| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 Julij 1866.
Nu de strijd in vollen gang is, en de krijgsscharen op elkander storten, verwacht niemand van ons een min of meer uitvoerige beschrijving der veldslagen, die in de laatste weken zijn geleverd. Wij moeten volstaan met een indruk weêr te geven, een feit te constateeren.
Dat feit is de vernedering van Oostenrijk. Nimmer is sneller een mogendheid besprongen, dan het rijk der Habsburgers en de met hem verbonden Duitsche Staten. De oorlogsverklaring was nog naauw uitgegaan, of reeds stoven de legers van alle kanten over het vijandelijk grondgebied. Want alles was goed gereed in Pruissen, en Bismarck had jaren lang voorzien, wat nu zou gebeuren. Hij wist ook dat het de fout der Duitschers was geweest, lang te overpeinzen, lang te bedenken, en dan nog maar zeer bedachtzaam voort te schrijden; hij zou aan dat alles een einde maken; de daad volgde bij hem op de gedachte; het eens bepaalde voornemen werd nu met een snelheid in uitvoering gebracht, die werkelijk verwondering opwekt, zoo zij niet schrik te weeg brengt. Van besluiteloosheid, van aarzeling geen spoor; zijn koning van Gods genade mocht nog hier en daar lucht geven aan zijn overkropt gevoel, en met de eene hand zich de tranen zijner aandoenlijkheid afvegen, terwijl hij met de andere de ketting zijner gevangenen stevig vasthoudt; - ook deze noodelooze schijnheiligheid was door Bismarck afgeschaft; zoo weinig proclamatiën en toespraken als mogelijk werden toegelaten; zoogenaamde verklaringen en uiteenzettingen van een gedragslijn werden overal vermeden, en eenvoudig een Pruissisch generaal gezet op de plaats waar zoo even een soeverein troonde. Ach, het zijn bange
| |
| |
dagen voor al die Duitsche potentaten! Als zij niet zeer spoedig met den stormpas wegloopen, worden zij doodkalm gevangen genomen en naar een of andere Pruissische vesting gezonden. Daar was er één die het afwachtte: de oude vriend van Bismarck, de keurvorst van Hessen; had hij niet ter wille van het soevereiniteits-beginsel zijn volk geplaagd, gesard, mishandeld en vertrapt? had hij niet trouw de traditiën gevolgd van zijn voorvaderen, die hun onderdanen verkochten aan Engeland, ten einde ze als soldaten tegen Amerika te gebruiken? had hij niet de laatste sporen van het jaar 1848 als het ware tot den wortel uitgeroeid? en zou hij, de beste voorvechter van het monarchale systeem, thans zoo maar als een eenvoudig burger door een Pruissisch corps worden verjaagd? dat nimmer; hij bleef staan, wachtte de Pruissen af, en dezen pakten hem op. Waarlijk, Bismarck aarzelt niet. En een uitnemende legerorganisatie schijnt hem in alles ter zijde te staan. Want opmerkelijk is het dat hier geen groot veldheerstalent zegepralen behaalt, of bezielend op de troepen werkt; neen, de grootste triomfen werden hier verkregen door de meest juiste en stipte tactiek. Al de Pruissische legers schijnen zich te bewegen als een groot stoomwerktuig. Alles is vooraf juist berekend: en op het juiste oogenblik en op de juiste plaats dat de kracht zich moet ontwikkelen, wordt ook het Pruissische vaandel gezien. Het gerucht zegt dat generaal von Moltke de stafofficier is die het geheele strategische plan heeft ontworpen en berekend. Men wist reeds dat hij een goed tacticus was, maar men had niet gedacht dat hij tot dergelijke hoogte zijn kunst had opgevoerd. En (zonderling spel van het lot) hij zelf is geen Pruis, maar een Deen, die echter reeds veertig jaar in het Pruissische leger dient De generalen, die met zooveel stiptheid de door von Moltke berekende plannen uitvoeren, zijn vooreerst prins Friedrich Karl, de 38jarige neef des konings, wiens feodale denkwijze
genoeg bekend is; dan de kroonprins zelf, voorts de zeer beproefde Vogel von Falkenstein, von Steinmetz, von Bonin, von Manteuffel, Herwarth von Bittenfeld, von Mutias en anderen; maar, zoo als wij reeds opmerkten, de kracht van het Pruissische leger zit nog minder bij de generalen, hoe wakker zij mogen zijn, dan in de vaste en goede organisatie en in het wapen dat de soldaat gebruikt, het naaldgeweer. Dit geweer heeft niet weinig bijgedragen om verdelging te brengen in des vijands gelederen. De resultaten daardoor verkregen hebben de stoutste verwachting overtroffen, en tegenover de geweldige snel- | |
| |
heid waarmede de schoten uit dit wapen zich opvolgden, bleek elk ander wapen min of meer gebrekkig.
