| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 Augustus 1866.
De vrede is weder gesloten en Noord- en Zuid-Duitschland steken het zwaard in de scheede. De telegraaflijn onder den Oceaan tusschen America en Engeland gelegd, kan de mare aan het westelijk werelddeel vliegendsnel verkondigen, en kan er tevens bijvoegen, dat er weinig gejubel in Europa over dien vrede wordt getoond. Daar zijn nog geen platen gemaakt, waarop het kasteel Nikolsburg wordt afgebeeld, zoo als in de vorige eeuw, na het eindigen van den zevenjarigen oorlog, het slot Hubertsburg. De prenten van dien tijd toonen ons dat slot, terwijl uit de poorten twaalf postillons lustig blazend in de vlakte voortgallopperen, om den vrede aan geheel de wereld te verkondigen: boven alles zweeft een bazuinengel met een strook in de hand, waarop deze spreuk: de genade des Heeren heeft ons den vrede gegeven. Ach, de tijd der bazuin- en andere engelen schijnt voorbij; Hieronymus Jobs schijnt de laatste van die soort gekend te hebben, en minder dan ooit zijn zij aangeroepen bij den tegenwoordigen vrede. Toch is die vrede op zich zelf even belangrijk als weleer die van Hubertsburg, en zullen de schikkingen nu getroffen, van waarlijk diep ingrijpende werking voor Duitschland zijn. De staatkundige toestand van dat Duitschland wordt geheel en al gewijzigd; een nieuwe aera begint. Doch al moge ook de nieuwe orde van zaken in vele opzichten beter zijn dan de vroegere, en meer waarborgen van duurzaamheid aanbieden dan de nu vernietigde, de wijze waarop dit alles is tot stand gebracht moet als van zelve velen tegen de borst stuiten; ze herinnert slechts al te zeer aan den stelregel weleer in aloude tijden in toepassing gebracht, door Hassan, den oude van het geberchte: ‘niets is waar en alles is geoorloofd.’
| |
| |
Wij willen den loop der zaken kortelijk nagaan. Na den slag van Königgrätz op 4 Julij, trokken de oostelijke legers van Pruissen steeds verder voort in Bohemen. Eerlang werd het hoofdkwartier te Brünn opgeslagen; de Oostenrijksche troepen moesten meer en meer den terugtocht aannemen; weldra lieten de Pruissen hun paarden drinken in den Donau, en zagen zij, toen de nevelen wat wegtrokken, in de verte de Stephanuskerk van Weenen blinken; - en in het westen bleef de Pruissische legermacht even zegevierend. Nadat onder generaal Vogel von Falckenstein Hannover, Keur-Hessen en al de streken tot Frankfort waren veroverd, de Beijeren na eenige kleinere schermutselingen den 10den Julij bij Kissingen Voor goed waren geslagen, sinds ook den 14den Julij bij Asschaffenburg de Hessen en andere Bondstroepen van het 8ste Bondscorps waren teruggedreven, trok het overwinnend leger den 16den Julij binnen Frankfort. Doch het gunde zich geen rust, want den 24sten Julij sloeg het reeds bij Tauberbischofsheim de Wurtembergers en Baden en weldra trok het op het einde van Julij binnen Beijeren (Würzburg), binnen Wurtemberg en binnen het groothertogdom Baden. Aan alle kanten was de Bond overwonnen.
Zoo stonden de zaken, toen den 21sten Julij een wapenstilstand van 5 dagen tusschen Oostenrijk en Pruissen werd gesloten; die vijf dagen zou men zich ten nutte maken om onder Frankrijks bemiddeling vredespreliminairen vast te stellen. Op het slot Nikolsburg - een groot kasteel, 10 Duitsche mijlen van Weenen gelegen en toebehoorende aan den graaf von Mensdorff, den Oostenrijkschen minister van Buitenlandsche Zaken, doch thands ingenomen door den overwinnenden koning van Pruissen - werden de onderhandelingen gevoerd, van de zijde van Pruissen door von Bisinarck, van de zijde van Oostenrijk door Karoliji en von Brenner; en den 26sten Julij, terwijl de Oostenrijksche en Pruissische legers reeds weder voor Presburg slaags waren geraakt, werden de vredespreleminairen onderteekend. Zij behelsden hoofdzakelijk het volgende: Art. 1. Het grondgebied van de Oostenrijksche monarchie, met uitzondering van Venetië, blijft onveranderd. De koning van Pruisen doet zijn troepen uit Oostenrijk trekken, zoodra de vrede, gesloten en de krijgsschatting is betaald. Art. 2. De keizer van Oostenrijk erkent de verbreking van den Duitschen Bond en geeft zijn toestemming tot een reconstitutie van Duitschland met uitsluiting van Oostenrijk. De keizer erkent den engeren Bond, welken de koning van Pruissen ten noorden van de Main-linie zal oprichten; hij staat toe, dat de
| |
| |
Duitsche Staten ten Zuiden van die lijn een vereeniging vormen, welke met den Noord-Duitschen Bond in betrekking kan staan. Art. 3. De keizer van Oostenrijk draagt al zijn rechten op Holstein en Sleeswijk aan den koning van Pruissen over, met de bepaling dat wanneer de bevolking van de noordelijke districten van Sleeswijk door vrije stemming den wensch te kennen geeft om met Denemarken vereenigd te worden, hieraan worde voldaan. Art. 4. De keizer van Oostenrijk betaalt 20 millioen thalers krijgsschatting aan Pruissen. Art. 5. Het koningrijk Saksen blijft bestaan; het treedt in den Noord-Duitschen Bond; een bijzondere vrede met Saksen zal de verhouding en de te betalen schatting aanwijzen. - Er zal voorts nu over den algemeenen vrede worden onderhandeld en daarna een voor alle Duitsche Staten en ook voor Italië geldende wapenstilstand, op den grondslag van het uti possidetis, met 2 Augustus in werking treden.
