| |
| |
| |
Spekuleeren.
(Dramatische schets.)
PERSONEN.
Mijnheer van Raalte. |
Mevrouw van Raalte. |
Adèle, hunne dochter. |
Eduard Dennekamp. |
Mijnheer van Rijn. |
Anna, zijne dochter. |
Mijnheer van den Berg. |
Jacob Snel. |
Een knecht. |
Een salon op den huize: Wel-te-rusten; open ramen, toegang gevende tot een verandah, met bloemen gegarneerd, en van waar men het uitzicht heeft op goed onderhouden gazons, bloemperken en een kronkelende beek. Alles is nieuwe aanleg en zonnig.
| |
I.
Adèle in elegant morgentoilet, is bezig een juist ontvangen brief te lezen. Mijnheer van Raalte leest de krant; Mevrouw schenkt thee. Gene is een man van even vijftig, deze schijnt een vijftal jaren ouder.
Twee percent gedaald! En mijn makelaar ried me nog al er in te gaan! Die heeft ook het kruit niet uitgevonden! Twee percent! dat maakt...
Het engagement van Ida Wellinghoff is af.
Van Raalte (tot zijn vrouw).
Hou je toch een oogenblik stil!
Ik, man? Ik zeî niets. Af, Adèle?
Dat's tien duizend gulden achteruit! Ik woû dat je een oogenblik zweegt, vrouw! Flaauwe beurs! Beroerde tijdingen!
| |
| |
Misschien roept Papa Wellinghoff op dit oogenblik iets dergelijks, of iets anders, maar dat dan toch hetzelfde beteekent. Ida, die in 't najaar dacht te trouwen en haar robe reeds besteld had! Vader, we moeten haar hier te logeeren vragen; zij zal wel afleiding noodig hebben. U hebt me een uitstapjen naar Baden-Baden beloofd, voor dat pari, u weet wel? We moeten haar meênemen.
Meênemen? Ik kan niemant meênemen, want ik ga zelf niet. Zijt ge dan alle twee doof? Elk percent daling is vijf duizend gulden....
En dus even zoo veel als één percent rijzing, en die zal morgen wel plaats hebben gehad, want zoo lang we nu hier zijn, gaat het precies om den anderen dag. Niet waar, moeder, we wilden graag naar Baden-Baden.
Als je vader het goed vindt...
Neen, die vindt het niet goed, en zal het niet goed vinden, al loopen ze ook vier percent vooruit. Die satansche verkwisting! 't Geld vliegt me de hand uit bij duizenden.
Omdat 't er ook bij duizenden in vliegt, c'est clair.
Kort en goed, we gaan niet. En dat je moeder, die waarachtig in haar jeugd aan zulke uitstapjens niet gewoon was...
Een reden te meer om er nu van te houden.
Maar Adolf! als je 't niet goed vindt, dan gaan we niet. Ik vind het op Wel-te-rusten heel lief, en ik hoû niet eens van al dat vreemde.
Van Raalte (half voor zich).
Dat wil ik waarachtig wel gelooven. Op je verjaardag met een kiereboe heen en weêr naar Haarlem, als er iemant was om op den winkel te passen.
Dat was zoo, Adolf, want de viktualiewinkel was goed beklant.
Wat wilt ge daarmeê zeggen? Zou je me misschien willen verwijten...?
Ik verkies nu niet meer van dien winkel te hooren. Er mankeert nog maar aan dat je 't op Sonneheuvel of op Breêbosch vertelt!
Wil ik de vensters ook toe doen, vader, uit vrees voor Sonneheuvel of Breĉbosch?
| |
| |
| |
II.
de vorigen, jakob snel.
Jakob. (bloothoofds in de verandah).
Goeje morgen, Mijnheer! goeje morgen, Mevrouw! goeje morgen, Jufvrouw! Mijnheer, als ik zoo mag zeggen, ik ben van morgen in de achterplaats geweest; 'k hoorde 't van nacht, als ik het zoo mag zeggen, donderen door onzen schoorsteen, en toen mocht ik zoo denken: dat zal me weêr wat geven in ons dennenbosch. Als ik zoo mag zeggen, 't is precies uitgekomen; er liggen er wel een honderd of acht, als ik 't zoo mag zeggen, vierkant op den grond; juustement de beste, recht als een kaars.