Dat was de kracht waarover Pruissen beschikte. En tegenover hem stonden de Oostenrijksche en de Bondstroepen. Was er snelheid en vurige vaart bij de Pruissen, bij hunne vijanden schenen al de gebreken inheemsch, waarvoor Duitschland bekend was. Wederom belette een gecompliceerde logge machinerie de troepen om op het juiste oogenblik voorwaarts te rukken. Benedeck, aan het hoofd van het Noorderleger geplaatst, bleef wachten en talmen en toeven, totdat alle goede kansen voor hem verloren waren. Het plan dat hij scheen te beramen om Pruissen te overvallen en recht door op Berlijn voort te rukken, werd dag op dag op nieuw gekoesterd en juister bewerkt; het wekte in de verbeelding reeds ieders bewondering; nog op enkele punten moest het volledig worden gemaakt, om volmaakt te schijnen; en ondertusschen rukten de Pruissen voort, steeds voort, bezetteden zij Saksen, namen zij de bergpassen van Bohemen in, en Benedeck werd ten leste gedwongen slag te leveren, zonder plan, zonder strategische positie, zonder iets. Het Oostenrijksche leger was anders zoo goed; met zooveel trouwen moed streden die soldaten, streden alle officieren; de meest ridderlijke zin bezielde allen; het was een nobel leger in alle opzichten, strijdend, al wist het dat het gedoemd was tot de nederlaag, - maar verouderde vormen kunnen ook in den oorlog geen overwinning geven. En wat te zeggen van het Bondsleger, van dat bonte mengelmoes van uniformen en soldaten, van die troepen, die hier zijn gelegerd, en daar zijn gekampeerd, en hier optrekken, en daar met den stormpas voortrennen, kortom, die overal zich bevinden, behalve op het ééne punt waar zij noodig zijn. Wat heeft men niet al ophef gemaakt van dat achtste bondscorps onder prins Alexander van Hessen, dat Frankfort zou beschermen; - toch is dat Frankfort zeer gemakkelijk door Pruissen ingenomen. - Waar zijn de Beijeren gebleven, die Benedeck moesten steunen bij zijn grooten veldslag tegen Pruissen? - rustig hebben zij hun tijd
afgewacht en hebben zij zich alléén laten slaan door Pruissen; - waar waren de Bondstroepen te vinden, toen het Hannoversche leger zijn plicht trouw vervulde, en bij Götttingen het uiterste deed om zich uit de omsingeling door Pruissen te redden? - De Bondstroepen waren toen overal behalve bij hun benarde broeders. - Het naaldgeweer schiet wel verbazend snel, en groot zijn de bressen daardoor in de slagorde van Oostenrijk en den Bond gebracht, maar
| |
| |
vernielender dan dat naaldgeweer is de loomheid van organisatie, is de onbekwaamheid van veldheeren.
