten. De representanten van de deugd worden gekozzen door de geestelijken; die van 't verstand door de gegradueerden; die van de orde door de juristen; deze toch zijn goed bekend met de constitutie, enz. Dan komen de vermogenden (vooral de grondbezitters), de handel en eindelijk ook de lagere standen. Alles wordt met de noodige naauwkeurigheid uitgerekend, zoodat ieder een behoorlijk getal krijgt. Met dit systeem is de geheele questie der minderheden opgelost op eene bevredigende wijze. Immers zoodra alle belangen van genoegzaam gewicht vertegenwoordigd zijn, zullen zich ook de minderheden kunnen verheugen in de gelegenheid om zich te laten hooren, en het zal dus onnoodig zijn nog maatregelen te nemen om haar in het bijzonder eenige plaatsen te verzekeren. Ook zal de omkooperij verdwijnen; want de kiezers der vijf eerste klassen zijn zeker niet vatbaar voor deze ondeugd; die uit de zesde worden zóó talrijk, dat men zich bezwaarlijk door geldsommen een voldoend aantal stemmen zou kunnen verschaffen. Daarenboven - en dit is niet gering te schatten - wordt alle vrees voor het overwicht der getalmeerderheid ijdel; b.v. in eene borough of county, waar 1000 personal-voters (degenen die eene stem hebben, alleen omdat zij burgers zijn) gevonden worden, 500 professional-voters (geestelijken, juristen, enz.), en 250 property voters, wordt elk dezer klassen afzonderlijk vertegenwoordigd, terwijl anders de eerste stellig den invloed van alle overigen zou reduceeren tot nul. De heerlijkste praktische resultaten verdringen dus elkander, en dit kon men ook verwachten van eene theorie, die op den eenig waren grondslag is gebouwd! Gaarne zou men eene zoo eenvoudige, ik zou haast zeggen eene zoo naïve theorie met rust laten; het is bijna hardvochtig haar nader te toetsen aan de waarheid, en - misschien is het wel onnoodig! Daarom slechts een paar opmerkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 210]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De classificatie der zes hoofdbelangen zullen we niet aanroeren; alleen vragen we: waarom zal juist de deugd worden vertegenwoordigd door de geestelijken? We zullen ons niet vermeten om te ontkennen, dat zij misschien in meerdere mate nog dan andere standen haar ter harte nemen; maar hebben zij haar uitsluitend in pacht? En waarom zullen alleen juristen de orde representeeren? Daartoe is toch kennis van constitutiën en wetten niet het eenige vereischte? Maar het zou er toch treurig uitzien, wanneer bij eene stemming in het Parlement de vertegenwoordigers der geestelijken eens de nederlaag leden, want dan zou de deugd verdrukt worden! Dat zal toch wel ongeoorloofd wezen! En hoe, wanneer de orde eens werd verslagen of het verstand! Waar zou het heen? Niet licht zal men ooit eene theorie vinden zóó volkomen, of in de uitvoering moet eenige ruimte voor willekeur overblijven, daar anders het bepalen van grenzen onmogelijk wordt. Maar bij Harris heeft willekeur den boventoon. In het getal leden, dat aan iedere rubriek wordt toegewezen; in het classificeeren der belangen niet minder. Trouwens, dit laatste is onmogelijk zóó te doen, dat aan allen wordt gegeven, wat hun toekomt, zelfs niet bij benadering. Onwillekeurig komt iemand de vraag op de lippen: hoe men toch in ernst zulk eene theorie kan verdedigen. Misschien is het gewaagd een antwoord te geven, dat uit den aard der zaak altijd slechts eene conjectuur blijft; maar ons zou het niet bevreemden, als Harris begonnen is met na te gaan, welke soort van lieden bij voorkeur de meerderheid in het Parlement dienen uit te maken, en in plaats van dit gulweg te bekennen, daarna is gaan zoeken naar eene theorie, met wier resultaten men wel zou moeten komen juist tot hetgeen hij wenschelijk oordeelde. Het gebeurt wel meer, dat men onder de vlag van fraaije beginselen de middelen binnensmokkelt, die men meent 't best te kunnen gebruiken! Wil men zekerheid, dat de arbeidende stand niet te veel macht krijge, dan is in allen gevalle hetgeen John Stuart Mill aanraadt, veel rationeeler. De vraag, of, en zoo ja, hoe, minderheden haar aandeel in de vertegenwoordiging verkrijgen moeten, valt bij hem weg, daar hij aan ieder persoon de gelegenheid verschaft, zijne stem zóó uit te brengen, dat zij niet wordt weggeworpen, indien er in 't geheele land maar genoeg kiezers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden gevonden, die het met hem eens zijn. Hoe hij dit wil regelen, zullen wij later zien. Hier moet ter sprake worden gebracht de wijze waarop hij aan de hoogere klassen der maatschappij een voldoenden invloed in het Parlement wil verzekeren. Ziehier waarop zijn betoog neêrkomt: Wenschelijk is het, dat, althans op den duur, ieder onderdaan - ook de vrouwen - eene stem hebbe in het beraadslagen en beslissen over de belangen, die hem van zoo nabij raken. Maar daaruit volgt nog geenszins, dat ieders stem een even zwaar gewicht behoort in de schaal te leggen. In het dagelijksch leven toch heeft een man van talent en kennis meer gezag - en terecht - dan een onwetende en onbeschaafde; een braaf en eerlijk man bezit krachtiger invloed dan een deugniet zonder karakter. Zoo zij het ook in het besturen van den staat. In het dagelijksch leven mag het moeijelijk zijn uit te maken, aan welke zijde de meeste kennis, de hoogste deugd aanwezig is, vooral wanneer men maar enkelen tegen elkaâr kan vergelijken; wanneer er echter groote getallen voorhanden zijn, kan men in den regel met vrij groote kans op nauwkeurigheid een oordeel vellen. Daar allen er belang bij hebben dat de beslissingen aan goede handen worden toevertrouwd, zal niemand ontevreden zijn, wanneer de besten er den meesten invloed op hebben. De vraag blijft nog maar, hoe zal men kunnen uitmaken, aan welke stemmen men het meeste gezag moet toekennen. In zeker opzicht kan het vermogen dienen om ons te leiden, voor zooverre namelijk mag worden aangenomen, dat het bezit van eenigen rijkdom de waarschijnlijkheid meêbrengt van eenige bekwaamheid. Dit criterium is echter verre van volmaakt. Lang niet altijd gaat hoogere ontwikkeling gepaard met grooteren rijkdom. Wilde men dus de stem versterken, naarmate het vermogen grooter is, dan zou men zeer onrechtvaardig zijn, ja haat en nijd verwekken, want de mensch heeft afkeer van een gezag, dat alleen op rijkdom steunt, terwijl hij eerbied heeft voor bekwaamheid en kennis. Maar hoe deze op eene geschikte wijze te beoordeelen? - Een vast, overal bruikbaar criterium is moeijelijk te vinden. Maar men verkrijgt reeds eenige zekerheid, wanneer men let op iemands beroep of betrekking: bij voorbeeld, in het algemeen zal een arbeider minder ontwikkeld zijn dan de fabriekant, voor wien hij werkt; een groothandelaar zal meer verstand van zaken hebben dan zijn pakhuisknecht, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zoo voort. Men zou dus reeds kunnen beginnen met het geven van twee of meer stemmen aan hen, die een tijd lang een zeker beroep hebben uitgeoefend. Zoo ook aan hen, die aan de een of andere inrichting een voldoend examen hebben afgelegd of een akademischen graad bezitten. Bovendien kon men aan ieder, die zich aanmeldde, de gelegenheid verschaffen een examen af te leggen, waardoor hij een hooger recht kon verkrijgen. De regeling der bijzonderheden zou niet aan overwegende bezwaren onderhevig zijn. Alleen denke men er aan, de kracht der stemmen niet zoozeer te vermeerderen, dat aan de meer ontwikkelden bij uitsluiting alle macht worde verleend, want dan zou men weêr tegenover de anderen onrechtvaardig zijn. Niemand moet en zal reden hebben van ontevredenheid, als men maar allen met dezelfde maat meet, en ook aan de armsten de gelegenheid geeft, zich een vrij sterken invloed te verschaffenGa naar voetnoot1. Tot een gelijksoortig resultaat leiden de beschouwingen van den Edinburghschen Hoogleeraar James Lorimer, schoon hij langs een anderen weg er toe komt. Het hoogste doel dat men zich bij de inrichting van het verkiezingswerk moet voorstellen, is volgens dezen schrijver ‘that the representative body should be the image of the represented.’ Om dit te bereiken, moet men aan iederen burger op de samenstelling der volksvertegenwoordiging eenen invloed geven, evenredig aan dien, welken hij in de maatschappij uitoefent. Hoe hem dien te verschaffen? Kennis en ontwikkeling alleen als maatstaf aan te nemen, zoo als Mill aanraadt, is onvoldoende; immers ook het vermogen verschaft een invloed, dikwijls nog veel sterker dan die van het verstand: een onbeschaafde landjonker heeft er vrij wat meer dan een uitnemend ontwikkelde klerk of winkelbediende. Toch is het vermogen niet het eenig criterium. Trouwens, indien men dat aannam, zou de regering ras in eene oligarchie ontaarden, want van de honderd stemmen zouden er ongeveer 4 komen aan de arbeidende klasse, 13 aan den middelstand en wel 83 aan de hoogste. Men late dan - om het Parlement werkelijk te doen zijn den ‘spiegel der natie’ - al de invloeden, die in de maatschappij werken, in dezelfde verhouding werken op de samen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelling van dat lichaam. Men beginne met iederen burger ééne stem te geven, en voege er meer bij, naarmate hij in jaren en dus in wijsheid en ondervinding toeneemt. Bekleedt hij eene hooge betrekking, oefent hij een beroep uit, dat hem aanzien verschaft, of hebben zijne medeburgers getoond hem hun vertrouwen waardig te oordeelen; heeft hij bewijzen van bekwaamheid gegeven, of bezit hij een vermogen, dat hem invloed verzekert, dan geve men hem om elk dezer redenen zooveel te meer stemmen. Vereenigt een enkel persoon deze hoedanigheden alle in zich, dan mag hij een sterken invloed op de verkiezingen hebben. Zoo kan b.v. een kiezer hebben
