| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 26 Junij 1866.
Bismarck heeft zijn wensch verkregen: het doel is bereikt, dat hij van het begin af voor oogen heeft gehad; er is oorlog tusschen Pruissen en Oostenrijk.
Het schijnt een woedende oorlog te zullen worden. Geheel Midden-Europa wordt in vuur en vlam gezet. Van alle kanten, van het noorden, van het zuiden, van het oosten, van het westen komen ontelbare legerscharen oprukken; zij komen van over de bergen, doortrekken de tot nu toe rustige steden, steken de rivieren over; koningen en vorsten vluchten voor hun komst; de velden worden platgetrapt, de kunstwerken des vredes vernietigd, waar geld ligt gestapeld wordt geplunderd, en ondertusschen dreunt de grond van de zwaarte van het daarover gevoerde geschut; weldra zullen de scharen elkander ontmoeten en op elkander stooten: de schok is onvermijdelijk: Bismarck kan tevreden zijn.
Men zal zich herinneren, dat de Pruissische minister op den 21sten April een depêche had laten afgaan, waarin hij ontwikkelde, dat zijn krijgstoerusting slechts het gevolg was geweest van de troepenbeweging in Oostenrijk, en dat hij dus, wanneer Oostenrijk, zoo als het verklaarde, zijn leger op den voet van vrede terugbracht, gaarne van zijn kant alle oorlogs-maatregelen wilde staken. Pruissen en Oostenrijk zouden dus 25 April ongeveer tegelijkertijd zich ontwapenen. Men verwachtte toen, dat de vrede bevestigd was. Men had echter niet gerekend op den bondgenoot, dien Pruissen zich verzekerd had. Reeds in de eerste dagen van April had Pruissen een tractaat met Italië gesloten, waarbij het laatste rijk zich verbond tegelijk met Pruissen het gehate Oostenrijk aan
| |
| |
te vallen, ten einde aan Venetië de vrijheid te kunnen hergeven. En ziedaar, naauwelijks had Bismarck gezegd, dat Pruissen den vrede begeerde, of in Italië begint de geest zich te roeren: het leger wordt op oorlogsvoet gebracht, en de Kamers en de dagbladen beginnen tot den heiligen krijg Italië aan te zetten. Wat wonder dus, dat Oostenrijk zich niet geheel ontwapenen kon, maar in het zuiden zijn leger op de been moest houden, ten einde tegen een onverhoedschen aanval van Italië verzekerd te zijn. Terwijl het dus bezig was in het noorden van het rijk zich te ontwapenen, zond het Weensch kabinet naar Berlijn, onder dagteekening van 26 April, twee depêches, waarin het de positie van zijn rijk karakteriseerde. In de eerste dépêche werd aan het Berlijnsche hof gezegd, dat het leger, hetwelk op voet van oorlog bleef, alleen doelde op de eventualiteit van een oorlog tegen Italië, en dat men dus hoopte, dat in die omstandigheid geen aanleiding door Pruissen gevonden kon worden, om niet van zijn kant zich geheel en al te ontwapenen: - bij de tweede dépêche werd door Oostenrijk gepoogd een schikking over de eigenlijke questie tusschen de beide Staten, de questie der Sleeswijk-Hol-stein-hertogdommen, te treffen. De Oostenrijksche regering namelijk sloeg voor om de geheele zaak voor den Bond te brengen, en de questie van de erfopvolging in de hertogdommen door dien Bond te doen uitmaken. Was Pruissen geneigd hierop in te gaan, dan zou Oostenrijk alle moeite doen, om aan Pruissen de speciale voorrechten in Sleeswijk-Holstein te doen verzekeren, die Pruissen aldaar scheen noodig te hebben.