Nu dát nog! Laat ze liggen! Ik doe er niets meer aan. 'k Laat er geen enkelen meer inboeten.
Mijnheer zal 't wel doen, als ik 't zoo mag zeggen. Zoo kan de boel niet blijven. 't Is, Goddorie! als ik 't zoo mag zeggen, juustement een wildernis. Als u eens woudt komen kijken!
Goed, goed! ga maar vast vooruit. (Jakob af.) Een heerlijke morgen! (vrouw en dochter aanziende). En als 't van binnen nog maar vrolijk was! Vervelende troep!
| |
III.
mevrouw, adèle.
Adèle (gedurende het vorig tooneel is zij achteloos op een sofa gaan liggen, bladerend in een boek).
't Is van binnen niet vrolijk, Moeder; die nare effekten! Kunt u vader niet overhalen ze weg te doen?
Ik heb 't je vader reeds dikwijls geraden, maar 't hielp niet.
Zeker alleen omdat vader maar niet vergeten kan dat u ze heeft aangebracht.
Stil, kind! Je vader heeft zijn vermogen weten te verdriedubbelen.
Toch was úw geld het middel. Ik woû, Moeder, dat, u dat nimmer vergat, dan zou vader het ook minder doen; en bleef het
| |
| |
hier in huis dan nog een monarchie, 't zou dan misschien geen absolute wezen.
Ik woû dat je op dat punt anders waart. Toen je vader me vroeg, achtte ik mij zeer vereerd en mijn familie ook. Ik trouwde eigenlijk boven mijn stand.
U hebt me dat wel eens meer verteld! 't Spijt me maar dat u dat niet lang hebt vergeten... Zoodra de vrouw den naam van haar man heeft aangenomen, is ze immers zijn gelijke?... Om met de burgerluî te spreken: wie zich tot een muis maakt, wordt van de kat gegeten. Bovendien: boven zijn stand te trouwen is toch geen oneer. Ambitie te bezitten noem ik geen kwaad. Ik zou ten minste niet willen dalen, en al steeg ik ook, ik zou geene overheersching kunnen dulden, tenzij...
Mijn man werkelijk boven mij stond. Maar neen, zoo'n man nam ik niet.
Mevrouw (haar bedenkelijk aanziende, terzijde).
Precies haar vader! (na een kleine pauze): Heb je ook iets van de van Rijns gehoord?
En Anna is nog al je vriendin!
Ja, voor de zomermaanden. Met zoo'n meisjen van 't land is op 't land nog wel meê om te gaan.
Zelfs in stad zou ik haar boven Ida prefereeren.
U? ja, dat kan ik begrijpen. Ida zou mij misschien onder de boomen en in de blaauwe lucht ook minder bevallen, maar in de stoelenrij en onder het gaslicht van koncert- of komediezaal vind ik haar nog al aardig. Mon Dieu, de lieve onnoozelheid van Anna zou me daar doen denken aan een lammetjen in een groene weî, wat op die plaats toch al te ridikuul zou zijn. Ik zou wel eens willen weten waarom Idaas engagement is afgeraakt. Ze moet hier komen logeeren. 't Scheen zoo'n goede partij met Ernest van Frankensteyn. Ze waren smoorlijk met elkaâr, zoo fluisterde Mama Wellinghoff mij laatst nog in 't oor, en bij die woorden schenen de karmozijn-roode linten op haar muts nog te blozen van plezier. Die grandioze Mevrouw Wellinghoff! Ik heb nooit een Spaansche grandezza gezien, en ik zal er wel nooit een zien, al werden de Turken ook pari, maar me dunkt dat Mevrouw Wellinghoff een kopy is, met al het overdrevene aan een namaak meestal eigen. Ik
| |
| |
mag de charges wel; daarom kan ik in stad me nog al goed amuzeeren.
Adèle, spot toch niet altijd! Ik heb medelijden met de moeder.
Ik ook, en met de dochter bovendien, zoo die maar niet Ida ware. Ida zal zich wel weten te troosten. 't Vermogen stond toch aan weêrskanten zoo wat gelijk, en er zijn meer Ernesten, al heeten ze ook niet allen zoo deftig van Frankensteyn. Daar komt waarlijk Anna aan. Ze komt als geroepen. Vader fungeert van daag voor gescheurde luchtballon; Anna kan de parachute worden.