't welk dan het maximum zou zijn. Deze methode beveelt zich dus aan, vooreerst daardoor, dat zij - we hebben het meermalen hooren aanvoeren - op eene onberispelijke theorie is gebouwd en verder door haar heilzaam resultaat: voldoend tegenwicht tegen de getalsterkte van de minder ontwikkelden. Tot zoover Lorimer. Zijn laatste argument moeten we reeds dadelijk in volle kracht aannemen. Inderdaad het is een lust om te zien hoe volkomen de invloed der arbeidende klasse is geneutraliseerd, of liever tot nul is gereduceerd! Wanneer allen gelijke stemmen hadden, zouden er in Engeland ongeveer 4 komen aan de hoogste klasse, 32 aan den middelstand en 64 aan de arbeidende klasse: het zijn de cijfers van Lorimer zelven. Neemt men nu maar aan, dat de kiezers uit den middelstand ieder tweemaal zooveel stemmen hebben dan de arbeiders, dan is alle macht van deze reeds verdwenen en de aristocratie is nog daar om de nederlaag volkomen te maken! Men ziet het, hij gaat nog verder dan Mill! Wie van deze twee zijne theorie het best verdedigt, willen we in het midden laten, daar de eene zoo goed als de andere onbruikbaar is wegens het gebrekkige der criteria, die zij aanbevelen. De bekwaamheid. Deze zal door middel van examens moeten worden beöordeeld. Nu is zeker een examenstelsel op zoo | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote schaal nog al lastig. Niet minder wellicht het vaststellen van den aard der bekwaamheden, waarvan bewijzen zullen verlangd worden, vooral indien het waar is, dat hier meer eene algemeene ontwikkeling, een helder begrip, een juist oordeel behoort in aanmerking te komen, dan de kennis van bepaalde vakken. Maar het middel schijnt ook gevaarlijk, omdat het aan de regeering een machtig wapen in handen geeft. Zij zal zeer licht tot examinatoren benoemen mannen, die hare richting zijn toegedaan, en deze zullen, ook bij een eerlijk streven naar waarachtige onpartijdigheid, onbewust en onwillekeurig geneigd zijn, aan diegenen de meeste rechten toe te kennen, wier geest is ontwikkeld in de richting, die ook zij volgen. En dan zou de inrichting spoedig algemeen wantrouwen verwekken en in discrediet geraken, maar dan zouden ook de dagen van haar leven weldra geteld zijn. Eindelijk is er nog één bezwaar, dat van niet geringe beteekenis is, en wel dit. Een goed geleid examen kan ten opzichte der kennis van den adspirant altijd eenigen waarborg opleveren. Maar kennis is niet het eenige, misschien niet het voornaamste, dat hier wordt vereischt. Het karakter, de eerlijkheid, de deugd van den kiezer zijn zeker niet minder op prijs te stellen; wil men de bekwaamsten den meesten invloed toekennen, men zal zeker hetzelfde aan de braafsten niet weigeren. Ongelukkig schiet hier het talent van examinatoren - hoe groot ook - te kort. Het vermogen en de betrekking die men bekleedt. Het is waar wat Lorimer zegt: zij verzekeren in de maatschappij eenen invloed, die niet te miskennen, niet licht te rekenen is. Maar daaruit volgt volstrekt niet, dat hij, die zich in het bezit er van kan verheugen, nog daarenboven voor het benoemen van volksvertegenwoordigers een evenredigen invloed behoort te verkrijgen. Immers juist door zijn vermogen en door zijne betrekking - ook door kennis en karakter - zullen zijne woorden met vertrouwen door zijne medeburgers worden gehoord en velen hunner zullen zich in menig opzicht door hem laten leiden. Wanneer hij spreekt over de belangen van den staat, kan hij verzekerd zijn, dat men naar hem zal luisteren, en weet hij de gronden waarop zijne overtuiging steunt met eenige klaarheid uiteen te zetten, geen twijfel, of hij zal - gemakkelijker dan een ander - menigeen overreden. Daartoe behoeft hij zich niet op den voorgrond te plaatsen, eene niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan gewone belangstelling in de publieke zaak is noodig: dagelijks zal hij, zonder er aan te denken, werken op hen met wie hij omgaat en verkeert. Geene wet behoeft hem dus den invloed, die hem toekomt, te verschaffen of te verzekeren; immers hij is reeds in het bezit er van, en zal er in blijven, zoolang zijne positie dezelfde is. Gaf men hem daarenboven eene grootere stemkracht, men zou niet doen gelden den invloed, die in de maatschappij werkt, maar hem verdubbelen. En dit wordt door niemand verlangd, door niemand verdedigd. Veel te veel evenwel worden die altijd werkende krachten over het hoofd gezien. En dit is, naar onze overtuiging, de cardinale fout, waarin de verschillende voorstanders van de rechten der minderheden vervallen. Zij vreezen de overmacht van eene enkele klasse en nog wel van de minst ontwikkelde. Indien deze werkelijk geheel op zich zelve stond, en alle overige leden de maatschappij voor altijd tot zwijgen en stilzitten waren veroordeeld - niet alleen wanneer het op stemmen aankomt, maar ook in het dagelijksch leven - dan, ja! zou er groot gevaar bestaan, dat de regeering in verkeerde handen kwam. Men bedenke echter, dat de werkelijkheid geheel anders is. Die drie klassen in de maatschappij, waarvan men zoo dikwijls spreekt, alsof zij ieder op zich zelve stonden, vloeijen onmerkbaar in elkander; er is geen scherpe grens te trekken tusschen de eene en de andere; zij hangen innig met elkaâr zamen. Toen voor ruim dertig jaren de Reform Bill in Engeland het overwicht van de aristocratie verplaatste naar den middelstand, vreesde men ook voor overheersching van dezen, en stelde zich er de droevigste gevolgen van voor. Maar de welverdiende invloed der aristocratie werd niet vernietigd; hij bleef bestaan en de uitkomst heeft bewezen, dat alle vrees ongegrond was. Men had er niet aan gedacht, dat de publieke opinie, die groote kracht, gevormd wordt, niet door de minder ontwikkelden, maar juist door hen die hooger staan. Ook nu is die zoogenoemde niet ontwikkelde arbeidende stand daar, waar hij gegronde aanspraak maakt op het stemrecht, genoeg ontwikkeld, om in te zien, dat hij zich zelven het meest zou benadeelen door zich tegenover zijne meerderen te stellen. Laat u dus niet zooveel angst inboezemen door het schrikbeeld: overheersching door de numerieke meerderheid, de domme kracht van het getal. Of - indien die angst werkelijk reden van bestaan heeft (wij zijn hier niet geroepen, dit te beoordeelen), dan blijkt daaruit zonneklaar, dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de arbeidende klasse nog niet geschikt is, om over de hoogste staatsbelangen mede te spreken. Waar dit het geval is, onthoud daar het stemrecht aan allen, die het verkeerd zouden gebruiken! Dit schijnen de groote voorstanders van het vertegenwoordigen der minderheden, zelfs Mill, te hebben vergeten. Wel niet allen om dezelfde redenen, maar toch allen verlangen zij het stemrecht uit te breiden, doch nemen terug met de eene hand wat zij op hetzelfde oogenblik met de andere wilden geven. Dit doet vermoeden, dat zij òf te veel gaven, of ten onrechte terugnamen; wat van beiden het geval is, doet hier niets ter zake: wij hebben een voor ons onderzoek voldoend resultaat verkregen, en wel, dat zij, die eene vertegenwoordiging der minderheden verlangen om tegen de numerieke overmacht van de laagste klassen een tegenwicht te verkrijgen, gezocht hebben naar iets, wat niet behoefde gevonden te worden, eenvoudig daarom, omdat zij aan die klassen het stemrecht moesten onthouden, zoolang het haar niet veilig kan worden toevertrouwd. Dat ieder burger, alleen omdat hij burger is, het absoluut recht heeft, om mede te werken tot het besturen van zijn land, beweert men niet: zelfs de grootste voorstanders van het algemeen stemrecht willen uitsluiten degenen die niet lezen en schrijven kunnen. Maar krachtige argumenten ten gunste er van worden aangevoerd. Daaronder bekleedt eene eerste plaats, en vooral door Mill wordt het met nadruk ontwikkeld, dit: dat de belangstelling in het heil van den staat veel grooter wordt, wanneer men zelf er toe medewerkt; dat het recht hiertoe eene opwekking is tot nadenken ook over den voorspoed onzer medemenschen en dat het dus zoowel op de intellectueele als op de moreele ontwikkeling der individuen zeer heilzaam zal werken. Men moet hulde doen aan het schoone doel, waaraan Mill het stemrecht wil dienstbaar maken - maar daardoor wordt zijn argument niet afdoende. Immers de eerste vraag, die men zich moet stellen, is deze: hoe dient men den regeeringsvorm in te richten, opdat het land zoo goed mogelijk bestuurd worde? Hiervoor wijken alle verdere vragen op den achtergrond. En nu is het zeker voor geen tegenspraak vatbaar, dat het land slecht zal worden bestuurd, wanneer het wordt geregeerd door mannen, niet voor die taak berekend. Het is uitstekend, den invloed van ieder burger zoo groot mogelijk te maken, ook vooral om zijne ontwikkeling te bevorderen; maar men be- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
denke: ‘de staat is geen corpus vile, juist goed genoeg voor de experimenten van onbekwamen’; men trachte die ontwikkeling op andere wijze te bevorderen, en niet ten koste van de hoofdzaak: een goed bestuur. Breid dus het stemrecht uit zoo ver mogelijk, maar niet tot diegenen, die er naar alle waarschijnlijkheid een slecht gebruik van zullen maken; immers zij zelve zouden per slot van rekening het slachtoffer worden, even goed als hunne medeburgers.
Al is nu ondertusschen het motief, waarom men gezocht heeft naar eene nieuwe methode om de minderheden hare vertegenwoordigers te verzekeren, verkeerd, dan kan toch nog het beginsel, waarop men zich beroept, wel waar zijn, het beginsel, dat de minderheid moet worden gehoord in de discussie en eerst daarna tot gedwee volgen kan worden veroordeeld. - Wie daaraan wil te kort doen, is zeker niet op den rechten weg. Trouwens wij loopen nog geen gevaar van te verdwalen. De vraag was eigenlijk deze: wordt dat beginsel verwaarloosd bij de nog altijd bestaande inrichting, de verdeeling van het rijk in counties, boroughs en steden, die ieder een gering aantal leden kiezen? Of wordt het wellicht bij eene der voorgestelde methodes trouwer gevolgd? Zóó gesteld, is de vraag nog een antwoord overwaardig. Indien het geheele land slechts één groot kiesdistrict was, dat alle leden voor het Lagerhuis moest aanwijzen, dan zou ééne partij, zoodra zij meer dan de helft der kiezers tot aanhangers had, alles kunnen beslissen en de minderheid volkomen tot zwijgen brengen. Zoo ook wanneer men het bestuur eener stad moet verkiezen, schoon daar niet zoo licht sprake zal zijn van richtingen of partijen, die min of meer scherp tegen elkander overstaanGa naar voetnoot1. In een land echter, dat in eene menigte onderling verschillende kiesdistricten is verdeeld, zullen zeer waarschijnlijk de staatkundige partijen zóó verdeeld zijn, dat hier deze, daar de andere, het overwicht heeft, ten minste zoodra zij van eenige beteekenis is. Ook de velerlei belangen loopen zeer uiteen; wat in de eene streek gering wordt geacht, stelt men elders op hoogen prijs; en dit verschil zal zijne uitwerking op de verkiezingen niet missen. Een gevoelen, dat zich in geen district de meerderheid heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen verschaffen, heeft waarschijnlijk slechts een geringen aanhang; het blijft dus buiten de vertegenwoordiging, zoolang het dien niet verder heeft uitgestrekt. Maar, zegt de tegenpartij, al die waarschijnlijkheden willen we aannemen, zelfs niet in twijfel trekken, en toch, wanneer in het district A de minderheid vóór de discussie tot zwijgen wordt veroordeeld, doet men haar onrecht aan, en wanneer nu dezelfde partij, waartoe zij behoort, in B. de meerderheid verkrijgt, dan wegen de resultaten tegen elkander op, maar dan is het eerste onrecht niet goed gemaakt door het tweede; integendeel, men heeft dubbel gezondigd en de schade is er des te grooter om: ‘un mal donné pour correctif à un autre mal ne saurait tenir lieu de remède.’ Nu wordt dus de strijd in waarheid een strijd van beginselen! De zware zonde is het stilzwijgen aan de minderheid opgelegd. Dezelfde zonde echter begaan Lord Russell en Marshall en wie meer den handschoen voor de minderheden hebben opgenomen. Het principe toch blijft er hetzelfde om, al bedraagt zij een derde of een vierde of nog minder. Wil men met beginselen strijden - uitstekend! maar men geve een stelsel aan, waar zij ongedeerd blijven, en plegen niet dezelfde zonde, al is het in geringere mate, die men aan een ander verwijt. Bij nader inzien blijkt het echter ook, dat het onrecht niet zoo grievend is, als men het wel doet voorkomen. De minderheid in A. is in zooverre tot zwijgen gebracht vóór de beraadslaging, dat zij zich in het Parlement niet kan doen hooren; in het district echter is aan de verkiezing ook wel degelijk eene discussie voorafgegaan; daar is ook door de kiezers gedelibereerd, en zij behoefden niet dan na rijp beraad eene beslissing te nemen, en hierdoor verliest het verwijt veel van zijne kracht. Eindelijk schijnt de beslissing der meerderheid in ieder district uit een theoretisch oogpunt de voorkeur te verdienen. De kiezers behooren zich af te vragen, wie naar hunne wijze van zien het best in staat is, niet om voor hunne belangen alleen te vechten, maar om te zorgen, dat het geheele land goed bestuurd worde. Indien allen het over de personen eens zijn, is er natuurlijk geen twijfel. Wanneer er echter verschil van gevoelen bestaat - en dit zal bijna altijd het geval zijn - dan is het waarschijnlijk, dat de beste hoedanigheden van verstand en karakter in het bezit zijn van hen, bij wie zij naar het oordeel der meeste kiezers (die vooraf alle middelen kunnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aanwenden om zekerheid te verkrijgen) in de grootste mate worden aangeteoffen. Moesten daarentegen de afgevaardigden te velde trekken om boven alles en vóór alles de belangen van hunne kiezers te verdedigen en te bevorderen, of werden zij door hunne constituenten voorzien van een mandat impératif, dan zou men misschien met meer grond kunnen eischen, dat niet alleen de belangen van de meerderheid, maar ook die van de wellicht bijna even sterke minderheid, hunnen tolk zouden vinden. Om meer dan ééne reden dus laten ons de verschillende middelen, voorgesteld om de minderheden haar aandeel in de volksvertegenwoordiging te verzekeren, onbevredigd, voornamelijk: Omdat, waar zij moesten strekken tot een tegenwicht tegen volksovermacht, de fout lag in te groote uitbreiding van het stemrecht - niet in het verachten der minderheid. Omdat, kan er tegen het beginsel om in ieder distrikt de meerderheid te laten beslissen een verwijt worden gericht, dat verwijt zich laat terugwerpen op de tegenpartij; daar de minderheid zich bij de discussie, die aan de verkiezing voorafgaat, wel degelijk kan doen hooren. Omdat het in theorie juister is, de beslissing te doen afhangen van de meerderheid. En dat ook de bijval, dien de voorgestelde maatregelen in Engeland hebben gevonden, niet groot schijnt te zijn, toonen de Reform-ontwerpen, in 1860 door Lord Derby, in 1859 en 1866 door Lord Russell ingediend, welke zich aan het oude systeem houden. Mogelijk is het evenwel, dat er een andere weg te vinden is, waarlangs men het groote doel kan bereiken: wegneming van alle gebreken. Werkelijk heeft men eene inrichting uitgedacht, die, zooals men zich voorstelt, het ideaal vrij nabij komt. Wij laten de hoofdtrekken volgen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.‘Alle mogelijke kiesstelsels blijven gebaseerd op willekeur en zullen gebrekkig werken, zoolang niet aan ieder individu de hem toekomende invloed wordt vergund; zoolang men in plaats | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daarvan aan zijn streven alleen dan eenige kans op goed gevolg belooft, wanneer hij zich bij eene der partijen aansluit.’ Dit is het vonnis, dat Thomas Hare in zijn werk ‘the Election of representatives parliamentary and municipal’ uitspreekt over de nog bestaande kiesstelsels en ook over de verschillende methoden die men heeft aan de hand gedaan om de minderheden te vertegenwoordigen. In 1857 heeft hij voor het eerst een systeem aan het publiek voorgesteld, op geheel andere grondslagen gebouwd, en sedert dien tijd iedere gelegenheid aangegrepen om het verschil te doen uitkomen tusschen hetgeen reeds bekend is, en 't geen hij heeft uitgedacht. Geen der argumenten, aangevoerd voor het vertegenwoordigen der minderheden, 't zij dan door het cumuleeren of door het beperken der stemmen, roept hij te hulp. Een systeem dat aan eene minderheid, van b.v. een derde of twee vijfden een van de drie leden verzekert, mag een krachtigen invloed hebben om den worstelstrijd der partijen aan te vuren, daar waar hij anders hopeloos zou zijn, maar aan de individuen verzekert het geen meerdere kracht. Ieder blijft nog tot hulpeloosheid toe afhankelijk van de medewerking van honderden of duizenden uit zijne naaste omgeving. In plaats van vrije en zelfstandige werking der individuen te verzekeren, verzwaart men nog hunne slaafsche onderwerping aan de partijhoofden. En zal men aan de minderheden nog plaatsen verzekeren boven en behalve het getal dat zij reeds innemen door de willekeurige en kunstmatige indeeling in districten? Men trachte, niet ten gunste van eene klasse of partij - 't zij dan de sterkste of de zwakste - maar ten behoeve der vrijheid en zelfstandigheid van elken kiezer, eene betere regeling uit te denken. Het vertegenwoordigend lichaam, zal het ten minste dezen naam verdienen, zij niet alleen samengesteld uit leden door de meerderheid aangewezen, maar het bevatte in eene verhouding, zoo getrouw mogelijk aan de werkelijkheid, representanten van alle richtingen en belangen die in den staat leven. Met dit groote doel voor oogen, aanvaardt Hare den strijd tegen de beginselen, waarop het nog altijd bestaande berust, toont met meêdoogenlooze gestrengheid de gebreken aan en verlangt, diep overtuigd van de rechtmatigheid zijner vordering, eene afdoende verbetering. Hij legt met uitnemend talent en groote scherpzinnigheid de gewichtige gronden bloot, die elken onpartijdigen beoordeelaar de aandacht afdwingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men begrijpt het, hier geldt het eene zaak van het hoogste belang: met klemmende argumenten wordt betoogd, dat de bestaande kiesstelsels tot in den wortel gebrekkig, ja! radicaal verkeerd zijn, en bovendien wordt een geheel nieuwe inrichting voorgesteld, die aan alle mogelijke bezwaren te gemoet komt. Zeker verdient zulk een streven eene naauwgezette beoordeeling. Vooraf echter een overzicht, zoo beknopt, maar ook zoo duidelijk mogelijk, van de regeling die als de eenig heilzame wordt aangeprezen. De cardinale fout van alle bekende kiesstelsels - eene fout, die men nog nooit heeft trachten te verbeteren, zelfs niet schijnt te hebben opgemerkt - ligt naar Hare's oordeel in den dwang, die den kiezer wordt opgelegd om zijne stem in vereeniging met zijne districtgenooten uit te brengen, al sympathiseert hij geenszins met hen. Hij is gedwongen òf op den door de groote meerderheid voorgestelden candidaat te stemmen, schoon hij hem gaarne zou bestrijden; òf zijne stem niet uit te brengen, daar hij overtuigd is, dat zij hem toch niet zou baten. Het gevolg is, dat menigeen van de stemming weg blijft, en daaronder misschien niet weinig mannen van talent en karakter, die te veel zelfstandigheid hebben om zoo maar met den grooten hoop meê te willen doen. Verder, dat velen in naam worden vertegenwoordigd door iemand, dien zij bijzonder gaarne zouden hebben geweerd. En toch is het niet onmogelijk dit bezwaar weg te nemen, wanneer men zich maar los maken kan van de banden der routine; wanneer men maar de gebreken van een lang verouderd stelsel wil zien en wegnemen. De geographische indeeling kan men behouden, omdat zij in sommige opzichten nuttig kan werken; maar men binde den kiezer niet aan die grenzen, die toch geheel willekeurig zijn getrokken; men geve hem het recht zich aan te sluiten bij diegenen, met wie hij in hoofdzaak overeenstemt. Dan zal hij vrij zijne stem kunnen uitbrengen naar zijn beste weten; dan zullen diegenen, wier zelfstandigheid hen welligt dwong haar aan den localen candidaat te onthouden, haar kunnen uitbrengen op een ander, die hun vertrouwen bezit. Dan zal de gelegenheid om gekozen te worden zijn opengesteld voor die mannen, wier aanhangers misschien zeer talrijk, maar over het geheele land verspreid zijn. En zulke mannen zijn in menig geval veel hooger te stellen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan zij, die zich binnen eene kleine ruimte eene zekere populariteit hebben weten te verschaffen. Maar hoe - zoo vraagt men - zal dan het werk der verkiezingen kunnen worden geregeld? Zal men niet in eene nog grover dwaling vervallen, door namelijk het overwicht van ééne partij te doen leiden tot volledige uitsluiting over het geheele land van alle anderen? Ook deze klip zal Hare vermijden. En dat het mogelijk is, toont eene uitvoerige schets van de inrichting van het verkiezingswerk, alsmede een wetsontwerp, dat alle voorschriften, zelfs de kleinste bijzonderheden, in het kort zamenvat en alle waarborgen geeft tegen mogelijke dwaling. Zoo als bij elke verkiezing, moet men ook hier beginnen met het stellen van candidaten, vervolgens de stemmen uitbrengen, om eindelijk de uitkomst der stemming op te maken. Deze werkzaamheden worden op de volgende wijze geregeld. De candidaten moeten zich eenigen tijd vóór de verkiezingen aangeven bij het hoofdkiesbureau te Londen, daar eene zekere som storten, b.v. van 50 £ (anders zou iedereen zich voor de candidatuur aangeven, zonder toch eenige aanspraak of kans van welslagen te hebben) en verder van alle onkosten bevrijd zijn. Een officiëele lijst van alle candidaten, met de plaatsen, waarvoor zij zich verkiesbaar hebben gesteld, wordt publiek gemaakt en telkens bijgehouden; eene korte uiteenzetting van de politiek, die zij denken te volgen, mogen zij er bijvoegen, zoodat de kiezers voortdurend kunnen weten, op wie zij hunne stem dienen uit te brengen. Dit heeft geene moeijelijkheden. Het stemmen evenmin. Wanneer ieder zoovele leden mocht kiezen als er vacatures zijn, zou de sterkste partij alle overige tot zwijgen brengen. Ieder daarentegen geeft aan één persoon zijne stem. Maar dan zullen de meest populaire candidaten een zeer groot getal op zich vereenigen en de overblijvende zóó verdeeld zijn, dat na hen licht diegenen de meeste hebben verkregen, welke door lang niet de meeste kiezers werden gewenscht. Beide zwarigheden zijn echter te overkomen, en men moet de scherpzinnigheid bewonderen, waarmede Hare ze ontwijkt. Door een voorbeeld zal de inrichting duidelijk worden. Gesteld, er moeten 100 leden benoemd worden door 100,000 kiezers. Wanneer men deze in ééne algemeene vergadering kon bijeenroepen, welke zich daarna verdeelde in zoovele groepen, als er plaatsen te vervullen zijn, dan zouden die groepen - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door vrijwillige aaneensluiting gevormd - ieder een lid moeten kiezen, en waarschijnlijk zullen dan alle opinies en belangen van eenig gewicht een of meer vertegenwoordigers verkrijgen. Eerst dan zou dit het geval niet zijn, wanneer zij in het geheele land geen 1000 voorstanders had; dit is misschien te betreuren, ‘mais c'est là un mal inhérent à la nature des choses.’ Het is een bewijs, dat er niets volmaakt is. Zoodra 1000 personen hunne stem hebben vereenigd op éénen candidaat, is deze benoemd, en het is dus overbodig, daarna nog meer stemmen op hem uit te brengen. Mochten er dus nog kiezers zijn, die hem eveneens boven allen de voorkeur gaven, zij zullen nu hunne stem kunnen gebruiken om dengenen te kiezen, wien zij na hem het liefst in het Parlement zouden zien. Deze zal weêr geen stemmen meer noodig hebben, zoodra hij er 1000 heeft verkregen. Zijn er nu nog, die hem of zijn voorganger hadden willen kiezen, welnu, zij kunnen hunne stem met vrucht gebruiken, door haar uit te brengen op dien candidaat, dien zij na de twee reeds verkozenen voor den geschiktsten hielden. En zoo voort, totdat alle plaatsen zijn vervuld. Men voelt, dat, indien eene dergelijke regeling kon worden in praktijk gebracht, het groote bezwaar: de indeeling in districten en daardoor het verzwakken van den invloed van iederen kiezer, zal worden vermeden. De toepassing nu is niet zoo moeijelijk als men wellicht zou meenen. Aan iederen kiezer geeft men het recht, op zijn stembriefje zoovele namen te plaatsen als hij wil, en wel naar de rangorde volgens welke hij hun de voorkeur geeft: bovenaan den candidaat, dien hij het liefst wil, daarna den volgenden, en zoo voort; dan zal de stem aan den eersten candidaat komen, maar zoodra deze het getal van 1000 heeft bereikt, aan den tweeden; is ook deze gekozen, aan den derden, enz. Zoo werpt niemand zijne stem weg, zoo kan elke, of zeker bijna elke opinie haren vertegenwoordiger erlangen. Nu volgt de derde reeks van werkzaamheden: het opmaken van het resultaat der stemming. Dat is wel ingewikkelder, maar toch begrijpelijk. Men moet natuurlijk beginnen met vast te stellen, hoe groot 't getal stemmen is, noodig om een candidaat tot lid te maken. Daartoe moeten de bureaux in alle districten onmiddellijk het getal der uitgebrachte stemmen mededeelen aan het centraalbureau, waar die gegevens bij elkander opgeteld worden. Het totaal deelt men door het getal vacatures, en het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
quotient duidt de vereischte hoeveelheid stemmen aan. Dit wordt dan onmiddellijk, des noods per telegraaf, bericht aan alle kiesbureaux. Hier teekent men alle namen op, die bovenaan op de stembriefjes staan, plaatst er onder telkens het nommer van het briefje, dat hem bovenaan noemde, en gaat daarmeê voort, totdat één of meer het quantum hebben bereikt. Deze zijn dan gekozen. De briefjes, die tot hunne verkiezing hebben medegewerkt, kunnen nu niet meer voor anderen van dienst zijn: zij worden dus bijeenverzameld, weggelegd en bewaard. Komt dezelfde naam nog op andere briefjes voor, dan wordt hij doorgehaald en No. 2, die in zijne plaats valt, komt dus boven aan: met dezen wordt nu evenzoo gehandeld als met de eersten. Op deze wijze loopt echter niet alles af. Bij de verschillende bureaux zal altijd eene hoeveelheid briefjes overblijven, die te samen genomen nog geen genoegzaam getal eerste stemmen op één en denzelfden candidaat uitbrachten om hem te doen verkiezen. Daarom moeten, zoodra zij, die het quantum bereikt hebben, bekend zijn, onmiddellijk alle overblijvende stembriefjes verzonden worden naar het centraal-bureau, waar dan dezelfde werkzaamheden aanvangen. Hier zal het werk niet gemakkelijk zijn, daar het getal briefjes licht ontzettend groot is: gelijk men echter op het postkantoor te Londen door eene verstandige verdeeling van den arbeid bijna het ongeloofelijke verricht, zoo zal men ook hier met overleg en goeden wil alle zwarigheden overwinnen. Terwijl men weêr de namen, die bovenaan staan, opschrijft, en de eerste stemmen daarop uitgebracht, telt, kan zich de vraag opdoen, welk briefje tot het bereiken van een quantum moet meêwerken, welk overblijven; en dit is van eenig belang, omdat het eerste voor alle andere namen, die er op staan, zijn kracht verliest, het andere gelden blijft voor den candidaat, die op No. 2 is geplaatstGa naar voetnoot1. De vraag laat zich echter zonder moeite oplossen: men telt 't eerst die briefjes mede, welke afkomstig zijn uit de plaats, waarvoor de te kiezene zich candidaat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heeft gesteld; die waarop het geringste getal namen staat, gaan voor, en wanneer dit gelijk is, kan men b.v. het eerst dat nemen wat 't laatst is ontvangen, zoo als uit het nommer, dat er door 't kiesbureau opgezet is, dadelijk blijkt. Men is dan tegenover geen kiezer onrechtvaardig: immers op beide briefjes stond A. bovenaan; is deze dus gekozen, dan hebben beide kiezers hun zin, en dit is de hoofdzaak. Op den ingeslagen weg gaat men voort: zij die bovenaan staan, en door de doorhaling der eerste namen allengs op No 1 komen, zullen, zoodra zij het vereischte getal stemmen verkregen hebben, gekozen zijn. Het kan echter gebeuren, dat dit getal niet bereikt wordt door zoovele candidaten als er vacatures waren. Bij voorbeeld, er zijn 100 plaatsen te vervullen en 100,000 kiezers: het vereischte quantum is dus 1000. Van de 250 candidaten, die zich aangeboden hebben, zijn er niet meer dan 75, die 1000 stemmen op zich hebben vereenigd, zoodat 75,000 stembriefjes hun effect hebben verkregen. Nu blijven er 25,000 over, die nog niet meêgeteld hebben, en verdeeld zijn over 175 candidaten. Maar hiervan moeten nog 25 gekozen worden. De gewone regel kan niet meer worden aangewend; men zal dus in deze periode op eene andere wijze moeten te werk gaan, en het systeem der vereischte quanta laten varen. Daarom begint men - altijd met het oog op de door de kiezers gegeven voorkeur - de namen, die op de overgebleven briefjes bovenaan staan (natuurlijk de reeds doorgehaalde weggerekend) op te tellen. En zij, die op de meeste der briefjes op No 1 waren geplaatst, worden aangewezen om de nog resteerende vacatures te vervullen. In deze periode beslist dus de relative meerderheid. In het door ons gestelde geval waren er nog 25,000 stemmen en 175 candidaten. Deze hebben dus gemiddeld ieder 148 stemmen verkregen, sommigen meer: van 149 tot 999; anderen minder: van 1 tot 147. Zeer waarschijnlijk zullen de 25, die het hoogste cijfer hebben bereikt, tusschen de 400 en 900 verkregen hebben, of gemiddeld 650. Dit, vermenigvuldigd met 25 ('t getal te vervullen plaatsen), geeft 16,250. In 't geheel zullen er dus 8,750 stembriefjes overblijven, die van geen invloed op den uitslag zijn geweest, of ongeveer 1/12. Bedenkt men nu, dat hieronder stellig zeer vele zijn, waarop een doorgehaalde naam staat, dan zal men inzien, dat van die | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8,750 kiezers menigeen reeds een vertegenwoordiger naar zijnen zin heeft verkregen, daar degene, wien hij bovenaan had geplaatst, reeds benoemd is. Alles wel beschouwd zal dus het getal der kiezers, die in de volksvertegenwoordiging geen lid hunner keuze zien plaats nemen, zeer gering zijn. Aan alle richtingen en belangen wordt een aandeel verzekerd, geëvenredigd aan de getalsterkte harer voorstanders, en niet, zooals bij de nu bestaande inrichting, alleen maar aan twee groote partijen en hoogstens eenige weinige nuances, toevallig op enkele plaatsen door de meerderheid der kiezers gevormd. Niemand zal in naam worden gerepresenteerd door een lid, dat hij niet heeft gekozen, maar het Parlement zal bestaan uit leden, ieder benoemd door een getal unanieme kiezers. Nog meer voordeelen zijn te verwachten, verschillend van aard, doch van het grootste belang. In de eerste plaats kan de kiezer zelfstandig wezen in het doen eener keuze. Hij is niet langer beperkt tot twee of drie personen, die zich in zijn district op den voorgrond hebben geplaatst, of hebben laten plaatsen door een paar goede vrienden. Hoe menigmaal ziet men het gebeuren, dat intriges en kuiperijen hem daartoe de gelegenheid geven! Want de weg dien men moet inslaan is bekend, en voert gemakkelijk tot het doel. Eenigen tijd vóór de verkiezingen wordt er omgezien naar bekwame agenten, die den candidaat moeten helpen. Deze zorgen goede vrienden te worden met die menschen die gewoonlijk in kroegen, in vergaderingen en bijeenkomsten waar politiek ter sprake komt, een hoog woord voeren, en door hunne kennissen als orakels worden beschouwd. Zoodanige woordvoerders, die overal te vinden zijn, - en indien men eenige menschenkennis heeft, zonder groote moeite, - zoodanige woordvoerders worden eerst bewerkt; men begint met hen te overtuigen van de behoefte aan een candidaat van deze of gene kleur. Naarmate de tijd der verkiezing nadert, en zooals gewoonlijk gebeurt, het bezoek op dergelijke plaatsen toeneemt, ruimer verteringen worden gemaakt, - over het betalen waarvan men weinig spreekt, - hoort men hier en daar den naam van den een of anderen candidaat noemen; niemand weet natuurlijk hoe het zoo kwam dat men juist aan hem dacht; zeker sprak het van zelf, dat men hem verre boven de overige medeburgers stelde. Zijn lof wordt allengs luider en luider verkondigd en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menigeen is reeds heilig overtuigd, dat het kiesdistrict, misschien wel het geheele land, niets liever kan wenschen, dan hem in de vertegenwoordiging eene plaats te zien innemen. De agenten, die hunne personen kennen, hebben tot dusverre met de noodige behendigheid gemanoeuvreerd; zij wijzen verder den candidaat aan hoe hij zich moet gedragen om de reeds verkregen sympatie te behouden en aan te wakkeren, en hij kan rekenen op een goeden uitslag, wanneer hij maar niet staat tegenover eene tegenpartij die ruimere geldmiddelen of bekwamer agenten tot hare beschikking had. Dikwijls echter zullen sommige kiezers, vooral de meer ontwikkelden, weinig tevreden zijn met de voorgestelde candidaten. Maar wat zullen zij doen? Een ander aanwijzen, - zal men zeggen. Dit is ondertusschen niet zoo gemakkelijk. Men moet bedenken, de voorbereidende maatregelen zijn in diepe stilte en met de noodige voorzichtigheid genomen. Het terrein is niet meer vrij, maar voor een aanzienlijk deel reeds ingenomen. De lieden zullen u beschuldigen van dwarsdrijverij, als gij een anderen candidaat voorstelt, of nog liever de partij vrees aanjagen door haar het dreigend gevaar eener nederlaag voor oogen te houden, wanneer zij hare stemmen verdeelt. Bovendien laat niemand zich gemakkelijk overhalen, zich de candidatuur nog te laten welgevallen, omdat hij zeker onkosten moet maken, terwijl de kans op welslagen reeds zeer twijfelachtig is. Zoo, of ongeveer op deze wijze wordt dikwijls het verkiezingswerk gedirigeerd. Het gevolg is, dat de meer zelfstandigen onder de kiezers zich moeten onderwerpen aan de overmacht, ja, in zeer vele gevallen zich genoodzaakt zien, zelf hunne stem te geven aan een candidaat, dien zij gering schatten, omdat anders wellicht die van de tegenovergestelde partij de zege zou behalen. Aan al deze verkeerdheden, die niet alleen vaak aan slechte candidaten de meerderheid verschaffen, maar ook een demoraliseerenden invloed uitoefenen op de kiezers, zal een einde gemaakt worden, althans vele van de nadeelige gevolgen zullen verdwijnen. Niets is meer ontmoedigend, dan het bewustzijn, dat men met den besten wil der wereld toch niet slagen zal in zijne pogingen, dat men tot