Deze twee dépêches nu werden door von Bismarck als even zoovele uitdagingen aangenomen, en als uitgangspunten tot een oorlog-tegen Oostenrijk opgevat. De aangekondigde vrede was weder vervlogen; de krijgstoerustingen begonnen op nieuwen en grooteren schaal. Al dadelijk werd door Pruissen - bij een dépêche van 30 April - op de eerste vraag van Oostenrijk geantwoord. Rond-weg werd gezegd, dat het Berlijnsche hof de reserve van Oostenrijk, om een gedeelte van het leger tegenover Italië op de been te houden, niet aannam: en wat de tweede dépêche betreft, zoo begon Pruissen zijn maatregelen te nemen, ten einde met alle macht, die het ten dienste stond, zulk een solutie te verhoeden. Hoe! juist daarom hadden Pruissen en Oostenrijk in den zomer van 1864 zich verbonden, om ten minste te voorkomen, dat de Bond zich meester maakte van de hertogdommen: en nu zoude juist geheel de krijg,
| |
| |
en al de arbeid van Pruissen en Oostenrijk daartoe gestrekt hebben om juist dieu Bond meester van de positie te maken! Dat ging niet aan. Daarbij had juist von Bismarck er op gewezen, dat noodzakerlijkerwijze die Bond moest worden vervormd; zoo als hij nu geconstitueerd was, diende hij slechts om aan de kleinere koningrijken, als Saksen, Hannover, Beijeren en Wurtemberg, een zeker overwicht te geven, dat zij in werkelijkheid niet bezaten: en op dit zelfde oogenblik, nu Pruissen als het ware den ouden Bond wilde vervormen tot een nieuwen, zou men nu dien ouden Bond alles laten beslissen. Ook dit scheen een tegenstrijdigheid. Het antwoord op Oostenrijks tweede depêche van 26 April was dan ook geen ander dan dit, dat Pruissen eerst ⅔ van zijn leger, en weldra half Mei geheel zijn leger mobiel maakte: 645,000 Pruissen stonden eerlang onder de wapenen.
De Duitsche Kabinetten begonnen te begrijpen, dat het ernst werd. De kleinere koningrijken vingen aan ook van hunne zijde de troepen bijeen te roepen en op krijgsvoet te brengen. Onder die vorsten was Saksen. Daar toch was minister de Heer von Beust. Geheel zijn leven had deze staatsman, met zijn vriend den Beijer-schen minister von der Pfordten, er aan besteed om aan het zoogenaamd midden-Duitschland, tegenover Oostenrijk en Pruissen een zekere zelfstandigheid te geven. Zijn denkbeeld dat in Duitsch-land inderdaad drie machtsvereenigingen moesten zijn, het idee van de trias, was dikwijls genoeg uitgelachen, maar von Beust liet het niet los, en bij elke voorkomende gelegenheid werd hij in de voorste gelederen gezien, om dat Midden-Duitschland te vereenigen, en de gezamenlijke overtuiging daarvan uit te spreken. Saksen gaf dus weder het voorbeeld en wapende zich. Doch nu is er juist niemand in geheel Duitschland, aan wien von Bismarck zulk een haat toedraagt als aan von Beust. Naauwelijks bewogen zich dan ook troepen in Saksen, of dadelijk, onder dagteekening van 27 en 29 April, werd een dépêche uit Berlijn naar Dresden gezonden, met de vraag wat die troepenverzameling beteekende? Het antwoord zeer zeker kon vrij eenvoudig zijn, doch von Beust begreep, dat eenvoud en klaarheid hier wel gemist konden worden en bracht in de eerste dagen van Mei de geheele zaak voor den Bond; Saksen ging verder en vroeg bepaald aan den Bond om Pruissen te verzoeken een zoodanige verklaring af te leggen, dat de Bond met het oog op artikel 11 van de Boudsacte gerust gesteld werd. Men zal zich herinneren,
| |
| |
dat art. 11 der Bondsacte bepaalt, dat de leden van den Bond geen oorlog tegen elkander zullen voeren, maar hunne twisten door den Bond zullen laten uitmaken. Ter zelfder tijd poogde von Beust de ministers, die zich te Augsburg met hem vereenigd hadden, tot zamenstemming en eendrachtige zamenwerking aan te zetten, ten einde bij den opkomenden strijd Pruisaen nog te kunnen bedwingen.