Men ziet het, de vredesvoorwaarden waren voor Oostenrijk gematigd genoegd. Nadat eenmaal het groote doel, namelijk de vernedering van Oostenrijk, was verkregen, en nadat Oostenrijk er er in had toegestaan voor het vervolg geen deel meer uit te maken van Duitschland, had Bismarck begrepen, dat gematigde eischen alleen tot een goed resultaat konden leiden. Frankrijks bemiddelende invloed was dan ook niet te ontkennen, en Napoleon begeerde volgens zijn brief van 11 Junij niet, dat Oostenrijks positie zou worden verzwakt. Bismarck begreep dan ook dat de hoofdzaak deze was, dat een stevig noord-duitsch koningrijk, omringd door enkele vasallen, zich vormde. Wanneer die Noord-duitsche Bond tot stand kwam, kon men veilig Zuid-Duitschland een tijd lang aan eigen lot en inzicht overlaten. Dat Zuid-Duitschland toch, wanneer slechts eenmaal de steun van Oostenrijk daaraan was ontnomen, zou door den loop der omstandigheden van zelf gedwongen worden de richting te volgen, die Noord-Duitschland aan de algemeene politiek zou geven. Daarbij begreep Bismarck te-recht, dat hij rustig op dezen ingeslagen weg kon voortgaan. De groote mogendheden waren buiten staat hem thans het stilstaan te gebieden. Rusland toch was in zijn macht sinds den laatsten opstand van Polen; het zou Bismarck weinig moeite hebben gekost, dat Polen, zoo noodig, in beweging te brengen; om alles echter te voorkomen, en om te beletten dat Rusland toegaf aan de neiging om een congres bijéén te roepen, werd naar Petersburg, dat met al die kleinere Duitsche hoven vermaagschapt was, in buitengewone zending generaal von Manteuffel gezonden,
| |
| |
ten einde 's keizers goedkeuring op de schikkingen te verkrijgen. Engeland daarentegen - dit wist Bismarck te goed - zou met vreugde het vergrooten van Pruissens macht zien. De vestiging van een Noordduitsch koningrijk zou een geducht tegenwicht tegen Frankrijk zijn; er zouden nu twee groote militaire mogendheden in Europa zijn, die elkander wederzijds zouden kunnen bedwingen. Het was dan ook verwonderlijk hoe zeer de Engelsche pers den Pruissischen premier ondersteunde en aanmoedigde. En Frankrijk zelf - het was door Pruissens bondgenootschap met Italië tot nu toe gebonden; Bismarck gevoelde wel dat hij, met het oog op Napoleon III, niet al te ver kon gaan; maar toch kon de Fransche keizer op het oogenblik niet verhinderen, dat Pruissen zich vergrootte. Bismarck bezegelde dus den grootsch ontworpen en grootsch uitgevoerden oorlog met een uiterst politieken vrede. Zoo Oostenrijk hem voor goed Noord-Duitschland liet, en hem naar willekeur liet handelen met de kleinere Duitsche vorsten, zoowel in het Noorden als in het Zuiden, zou hij Oostenrijk niet verder verzwakken. Zoodra het kabinet van Weenen hierin had toegestemd, begonnen de onderhandelingen met de kleinere Duitsche staten.
Als het ware verraden en in den steek gelaten door Oostenrijk, konden die staten wel niet anders doen dan aannemen wat de genade van Bismarck hun wilde laten. De Pruissische legers waren in al die staten gedrongen; zij waren of geheel veroverd, of ten deele overwonnen; het recht van den sterkste zou zich doen gelden. Over het algemeen hadden de Pruissische legers zich van een gunstigé zijde in die overwonnen landen doen kennen; de krijgstucht was uiterst streng gehandhaafd, en de overwonnen bevolkingen, mits zij slechts voor het onderhoud der troepen zorgden, hadden niet veel te lijden. In Oostenrijk zelf was de wederzijdsche verhouding van Pruissen en Oostenrijkers bijna verstandhouding geworden. In Brünn onder anderen had de positie niets te wenschen overgelaten; daar was burgemeester de bekende Giskra, vroeger een der woordvoerders van de uiterste linkerzijde in het parlement te Frankfort van 1848; Bismarck, ook vroeger lid van dit parlement, had hem dadelijk als ouden vriend bezocht en veel kwaad bloed was zoo voorkomen. In Baden, waar de echtgenoot van de eenige dochter van den koning van Pruissen regeert, mocht al van zelf geen buitengewone maatregel worden genomen. In Keur-Hessen en Nassau waren de Pruissen inderdaad als bevrijders ontvangen. Hannovers bevolking hield zich onzijdig en nergens was dus de krijgswet toegepast. Slechts
| |
| |
één stad werd als tot voorbeeld voor alle andere staten zwaar getuchtigd, en dit was de zetel van den Bond, Frankfort. Wel is waar had Frankfort er menige aanleiding toe gegeven, door op de grie-vendste wijze, waar het kon, Pruissen te beleedigen, doch de straf werd nu dan ook geëvenredigd aan het vermeende misdrijf. Het was de stad der Duitsche bankiers, die altijd Oostenrijk hebben geholpen en gesteund; welnu, de Pruissische generaal zou die bankiers thans Pruissen doen helpen. Een krijgschatting eerst van 5 millioen gulden, later van 25 millioen, werd op de stad - die slechts een groote 70,000 zielen telt - gelegd, en toen de stad een oogenblik aarzelde te betalen, werden alle gegoede inwoners met inkwartiering van 50 soldaten geteisterd. De burgemeester Fellner benam uit wanhoop zich zelven het leven, toen de Pruissische generaal hem vroeg om de rijkste ingezetenen op te geven; de bankiers brachten Europa in rep en roer, en ten slotte werd een commissie naar Berlijn gezonden, waarbij ook een der Rothschilds zich had gevoegd, om genade voor de millioenen af te smeeken. Ongelukkig heeft Pruissen deze millioenen wel noodig om zijn oorlogskosten te dekken. De onderhandelingen met die staten, waarmede in onderhandeling werd getreden, liepen dan ook voornamelijk daarover, hoe groote sommen door elk dier staten zouden worden betaald. Terwijl het al spoedig bleek dat Noord-Duitschland voor zoo ver mogelijk eenvoudig zou worden ingelijfd, werden de beurzen der Zuid-Duit-sche staten geweldig aangesproken. Eenige van die staten, en in de eerste plaats Baden, begonnen dan ook al uit angst hun politiek en ministerie te veranderen. De Bond, dien men volgens het besluit van 14 Junij had willen steunen, en die zich in fragment thans te Augsburg had verplaatst, was dan ook ten eenemale ongeschikt bevonden. Daar waren enkele staten die nog niet ééns met hun contingent gereed waren, toen de vredespreliminairen te Nikolsburg
geteekend werden. Tot hun eer moet echter gezegd worden, dat hunne vorsten het eens verpande woord vóór den Bond, ook zelfs toen getrouw bleven. Zoo de vorst van Liechtenstein. Eerst den 25sten Julij had hij zijn contingent, 80 man, voltallig kunnen krijgen. Als hij zich nu slechts stil hield, zou Pruissen zijn vroeger vergrijp door de vingers zien. Hij aarzelt niet; hij zendt zijn 80 man, die toch niets meer kunnen helpen, naar het overwonnen leger. Daarbij bedenke men, dat dit Bondsleger vooral door de onbekwaamheid der veldheeren was verslagen! Wat te denken van een prins Alexander van Hessen, en welk oordeel vooral uit te spreken over
| |
| |
den algemeenen bevelhebber der Bondstroepen, prins Kavel van Beijeren! Wil men weten hoe het eigen leger over hem dacht, men hoore een voorbeeld: De ritmeester Strommer krijgt van prins Karel weder een of ander onmogelijk bevel om een dicht, door Pruissen bezet, woud te zuiveren. Eerbiedig geeft hij te kennen dat dit niet door kurassieren kan geschieden. Het helpt niet. Hij verklaart, dat men de manschappen zóó noodeloos opoffert. Het baat niet; de prins antwoordt dat het hem, ritmeester, aan moed schijnt te ontbreken. Strommer rijdt naar zijne manschappen. ‘Kameraden, men beveelt ons dat woud aan de Pruissen te ontnemen; het is mij onmogelijk u zoo gewetenloos naar de slachtbank te leiden; maar bewijzen zal ik dat ik den dood niet vrees.’ Met deze woorden schiet hij zich voor het hoofd en valt dood neder.