(Zij ijlt de verandah door).
(die het theegoed heeft omgewasschen, schelt; tot den knecht): Hendrik, neem het water meê! Is Mijnheer al weêr terug?
Neen, Mevrouw! Een van de tuinluî is weggejaagd. De kleine tuindeur moet hij gisteravond opengelaten hebben. 't Is wel eens meer gebeurd, maar Mijnheer woû van daag een voorbeeld stellen.
| |
IV.
adèle, anna.
Anna (een blondine van een of twee en twintig; onder het opkomen):
Maar ik heb 't in de Bazaar gelezen. De crinolines gaan af, maar de sleepen beginnen. 't Stond heusch in de Bazaar.
In de Hollandsche misschien, maar ik lees alleen de Duitsche. Fi donc, ma chère, wie laat zich in 't Hollandsch de modes vertellen!
Maar als je 't in de andere taal niet verstaat...
Dat's waar... ik was vergeten dat je geen Duitsch verstaat. Mais croyez moi, de criuolines gaan niet af, zoo lang keizerin Eugenie ze nog prefereert, en dat doet ze nog, zoo als een van mijn vriendinnen, die pas in Parijs is geweest, mij vertelde. Heb je de nieuwe coiffure al gezien? Zie, hier is de plaat.
Wat zal dat beelderig staan. Ik woû dat ik je er eens meê kon zien!
Dat kan wel gebeuren, als je van den winter bij ons komt logeeren.
| |
| |
Word ik gevraagd? Heerlijk, heerlijk! Ik zou je eens graag in groot toilet zien!
Beste meid, ik geloof ook wel dat het goed aan je besteed zou wezen. Reken er maar op, dat je bij ons komt logeeren in den goeden tijd. Ik zal je mijn konversatie eens laten zien. Ida ken je, maar Emma Driessens en Laura Eskens niet; met die ben ik den laatsten winter intiem geworden.
Geraden. Wij hebben de uitvoeringen nog al gefrequenteerd in de laatste jaren, en al onze buren ook. Toonkunst komt er dan ook weêr boven op, zegt men.
't Is ook een heerlijk kunstgenot.
Ja, 't kan er nog al amusant wezen. Maar ben jij er dan geweest?
Eens, met een paar oude nichten, die geen toilet wilden maken.
Ondeugende!... Daarom namen we boven plaats, op de gaanderij.
De beste plaats, zoo 't niet meteen de warmste ware.
En nog beter zien, en er valt altijd nog meer te zien dan te hooren, want de valsche lokken en de valsche glimlachjens en lonkjens overtreffen er verre de valsche noten.
Foei, hoe satyriek! Zeker zag Ernest nog iets anders, toen hij van die plaats naar beneden keek.
Met de blonde fijne moustache, waar je verleden zomer me van vertelde. Ik had bepaald gedacht dat de schoone hooghartige dit jaar met een gewond hart terug ware gekomen.
Ba, die flaauwert! Als porte-manteau uitstekend, als chaperon te gebruiken, maar als mari...! Die goede Ida is er de dupe van geworden. Ik encourageerde Ernest, toen ik van dien kant iets merkte, en de caprice werd bij Ida passion.
Wel wat wreed, dunkt me, van uwe zijde! Dus Ernest is dezelfde, die met Ida.....? Was hij je werkelijk onverschillig, Adèle?
Niet zoo pathetiesch, hoor! We zijn hier om ons te
| |
| |
amuzeeren en niet om gebroken harten te balsemen. 't Engagement is al weêr af, en 't zou me niets verwonderen als de ongelukkige minnaar aan de natuur op Wel-te-rusten zijn zielepijnen eerstdaags kwam klagen.
Waar hij eene zal vinden, die uit medelijden den gebogene zal opheffen...?
Misschien dat Ida dan juist hier gelogeerd is, en die is van nature nog al meêlijdend.
Heeft de arme Ernest waarlijk geen ander uitzicht? Uit den uitstekend en porte-manteau zou misschien nog wel een goedaardig man te maken zijn.
Wilt gij er de proef van nemen?
Ik? Ik ben maar een kind van het land.