Gedurende al dien tijd had Europa als het ware gezwegen. Het was alsof de strijd in Duitschland niemand aanging. Slechts in het Engelsche en in het Fransche parlement was een discussie met het oog op den dreigenden toestand in Duitschland aangekondigd. De debatten in het Engelsch parlement liepen zeer rustig af. De onder-secretaris voor de Buitenlandsche Zaken, de Heer Layard, sprak er van, dat men moeite zou doen een congres bijeen te roepen, doch wist anders niets uitvoerigere te vertellen. In het Fransche Wetgevend Ligchaam ging het levendiger toe. In de zitting van 3 Mei nam Thiers het woord op en wees hij op den naderenden oorlog. Hij stigmatiseerde de houding van Pruissen en Italië, wees er op dat alle recht en het op de tractaten gebaseerde statensysteem met voeten werd getreden. Hij drong er zeer ernstig op aan, dat Frank-rijk zijn positie zou bepalen en afbakenen, opdat degenen, die op allerlei wijze tot den oorlog drongen, goed wisten, dat zij zich voor Frankrijk te wachten hadden, dat in elk geval Frankrijk hen aan hun eigen lot zou overlaten. Hij bezwoer het gouvernement niet toe te laten, dat het Europa, hetwelk zich sinds den vrede van Weenen op het stelsel van evenwicht gevestigd had, ten onderste boven werd geworpen door eerzuchtige rijken als Pruissen en Italië. - Het was een rede van Thiers alsof hij nog als minister van Louis Philippe op de tribune stond; en het zonderlingste was, dat het Wetgevend Ligchaam zich eensklaps aanstelde alsof het vervormd was in de Chambre des Deputés van weleer. Thiers had nog naauw uitgesproken, of de toejuiching klonk van alle kanten. Er gebeurde iets wat door de officieele bladen wordt weêrgegeven met de gebruikelijke woorden: mouvement prolongé. L'orateur est entouré et felicité. La séance reste longtemps suspendue. Hoe moet het Thiers wel te moede zijn geweest op dit oogenblik, nu hij weder stond als in zijne jeugd, gevierd, geëerd en voor een
oogenblik machtige persoonlijkheid in de vertegenwoordiging! - Doch het was slechts een oogenblik. De triomf was kort. De keizer, die tot nu gezwegen had, zou aan Frankrijk zeggen, hoe hij den toestand begreep, en zijn
| |
| |
woord zou weldra ontzetting en schrik genoeg te weeg brengen. Hij nam de gelegenheid te baat om te Auxerre een landbouw- concours bij te wonen, en na een redevoering van den maire aangehoord te hebben, sprak hij (6 Mei) deze meer dan gewichtige woorden: ‘Je vois avec bonheur que les souvenirs du premier Empire ne sont pas effacés de votre rnémoire. Croyez que, de mon coté, j'ai hérité des sentimens du chef de ma familie pour ees populations énergiques et patriotes qui ont soutenu l'empereur dans la bonne comme dans la mauvaise fortune. J'ai d'ailleurs envers Ie département de l'Yonne une dette de reconnaissance à acquitter. Il a été un des premiers à me donner ses suffrages en 1848; c'est qu'il savait, comme la grande majorité du peuple francais, que ses intérêts étaient les miens et que je détestais comme lui ces traités de 1815, dont on veut faire aujourd'hui l'unique base de no-tre politique extérieure. Je vous remercie de vos sentimens. Au milieu de vous je respire à l'aise, car c'est parmi les populations laborieuses des villes et des campagnes que je retrouve Ie vrai génie de la France. - Deze woorden, nog naauw gesproken, rolden daverend door Europa; ieder woord was een doodsteek aan Thiers en aan het kortstondig enthousiasme, dat hij in het Wetgevend Ligchaam had weten te behalen. Neen, Europa kon volgens Napoleon niet meer gevestigd blijven op de tractaten van 1815; Oostenrijk, dat daarop zijn bestaan grondvestte, mocht toezien, en Pruissen, dat alles wilde omverwerpen, kon beginnen met voort te gaan. Het laatste rijk was ten minste door die rede niet afgeschrikt.
Het ging dus ook voort. Het geheele leger werd nu mobiel gemaakt, en tegelijkertijd, om nog eens een poging te wagen om zich met het volk te verzoenen, werd de oude kamer der afgevaardigden ontbonden en nieuwe verkiezingen in Pruissen uitgeschreven, die in het begin van Julij moesten plaats hebben. De koningwilde op dat keerpunt van Pruissens geschiedenis, de vertegenwoordigers van zijn volk om zich heen zien. Bismarck ging dus zijn wegen scheen geen aarzeling te kennen. Een moordaanslag op hem beproefd door den stiefzoon van den uitgewekene Karl Blind, scheen hein niet te verschrikken; evenmin bekommerde hij zich om het besluit van den Bond, waarbij het voorstel van Saksen, dat Pruissen uitnoodigde zich te verklaren, werd aangenomen. Integendeel, nu ook langzamerhand de andere Staten van den Bond, en onder anderen Hannover en Wurtemberg, zich begonnen te wapenen, werd
| |
| |
sommatie op sommatie opgezonden, en de twee opgenoemde staten met nadruk gevraagd, waarom zij aldus zich meenden te moeten toerusten; terwijl eindelijk, om de positie van Pruissen volkomen helder te teekenen, een antwoord werd afgezonden op de tweede dépêche van Oostenrijk van 26 April. De voorstellen van het Weener kabinet, om de kwestie van Sleeswijk-Holstein voor den Bond te brengen, werden daarbij geheel en al van de hand gewezen.