Ondertusschen had de koning van Pruissen het legerkamp in Bohemen verlaten, en was hij op den laten avond van den 4den Augustus met den kroonprins en prins Karel, met von Bismarck en von Moltke in Berlijn teruggekeerd. Een eindeloos gejubel ontving den koninklijken veldheer, die zelf met zijn zoon de Pruissische legers ten zege had gevoerd; en dit gejubel werd sterker en sterker toen de koning den volgenden dag den landdag zou openen. Bismarck toch had na het sluiten van den landdag op 23 Februarij, in het midden van de maand Mei, dien landdag door den koning doen ontbinden en nieuwe verkiezingen uitgeschreven. De kiezers zouden op 15 Junij en de afgevaardigden op 3 Julij worden verkozen. De minister begreep dat hij door zijn oorlogspolitiek het best de Fortschrittspartij zou doen uitéénspringen, en hij rekende er op een geheel andere kamer te verkrijgen dan die, waarmede hij nu vier jaren achtereen had geworsteld. En daar Bismarck al de slechte en zwakke zijden der menschen goed heeft bestudeerd, had hij zich ook nu niet misrekend. De kamer der afgevaardigden die hij nu had verkregen, was waarlijk zoo bemoedigend mogelijk. Terwijl de kamer in het begin van het jaar slechts een 20tal bepaalde aanhangers van het ministerie telde, en de oud-liberalen er bijna, niet vertegenwoordigd waren, was de verdeeling der 345 leden nu ongeveer de volgende: de conservatieven telden 118 leden, de oud-liberalen 24, waaronder Georg von Vincke, zoo lang gemist, von Schwerin, von Patow, Simson en Lette: de vroeger alvermogende Fortschrittspartij telde 80 leden, waaronder op de eerste plaats de zoo bekende von Forkenbeck, Twesten, Virchow, Schulze-Delitsch enz.: de naauw met de Fortschrittspartij verwante fractie van het linkercentrum telde
| |
| |
70 leden, waaronder von Carlowitz, Gneist, Stavenhagen, Bochum Dollfs; de Polen waren 21 in getal, terwijl de bepaald Catholieke fractie 16 leden telde; de andere leden kozen geen partij. Het was dus een geheel ander personeel waarvoor de regering zou verschijnen. En ditmaal zou de koning zelf, hetgeen in jaren niet geschied was, den landdag openen, om zich weder geheel en al in aanraking met de afgevaardigden des volks te stellen. Het was voor Pruissens constitutionele geschiedenis een belangrijk oogenblik; met gespannen aandacht verwachtte een ieder de woorden van de troonrede.
De troonrede werd uitgesproken, en zoo nog iemand aan de handigheid van von Bismarck had getwijfeld, dan kon hij thans voor goed bekeerd zijn; want geschikter rede kon op 't oogenblik wel niet gehouden worden. Waren bij vroegere openingen, toen men inderdaad zwak was tegenover de volksvertegenwoordiging, de meest grievende woorden tegenover de afgevaardigden gebezigd, als gold het hen te intimideren, thans, nu de regering werkelijk sterk was, gedragen als zij was door het enthousiasme van het volk en het leger, thans werd de hand verzoenend aan de volksvertegenwoordiging aangeboden. Er werd erkend, dat de staatsuitgaven in de laatste jaren den wettigen grondslag hadden gemist, daar het Huis ze niet had goedgekeurd. Men vroeg thans een indemniteit voor die uitgaven, en beloofde in het vervolg naar de wet te zullen handelen. In zeer gematigde termen werd gesproken van de overwinningen der Pruissen op den vijand behaald. Voorts werd gewezen op de waarschijnlijke uitbreiding der grenzen van Pruissen en op de vorming van een bondsleger onder Pruissens leiding, waarvoor alle bondsleden bijdragen zouden moeten leveren. - Deze troonrede maakte in geheel het land den gunstigsten indruk. De liberalen van alle richtingen vergaten bijna al het overige om slechts te letten op de indemniteit die de koning vroeg. Zij waren van het eerste oogenblik, dat de vraag gedaan werd, bereid het bevestigend antwoord te geven. Het gansche conflict tusschen Regering en Volksvertegenwoordiging berustte op een misverstand, zoo redeneerde men nu. De twist toch was slechts daarover ontstaan, dat het volk meende, dat de legerorganisatie te kostbaar en te uitgebreid was. Had de koning maar dadelijk gezegd, dat hij van plan was zulk een oorlog te gaan voeren, dan had men bereidwillig de gelden en alles voor die legerorganisatie gegeven. Zoo sprak men in de eerste opwinding in Pruissen. In het buitenland echter was men lang niet zoo gesticht over al die zinnen uit de troonrede.
| |
| |
Men erkende wel dat over het algemeen de koning zich gematigd uitliet over zijn overwinningen, maar waarom nog altijd volgehouden dat men tot den oorlog gedwongen was; waarlijk, de gebeurtenissen hadden genoeg bewezen, dat Pruissen jaren lang op den oorlog bedacht was, terwijl het arme Oostenrijk en zijn bondgenooten inderdaad door dien krijg overvallen waren. Waartoe die zelfverdediging, die op een leugen uitloopt? - Waarom, zoo redeneerde men voort, is niets gezegd van de bemiddeling van Napoleon III, om den vrede te verkrijgen? Heeft men dit opzettelijk weggelaten, dan schijnt de verhouding van Frankrijk en Pruissen toch wel iets over te laten. - Waarom belooft men niet - zoo wilde, men aan de liberalen zeggen - liever een wet op de ministerieele verantwoordelijkheid in plaats van al die phrases over het eindigen van het conflict; is eenmaal zulk een wet daar, dan zullen de ministers zich wachten zonder budget te regeren! - Eindelijk, waarom houdt men zoo kinderachtig vast aan de vroegere schijnheiligheid van zich op God en op zijn geweten te beroepen. Deze komen toch hier in elk geval weinig te pas. Integendeel, Pruissen begint, als het deze kwade gewoonte niet aflegt, eenigzins te gelijken op zijn bondgenooten, de Italiaansche bandieten, die op de knieën hun Madonna of Schutspatroon bedanken als zij een reiziger een welgevulden beurs hebben ontstolen.