Waar de beekjens zoo klaar en zoo helder zijn, dat ze zeer goed als spiegels dienst kunnen doen, en een spiegel zegt ieder onzer zoo wat hetzelfde.
De uwe zegt zeker iets zeer vleiends, lieve!
Wat ge een goeden aanleg hebt! Mais brisons là-dessus. Vraiment, die Ernest is mij vrij onverschillig.
En geen andere heerscht in uw hart? Koude onverschillige! 'k Had altoos gedacht dat men daar ginder in de stadswaereld geene kinderen meer vond en dat men op de schoolbank de eerste historiette, misschien wel de eerste aventure speelde.
Que faire, als men zoo'n rijkdom van keuze heeft. Maar laten we toch van wat anders beginnen; 't wordt al te fade, dunkt me. Wat speel je tegenwoordig?
Heb je nog denzelfden meester? Den blinden organist, dien ik daarbij nog voor doof ook houd?
Wij hebben hier geen ander en Papa zeit dat een goede aanleg het meest is.
Nu ja.... Je Papa schijnt dan nog al met je aanleg op te hebben.... Je moet straks mijn Erard eens bespelen. Hij is gister uit stad gekomen; goede toon en prachtig meubel bovendien! A propos! hoor je nog wel iets van Breêbosch? Raar, hè, dat besluit, om den heelen winter buiten te blijven! 't Is om van te rillen!
Toch niet, 't is 's winters hier buiten niet zoo horrible!
| |
| |
't Is waar, de famille op Breêbosch isoleerde zich geheel. Zelfs de Dominé wordt er niet meer gevraagd en de Dennekamps ook niet. Ze schijnen zeer trotsch.
Kind! Trotsch? Ik geloof heel iets anders. Dus de Dennekamps ook niet meer?
Alsof ge dat niet beter kunt weten dan ik! Je ziet ze immers dikwijls?
Nu, nu, ik geloof je. Lieve hemel! wat raak je in vuur, nu ik dien naam maar noem!
Ik geloof eer dat uw kalmte groot gevaar loopt, Mejufvrouw! Maar wat zou dan toch de oorzaak zijn van het isolement der Breêbosschen? Heb je er niet van booren praten?
Anna (met haar parasol arabesken teekenend op den vloer).
Misschien dat Eduard Dennekamp daar het best op zou kunnen andwoorden!
Och kom, chimères! Agathe was wel altijd bespottelijk sentimenteel, maar ik heb nooit gemerkt dat Eduard - zoo heet immers de jonge Dennekamp? - haar het hof maakte. 't Is al te ridiknul: 'k geloof er niets van.
Dan zal 't ook wel niet waar wezen, als jij 't niet gelooft....
Anna (het hoofdtjen half opheffend).
Ik meende, dat je Eduard nog wel eens ontmoette.
Ik? Mon dieu, que c'est bête! Wie heeft je dat gezegd?
Maar, lieve hemel, steekt daar dan zoo veel kwaad in? Op het laatste diner van je papa waren immers de Dennekamps ook genoodigd? Je drift zou me haast doen denken dat Karel gelijk had.
Je broêr? Ook die? Ik dacht dat hij te veel met zijn papieren vrinden te doen had om zich met de menschen en nog wel met zulk een halfheid als ik ben, te bemoeien. Welk een autoriteit haal je daar aan? Je broêr!....
Heeft een paar scherpe oogen.
Is dat u ernst, heilige ernst, Adèle?
| |
| |
Maar je wordt hoe langer hoe onbegrijpelijker. Ik vind het heel goed, dat je broêr Karel goed kan zien, want hoe zou hij anders zijn boeken kunnen lezen; en ik vind het juist niet zoo noodzakelijk, dat hij een gevoelig hart heeft. Voor zijn studie is 't niet noodig; en als men nog geen pozitie heeft, zie je, dan is 't gevoelig hart eer een soort van ballast.
Hoe berekenend! Adèle, dat is koud! Als je werkelijk zoo dacht, dan zou je lieftalligheid slechts het spel eener coquette wezen.
Ik heb je nog niet het recht gegeven om me moraal te preeken, ma chère! Maar pardonnez moi, zoo meende ik 't niet. Je broêr is een man, dien ik estimeer, dien ik graag hoor spreken, dien ik een goede pozitie toewensch.