In dien stand van zaken, terwijl het langzamerhand bleek, dat von Bismarck hier en daar aan het onderhandelen ging met de leiders der National-partei, en vooral met von Bennigsen uit Hannover, begrepen de midden- en kleinere staten van Duitschland zich te verstaan om één gedragslijn aan te nemen. Een congres van de verschillende ministers dier staten kwam dan ook half Mei te Bamberg zamen. Het waren de vrijheeren von Beust (Saksen), von der Pfordteu (Beijeren), von Barnbüler (Wurtemberg), von Edelsheim (Baden), von Dalwigk (Hessen), von Watzdorf (Weimar), von Uttenhoven (Meiningen), von Seebach (Coburg), benevens prins Wittgenstein. Op die conferentie bleek het weldra, dat slechts Baden en Coburg min of meer Pruissens partij kozen, terwijl al de andere staten van voornemen waren om krachtig Oostenrijk te steunen. Weldra brachten dan ook al de staten, die te Bamberg de conferentie hadden bijgewoond, het voorstel bij den Bond, dat alle staten van Duitschland zich gelijktijdig zouden ontwapenen; dit voorstel kwam 24 Mei voor den Bond, en Pruissen verklaarde toen, dat ook zijn vorst voor een algemeene ontwapening was; dat echter het beste middel zou zijn, indien zeer spoedig het parlement bij algemeene stemming, zoo als hij het had voorgesteld, bijéénkwam. Een parlement zou voorzeker, als voortkomende uit de volkskeuze, den vrede kunnen bevestigen; de volkstem zou aldaar het best kunnen gehoord worden.
Pruissens verklaring voor den vrede was dus weder niet veel anders clan een oorlogsverklaring tegen den Bond. Niets was bij die middenstaten van Duitschland zoozeer gehaat en gevreesd, als juist het denkbeeld van een Duitsch parlement, bij algemeen stemregt bijééngeroepen. Bismarck scheen dit te begrijpen, en met meer aandrang dan vroeger werden de voorstellen tot bijeenroeping daarvan door hem gedaan. Juist van pas kwam een nog al oorlogzuchtig adres van de stad Breslau hem helpen; de grensprovinciën van Pruissen schenen dus niet tegen den krijg op te zien.
| |
| |
Ondertusschen begon de Europeesche diplomatie zich nogmaals met de zaak te bemoeijen. Engelands gezanten hadden liet onge-loofelijke gedaan om Frankrijk tot een stap te bewegen; Rusland was bereid te helpen, en de drie groote mogendheden, Engeland, Frankrijk en Rusland, kwamen dan ook eindelijk overeen, aan Pruissen, Oostenrijk, Italië en den Bond het voorstel te doen tot het houden van een congres. Het lievelingsdenkbeeld van Napoleon III, waarmede hij in Januarij 1864 was opgekomen, zon op die wijze vervuld worden. Europa zou weder, even als vroeger te Wee-nen, nu te Parijs zamenkomen, ten einde alle punten te regelen. De drie punten, die thans voorloopig door de drie mogendheden aan de orde werden gesteld, waren: Sleeswijk-Holstein, Venetië en de zamenstelling van den Bond. Het merkwaardige was, dat ook de kwestie van den Bond voor dat Europeesche congres werd gebracht, en ten andere dat die Bond zelf verzocht werd een gevolmachtigde naar dat congres te zenden. Hoe dit ook zij, de staten schenen zich onderling verstaan te hebben, en den 28sten Mei gingen de uitnoodigingsbrieven tot het congres van de drie betrokken mogendheden uit. Een vredes-adem werd weder gevoeld.
Zou het dan toch nog vrede worden? Hadden de stemmen van recht en geweten in Europa dan tooh nog zooveel invloed, dat zij de Europeesche kabinetten wisten te dwingen om niet tegen den wilder bevolkingen den gruwelijksten oorlog te beginnen? Het mocht niet gezegd worden van onze negentiende eeuw. Het werd weldra openbaar, dat men zich niet verstaan had; dat men inderdaad geen vast plan had gevormd, toen men het congres voorstelde. Want nu de uitnoodigingsbrieven waren verzonden, en de betrokken kabinetten moesten gaan antwoorden, was het Oostenrijk dat zijn toestemmend antwoord van zooveel reserves deed vergezeld gaan, dat aan het congres verder niet te denken was. Het karakteriseert wel den toestand van Europa, dat juist die reserves van Oostenrijk den vrede voor 't oogenblik onmogelijk maakten, want de reserves kwamen hierop neder, dat Oostenrijk aandrong, dat de betrokken mogendheden vooraf zich verbinden zouden, geen grensverandering en geen gebiedsvergrooting te bedoelen. Maar hoe zou dan von Bismarck Sleeswijk-Holstein verkrijgen? was de kreet in Berlijn, en om het verder aan Oostenrijk onmogelijk te maken om tot een voet van vrede te komen, drong Pruissen er slechts des te sterker op aan om op zijn manier den Bond te hervormen.