Natuurlijk oordeelde men in Pruissen niet alzoo. Beide Huizen, zoowel het Heerenhuis als het Huis der afgevaardigden, beijverden zich om zich te constitueeren en een antwoord op de troonrede gereed te maken. Het Heerenhuis was natuurlijk het eerste gereed. Het koos zijn vroegeren president, graaf von Stolberg-Wernigerode, en maakte zijn antwoord aan den koning in orde. Dit laatste had echter wel eenige moeijelijkheid in. Want het Heerenhuis had niet met onverdeelde toejuiching den oorlog tegen Oostenrijk en de laatste maatregelen van Bismarck gevolgd. De religieus-feodale partij, waarvan president von Gerlach het hoofd is, had altijd in het verbond van Oostenrijk en Pruissen den dam tegen de revolutie gezien, en het geweldig verbreken van dien dam, het uit elkander springen van geheel den Duitschen Bond, was van dien kant en die partij met argwanende blikken aangezien. Doch het paste thans niet aan het Heerenhuis met den koning te twisten en daarom werd onder constateering, dat de koning gezegd had, dat de vijanden hem tot den oorlog gedwongen hadden, den koning geluk gewenscht met zijne overwinningen. Er weid betreurd dat de breuk
| |
| |
juist had plaats gehad met Oostenrijk; een woord van dank werd aan Frankrijk gegeven voor zijne bemiddeling, en eindelijk werd aan het leger de hoogste lof toegezwaaid. Dit adres werd vastgesteld na een debat, waarin kennelijk geen der vroegere leiders durfde zeggen, wat hem op het hart lag. Slechts één lid. had dien moed, maar legde zijn meening bloot in een brief aan het. Heerenhuis. Het was de graaf van Westphalen, en de geschiedenis moet acte nemen van het karakteristieke figuur dat die edelman vertoont. Hij nam eenvoudig zijn ontslag als lid van het Heerenhuis. In zijn brief, waarvan de terminologie herinnert aan uitingen van de vroegere rijksridders, zette hij uileen, dat hij zijn ‘homagial-eed’ aan den koning van Pruissen als Duitsch Bondsvorst had gezworen. Nu de koning van Pruissen den Duitschen Bond niet meer erkende, viel ook van zelve de verplichting van zijn eed weg. Het houw en trouw, dat hij eens had gezworen, bestond voor hem niet meer. - Wij bekennen min of meer eerbied voor dezen trotschen ridder te hebben.
Het Huis der afgevaardigden vorderde niet zoo schielijk met zijn arbeid. Reeds het kiezen van een president en vice-presidenten had eigenaardige moeijelijkheden. De Fortschrittspartij, verbonden met het linkercentrum, had nog altijd, vooral daar de Polen zich steeds bij haar voegden, de meerderheid, en was dus in staat haar ouden president Grabow en de vroegere vice-presidenten Bochum-Dollfs en van Unruh te herkiezen. Maar die keuze zoude beteekenen dat het Huis der afgevaardigden dezelfde houding zou blijven aannemen, als in vroegere jaren; en had niet de koning zelf gezegd dat de toestand zou veranderen, had hij niet een indemniteitswet beloofd? Er was dus eenige onrust over die uit te brengen keuze; want men kon toch bezwaarlijk den beproefden Grabow, den man, die de banier van het volk te midden van de grootste vernedering hoog had gedragen, als een gebruikt meubelstuk ter zijde zetten. Grabow zelf echter bewees in waarheid een man te zijn, want toen het Huis tot de keuze zou overgaan, stond hij op en zette hij in een korte rede uitéén, dat hij niet in aanmerking wonschte te komen. Hij wilde de verzoening van koning en vertegenwoordiging niet in den weg staan. Het Huis koos daarop tot zijn voorzitter een anderen leider der meerderheid, den heer von Forckenbeck. Hij kreeg 170 stemmen: de candidaat der conservatieven, de heer von Arnim-Heinrichsdorff, kreeg er 136: de oud-liberalen gaven hun 22 stemmen aan graaf Schwerin. Tot vice-presidenten werden daarna
| |
| |
verkozen generaal von Stavenhagen en de oud-liberaal von Bonin. Max von Forckenbeck zal dus het huis moeten leiden; zijn naam is doorééngeweven met de geschiedenis der laatste zittingjaren; immer werd hij op de voorste rij gevonden om von Bismarck te bestrijden; hij is geboren te Munster uit Westphalen, waar zijn vader, vroeger lid der eerste kamer, voorzitter van het hof van appèl was. Hij is ongeveer 45 jaar oud, lang van gestalte, bewegelijk van natuur, terwijl een goedige glimlach op zijn gelaat, niet volle blonde haren omgeven, speelt. Of hij den ernstigen Grabow zal weten te vervangen, zal de tijd moeten leeren. Voor het oogenblik heeft hij al zijn krachten ingespannen om het Huis tot een eenstemmig en hartelijk antwoord op de troonrede te bewegen. Want de meerderheid van het Huis scheen dadelijk gereed, goedwillig alles te vergeten, en, nu zij sedert jaren weder een antwoord op de troonrede gaf, vroegere begrippen en meeningen over boord te werpen. De verschillende richtingen schenen echter in het eerst elk haar eigen stelsel in de troonrede te willen brengen. Daarbij slingerde von Bismarck de meest gewichtige koninklijke boodschappen als even zoovele twistkogels naar het Huis. Naauwelijks had de minister van financiën, de heer von der Heydt, het wetsontwerp ingebracht, waarbij indemniteit werd gevraagd voor de uitgaven in de laatste jaren zonder bewilliging van de vertegenwoordiging gedaan, of twee allerbelangrijkste mededeelingen werden aan de kamer gerigt. De eene betrof het ontwerp van een kieswet voor den rijksdag van den Noord-Duitschen Bond. Dit ontwerp, grootendeels geschoeid op de leest van de kieswet door het Frankforter parlement van 1848 en 1849 bewerkt, stelde voor, het algemeene stemrecht in volle toepassing te brengen, zoo doende dat op elke 100,000 zielen een afgevaardigde zou gekozen worden; het riep dus in de herinnering de dagen waarin men van Duitschland's éénheid droomde; maar
vooral, het wees op het tot stand komen van een Noord-Duitschen Bond en op een zoogenaamd Klein-Duitschland. - Sterkor nog werd die indruk, toen Bismarck den 17den Augustus de koninklijke boodschap in het Huis bracht, waarbij de koning van Pruissen verklaarde op zich te nemen de regering van het koningrijk Hannover, van het keurvorstelijk Hessen, van het hertogdom Nassau, en van de vrije stad Frankfort.