Bismarck kende zijn Duitsche volk. Niemand heeft de Duitschers dan ook zóó zeer en zoo voortdurend veracht, dan juist Bismarck. En tot belooning van dat alles wordt hij nu hun grootste man! O, de nederlaag van Oostenrijk moge in politieken zin een betrekkelijke vooruitgang wezen, daar de staatstoestand van den Duitschen Bond werkelijk onhoudbaar was; - toch is daar in 't algemeen in deze weken een groote slag geslagen tegen al wat tot nu toe de waarde van den mensch uitmaakt. Macht en list hebben overwonnen, en het recht der vrije persoonlijkheid, het eergevoel dat op goede trouw steunde, is op zeer gruwelijke wijze gekastijd. Voor wien het doel nog niet alle middelen heiligt, voor hem zijn er onaangename uren in deze laatste dagen geweest. Als van zelf verzet zich ons gevoel tegen het dreigend democratisch cesarisme, dat in von Bismark een tijdelijken aanhanger en voorvechter heeft gekregen. Gelukkig dat de oorzaak van den strijd dieper zat dan in de manoeuvres van den Pruissischen minister. Hij heeft den strijd, die thans gevoerd wordt, slechts verhaast; de elementen waren al lang aan het gisten.
En gehaast heeft hij zich zeker. Nadat, ten gevolge van het Bondsbesluit van 14 Junij, de Pruissische troepen in Hannover, Keur-Hessen en Saksen waren binnengedrongen, trokken de groote legers van Pruissen onmiddellijk naar Bohemen, ten einde het Oostenrijksche leger onder Benedeck te ontmoeten. Slag op slag werd daar geleverd, eerst bij Nachod, toen bij Trautenau, dan weder bij Münchengrätz en bij Gitchin, alles ten voordeele van Pruissen, totdat den 4den Julij de beslissende slag tusschen Königgrätz en Sadowa werd geslagen, waarbij aan het Oostenrijksche leger een verpletterende nederlaag werd toegebracht. In twee weken tijds was als 't ware alles beslist en was Oostenrijks hegenomie in Duitschland gebroken. Ondertusschen was het Hannoversche leger, na eerst een poos met zijn koning ingesloten te zijn geweest, reeds den 24sten Junij bij Langensalza buiten gevecht gesteld, en trokken de Pruissische troepen in het westen in de richting van Frankfort, tegen het Bondsleger, onder prins Alexander van Hessen, en tegen de Beijersche troepen, onder prins Karel van Beijeren, voort. Op alle punten kon echter nu een nederlaag voorzien worden.
Slechts aan ééne zijde was Oostenrijk overwinnaar, en wel aan
| |
| |
de zijde van Italië. Durando's leger werd den 24sten Junij bij Custozza gevoelig geslagen door de Oostenrijkers, onder aanvoering van aartshertog Albrecht. De aanvallende en overmoedige houding, die Italië had aangenomen, werd zeer spoedig gestraft. Ook Garibaldi behaalde geen enkel voordeel. Cialdini, die over de tweede Italiaansche legerafdeeling bevel voerde, moest zijn plan veranderen, en Ricasoli moest inzien dat Italiës legermacht nog wel iets te wenschen overliet. Doch overigens was Oostenrijk aan het ongeluk prijs gegeven en drong in het Noorden Pruissen stormenderhand voort.
Daar begreep Oostenrijk een van die stappen te moeten doen, die in eens aan den loop van zaken een andere wending kunnen geven. Italië was geslagen of stond op het punt van verslagen te worden; aan de eer der wapenen was daar voldaan; alle krachten moesten nu ingespannen worden om den vijand in het Noorden, Pruissen, te weêr te staan. Venetië moest dus worden afgestaan, maar, als laatste beleediging aan Italië, niet aan dat koningrijk, maar aan Frankrijk, en tegelijkertijd moest Frankrijks hulp ingeroepen worden om een wapenstilstand tusschen Oostenrijk en Pruissen te verkrijgen.