| |
| |
Oostenrijk werd het spel moede en leverde dan ook den 1sten Junij aan den Bond eene verklaring in, die met recht een “geharnaste.” kon genoemd worden. De redenen werden ontvouwd waarom Oostenrijk wel zijn legers op de been moest houden. Van het noorden bedreigd door Fruissen, van het zuiden door Italië, zou Oostenrijk onverantwoordelijk handelen, indien het zijn goed recht niet verdedigde. “In het algemeen moet beslist worden: of de politiek van geweld dan of die van recht en verdragen regeert. In het bijzonder is geheel de toestand daardoor beheerscht, dat de Sleeswijk-Holsteinsche questie niet volgens de eenzijdige eischen van Pruissen; maar naar recht en wet van den Duitschen Bond en in overeenstemming met de landswetten van de hertogdommen wordt opgelost. Nu Pruissen op niets heeft willen ingaan, brengt Oostenrijk formeel de geheele questie der hertogdommen ter beslissing bij den Bond: voorts heeft de keizerlijke stadhouder in Holstein de opdracht gekregen, zoodra mogelijk de staten in Holstein bijeen te roepen, ten einde het volk aldaar gelegenheid te geven zelf, door zijn wettige vertegenwoordiging, zijn inzichten te kunnen uitspreken.”
In den Bond moet dus, volgens Oostenrijk, weder het zwaartepunt van Duitschlands macht gezocht en gelegd worden, en niet onduidelijk gaf Oostenrijk te verstaan, dat, wanneer Pruissen zich niet voegen wilde, een Bonds-executie (in zekeren vorm) tegen Pruissen zou worden ingeroepen.
Maar Bismarck was allerminst genegen zich te voegen. Zoo even liad hij in zijn ministerie den kundigsten financier van Pruissen, den Heer von der Heydt, een plaats gegeven, nu von Bodelschwingh die portefeuille had nedergelegd, en zoo deze hem goede finantiën bezorgde, dan zou hij wel goede politiek maken. Bismarck liet dan al dadelijk te Weenen eene verklaring afgeven, waarbij aan Oostenrijk werd aangezegd, dat het door zijn verklaring van 1 Junij het verdrag van Gastein gebroken had, dat de toestand vóór Gastein weder in het leven was geroepen voor Sleesvvijk-Holstein, dat dus de beide rijken, Pruissen en Oostenrijk, gezamenlijk over die hertogdommen zouden heerschen, en Pruissen den stadhouder in Sleeswijk, generaal von Manteuffel, ook tot commissaris van Holstein had benoemd. Pruissen sommeerde verder Oostenrijk evenzoo zijn stedehouder voor Holstein, vrijheer von Gablenz, ook voor Sleeswijk de noodige volmacht te geven. Eindelijk werd aan Oostenrijk te kennen gegeven, dat het niet zonde voorkennis en goedkeuring van Pruissen de Staten- | |
| |
vergadering van Holstein mocht oproepen, zoodat Pruissen zich daartegen verzetten zoude. Want aardig is het ook weder op te merken dat Bismarck voor niets zoozeer vrees koestert als voor de op wettige wijze uitgesproken wensch en wil van de hertogdommen zelven.
De Heer van Manteuffel in Sleeswijk had slechts een half woord noodig. Deze echte overmoedige Pruissische soldaat rukte dan ook al in Holstein binnen, voordat nog goed het bevel gegeven was. De Oostenrijkers, die niet veel troepen in Holstein hadden, gingen stil uit den weg, en lieten den Pruis voor het oogenblik begaan. En deze verloochende zich niet. Want toen tegen den 10den de staten van Holstein te Itzehoe te zamen kwamen, werden zij door den Pruissischen gemachtigde verzocht naar huis terug te gaan, en werd de door Oostenrijk aangestelde regerings-commissaris, de Heer von Lesser, schielijk gevangen genomen. Het Pruissisch schrikbewind was dus in volle kracht in de hertogdommen werkzaam en von Gablenz met zijne weinige Oostenrijksche troepen achtte het best voor de overmacht te zwichten en vertrok onder protest uit Holstein, om de Pruissen vrij spel te laten.