Zoo had Bismarck zich gedemasqueerd. De vestiging van een groot en machtig Noord-Duitsch koningrijk, met enkele kleine vasallen om zich heen, die aan Pruissen de leiding van hun politiek
| |
| |
en van hun legers moesten gunnen, was aan Europa bekend gemaakt. In het eigen land zou van twee kanten vooral oppositie te voorzien zijn. Vooreerst van de eigentlijk aristocratische partij, die het uitwisschen van gansche regerende dynastiën niet met een onverschillig oog kon aanzien. Die partij vond, zonderling genoeg, in het begin een bondgenoot in den koning, die eerst na veel godsdienstige overpeinzing er toe kon overgaan zijn minister ditmaal te volgen. De koningskroonen, die hij zoo wegstal, kon hij bezwaarlijk beschouwen als hem te zijn gegeven door Gods genade, en daaraan bleef hij toch hechten. Intusschen wist Bismarck hem te beduiden, dat hij die koningrijken kon nemen, uit kracht van het oorlogsrecht; de Heer Heffter had in zijn volkenregt dit uitdrukkelijk betoogd, en Heffter was een godsdienstig man, wars van alle democratische woelingen. Men vroeg ook niet de bevolkingen der rijken of rijkjes, die men wegnam, of deze er wel in toestemden in Pruissen opgenomen te worden; men toonde dus klaarblijkelijk, dat men niets om het volk gaf. De koning was dan ook tevreden, en zijn feodale omgeving zou, als hij zoo dacht, allengs wel tot dezelfde inzichten bekeerd worden. Van een anderen kant kon Bismarck nog sterker oppositie wachten, en wel van een gedeelte der democratische partij. Wat Bismarck toch nu deed was het programma volbrengen der zoogenaamde Klein-Duitsche partij. Er waren toch altijd drie plannen geweest, die zich voordeden, zoodra men van een reconstitutie van Duitschland gewaagde. Er was het plan van het zoogenaamde Groot-Duitschland, dat van de Trias en hetgeen men het plan van Klein-Duitschland noemde. De voorstanders van het Groot-Duitschland wilden geheel Oostenrijk met al zijn stammen ook in Duitschland opnemen, en dus een eenig Groot-Duitschland vormen. De aanhangers van het Trias-idee wilden een derde middelpunt vestigen en tegenover Oostenrijk en Pruissen al de nog overige kleine koningrijken en staten verbinden tot
één Bond. Beide deze denkbeelden waren door Pruissens legers vernietigd. Er bleef dus alleen over het denkbeeld van Klein-Duitschland, waarnaar de politiek van Pruissen steeds had gestreefd. Sinds Oostenrijk het Duitsche element hoe langer hoe meer aan eigen lot had over-gelaten, trachtte Pruissen de echt-Duitsche bestanddeelen om zich heen te verzamelen. Men moest beginnen met een Bond der noordelijke Duitsche Staten. Reeds Frederik de Groote had op het einde van zijn leven zulk een Duitschen Vorstenbond tegenover Oostenrijk willen oprichten. Radowitz had het later beproefd te verwerkelij- | |
| |
ken, doch had alleen de theorie weten te geven. Thans had von Bismarck het in het leven geroepen. - Doch de Fortschrittspartij was ook aan antecedenten gebonden. Die partij had haar zege vooral daaraan te danken gehad, omdat zij was gaan bouwen op de gegevens van de National-partij; en nu had het tot de stelregelen van die National-partij behoord om alle Duitschers en niet alleen de Noordelijken tot een krachtigen Bond op te roepen. Bismarck, die vooreerst zich tot de rijken boven de Main-linie wilde bepalen, en de staten beneden die linie aan hun lot overliet, terwijl hij de Oostenrijksche Duitschers bepaald uitstiet, was geen waardig bevorderaar der wezentlijk Duitsche éénheid. Daarbij had het nooit of nimmer in de bedoelingen der democratie van het National-Verein gelegen, om zoo gewelddadig rijken en staten te doen annexeren. Alles moest van de vrije volkskeuze uitgaan, en Bismarck deed alsof dat volk niet bestond.
De oppositie van den kant der Fortschritts-partij was echter slechts de uiting van een zeer kleine minderheid. De aanzienlijke meerderheid was verblind door alles wat Bismarck in zoo betrekkelijk korten tijd had tot stand gebracht. Hij had toch inderdaad meer gedaan, dan de stoutste droomer en phantast zich had kunnen voorstellen. Geheel Noord-Duitschland zou toch weldra één rijk worden. De wenschen der Duitsche democratie waren voor drie vierden vervuld. En ja, de democraten hadden heimelijk toch altijd op dien man gebouwd. Hoe zij hem ook hadden uitgemaakt in hun officieele redevoeringen, als zij stil met elkander in hun binnenkamer spraken, dan verheelden zij het zich niet, dat deze man voor Duitschland iets grooters zou tot. stand brengen, dan elk ander staatsman, al was hij ook hun tegenpartij. En Bismarck, als hij voor een oogenblik zijn officieelen snijdenden toon kon laten varen, hield er van met die democraten te praten en te schertsen. Eens toen hij weder uit Biarritz terugkwam, en de kamer in een of ander vervelend en zwaarwichtig debat was betrokken, zwierf hij door de banken van het Huis, en zat hij eensklaps te midden der geavanceersten van de Fort-schrittspartij. Hij knoopte een gesprek met eenigen hunner aan, en terwijl hij achteloos zijn portefeuille uit den zak nam, nam hij daaruit een klein olijftakjen; hij reikte het hun toe: ‘Ziedaar, Mijne Heeren, wat ik voor u uit het Zuiden heb medegebracht.’ Hij schijnt woord gehouden te hebben, want er is vrede tusschen hem en de Fortschrittspartij. Singulier in alles, is hij letterlijk tegenwoordig het ideaal van de inwoners van Berlijn. En hij verstaat de kunst hen in
| |
| |
te pakken. Hoort hem in Kroll's Garten den toast uitbrengen op Berlijn, dat aan hem, von Moltke en von Roon aldaar een monster-feest heeft gegeven. Hoe weet hij de hand, den mond (o, die Berliner Witze!) en het hart van die Berlijners te prijzen, en hen onder allerlei vormen toch inderdaad tot 't kind van de rekening te maken! Berlijn ziet nu tot hem op als tot een van haar liefste kinderen. De meisjes brengen bij zijn komst zoowel aan hem als aan den koning bloemkransen en festoenen. Als hij weigert ze aan te nemen zeggende: ‘maar ik heb niet medegevochten,’ dringen zij des te sterker aan, want ‘gij, graaf, gij zijt begonnen te vechten, toen alle anderen er nog niet aan dachten.’