machteloosheid is gedoemd, al meent men het ook nog zoo goed. Dit bewustzijn zal plaats maken voor het tegenovergestelde. Ieder zal inzien dat hij niet enkel in naam, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar in waarheid invloed heeft op de samenstelling der vertegenwoordiging. Dat is een prikkel, die niet genoeg kan worden gewaardeerd. Met dat gevoel van kracht zal tevens de belangstelling vermeerderen. De kiezer zal de openbaar gemaakte lijst van candidaten met de programmas nagaan; hij zal de beraadslagingen van het parlement met een aandachtig oog volgen, om met het gedrag van hen die reeds lid zijn bekend te worden, en op verschillende wijzen, uit geschriften en gesprekken, trachten te vernemen in hoeverre de keuze van anderen is aan te raden. Deze meerdere belangstelling, het gevolg van grootere zelfstandigheid en het bewustzijn daarvan, zal hem weêr aan een nuttigen arbeid gewennen, waardoor zijne ontwikkeling bevorderd, zijn oordeel gescherpt wordt. Het gevoel, dat hem eene gewichtige taak is toevertrouwd, zal hem doen inzien, dat hij voor eene goede uitvoering verantwoordelijk is, en hij zal met verdubbelden ijver zich er op toeleggen zijne stem aan diegenen te geven, welke de waardigsten zijn. Heilzaam dus zal de invloed zijn op de kiezers. Ook nog in een ander opzicht. De omkooperij zal verminderen, misschien geheel verdwijnen, en daardoor veel gewonnen zijn ook voor de candidaten, en bovenal voor het parlement zelf. Die kwaal, die vooral in Engeland diep geworteld schijnt, heeft men reeds door allerlei middelen trachten uit te roeien, maar vruchteloos. Wetsbepalingen, hoe streng ook, hebben weinig gebaat. Wel schijnt na de Reform Bill de uitgebreidheid te zijn afgenomen. Voorbeelden ten minste, dat eene verkiezing een enkel persoon op £ 100,000 kwam te staan, zullen wel niet meer gevonden worden, maar toch heeft men nog in den laatsten tijd opgemerkt, dat tegen den tijd van de verkiezingen de depôts in de engelsche bank aanzienlijk verminderen, en berekent men, dat nog tegenwoordig anderhalf millioen pond sterling er voor wordt besteed. Zoolang de indeeling in districten blijft bestaan op den tegenwoordigen voet, zal hierin geene verandering komen, omdat men zich dikwijls genoodzaakt ziet tot ongeoorloofde middelen zijne toevlucht te nemen, eene noodzakelijkheid, die niet meer zal bestaan, wanneer de voorgestelde organisatie is ingevoerd. Immers in ieder district kan men de kiezers verdeelen in drie klassen, 1o zij die eene vaste overtuiging hebben, 2o zij die twijfelen, maar zich beijveren om naar hun beste weten eene goede keuze te doen, 3o de onverschilligen, voor wie niet het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
welzijn van den staat, maar het eigenbelang het zwaarst weegt, en die zich dus gemakkelijk laten overhalen om in dezen of genen zin te stemmen. Wanneer de kiezers der beide eerste categoriën het eens zijn, zal men waarschijnlijk naar die van de derde niet omzien. Maar is dat het geval niet, en staat de kans om te slagen aan beide zijden ongeveer gelijk, zoodat de uitkomst onzeker is, dan zal men zich wenden tot diegenen, die men door beloften of bedreigingen kan overhalen om te stemmen, zooals men wenscht en wellicht oordeelt tot heil of behoud van 't vaderland. Die lieden bemerken ook ras, dat men hen noodig heeft, en maken van de gelegenheid gebruik om zich eenig voordeel te verzekeren. Dikwijls onthouden zij zich van de stemming, totdat zij bijna is afgeloopen, wel wetende dat men hen zal opzoeken, indien de uitslag twijfelachtig schijnt, en dan geene kosten zal ontzien om de betwiste overwinning nog te behalen. Er is dan reeds zooveel besteed voor de voorbereidende maatregelen, dat men nog slechts heeft te kiezen tusschen deze twee: of alles te hebben verspild, of een weinig te voegen bij hetgeen reeds is aangewend. Zulk een geval nu behoeft men niet te vreezen, wanneer de candidaat uit 't geheele land stemmen kan verwachten. Komt hij er op de ééne plaats een aantal te kort, welnu, hij kan met eenig vertrouwen hopen, dat ook elders zijne aanhangers zullen gevonden worden, die zich beijveren om mede te werken tot het verschaffen van het vereischte quantum. En nu zal niet alleen de verderfelijke invloed verdwijnen, dien de omkooperij heeft op de kiezers; ook wordt aan candidaten, wier vermogen ontoereikend was om groote onkosten te maken, de toegang tot de volksvertegenwoordiging geopend. Mannen van talent, doch zonder fortuin, mannen van karakter, maar die een afkeer hebben van het gebruik van ongeoorloofde middelen, mannen juist zoo gewenscht, zullen zich niet langer op den achtergrond houden: ook zij zullen zich verkiesbaar stellen. Alleen eene kleine som moet van hen worden gevorderd, wanneer zij zich op de officiëele lijsten willen doen opnemen, omdat anders misschien iedere gelukzoeker de kans zou waarnemen, waarbij hij toch niet kon verliezen. Wanneer men die som niet al te hoog stelt (b.v. £ 50), dan zullen er evenwel niet licht mannen uitgesloten worden, wier verkiezing te wenschen is. Het gehalte der verkozen leden zal dus ook beter worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ditzelfde wordt ook nog in andere opzichten bevorderd. Een profeet wordt zelden in zijn eigen vaderland geëerd. Menig uitstekend man wordt in de plaats zijner inwoning weinig hooger gesteld dan de groote meerderheid van middelmatigheden. Maar dikwijls heeft hij elders den roem verworven, dien hij door zijne daden of geschriften heeft verdiend. Wanneer nu de kiezers uit alle oorden van het land de vrijheid hebben zich bij elkander aan te sluiten, zullen zij zoo iemand kunnen brengen in de volksvertegenwoordiging, en daardoor een grooten dienst doen aan het vaderland, want dit heeft bij uitstek zulke mannen noodig. En zij zullen nog een prikkel te meer voelen om met ijver naar de uitstekendste mannen uit te zien. Wanneer de mensch een heilzaam doel wil nastreven, overweegt hij gewoonlijk vooraf, of de middelen, die hij in zijne macht heeft, geschikt zijn om er toe te leiden. Zoo ook bij het stellen van eenen candidaat. Daarbij staat meestal de vraag op den voorgrond, of hij, dien men wenscht aan te bevelen, kans van slagen heeft, en zoo neen, dan zoekt men, al heeft de eerste ook nog zooveel verdiensten, iemand, die in het district algemeen bekend en bemind is, al kan hij wellicht niet in de schaduw staan bij vele anderen. Het gevolg is, dat niet altijd de minder geschikten voor hunne meerderen op den achtergrond blijven. Weet men nu eens dat men kan rekenen op het oordeel der verstandige kiezers in het geheele land, dan zal men zich niet zoo licht ontmoedigen laten, maar juist de besten op den voorgrond plaatsen. Eindelijk zullen de candidaten verlost zijn van den voor velen zoo drukkenden last, om hunne kiezers naar de oogen te zien. Eens lid geworden, zullen zij met volkomen vrijheid kunnen handelen naar beste weten, zonder vrees hun te mishagen, want wat zij zelve voor het beste houden, zal ook wel bij vele landgenooten goedkeuring vinden, al zijn de bewoners van een enkel district ten gevolge van locale omstandigheden, of om andere bijzondere redenen, van een tegenovergesteld gevoelen. Vóór de verkiezingen zullen zij niet langer op allerlei manieren de gunst der menigte behoeven na te jagen, zoo als nog al te dikwijls gebeurt. Het vernederend gekruip om stemmen te winnen, dat ieder man met eenig gevoel van eigenwaarde tegen de borst moet stuiten, zal veel minder noodig, wellicht geheel overbodig worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Groote verbeteringen dus worden door Hare beloofd! Zelfstandige kiezers, uitstekende en talrijke candidaten, eerlijke en vrije verkiezingen: het kan niet anders, of ook de gekozenen zullen hunne plaats waardig vervullen. Bovendien een Parlement, dat in waarheid de geheele natie met hare verschillende belangen en denkbeelden in verhouding hunner kracht, vertegenwoordigt! En wat niet minder zwaar weegt: geen gevaar meer voor overheersching der minder ontwikkelde klasse! Wel zijn er bedenkingen gemaakt, maar dat is juist wat men wenschte! Immers uit hare zwakheid blijkt zooveel te duidelijker de groote kracht van het ware beginsel. Zie, hoe gemakkelijk zij worden weerlegd! De gewichtigste zijn deze vier: dat het systeem te ingewikkeld is voor de praktijk, en stellig voor verreweg de meeste kiezers onbegrijpelijk; dat het heilzame locale karakter - zoo bevorderlijk tot het leggen van een band van vertrouwen tusschen representant en gerepresenteerden - bij de verkiezingen zal verloren gaan; dat eene goede partij-organisatie almachtig zal worden; dat aan het kiesbureau eene veel te ruime gelegenheid tot bedriegerij wordt gelaten. Het eerste bezwaar is alleen denkbeeldig. Zij, die het opperen, hebben zich nog niet de moeite getroost om naauwkeurig met de voorgestelde inrichting kennis te maken. De werkzaamheden in het Clearing-house der londensche bankiers, of in het postkantoor zijn nog veel ingewikkelder, en worden met de grootste zekerheid en naauwkeurigheid dagelijks verricht. En de kiezers? - Wel! het stemmen is het eenige werk, waartoe zij geroepen zijn, en dat is toch zoo moeijelijk niet. Zij hebben niet noodig in bijzonderheden bekend te zijn met den gang der werkzaamheden van het kiesbureau, evenmin als een reiziger de inrichting der stoommachine behoeft te kennen, om per spoortrein te kunnen reizen. Bovendien maakt men den kiezer het werk gemakkelijk, door hem een stembriefje te geven, ingedeeld in genommerde vakken, alsmede een volledige lijst met de namen van alle candidaten. Dat het locale karakter zal verloren gaan, is geheel onwaar. De kiezers kunnen zich even als vroeger naar de plaats hunner inwoning bij elkander aansluiten; alleen zij zijn er niet meer toe gedwongen, en dat is juist het groote voordeel. En wat het derde bezwaar betreft: eene goede organisatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal, ja! de kracht eener partij vermeerderen, dat kan niemand tegenspreken, maar niet zoozeer, dat zij alvermogend wordt, immers er blijven altijd zelfstandige mannen over, die zich van partijdwingelandij willen emancipeeren, en hun is daartoe eene schoone gelegenheid gegeven, daar zij zeker zijn, bondgenooten te zullen vinden, en volkomen vrij om met dezen samen te werken. De tegenwerping, dat het kiesbureau zeer licht door ongeoorloofde middelen op den uitslag der stemming kan werken en dat eene voldoende contrôle onmogelijk wordt, vervalt, wanneer men bedenkt, dat overal openbaarheid is voorgeschreven; dat alle stembriefjes bewaard blijven, en dus ieder een volledig onderzoek kan instellenGa naar voetnoot1. Eene bedenking, waarmede men alles denkt af te doen, en die eigenlijk niets beteekent, is deze: dat de natie eene zoo geheel vreemde inrichting nooit zal willen aannemen. Zoodra zij maar eerst overtuigd is, zal zij veel te verstandig wezen, om zich te blijven verzetten tegen het volgen van goeden raad, en wanneer de zaak werkelijk heilzaam is, en goed wordt verdedigd, zal die overtuiging niet lang uitblijven.