Gelijktijdig gaf Pruissen aan den Bond eene verklaring af, waarin het zich vrijwaarde tegen het verwijt, alsof Pruissen slechts de annexatie der hertogdommen van het begin af had bedoeld. Het kwam er slechts nu tegen op, dat Oostenrijk het met Pruissen gesloten tractaat brak, en eene questie voor den Bond bracht, die niet tot de bevoegdheid van den Bond behoorde.
Oostenrijk en de Bond begrepen het echter anders, en den 11den Junij werd nu - na het gebeurde in Holstein - door Oostenrijk het voorstel gedaan om al de Bondstroepen (uitgenomen de Pruissische corpsen) mobiel te maken en wel tegen Pruissen.
Terwijl de regering over dit voorstel zich moest beraden, ging Bismarck van zijn kant ook nog een stap verder. Hij gaf zijn plannen tot hervorming van den Bond aan den Bond over. Het eerste artikel van dit plan luidde als volgt: het Bondsgebied bestaat uit al de Staten, welke tot nu toe tot den Bond behoord hebben, met uitzondering van de Oostenrijksche en Nederlandsen e landstreken. Art. 9 was van dezen inhoud: de landmacht van den Bond wordt in twee Bondslegers ingedeeld, de noordelijke en de zuidelijke armee. In oorlog en vrede is de koning van Pruissen Bonds-opperbevel-hebber van het noordelijke leger, de koning van Beijeren Bonds-opperbevelhebber van het zuidelijke leger. Art. 10 luidde aldus:
| |
| |
de betrekkingen van den Bond tot de Duitsche landstreken van den Oostenrijkschen keizerstaat worden door bijzondere verdragen geregeld, die door het Duitsche parlement moeten worden goedgekeurd.- Het oude plan van von Radowitz werd dus thans door Bismarck aan Oostenrijk voorgehouden. Toen ten tijde had Felix von Schwar-zenberg een bijna demonische energie tentoongespreid om dat plan in duigen te doen vallen: Oostenrijk was niet van meening thans anders te handelen.
Oostenrijks keizer riep dan ook de met hem bevriende Duitsche Staten op om zijn voorstel aan den Bond - ten einde het Bondsleger tegen Pruissen mobiel te maken - te steunen. De koningrijken Saksen, Hannover, Beijeren en Wurtemberg hadden hunne wetgevende kamers reeds opgeroepen en gelden aangevraagd om die legers bijeen te brengen, en den 14den Junij werd dan ook werkelijk door den Bond met 9 tegen 6 stemmen besloten om Oostenrijks voorstel aan te nemen. Voor stemden Oostenrijk, Beijeren, Saksen, Hannover, Wurtemberg, Keur Hessen, groothertogdom Hessen, Brunswijk-Nassau, en de 16e curie. Tegen stemden Pruissen, de Saksische Huizen, Mecklenburg, Oldenburg en de vrije steden behalve Frankfort. Onmiddellijk daarop zeide Pruissen den Bond op, en verliet zijn gevolmachtigde, de Heer von Savigny, de vergadering.
Ondertusschen, terwijl dit alles in Duitschland voorviel, had in Italië de regering en het volk zich gewapend en had men besloten, zoodra Pruissen den oorlog begon, ook de Italiaansche legers tegen Oostenrijk te doen optrekken. Ricasoli, de beproefde opvolger van Cavour, zou alsdan als president-minister optreden, en La Marmora als gevolmachtigde van het ministerie den koning in het kamp volgen. Want de koning zelf zou het eene gedeelte van het leger commanderen, hetwelk naar de Mincio gekeerd zou zijn: het andere deel, dat naar de Po zou oprukken, zou tot bevelhebber verkrijgen Cialdini. En om wederom, zoo als weleer, het gansche volk te doen deelnemen aan den oorlog, had de regering de vrijwilligers weder opgeroepen, en aan Garibaldi het commando over hen gegeven. De oude stramme leeuw kwam als uit zijn rustplaats te voorschijn, en een oneindig enthousiasme begroette zijn opkomen. Zeer zeker kan men er Italië geen verwijt van maken, dat het elke gelegenheid aangrijpt, om Venetië van het gehate juk te bevrijden; de beker was thans ook te verleidelijk voor de lippen gebracht,
| |
| |
dan dat Italië het hoofd had kunnen afwenden. De oorlog kon dan ook nu begonnen worden.