Dit zijn teekenen der tijden, en kenschetsen den volksaard. Het Pruissische huis der afgevaardigden heeft die stemming des volks moeten volgen. Het geluk is demoraliserend. De speler die wint is een groot man. De arme blinde koning van Hannover, die gaarne zijn rijk wilde behouden, is volgens de Pruissische regering een man die tegen de publieke moraliteit zondigt. De volken van Hannover, enz. die nog maar zoo voeistoots niet Pruissen willen worden, begrijpen de goddelijke raadsbesluiten niet. De Saksers, die er tot nog toe voor bedanken Pruissen tweede klasse te worden (zoo als vroeger zich Bismarck schilderachtig uitdrukte), zijn het bestaan niet waard. Ook liet huis der afgevaardigden wordt allengs tot die meening gebracht. Want na een getwist van eenige weken over allerlei onderwerpen, waarbij het overtuigend bleek, dat Pruissen spoediger geheel Oostenrijk innam, dan dat het huis een antwoord op een troonrede ontwierp, heeft de voorzitter een adres weten te doen aannemen, dat door alle partijen, met uitzondering van 25 stemmen, is aangenomen. Dat adres behelsde hoofdzakelijk het volgende: De dank werd uitgesproken voor wat het leger onder aanvoering des konings heeft gedaan; de resultaten van dien oorlog, de vernietiging van den Bond, de verhouding tegenover Oostenrijk, de uitbreiding der grenzen van den staat, en het uitzicht dat in een niet al te verwijderd tijdstip een politiek vereenigd Duitschland zich onder de leiding van den grootsten Duitschen staat ontwikkelen kan, - werden met dankbaarheid geconstateerd. Dat alles echter moet vergezeld gaan van de constitutioneele ontwikkeling van het volk; wanneer daarvoor geen waarborgen gesteld worden, zal het overige Duitschland ons zijn hulde niet brengen. De indemniteitswet wordt daarom met verlangen te gemoet gezien. De blijde en dankbaar begroete wetsontwerpen over de annexatie der met Pruissen te vereenigen
| |
| |
landen, en over de kieswet voor den Rijksdag, zullen dadelijk worden onderzocht. Het Huis dringt er op aan dat aan dien Rijksdag ook de volle uitoefening van zijn rechten zal worden gegeven. Het adres drukt ten slotte de hoop uit, dat ook Zuid-Duitschland begrijpen zal dat het een vaste vereeniging met Noord-Duitschland moet wenschen. - Slechts twee afgevaardigden hadden den moed het adres te bestrijden, te weten het hoofd der catholieke partij Reichensperger en de oude democraat Jacoby. De eerste drukte van uit zijn standpunt zijn leedwezen uit over den val van Oostenrijk en van den Bond. De annexatiën wilde hij echter gaarne aannemen. De indruk dien zijn rede maakte was echter niet te vergelijken bij dien, veroorzaakt door Jacoby's woorden. Want merkwaardiger en consequenter persoonlijkheid is bijna niet denkbaar dan deze Koningsberger. Hij is de man geweest die in het jaar 1840 door zijn ‘vier vragen’ het eerst het denkbeeld van een wezenlijk constitutioneel Pruissen heeft ter sprake gebracht en verdedigd. Sinds dien tijd beurtelings in de vertegenwoordigende kamers of in de gevangenis zittende, heeft hij bij elke gelegenheid voor die constitutie gestreden, geen rust heeft hij zich gegund, en geen oogenblik ter wille van den volkswaan van den dag een beginsel prijsgegeven. Zijn laatste boek, de biografie van Heinrich Simon, heeft op nieuw geleerd hoe hij zich Duitschland's ontwikkeling voorstelde. Hij stond dan ook nu weder, hoewel eenzaam en niet ondersteund door zijn partij, in het Huis op om het volgende te getuigen: ‘Het ontwerp-adres verwijst naar de wapendaden van het Pruissische leger en spreekt de hoop uit, dat een politiek-vereenigd Duitschland daarvan het gevolg moge zijn. Ook ik erken in volle mate den heldenaard van het leger en de grootschheid der krijgsresultaten. Maar in het triumfgeschal der regeringspartij kan ik niet deelen. De volkspartij heeft naar mijne inzichten daartoe noch het recht, noch de
aanleiding; geen recht, want de oorlog is zonder, ja tegen den wil des volks ondernomen; geen grond, want niet der volkspartij komt de verkregen zege ten goede, maar alleen aan de machtsheerschappij van den oppersten krijgsoverste. Deze krijg tegen Duitschland gevoerd, strekt, trots alle overwinningen van het Pruissische leger, het Pruissische volk niet tot eer, en het gezamentlijk Duitsch vaderland niet ten heil. - Het oordeel van het tegenwoordige over zich zelven is niet altijd onbevangen; eerst de toekomst zal aantoonen of de dag van Biarritz meer eervol geweest is dan die van Olmütz. Men hoopt nu dat het resultaat van alles zal zijn een vereenigd Duitschland.
| |
| |
Ik deel die koop niet; ik geloof veeleer, dat de uitsluiting van Oostenrijk, dat is, de uitsluiting van millioenen Duitsche broeders uit het gemeenschappelijk vaderland, een plan, 't welk reeds sinds het jaar 1822 werd nagejaagd, - dat met één woord de verwerkelijking van het Klein-Duitsch ideaal onder Pruissische heerschappij, ons van het lang gewenschte doel, van de Duitsche eenheid en vrijheid, verder afleidt dan zelfs de vroegere Bondsdag. De taal van het zwaard - ik gebruik de woorden van den staatsminister von Schön - drukt enkel uit de onklaarheid van het begrip. Voor en aleer de begrippen nu duidelijk zijn opgevat, is aan ontwikkeling niet te denken.’ Jacoby, na nog aangetoond te hebben dat de machtsver-grooting van Pruissen voor Duitschland een nadeel zou zijn, als in Pruissen het regeringssysteem niet veranderde, eindigde met deze woorden: ‘De eeuwige grondslagen van recht, zedelijkheid en vrijheid zijn het alleen, waarvan de welvaart der volken afhangt. Slechts in de dienst van het recht en van de vrijheid mag de banier van het recht der nationaliteit geheven worden. Aan mannen als Louis Napoleon en zijns gelijken daarentegen dient deze vaan slechts daartoe om de volken te verwarren en ten verderf te voeren.’ Wat men ook in te brengen hebbe tegen mannen als Jacoby, men zal toch moeten erkennen dat er pit en kern in zulke karakters zit.