Zoo wordt de nieuwe methode door hare voorstanders aanbevolen en verdedigd. Zij is door Robert von Mohl genoemd ‘het ei van Columbus’; Stuart Mill heeft haar met nadruk aanbevolen; Louis Blanc kan geen woorden vinden, krachtig genoeg om zijne ingenomenheid er mede te betuigen. Reeds heeft men hier en daar de handen aan het werk geslagen om haar in praktijk te brengen. In New-South-Wales werd in 1862 een ontwerp ingediend tot hervorming van het Hoogerhuis. Het voorloopig onderzoek eener commissie leidde tot een voor Hare's systeem gunstig rapport. Sommige leden van de Legislative Assembly verklaarden, dat het veel te ingewikkeld was, en dat zij er niets van begrepen; de een beweerde, dat de maatregel zeer democratisch, de ander, dat hij zeer conservatief was, de meerderheid echter was vóór eene eerste en tweede lezing. De zaak kwam evenwel niet tot eene beslissing, daar het ministerie aftrad vóór de eindstemming. Sedert is men er niet op teruggekomen. Een jaar later werd in het Parlement te Melbourne een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dergelijk voorstel gedaan, maar na langdurige debatten verworpenGa naar voetnoot1. Op het congres der ‘Association internationale pour le progrès des sciences sociales’ in 1864 te Amsterdam gehouden, is de aandacht er op gevestigd door den belgischen advocaat Rolin Jacquemyns, die er een kort exposé van gaf, en het ten zeerste aanbeval. Hij werd echter bestreden, o.a. door onzen landgenoot Mr. van Hugenpoth tot den BeerenclaauwGa naar voetnoot2. Overigens schijnt de belangstelling - vooral in ons land - weinig algemeen te zijn. De oorzaak ligt zeker niet in gebrek aan talent bij de verdedigers. Misschien in de weinige bekendheid, of wellicht in het zoo geheel nieuwe? Toch, indien hetgeen Hare en zijne medestanders beweren, waar, of ook maar voor de helft waar is, dan zal het de moeite loonen, wanneer men iets bijdraagt tot meerdere bekendheid en juistere beoordeeling van het plan. Het wordt tijd, dat we met dit laatste beginnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Een der hoofdargumenten, door Hare en Mill aangevoerd en met nadruk aangedrongen, is de zoo dikwijls gezochte waarborg die het stelsel van persoonlijke vertegenwoordiging, zoo als zij het noemen, oplevert tegen de overmacht van den arbeidenden stand, tegen het gevaar ‘of swamping the influence of the upper classes’. Het is geen wonder, dat men daarop steeds bedacht is in een land als Engeland, waar die zoo talrijke klasse meer dan ergens elders ontwikkeld is, en krachtig aandringt op een deel in het kiezen der vertegenwoordiging. Maar wij hebben reeds de aandacht er op gevestigd, dat die groote vrees voor overheersching overdreven is, en we herhalen 't geen wij hebben beweerd: waar werkelijk het gevaar bestaat, dat eene | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitbreiding van het stemrecht haar een overwicht zal verschaffen, dat zij tot schade van allen, ook van zich zelve, zal misbruiken, daar onthoude men zich van die uitbreiding; daar bedenke men, dat het stemrecht altijd een middel moet blijven tot bereiking van het groote doel: het heil van den staat; daar trachte men niet het kwaad, dat men vreest te stichten, onschadelijk te maken, door de kracht die men beweert te verleenen tot eene schijnkracht te maken. Trouwens, het middel zou toch niet baten: want ook de arbeiders kunnen zich zonder moeite aaneensluiten, en de keuze doorzetten van mannen, die zij verlangen. Geeft men aan de ontwikkelde minderheden meer kracht, in dezelfde verhouding wordt die der niet ontwikkelde vermenigvuldigd. Dat dus de nieuwe methode een palliatief aan de hand doet - ten minste naar men meent - tegen een kwaad, dat misschien niet aanwezig is en stellig kan worden vermeden, is geen grond, waarop zij mag worden aanbevolen. Er zijn echter andere aangevoerd, waaronder van overwegend belang. Wanneer wij ons bij de hoofdzaak bepalen, en ondergeschikte bezwaren voorbijgaanGa naar voetnoot1, dan lost alles zich op in de beantwoording der twee volgende vragen: 1o. Zal werkelijk de vrijheid en zelfstandigheid van den kiezer toenemen? 2o. Zal de volksvertegenwoordiging beter worden samengesteld, beter aan de vereischten beantwoorden?
Dikwijls bedriegt men zich zoozeer in de middelen die men gebruikt, om een zeker doel te bereiken, dat men zich er van verwijdert, in plaats van het te naderen. Deze waarheid wordt ook nu weêr bevestigd: wij vreezen ten minste, dat Hare, in plaats van de zelfstandigheid van den kiezer te bevorderen, haar den doodslag toebrengt. Tegenwoordig is hij in zijne keuze beperkt tot diegenen, die kunnen rekenen op den bijval van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijne stad- of gewestgenooten. Zijn deze meeningen toegedaan, waarmeê hij zich niet kan vereenigen, dan is hij genoodzaakt òf zijne stem weg te werpen, òf er in 't geheel geen gebruik van te maken. Het valt niet te loochenen, dat geen van beide wenschelijk is. Maar al neemt de voorgestelde regeling dit gebrek weg, men moet bedenken, of het misschien van een anderen kant weêr zal binnensluipen, om nog veel noodlottiger te werken. Onder de bestaande inrichting sluiten de kiezers in de verschillende districten zich aaneen, om tegen den tijd der verkiezingen te zoeken naar geschikte candidaten. Bij voorkeur voegen diegenen, welke in hoofdzaken overeenstemmen, zich daartoe bij elkander, om te raadplegen over de belangen van den staat en over de personen, aan wie het behartigen daarvan het best kan worden toevertrouwd. Die voorafgaande beraadslaging heeft stellig groot nut, schoon zij in zeker opzicht alweêr niet strekt om de zelfstandigheid te bevorderen, vooral nl. van hen, die er geen deel aan nemen. Deze echter hebben dan hunne onmacht aan zich zelven te wijten, daar zij toch ook de gelegenheid konden gebruikt hebben om anderen te overtuigen, en zoo krachtiger mede te werken tot de keuze van leden, die zij voor geschikt hielden. Zeker zal het nut der beraadslaging niet daardoor verdwijnen, omdat sommigen zich er vrijwillig aan onttrekken. En dat nut zal zoo groot zijn, wijl de kiezers van elkander inlichtingen kunnen verkrijgen, en de voorgestelde candidaten zóó kunnen beoordeelen, dat zij weten op wie zij stemmen, en dat is een eerst vereischte voor eene goede keuze. Wat zal daarentegen het geval worden, indien men Hare's voorstel aannam? Dan wordt niet meer het kiezen der vertegenwoordigers de zaak waar alles van afhangt, maar het vormen der kiescollegies, zoo als b.v. gebeurt voor de presidentskeuze in de Vereenigde Staten. De partijen zullen zich spoedig op groote schaal gaan organiseeren, om alle kracht uit te oefenen, waarover zij in het geheele land kunnen beschikken. Wanneer de hoofden der liberale partij oordeelen, dat deze op 60,000 stemmen kan rekenen, moeten zij zorgen dat er 60 liberalen worden gekozen. Zij zullen daartoe eene lijst gaan opmaken en publiceeren, waaraan de kiezers hunner partij zich te houden hebben - op straffe van machteloosheid. Deze zijn hiervan spoedig overtuigd. Stel eens, dat iemand wilde trach- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten een duizendtal kiezers te vereenigen om met hen een afgevaardigde te benoemen naar eigen vrije keuze. Dan moet hij eenige duizende brieven schrijven, en zal misschien op een honderdtal het gewenschte antwoord verkrijgen; maar dan is het resultaat nog zóó gering, dat die honderd zelfstandige stemmen zeer waarschijnlijk zijn weggeworpen. Daarom zal hij een weg inslaan, die hem zekerder tot het doel leidt en zich aanmelden bij het hoofdcomité zijner partij, met het verzoek om te worden opgenomen onder hen, die voornemens zijn op Mijnheer A. te stemmen, die algemeen bekend staat als een zeer verdienstelijk man. 't Antwoord zal zijn: ‘Mijnheer A. heeft reeds stemmen genoeg en de meesten waarover men nu en dan iets in de couranten leest eveneens. Zoodra iemand eene goede redevoering heeft gehouden, of een mooi boek uitgegeven, krijgen we eene massa brieven met het verzoek om opname onder zijne stemmers. Natuurlijk kunnen we niet ieder zijnen zin geven. Zie hier eene lijst; als gij uwe stem niet wilt wegwerpen, raden we u haar uit te brengen op Mijnheer X. of Y., die zeer geschikt zijn, - maar als gij in 't wilde weg stemt, kunnen we u niet helpen’. Wat moet de kiezer nu doen? Gehoorzaam volgen zal wel het eenig mogelijke zijn, als hij ten minste nog iets met zijne stem wil uitvoeren. En hierbij blijft het niet. De gevolgen zijn zoo vele en zoo velerlei, dat men ze bezwaarlijk alle met een enkelen oogopslag kan overzien. Één valt echter bijzonder in het oog en dwingt tot aandacht. ‘Toute cette partie du système électoral qui se rapporte au mode de réunion des électeurs doit se fonder sur le respect des relations et des influences naturelles. L'élection doit réunir les électeurs au centre vers lequel ils gravitent habituellement pour leurs autres intérêts. Les influences éprouvées et librement acceptées constituent, entre les hommes, la vraie et légitime société. Loin de les craindre, c'est à elles seules qu'il faut demander le véritable voeu de la société. Tout mode de réunion des électeurs qui annulle ou détruit ces influences, fausse les élections et les pousse en sens contraire de leur but: moins l'assemblée électorale sera extraordinaire, plus elle s'adaptera à l'existence régulière et constante de ceux qui la composent, plus elle atteindra son légitime objet. A ce prix seulement on a des colléges électoraux qui font ce qu'ils veulent, et qui | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
savent ce qu'ils font. A ce prix seulement, on a des députés qui exercent sur les électeurs une solide et salutaire influence.’ Op deze wijze schildert GuizotGa naar voetnoot1 met levendige kleuren het heilzame van een localen band tusschen de kiezers onderling en tusschen hen en den vertegenwoordiger. Dit alles gaat verloren. Zelfs al stelde de werking der partijen Hare niet te leur, bleef er weinig van over, want vele candidaten zouden gekozen worden door een aantal kiezers uit verschillende, misschien ver van elkander verwijderde plaatsenGa naar voetnoot2. Is dus blinde onderwerping aan het hoofdcomité of machteloosheid het lot, dat den kiezer wacht, het voorafgaand overleg, dat hem trouwens weinig meer zou baten, moet hij ontberen; geene persoonlijke bekendheid met den vertegenwoordiger kan hem leiden; vertrouwen tusschen den representant en de gerepresenteerden zal alleen bij toeval bestaan. En niet alleen de politieke partijen, maar ook de godsdienstige secten - voor zoo verre zij zich met politiek bemoeijen, zullen zich organiseeren. Hierdoor zal de invloed van de godsdienst, of liever van de geestdrijvers op de politiek, sterk toenemen, daar hij niet meer wordt getemperd door de locale invloedenGa naar voetnoot3. Het dreigend gevaar voor versnippering van krachten zal zelfs mannen van een onafhankelijk karakter terughouden van elke poging om zich aan den alvermogenden invloed van het hoofdcomité te onttrekken, en beproefden zij het al, geringe ondersteuning zou het loon zijn van zware inspanning, zoo lang het hun niet gelukte onder het een of ander shibboleth belangstelling te verwekken en een zekeren aanhang rondom zich te vereenigen. Of dit heilzaam is, zullen we later zien; hier bespreken we het euvel, waaraan de nog altijd bestaande kiesinrichting mank gaat: het gevaar dat een aantal kiezers tot machteloosheid is veroordeeld, maar dat nog veel algemeener en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
krachtiger zou werken, wanneer het stelsel van persoonlijke vertegenwoordiging werd in praktijk gebracht. Bedriegen we ons dus niet ten eenenmale, dan moet de eerste vraag, die wij hebben gesteld, zonder voorbehoud ontkennend worden beantwoord. Daardoor vervallen vele der argumenten, met zooveel zorg aangevoerd. De belangstelling, die zou geprikkeld worden, zal veeleer verslappen. De zorg, die de kiezer zou koesteren, om voortdurend onderzoek te doen naar mannen van zijne keuze, en de ijver, waarmeê hij zelfs de orde zou afmeten, waarin hij ze wil stemmen - dat alles blijkt weinig meer te zijn dan illusie. En inderdaad zou menigeen, uitnemend geschikt om tusschen eenige hem bekende locale notabiliteiten eene keuze te doen, en met voldoenden ijver bezield om tot de verkiezing van een hunner mede te werken, volmaakt onbekwaam zijn om een oordeel te vellen over zoo vele hem bijna geheel vreemde personen, en volkomen onverschillig of zij lid worden ja of neen - hoogstens zal er hem iets aan gelegen zijn, of zijne partij de zege behaalt. Of zullen misschien de hoofdpartijen zich oplossen en verdwijnen, althans ophouden van invloed te zijn op de verkiezingen? Hare wenscht en verwacht dit - in 't voorbijgaan teekenen we protest aan tegen zijn beweren, dat zulks het gevolg zou wezen van zijne kiesinrichting - en ziet tegemoet, dat alle nuances voortaan als 't ware zelfstandig zullen optreden, dat men zich niet meer zal vereenigen onder enkele hoofdrichtingen, min of meer scherp tegenover elkander staande. Daargelaten voor het oogenblik, of dit voor de werking van den parlementairen regeeringsvorm heilzaam zijn, of wel er een eind aan maken zou, - maar zoolang nog een deel der menschheid bij voorkeur zijne aandacht blijft vestigen op het goede van het bestaande, een ander deel zich meer aangetrokken gevoelt om op het verkeerde te letten, en zal trachten daarin verbetering aan te brengen, zoolang zal wel 't geen hij verwacht onwaarschijnlijk zijn; zoolang zullen wel de twee hoofdpartijen: die van het behoud en die van den vooruitgang, blijven bestaan. En tot nog toe heeft de geschiedenis geen reden om zich er over te bedroeven. ‘Veel,’ zoo spreekt May aan het eind zijner historie van de partijen in Engeland, veel is er in de geschiedenis der partijen te bejammeren en te veroordeelen: maar meer nog goed te keuren en aan te bevelen. Wel zien wij verkeerde hartstochten, nijd, haat en liefdeloosheid opgewekt; wel zien wij zelfs de grootste mannen elkander | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met verbittering bestrijden, terwijl aan eerzucht en eigenbelang soms de teugel wordt gevierd, en de geheele natie in twee kampen is verdeeld, die elkaâr vol wrok en vijandschap bestrijden, en wij moeten het betreuren, dat de uitstekendste mannen met elkaâr in twist en tweedracht leefden, in plaats van eensgezind hunne beste pogingen gezamenlijk aan te wenden tot heil van den staat. Maar aan den anderen kant zal eene regeering zonder tegenpartij absoluut, bestuurders zonder oppositie despoten worden. Met dankbaarheid moeten wij erkennen, dat we de meeste onzer rechten en vrijheden aan de partijen verschuldigd zijn. Eene oppositie is dikwijls aan het vaderland meer van dienst geweest dan menig ministerie. ‘Such being the two opposite aspects of party, who can doubt that good predomitates over evil? Who can fail to recognise in party the very lifeblood of freedom?’ Zulk eene beschouwing zal niet worden gedeeld door hem, die met Hare in den strijd der partijen niets anders ziet dan een streven naar de regeering, en meent, dat het eenige kenmerkend onderscheid tusschen haar gebaseerd is op het feit, dat de ééne de teugels van het bewind in handen heeft, de andere hiernaar streeft. Indien men daartegen eene partij - wel te onderscheiden van eene factie - moet noemen, zoo als Burke: eene vereeniging van personen, om met vereende krachten het algemeen belang te bevorderen, volgens een eigenaardig beginsel, waarover zij het eens zijn; indien men niet in het egoïsme haar eenigen drijfveer ziet, maar erkent, dat zij een hooger ideaal nastreeft, dan zal men haar niet den dood - maar een edeler leven toewenschen. Iets met volkomen zekerheid te voorspellen, is onmogelijk en zelfs eene poging er toe kan gevaarlijk zijn, maar veilig kan men aannemen, dat de partijregeering, zoolang zij blijft steunen op een beginsel dat levenskracht heeft, vooreerst niet zal ophouden te bestaan.