Voordat hij echter uitbrak, stelde Napoleon III er nog eens prijs op, nader tegenover de oorlogvoerende partijen zijn positie te karakteriseeren. Ditmaal was zijn advies vervat in den vorm van een brief aan den Heer Drouyn de Lhuys, welke brief door de Staatsminister Rouher in het Wetgevend Ligchaam werd voorgelezen. De keizer zegt dat zijn politiek is om elk denkbeeld van gebiedsver-grooting van zich af te stooten, wanneer.... het Europeesch evenwicht niet verbroken wordt. En effet, nous ne pourrions songer à l'extension de nos frontières que si la carte de l'Europe venait à être modifiée au proflt exclusif d'une grande puissance, et si les provincies limitrophes demandaient, par des voeux librement ex-primés, leur annexion à la France. De keizer houdt dus, zoo het schijnt, nog altijd het oog gevestigd op die provinciën, welke door de natuurlijke grenzen worden geëischt, op den linkerrijnoever, misschien op België. Hij gaat intusschen voort en zet uitéén wat hij op het congres, zoo dat tot stand gekomen was, verlangd zou hebben. Nous aurions, en ce qui nous concerne, desiré pour les Etats secondaires de la conféderation une union plus intime, une organisation plus puissante, un role plus important: pour le Prusse plus d'homogénéité et de force dans le Nord: pour l'Autriche, le maintien de sa grande position en Allemagne. Voorts hadden wij gewild dat, tegen billijke schadevergoeding, Venetië aan Italië was afgestaan. Nu echter de oorlog is uitgebroken, heeft Frankrijk slechts twee belangen, het behoud van het Europeesch evenwicht en de handhaving van het werk, dat wij in Italië hebben helpen stichten. Misschien is de force morale van Frankrijk alleen reeds genoeg deze belangen te waarborgen.’ - Men ziet het, deze woorden zijn oppervlakkig niet zeer geruststellend voor Oostenrijk. Oostenrijk mag
wel Italië overwinnen, maar niet raken aan het werk door den keizer mede gevestigd; daarenboven wordt aan Pruissens aanspraken op vergrooting een goedkeurende blik gegeven, ja zelfs wordt op een andere plaats van den brief rondweg verklaard dat een der oorzaken van het conflikt is, la situation géographique de la Prusse mal delimitée. De slotsom is dat Napoleon zal toezien, en als de strijdvoerende partijen elkander behoorlijk verzwakt hebben, zal nagaan of het Europeesch evenwicht ook vordert dat een grensprovincie aan Frankrijk wordt toegevoegd.
| |
| |
Het scheen dat deze brief van Napoleon III Bismarck slechts te meer versterkte in zijn plannen om nu alles op het spel te zetten. De Bond was verbroken, de gezant van Oostenrijk vertrok uit Berlijn, die van Pruissen uit Weenen, en onmiddellijk werd door Bismarck een ultimatum gezonden aan Hannover, Saksen en Keur-Hessen, om zich te verklaren of deze staten een volkomen neutraliteit wilden bewaren. Toen deze drie staten, of liever de vorsten dezer drie staten, antwoordden, dat zij Oostenrijks zijde zouden houden, werden met grooten spoed de Pruissische legerbenden in die landen gebracht, en, als verschrikt voor die overmacht, stoven dadelijk die vorsten met hun leger en hun geld uit hun hoofdsteden. Hannover, Dresden en Hessen waren onmiddellijk door Pruissen bezet, en Pruissen is zeker, thands geen vijand in den rug of in den flank te hebben.
De oorlog was dus begonnen. Er werd nog een bondszitting gehouden, waarbij Oostenrijk aan zijne bondgenooten, dus ook aan Hannover, Saksen en Keur-Hessen, het grondgebied garandeerde, dat zij voor den oorlog bezaten; - doch de tijd van spreken was nu voorbij, de tijd van het staal en het bloed was gekomen.
En wij - het publiek dat in het parterre zit - moeten afwachten wat thans zal worden opgevoerd. Vreemd is het echter niet, dat onze gedachten zich uitsluitend met dien eindelijk uitgebroken krijg bezig houden. De gebeurtenissen in de andere landen hebben bijna de opmerkzaamheid niet kunnen treffen. Toch is nu een vorst voor Moldavie-Wallachije gevonden, en wel de Prins Karl van Ho-henzollern, zoon van den Pruissischen minister in 1858, en heeft deze den troon maar beklommen, in de hoop van later wel door de diplomatie goedgekeurd te worden; - toch heeft het bombardement van Valparaiso door Spanje een oogenblik ieders verontwaardiging opgewekt; - toch is het Engelsch ministerie, na eerst besloten te hebben aan te blijven en na aan het parlement ook een wet op de verdeeling der kiesdistrikten te hebben aangeboden, reeds gevallen, daar de reformbill bij de tweede lezing toch niet wilde vlotten; - maar ons voorbehoudende op enkele dezer punten terug te komen, denken wij thans aan niets dan aan den oorlog.