De koning nam het antwoord van het Huis genadig aan; hij betuigde de commissie, dat hij, wanneer het conflict tusschen zijn regering en het Huis zich weder zou voordoen, nogmaals dezelfde gedragslijn zou volgen, en zonder budget zou regeren; doch drukte zijn hoop uit, dat het Huis voor het vervolg wel verstandiger zou wezen. - Het Huis onderzoekt nu de voordrachten betreffende de inlijving van Hannover, enz., en over den te kiezen rijksdag, en tracht te verkrijgen dat, wat het eerste wetsontwerp betreft, de inlijving een wezentlijke annexatie aan Pruissen, geen Personal-union wordt, terwijl het, wat het tweede ontwerp aangaat, de meening verdedigt om de leden van den rijksdag niet verantwoordelijk te stellen voor hun uit te brengen meeningen en stemmen, iets wat de Regering tot nog toe volhoudt. - Intusschen is Bismarck bezig Duitschland te reconstrueeren en vrede met de verschillende staten te sluiten. Met Beijeren is men thans eindelijk gereed gekomen. De Heer van der Pfordten heeft zwoegend de trappen der Pruissische ministeries op moeten klimmen, ten einde voor zijn land redelijke voorwaarden te bedingen. Eenige kleine landstreken bij Orb en Gersfeld moeten worden afgestaan, welke ter afronding van het zuidelijk gebied van het vroe- | |
| |
gere Keur-Hessen gevorderd worden. Ook Kaulsdorf wordt afgestaan en daarenboven 30 millioen gulden als krijgsschatting betaald. Wurtemberg komt alleen met een krijgsschatting van 8 millioen gulden vrij. Aan Baden kost de vrede zes millioen. Hessen-Darmstadt schijnt zeven millioen te moeten betalen; Bismarck had gaarne het bovengedeelte van Hessen-Darmstadt in Pruissen ingelijfd, maar de keizer van Rusland, zwager van den groot-hertog, kwam tusschenbeide, en alleen het pas verkregen Hessen-Homburg moest aan Pruissen ten offer worden gebracht; daarenboven moest Hessen-Darmstadt er in toestemmen, dat de bovenste helft in den Noord-Duitschen Bond werd opgenomen. Dat Hessen-Darmstadt blijft Bismarck en den Pruissen dan ook
een doorn in het vleesch. Juist waren zij bezig uit het arsenaal van de stad Darmstadt alle wapenen, tropheën, enz., weg te stelen, toen de Russische vlag op het groot-hertogelijk paleis werd opgeheschen, en de Russische gezant het geroofde goed als eigendom van Rusland terugvroeg. De vrede met het groothertogdom is zelfs nu nog niet geheel gesloten. Evenveel onaangenaamheid heeft Bismarck van Saksen. Hoewel enkele inwoners van dit land, vooral aangezet door Gustav Freytag en door von Treitschke, de Pruissische regering wenschen in te halen, heeft Frankrijk er op aangedrongen, dat Oostenrijks eisch, om de onafhankelijkheid van Saksen te handhaven, worde geëerbiedigd. Men kan dus dat rijk, helaas! niet annexeren. Wat te doen? want als het niet goed wordt bestuurd, dan kon de Noord-Duitsche Bond aan die zijde gevaar loopen. Bismarck heeft dus bedacht om in Saksen de soevereiniteitsrechten te deelen, in dier voege, dat er in zekeren zin een militaire en een civiele koning zoude zijn. De militaire koning zou natuurlijk die van Pruissen zijn. Al dadelijk is Pjuissen, voordat dit nog geschikt is, begonnen het schoone Dresden tot een vesting te maken. De koning van Saksen moet natuurlijk voor de overmacht bukken; voorloopig heeft zijn minister von Beust reeds zijn ontslag gevraagd en verkregen. Bismarck's ergste vijand is dus vooreerst vandaar verjaagd. - Om dit alles te bekroonen, is nu met Oostenrijk op den 23sten Augustus te Praag de definitieve vrede gesloten, zoodat de oorlog voor goed is geëindigd.
In dien vrede te Praag gesloten, was op verlangen van Pruissen ook het volgende artikel opgenomen: ter uitvoering van de praelimimairen van. Nikolsburg, en nadat keizer Napoleon door zijn gezant den 29sten Julij te Nikolsburg had doen verklaren, dat, wat Frankrijk betreft, Venetië slechts verkregen was om bij het sluiten van
| |
| |
den vrede aan Italië te worden overgegeven, - treedt de keizer van Oostenrijk tot deze verklaring bij, en bewilligt hij de vereeniging van het Lombardisch-Venetiaansch koningrijk met Italië. - Zoo was dan voor het eerst Italië door Oostenrijk erkend, en werd Venetië en nu ook Lomdardië rechtstreeks aan Italië afgestaan. Ten tweede male had een vreemde mogendheid Italië doen verkrijgen, wat het zelf niet overwinnen kon. Het Italia farà da se was ten tweede male een ironie geworden. Italië is niet gelukkig. La Marmora heeft reeds zijn ontslag als minister genomen; Garribaldi's naam is niet langer een banier. Het heeft dan ook inderdaad den oorlog zinneloos gevoerd. Vergelijk de taktiek van von Moltke eens met de avontuurlijke strooptogten van La Marmora en Cialdini en men zal begrijpen waar de fout zit. Een oogenblik nog wilde Italië het Zuiden van Tyrol eischen; maar zoowel Pruissen als Frankrijk begrepen, dat het geslagen Italië zulke eischen niet kon stellen. Italië had niet te bevelen, het had slechts geschenken te ontvangen. Het volk is ook bepaald moedeloos; de verloren zeeslag bij Lissa, door den admiraal Persano, heeft overal gemor verwekt. Het ministerie heeft tot nog toe niets anders kunnen doen dan een algemeene amnestie uit te vaardigen, waarin ook Mazzini begrepen is.