Wij zijn genaderd tot de tweede vraag: zal de volksvertegenwoordiging beter zijn samengesteld, beter aan de vereischten voldoen? Zoo ja, dan verdient het voorgestelde systeem wellicht nog aanbeveling; de mindere zelfstandigheid der kiezers zal misschien worden opgewogen door andere voordeelen. Het gehalte dan der leden - zeker een zaak van het hoogste belang, - zal beter worden, naarmate men belemmeringen wegneemt, die het verkiezen van uitstekende mannen moeielijk | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maken. Onder anderen: iemand van groote verdiensten en uitnemende bekwaamheden kan niet gekozen worden zoolang hij zich niet binnen de enge grenzen van een of ander district een bijzonderen naam, eene krachtige ondersteuning heeft verzekerd. Geeft men echter aan de kiezers de vrijheid zich bij diegenen aan te sluiten, die met hen sympathiseeren, onverschillig waar zij toevallig wonen, dan worden zoodanige mannen zeker gekozen, en daarmede is aan het vaderland een groote dienst bewezen. Het vooruitzicht op betere leden is evenwel vooral gegrond op de verwachting, dat er zich een veel grooter getal candidaten zal aanbieden. De onkosten der verkiezingen, veroorzaakt zoowel door de intriges der agenten als door de omkooperij, zullen aanzienlijk verminderen, zoo niet geheel verdwijnen, en wel omdat men niet meer gedwongen is, binnen eene beperkte ruimte een getal stemmen bijeen te schrapen. De noodzakelijkheid om bij een twijfelachtigen uitslag der stemming tegen den afloop nog een getal à tout prix te koopen zal wegvallen, daar men kan verwachten, dat ook in andere plaatsen dezelfde candidaat zijne voorstanders zal vinden. Tweeledig zijn de heilzame gevolgen van het verdwijnen der omkooperij en der knoeierijen van allerlei aard; ten eerste kunnen zij, die dergelijke middelen verfoeien, of wegens hun beperkt vermogen niet bezitten, zich voortaan als candidaat aanbieden; ten tweede zal de demoraliseerende invloed, waaraan de kiezers zijn blootgesteld, ophouden te werken. Krachtige aanbeveling verdient een stelsel, dat zooveel goeds belooft! Men moet evenwel niet al te lichtgeloovig zijn, want bij nader inzien kon het wel eens blijken, dat men zijne verwachtingen al te hoog had gespannen. Zoolang alleen de stemmen der kiezers van een enkel district kunnen baten, is altijd de gelegenheid om ze zich door ongeoorloofde middelen te verschaffen, beperkt, en wel zooveel te meer, naarmate de tegenpartij algemeener sympathie vindt. Iemand zal niet licht door die middelen zoo vele kunnen verkrijgen, dat hij gekozen wordt, zonder ook andere, betere stemmen op zich te vereenigen. Maar nu heft men de indeeling in districten op, en ieder candidaat kan vooruit het quantum begrooten, dat hij zal noodig hebben om te worden gekozen -- ook al krijgt een ander nog veel meer, dan hij. Nu zal hij niets behoeven te doen, dan door bekwame agenten een zeker | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
getal, b.v. 1000 kiezers te laten bewerken, des noods door beloften of bedreigingen, en hij is zeker van den goeden uitslag. En het is veel gemakkelijker, over het geheele land door dergelijke middelen het vereischt getal te verkrijgen, dan binnen de ruimte van een enkel kiesdistrict, waar men bovendien veel meer moeite heeft, om alles in 't geheim te doen. Alle stemmen, die veil zijn, kunnen over het geheele land opgekocht worden. Zij krijgen eene algemeene marktwaarde, omdat zij, uit welk oord ook afkomstig, alle iederen candidaat evenveel zullen baten. De hoogste bieders zullen er mêe gaan strijken, en de vrees zal niet ongegrond zijn, dat de omkooperij wordt aangemoedigd, in plaats van tegengegaan. Mannen vol eerzucht, maar zonder bekwaamheid, zonder karakter, maar voorzien van een groot vermogen, zullen de gelegenheid hebben zich een zetel in het parlement te verschaffen, die zij onwaardig zijn. En zal dus het getal candidaten aangroeien, hun gehalte zal er zeker niet beter op worden, waarschijnlijk dus dat der leden evenmin. Uit de onvoldoende, men zou haast zeggen, onhandige wijze, waarop Hare deze zwakke zijde van zijn systeem tracht te dekken, blijkt, dunkt mij, dat hij het onmogelijke beproeft. Hij ziet namelijk onder de werking van zijne methode niet zooveel kwaad in de omkooperij, enz., omdat de kiezers die zich laten omkoopen ten minste de stemmen der tegenpartij niet krachteloos maken, zooals bij de indeeling in districten, en omdat zij dan ten minste rijke menschen zullen kiezen, die wel in de vertegenwoordiging op hunne plaats zijn, daar zij toch ook in de maatschappij een aanzienlijken invloed hebben. Wij vragen, of men dan zoo zeker wordt betere leden te verkrijgen; of dan niet ieder omkooper, die zijn doel bereikt, de plaats inneemt, welke bestemd was voor, en ook zou vervuld zijn door een eerlijk man, en of dan de kiezers ook niet nog meer zullen bedorven worden! Het is eene ongelukkige waarheid, maar toch blijft het eene waarheid, dat er geen kiesstelsel zal kunnen worden uitgevonden, 't welk waarborgen oplevert tegen de werking der ‘sinistres influences’, zoolang de kiezers zelve er geen kwaad in zien, zoolang de publieke opinie niet voor goed den staf er over heeft gebroken en het bewustzijn daarvan bij alle klassen der maatschappij is levendig geworden.
Hare heeft zich met zorg ten strijde toegerust. Al ontvalt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem meer dan één wapen, hij heeft telkens nieuwe bij de hand. Zijne kracht is wel reeds aanmerkelijk verzwakt, maar nog niet gebroken. Een hoofdargument houdt nog stand. En wel dit. De vertegenwoordiging zal in allen gevalle beter aan de vereischten beantwoorden, omdat zij getrouw de natie zal afspiegelen. Ieder belang, elke richting, iedere kleur, iedere nuance zal er hare organen vinden in eene getalsterkte, juist geëvenredigd aan die, waarin zij bij het volk voorhanden zijn. Men zal eene groote schrede nader gekomen zijn tot het schoone ideaal: dat de vertegenwoordigers het afbeeldsel zijn van de vertegenwoordigden. Al was dit de eenige aanbeveling van het geheele systeem, zij alleen zou voldoende zijn; bezwaren van ondergeschikt belang zou men over het hoofd behooren te zien. Dat klinkt goed. Maar men moet voorzichtig zijn. Indien werkelijk alle belangen een getal leden in het Parlement hebben geproportionneerd aan hunne sterkte, dan is daardoor nog volstrekt niet het ideaal eener volksvertegenwoordiging bereikt. De leden immers zijn niet gekozen om op te komen ieder voor de belangen van degenen, die hem hunne stem hebben gegeven, maar om te waken voor het heil der geheele natie. Dit nu is niet gelijk aan de som der belangen van de verschillende plaatsen, of bedrijven, of klassen. Somtijds strijdt het met dat van een of meer der onderdeelen; niet zelden geraken de belangen van verschillende dezer met elkander in conflict. Bovendien kan men bezwaarlijk ongelijksoortige grootheden bij elkaâr optellenGa naar voetnoot1. De vraag, die men zich voorstellen moet, zal altijd deze zijn: hoe wordt het algemeen belang, de algemeene ontwikkekeling in den ruimsten zin bevorderd? Daarover moet de wet- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevende vergadering beslissen. Die mannen dus moeten worden gekozen, welke daarmede bekend zijn, en niet zij, die alleen een open oog hebben voor het welzijn van hunne constituenten. Maar naarmate de verschillende belangen en richtingen uiteenloopen, zal ook de meening verschillen over het min of meer doeltreffende van maatregelen, aanbevolen tot heil van het geheel. Alle voorstellen behooren zoo mogelijk uit alle gezichtspunten te worden beoordeeld: eerst dan zal ieder lid volkomen ingelicht, het vóór en tegen kunnen wikken en wegen; eerst dan wordt het hoogst waarschijnlijk, dat, wanneer het op stemmen aankomt, de meerderheid de waarheid het meest nabij komt. Hiervoor nu zal men den zekersten waarborg verkrijgen, wanneer ook binnen het Parlement die verschillende belangen en richtingen hunne voorstanders vinden; in dezen zin dus is het wenschelijk, dat het Parlement zij ‘the mirror of the nation’. Terwijl het algemeen belang op den voorgrond staat, blijft het, opdat de beslissing hierover op goede gronden steune, wenschelijk, dat ook de ondergeschikte belangen verdedigers vinden, die met kennis van zaken er over mede kunnen spreken. Of nu voor dit alles het zooveel belovende systeem een voldoenden waarborg zal geven? De wijze, waarop de verkiezingen geregeld worden, maakt het zeer twijfelachtig, of ieder belang zal vertegenwoordigd worden in juiste evenredigheid van zijnen aanhang. Ieder candidaat, die het quantum heeft bereikt, wordt gekozen. Daar er echter altijd veel meer candidaten zullen zijn dan vacatures, zullen de stemmen niet licht zóó verdeeld zijn, dat voor ieder te vervullen plaats juist een quantum wordt bereikt. Zeer waarschijnlijk - men mag zeggen, zoo goed als zeker - zal er een aantal overblijven, die niet genoeg stemmen hebben verkregen, zoodat er nog eenige plaatsen op eene andere wijze moeten worden vervuld. Daartoe wordt een middel aan de hand gedaan: men kiest hen, die op de meeste der overblijvende stembriefjes bovenaan zijn geplaatst. - Dit middel nu is zeer gebrekkig. Immers het gevolg is, dat er eene menigte leden worden gekozen, die, de een meer, de ander minder, beneden het quantum zijn gebleven, zoodat b.v. 4 of 5honderd kiezers een lid benoemen, en dus evenveel invloed hebben als 1000 anderen. Dus sommige richtingen, sommige belangen - waarschijnlijk die, welke de minste voorstanders hebben - verkrijgen een aandeel in de volksvertegenwoordiging, veel ruimer dan in even- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
redigheid met hare werkelijke kracht. Dit is zeker geenszins geschikt om het ideaal, 't welk men zich voorstelde, te bereiken; misschien verwijdert men zich er wel van! Zou op de een of andere wijze dit gebrek kunnen worden weggenomen? Waarschijnlijk niet. Hare ten minste heeft al zijn best gedaan om het te ontkomen, maar is telkens onvoldaan gebleven, totdat hij ten laatste meende gered te zijn door het middel, waarvan wij het gebrekkige aantoonden. Maar ook al verkreeg elke opinie hare woordvoerders, in juiste verhouding tot haren aanhang, toch blijft een gevaar dreigen. Menig kiezer heeft een stokpaardje. Menigeen stelt eene enkele zaak, die hem belang inboezemt, zóó hoog, dat onderwerpen van veel grooter gewicht er voor op den achtergrond raken. Men denke aan zoo velen, die in eene belasting op de inkomsten, anderen, die in het pantseren van oorlogsschepen of in het verbod van alle sterke dranken zooveel heil zien, dat zij bij voorkeur iemand zouden kiezen, die over zulk een punt met hen van hetzelfde gevoelen is; men denke aan zoo vele dweepers over woekerwetten, onderwijs, accijnsen, zondagswetten, zündnadelgeweren, en wat al niet! Wij zullen de laatsten zijn om het groote belang van vele dezer zaken te ontkennen, maar wie er uitsluitend het oog op vestigt, wordt eenzijdig en vervalt licht in dwaling. Geeft men nu aan allen, die zulk een stokpaardje rijden, de gelegenheid om hunne stemmen te vereenigen, dan zullen zij geneigd zijn haar uit te brengen op iemand, die hunne denkwijze op een speciaal punt voorstaat, en voorbijzien of hij de vereischten bezit van een goed volksvertegenwoordiger. Waren zij evenwel genoodzaakt met hunne stad- of gewestgenooten te stemmen, en dus in hunne keuze beperkt tot twee of drie candidaten - misschien op dat ééne punt van eene andere opinie - dan zouden zij hunne aandacht vestigen op de hoofdzaak en medewerken tot de verkiezing van diegenen, die zij het geschiktst oordeelden, om over de groote, algemeene belangen te waken. Voeg bij dit alles den noodlottigen invloed der partijorganisatie, welke aan de zelfstandigheid niet slechts van de kiezers, maar ook van de leden den genadeslag zal geven! Het centraal-kiescomité van elke partij zal geene candidaten aanbevelen, wier opinie over de gewichtigste questiën onbekend is, of zijne goedkeuring niet wegdraagt. Spoedig zal het er toe over- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan tegen iedere verkiezing een programma te ontwerpen en niemand ondersteunen, die zich er niet mede vereenigt.