En voorwaar, een bedroevende oorlog!
Want als het ooit moeijelijk geweest is, met het hart en het verstand partij te kiezen, dan is het nu. Telkens wordt de sympathie her en derwaarts geslingerd, al naarmate men let op de
| |
| |
aanleiding, op de oorzaken, op de zaak zelve, op de leiders, die voor die zaak de legers te velde doen trekken.
Daar is een kabinetskrijg tusschen Oostenrijk en Pruissen, waarin al het onrecht aan de zijde van het Berlijnsche kabinet is; niet veel aanspraken op eerlijkheid en goede trouw kan de avontuurlijke, overmoedige von Bismarck doen gelden. De man van het bloed en 't staal heeft de twee elementen zelf opgeworpen; wee hem zoo zij zich tegen hem keeren! De keizer van Oostenrijk en de Duitsche vorsten hebben het niet lijdelijk kunnen aanzien, dat hun rechten alzoo gewelddadig aan flarden werden gescheurd, als door den arm van den Pruissischen minister geschiedde. Zij zijn te wapen getrokken voor wat hun recht was; zij hebben zich geen van allen laten verlokken door het listig gevlei of de ontzettende intimidatie, die van uit Berlijn op hen beproefd werd. Zij hebben niet geaarzeld te doen wat hun eergevoel hun gebood en hebben de schede weggeworpen van het zwaard hun toevertrouwd door...
Door.....ja, daar zit de moeijelijkheid. Het is niet waar, dat al de volken van de kleinere Duitsche staten aan hunne vorsten juist het zwaard voor deze zaak hebben in handen gegeven. Behalve de kabinetspolitiek is er een politiek der volken. De politiek der volken gehoorzaamt aan een wet der noodzakelijkheid, een wet die even zeker en vast werkt als de verschillende krachten der natuur. En nu behoort het niet tot de artikelen van die wet, dat Duitsch-land eeuwen lang verdeeld moet blijven onder allerlei kleine vorsten van verschillenden rang en titel, doch geïnspireerd door één zucht, te weten, om in hun eigen rijk of rijkje zoo onafhankelijk mogelijk te regeren. Waarlijk, wat men ook zegge moge, een keurvorst van Hessen of een hertog van Nassau heeft geen recht van bestaan; en hoe gevoeliger zijn onderdanen het moeten ondervinden dat hij hun landheer is, des te eerder zullen zij, waar een ander parool klinkt, zich daarbij voegen. Dat parool is Duitschlands éénheid. Men trekke niet de schouders op over een begrip dat zooveel harten warmer kan doen kloppen, zoovele kloeke geesten heeft weten te bezielen. Kon het zijn dat Pruissen den weg wist aan te wijzen dat een groot, desnoods Noord-duitsch, koningrijk zich vormde, wij gelooven dat dan een groote en goede zaak was tot stand gebracht. Aan het eeuwigdurend gehaspel dier kleinere vorsten met hun volken was een einde gemaakt; de onderdanen zouden met lust belastingen en geld opbrengen voor groote doeleinden, en in plaats van
| |
| |
het ongelukkig gevormde Pruissen, dat te klein is voor een groote mogendheid en te groot is voor een middelmatigen staat, en dat dus uit den aard der zaak zich in allerlei bochten wringt, ten einde grooter te schijnen dan het is - zou misschien een vast en op stevige grondslagen gevestigd, en daardoor een rustig en kalm koningrijk gevormd worden. Het is inderdaad zulk een verlicht en grootsch volk, die Duitsche natie ! het vaderland van Arndt, van Fichte en van von Stein.
Wij hebben nu echter wel iets anders te doen dan de vlucht onzer verbeelding te volgen; wij moeten de bloedige oorlogskar nastaren, hare grove raderen wentelend over de ligchamen van arme broeders. Het bloed golft uit de breede wonden; de ledematen worden verpletterd, en voort en altijd voort gaat de vaart. Hier staan bloei-jende velden en rijke steden, waar nog zoo even de nijvere burgers hun zaken dreven en de zorgen van het huisgezin wegnamen. Geen nood: de krijgskar knarst over dat alles heen: het gedreun van de kanonnen zal de smartkreten wel te boven gaan; dus vuur en wederom vuur......
Wat zou het wezen wanneer de krijgskar eens over het lijk van Italië reed?
H.P.G. Quack.
|
|