Dus luidde het voorstel, onmiddellijk na den slag van Königgrätz aan Napoleon III door Frans Jozef gedaan. De Oostenrijksche keizer verklaarde zich verder te zullen gedragen naar de politiek, ontwikkeld in den brief van 11 Junij van Napoleon III aan zijn minister, welke, brief in het Wetgevend Ligchaam was voorgelezen. Napoleon III nam goedgunstig het voorstel aan; het Parijssche volk illumineerde wegens de groote zegepraal die de Fransche politiek scheen te behalen, en met de oorlogvoerende rijken werd dadelijk onderhandeld om een wapenstilstand te treffen. Wat zou Pruissen doen? wat zou Italië toelaten? was de vraag. Italië voelde de beleediging en den slag op het aangezicht. Ricasoli wilde dan ook vooreerst niets weten van den afstand van Venetië aan Frankrijk; hij wilde niet ingaan op een afzonderlijken vrede met Oostenrijk, buiten Pruissen om; hij liet voorwaarts trekken, zoowel zijn leger als zijn vloot. Nu echter de vloot bij Lissa verslagen is, en het leger ook niet verder kan gaan, heeft Italië toegestemd in den wapenstilstand, op de voorwaarden die Pruissen verlangt. En Pruissen heeft zich niet laten ophouden door de voorstellen van Oostenrijk. De legers zijn na den slag bij Königgrätz immer verder getrokken, zoodat nu zelfs Weenen is bedreigd. Aan de westzijde zijn de Beijeren reeds bij Kissingen verslagen, is het Bondsleger teruggedreven en is Frankfort
| |
| |
door Pruissen bezet. Generaal Manteuffel heeft daar zijn kwartier opgeslagen en gaat meêdoogenloos met de arme stad, de vroegere zetel van den Bond, om. Deze dingen werden door Pruissen verricht, terwijl het onderhandelde over een wapenstilstand, een wapenstilstand waartoe het echter niet wilde overgaan, zoo niet tegelijk vredespreliminairen werden vastgesteld.
Een der vredespreliminairen was, dat Oostenrijk zijn deelgenootschap in den Duitschen Bond moest opgeven. Het is nog niet zeker of dit punt door Oostenrijk is toegegeven, maar een feit is het, dat de wapenstilstand is begonnen. En wat kon Oostenrijk ook anders doen? De benoeming van den overwinnenden aartshertog Albrecht, als bevelhebber van het Noorderleger, in de plaats van den geslagen Benedeck, maakt nog niet eensklaps alles goed. De Pruissen hebben nu eenmaal getoond dat zij de sterksten zijn, en voor het recht van den sterksten moet zelfs een Habsburger buigen.
Oostenrijk moet zijn zwaartepunt maar naar Ofen verleggen, had eenmaal Bismarck vroeger gezegd, en het schijnt waarlijk alsof het dien weg opgaat. Dit had Oostenrijk dan toch waarlijk niet aan Duitschland verdiend, dat het gedwongen zou worden het Germaansche element, 't welk inderdaad zijn steunpunt was, vaarwel te zeghen en een Hongaarsch-Slavonische mogendheid te worden. Zoo ver is het dan ook gelukkig nog niet. Doch evenmin is het te ontkennen, dat de slag van Koniggrätz het werk van een gansche halve eeuw heeft vernietigd. Metternich's doel is een vervlogen ideaal en de phantasiën van von Radowitz kunnen voor Pruissen een werkelijkheid worden. De Hohenzollerns hebben eindelijk den prijs gewonnen, waarnaar zij eeuwen lang hebben gestreden. Zij hebben onbetwist de eerste plaats in Duitschland.
Wij laten voor het oogenblik alle verdere politieke gebeurtenissen rusten. Wij constateren slechts, - zoo als wij reeds opmerkten - het ééne groote feit: de vernedering van Oostenrijk.
H.P.G. Quack.
|
|