Beide vragen dus, die wij ons voorgesteld hebben, moeten, indien wij ons niet ten eenenmale bedriegen, ontkennend worden beantwoord. De zelfstandigheid der kiezers wordt niet bevorderd. Het Parlement zal niet beter zijn zamengesteld, niet beter aan de vereischten beantwoorden.
Wij zouden onze taak reeds voor volbracht kunnen houden, ware er niet nog één gezichtspunt, waarop de aandacht moet gevestigd worden. Het is nl. de invloed, dien het systeem van Hare zal hebben op de geheele werking van den parlementairen regeeringsvorm. Hierop heeft men veel te weinig gelet, schoon hij van groot gewicht schijnt. Indien het gevolg zal zijn, dat de partijen van het tooneel verdwijnen - wat ons op zijn minst zeer onwaarschijnlijk voorkomt - dan zal een geheele ommekeer, eene radicale verandering in den gang van het bestuur onvermijdelijk zijn. Tot nog toe worden de personen, aan wie de regeering is opgedragen, aangewezen door de meerderheid der vertegenwoordiging, en zoolang zij zich mogen verheugen in haar vertrouwen, blijven zij met die taak belast. Naarmate de partij, die de meerderheid heeft, sterker is, zal de regeering vaster staan, maar wanneer er geene partijen meer zijn, zal er van eene meerderheid, die eenige vastheid heeft, wel geen sprake meer kunnen wezen. Moet zij dan telkens aftreden, als zij eene nederlaag lijdt, en dus het regeeren bijna onmogelijk worden, - of zal men, gelijk in eene republiek, een vasten termijn bepalen, gedurende welken haar hoofd zijne plaats zal bekleeden? Dan echter is de parlementaire regeeringsvorm afgeschaft. Maar, indien de partijen blijven bestaan, dan zullen de kiezers der verschillende richtingen aan hun centraal comité gehoorzamen, gelijk legers aan hunne commandanten, omdat ieder individu, even als de soldaat, zal inzien, hoe weinig hij vermag, wanneer hij op zichzelven staat. En nu zal het hoofdcomité der partij, die de meerderheid heeft, facto het land besturen, zonder aan iemand direct verantwoordelijk te zijn. Het kan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle candidaten een programma laten goedkeuren; het heeft het lot der ministers in handen en kan hen dus dwingen om te doen of te laten wat het verkiest, zelfs al waren de kiezers voor een groot gedeelte op hunne hand, want eene ontbinding van het Parlement zou niet altijd baten, omdat de werking der publieke opinie door dat hoofdcomité wordt belemmerd. Ook in dit opzicht dus zal het systeem van persoonlijke vertegenwoordiging leiden tot een weinig wenschelijk resultaat.
Na al het voorafgaande twijfelt niemand omtrent het oordeel, dat wij meenen te moeten uitspreken. Uit het onderzoek is - bedriegen wij ons niet - gebleken, dat de voorgestelde verandering in het kiesstelsel niet alleen aan ontwikkelde en verstandige minderheden hare vertegenwoordigers verzekert, maar ook, en in dezelfde evenredigheid, aan de niet ontwikkelde, onwetende en baatzuchtige; dat zij de omkooperij en kiesintriges niet vermindert, maar veeleer aanmoedigt; dat zij het heilzame vertrouwen en de wederkeerige aanraking tusschen kiezers en gekozenen belemmert, zoo niet belet; dat zij geene meerdere, maar mindere waarborgen oplevert voor het doen eener goede keuze van vertegenwoordigers; dat zij tot eene partijorganisatie zal leiden, waardoor de parlementaire regeeringsvorm eene onmogelijkheid wordt.
Ten slotte nog ééne vraag. Hoe is het mogelijk, dat een voorstel, waarover wij een zoo veroordeelend vonnis durven uitspreken, de goedkeuring weggedragen, de ondersteuning verworven heeft van mannen, die met het volste recht een zoo grooten naam hebben verkregen, dat er moed toe behoort, om van hen in opinie te durven verschillen? Naar het ons voorkomt, moet de oorzaak gezocht worden in de vrees voor overheersching der minst ontwikkelde klasse, gepaard aan eene minder juiste opvatting van het wezen der vertegenwoordiging. Over het eerste hebben wij reeds onze meening gezegd. Hetgeen wij met het tweede bedoelen komt hierop neêr. Somtijds schijnt men te meenen, dat het volk zijne vertegenwoordigers kiest om door hen te worden geregeerd, - wij gelooven, dat het dit doet om door middel van hen zich zelf te regeeren. Volgt men de eerste zienswijze, dan zal alle deelneming van het volk zich bepalen tot het gebruik maken van zijn stemrecht; dan zal iedere meening, ieder belang moe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten trachten een woordvoerder in het Parlement te brengen, omdat anders niemand er zorg voor zal dragen, ze ter harte te nemen; dan zal elke minderheid zich verongelijkt achten, wanneer zij zich daar niet kan laten hooren. Men erkent, dat, wanneer het aankomt op het stemmen over een voorstel, de minderheid toch moet wijken, even als het geval zou zijn, wanneer het geheele volk zelf ter beraadslaging ware opgekomen; maar het onrecht ligt in het sluiten van de deelneming aan de discussie, en dien ten gevolge het wegnemen der gelegenheid om anderen te overtuigen en voor te lichten. Volgt men daarentegen de andere zienswijze, die wij voor de ware houden, dan zal men aannemen, dat het Parlement ook wel degelijk een open oog en oor heeft voor de discussiën buiten zijne muren en geenszins ongevoelig is voor den invloed der publieke opinie. Deze laatste is de groote kracht, waardoor het land wordt geregeerd. Wie haar op zijne zijde heeft, kan verzekerd zijn, dat hij zal zegevieren. Wie haar leiden kan, heeft op den duur den sterksten invloed. Daartoe staat de weg open, niet alleen voor de meerderheid, maar ook voor de minderheid: door nieuwsbladen en tijdschriften, door boeken en verhandelingen, door redevoeringen en petitiën. Hij, die tot de geheele natie, ware zij bijeengekomen om over hare belangen te beraadslagen, het woord zou gericht hebben, spreekt nu door middel van de pers tot haar, en wordt misschien beter verstaan, stellig grondiger beoordeeld. De vertegenwoordiging moet zich meer en meer richten naar de opinie van de meerderheid der natie - wie het nl. de moeite waard is zich eene opinie te vormen; - wijkt zij er van af, dan wacht haar eene ontbinding en de nieuwe verkiezing richt zich naar de publieke opinie, welke zich heeft gevormd voor een aanzienlijk deel door de discussiën buiten het Parlement, waaraan allen hebben kunnen deelnemen. Is deze zienswijze, die onzes inziens op de werkelijkheid steunt en voor waarachtige vrijheid de meeste ruimte openlaat, daar zij in het stemrecht niet den eenigen invloed van het volk op de regeering ziet, maar het voortdurend de gelegenheid geeft om toe te zien, - is deze zienswijze de waarheid het meest nabij, dan worden de minderheden nog niet, zonder gehoord te zijn, tot zwijgen gedoemd, al nemen we geene maatregelen om haar op elke wijze eene stem te verschaffen binnen het Parlement. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer men nu bedenkt, dat de indeeling in districten altijd eenigszins willekeurig is, dat de nieuwe theorie een verheven doel voor oogen heeft: het verdedigen der zwakkere partij, wier billijke eischen men zoo licht al te weinig recht laat wedervaren; dat zij als haar schoone ideaal verkondigt het geven aan iederen mensch van den invloed, die hem toekomt: dan is het geen wonder, dat men zich tot haar voelde aangetrokken. Wij hebben gemeend haar te moeten bestrijden, vooral om de diep ingrijpende gevolgen, die verre van wenschelijk zijn, maar zeker niet zullen uitblijven, zoo lang niet de menschelijke natuur ten eenenmale verandert. Mill zegt ergens, dat er mogelijk eens een tijd zal komen, waarin de begrippen over het eigendomsrecht zóó worden gewijzigd, dat eene meer communistische opvatting de overhand zal krijgen. Zoo kan misschien eenmaal de tijd komen, dat de partijen zich zullen oplossen, zoodat hare organisatie bij geene verkiezingen hinderpalen zal in den weg leggen, - een tijd, waarin selfgovernment mogelijk wordt zonder partijregeering; misschien zal dan de voorgestelde theorie goede vruchten beloven. Nog zien wij er geen heil in, evenmin voor ons vaderland als voor Engeland.
Groningen, Augustus 1866. Mr. W.A. Reiger. |
|