En wat zal Frankrijk bij dit alles doen? Zoo was en is de vraag in geheel Europa. Zonderling is het voor het minst, dat de keizer Bismarck aldus de vrije hand laat. Wel is waar heeft Napoleon een oogenblik Europa verschrikt, toen hij in het begin van Augustus zijn gezant te Berlijn liet verklaren, dat de groote veranderingen in de politieke organisatie van Duitschland een rectificatie der fransche grenzen noodzakelijk maakten, en dat Frankrijk de herstelling zijner grenzen van 1814 vorderde. Men weet, dat die grenzen van 1814 dezelfde waren als die van 1 Januarij 1792 en dat Frankrijk ze verloor na de terugkomst van den keizer uit Elba. Na diens nederlaag bij Waterloo werden aan Frankrijk de grenzen van 1790 gegeven, waardoor het de vestingen Landau, Saarlouis, Philippeville en Mariënburg met omgeving verloor. Frankrijk zou dus nu zeer kleine vermeerderingen van bezitting, deels aan Pruissen, deels aan Beijeren, deels aan België behoorende, eischen. Men wist niet goed of dit al dan niet ernstig was gemeend. Want daar eenige dagen later, na een uitlating van lord Stanley in het Lagerhuis, Napoleon liet verklaren, dat hij niets aan België wenschte te ontnemen, bleek het, dat Frankrijk inderdaad alleen de Saarstreek zou vorderen. Aan Pruissen, dat zich ongerust en driftig begon te
| |
| |
maken, werd medegedeeld, dat liet nog enkel onderhandelingen, geen bepaalde vorderingen waren. De geheele zaak werd behandeld alsof het nog slechts een inval van den keizer was; en het is alleen aan een filosoof als Hegel gegeven om te zeggen, dat de slechtste inval van den mensch altijd beter en fraaijer is dan de zonsopgang. Wij betwijfelen het ten minste of velen deze vingerwijzing naar de natuurlijke grenzen van Frankrijk, dus naar den Bhijn, zullen hebben geapprecieerd.
In Frankrijk heerscht echter in het binnenland zekere drukking, men voelt zich bekneld. In het begin van Julij heeft de senaat een wet aangenomen, waarbij elke discussie over de constitutie van het rijk wordt verboden. Geen kritiek hoegenaamd mag meer worden toegelaten, en elke discussie wordt gesmoord. In het begin van Augustus heeft de regering het kloeke oppositieblad de Courrier du Dimanche, waaraan Prevost-Paradol zijn scherpste stukken ten beste gaf, opgeheven. Wel heeft de keizer een nuttigen maatregel genomen, door een zoogenaamde caisse des invalides du travail op te richten, maar een zeker malaise schijnt in Frankrijk toch te heerschen. De keizer blijkt ook voortdurend ziekelijk te zijn, en de ongelukkige schepping van het Mexicaansche keizerrijk schijnt geheel en al in elkander te zakken; de Mexicaansche keizerin is zelve naar Parijs gegaan, om hulp te zoeken, doch zij zal dien bijstand daar bezwaarlijk meer vinden.
Engeland wikkelt zich, bij die schokken op het vaste-land, in zijn onverschilligheid. Het kabinet Derby heeft in dit opzicht, vertegenwoordigd door den minister van buitenlandsche zaken, Derby's zoon, lord Stanley, dezelfde politiek gevolgd als door het vorig kabinet was aangenomen. Zelfs het wegvallen van Hannover werd door de Engelsche bevolking dood-kalm aangezien. Minder berustte het in de tijding dat lord Derby geen nieuvve reformbill dacht in te dienen. De zaken van het eigen land wisten ten minste de hartstochten in beweging te brengen. Een reform-league in Londen had de onvoorzichtigheid te veel de passies op te wekken, en de policie die het volk wilde verhinderen om in Hydepark een monster-meeting te houden, kon de beweging niet meester worden. Het volk eischte het recht om meetingen te houden op die plaatsen, welke open en voor iedereen bestemd waren; de regering meende dat Hydepark niet tot dat doel kon worden gebruikt. Een oogenblik was er groote opschudding in Londen. De president der reform-league, Mr. Beales, onderhandelde over en weêr met de regering. De wel wat zachte,
| |
| |
goedhartige minister van binnenlandsche zaken, Mr. Walpole, werd door Mill en Bright voor een tyran uitgemaakt, totdat de hartstochten bedaarden en de meetings op een andere plaats werden gehouden. Karakteristiek was echter weder bij deze gelegenheid de Engelsche aard. Het gepeupel te Londen is in een opstand toch weder geheel anders dan de revolutionaire menigte in andere landen. Lord Shaftesbury, Palmerston's schoonzoon, had zich tegen de meetings uitgelaten. Nu is lord Shaftesbury een der godsdienstigste en strengste karakters van Engeland; een man, die zijn geheele leven er aan gewijd heeft om het volk in Christelijken zin te beschaven en wel te doen. Op een der meetings ging zekere spreker (Coffey) hem nu op alle wijze aanvallen wegens zijn houding in zake van de reformbill. De menigte liet den spreker stil begaan en juichte hem toe. Daar begon Coffey hem ook te bespotten wegens zijn traktaatjes, wegens zijn bidstonden; hij noemde hem een kwezel en gaf hem het verdere vocabulaire van die soort ten beste...... doch dadelijk ontstond er gemor onder het gehoor; het volk vroeg hem daarover te zwijgen en zich aan de politiek te houden. Lord Shaftesbury heeft later in het Hoogerhuis de goede motie gedaan, om van regeringswege localen voor meetings voor het volk altijd beschikbaar te stellen.
Op den 10den Augustus werd van wege de koningin het parlement gesloten. De sluitingsrede houdt zich bezig met de voorvallen en oorlogen op het vasteland, waarbij de regering een volmaakte onzijdigheid in acht neemt; - met den toestand van Ierland, waar nog altijd de Habeas-Corpus acte is geschorst; - met den inval der Fenians in Canada, zoo gelukkig afgeslagen en waarbij de Vereenigde Staten van Noord-America zoo naauwgezet het volkenrecht eerbiedigden; - met de geldcrisis, die een tijd lang in Londen heeft geheerscht; - met veepest en cholera; - met de Trans-Atlantische kabel, en eindelijk met een blik op de welvaart van het land. Zeer zeker is anders de zitting zelve nog al onvruchtbaar geweest, en de Tories, nu aan het bewind, hadden daartoe het meeste bijgedragen.
Eindigen wij met, de vermelding, dat in Spanje het ministerie Narvaez (o wonder!) het reeds twee maanden heeft uitgehouden, en stippen wij aan, dat op Candia een opstand is uitgebarsten, zeker om te verhoeden, dat er ooit een algemeene vrede in Europa is.
H.P.G. Quack.
|
|