Weêr zoo'n raadselachtige uitroep! Moet ik daaruit afleiden...? Die argwaan van zijne zijde!.... Die scherpe oogen en dat gevoelig hart!.... Lieve onnoozele, dat is toch wat al te naïef! Je broêr Karel is jaloersch! Je broêr is zoozeer alledaagsch mensch geworden, dat hij jaloersch is! Ik begrijp nu eerst mijn triomf, den grootsten dien ik ooit behaalde, en dat zegt veel!
Zoo het u ooit aan discours met Mijnheer Dennekamp ontbroken mocht hebben, dan hebt ge nu voor de eerste tijden stof genoeg.
Weet ge wel dat ge scherp wordt, mon enfant! Maar ik vergeef je alles. Aan de zusterlijke liefde is veel te pardonneeren. Eerst dacht ik dat het paar scherpe oogen en het gevoelig hart eigenlijk aan u behoorden en dat beiden voor eigen rekening hadden bespied.
Adèle. (haar terughoudend).
Je begrijpt me al heel gaauw voor een campagnarde. Nu, wees maar niet langer boos! Je bent een goede zuster. Ik wou dat ik er ook eene had. Kom, wees voor mij een zuster. Ik wil je een konfidentie maken.
Neen, neen, ik wil niets hooren... nu niet!...
Toch wel. Ik verveel me vreeselijk. Beloof me je best te zullen doen om me te amuzeeren.
Anna. (flaauw glimlachend).
Dat beloof ik je.
In welk geval je me weldra moet kunnen zeggen wat er op Breêbosch omgaat of om is gegaan, want dat intrigeert me.
| |
| |
Goed, goed! daar komt iemant.
Mijnheer Dennekamp! Zoo vroeg, en vader is de plaats in! We zullen belet geven, niet waar? We kunnen hem niet recipieeren, Anna! Of wil je moeder gaan roepen?
Is 't niet beter dat ik bij je blijf, als je hem dan toch ontvangen moet? (ter zijde). Wat is ze geagiteerd!
| |
V.
De vorigen, Eduard (vier en twintig jaren oud; luchtig gekleed; fijne moustache, geparfumeerd hair en geganteerd; los in houding en manieren).
Mille fois pardon, dames! dat ik uw tête à tête waag te storen. Ik ben er toe geforçeerd, wat ik voor mij, openhartig gezegd, zoo ongelukkig niet vind.
Adèle (hem strak aanziende terwijl Anna iets op zij is geschoven.)
U zult vader zeker zoeken; die is voor een half uur de plaats ingegaan.
Verplicht voor de kennisgeving, waarvan ik hoop te profiteeren. (Zich tot Anna wendend) Mejufvrouw van Rijn, 't is overdreven modestie te zwijgen voor het luidruchtig koor daar buiten, want dat is er zeker de oorzaak van.
Zwijgen behoeft juist geen modestie te wezen, maar kan ook wellevendheid zijn, Mijnheer!
Bravo, signora! (tot Eduard). Ik merk dat u Mejufvrouw van Rijn kent, zoodat ik mij het genoegen niet kan geven u aan haar voor te stellen.
Wie die hier vertoeft zou niet worden opgemerkt en onderscheiden?
Het kompliment zult ge zeker vleiend vinden, Adèle!
Mejufvrouw Adèle zal het, hoop ik, alleen waar vinden, daar zij er van overtuigd is, dat alleen het uitnemendste haar vergezellen kan.
Ik bewonder Mijnheer Dennekamp, dat hij zoo onpartijdig kan wezen en de bonmots zoo gelijk weet af te wegen. (tot
| |
| |
Adèle) Adieu, lieve! als 't van avond koel is dan kom ik u halen om te wandelen; altijd als je je woord nog niet aan beter gezelschap hebt gegeven.
Hebt ge zoo'n haast? Och, blijf nog wat; je weet dat je bijzijn mij zoo aangenaam is.
Is dat voor mij een beleefd bevel om te gaan? (tot Anna) Ik heb uw broeder straks gesproken en hem voor het oogenblik weinig hoop kunnen geven. Ik huldig zijn talenten, maar de betrekking, waar naar hij staat, is door mijn vader bijna zoo goed als begeven.
Ik dank u voor uwe goedheid, Mijnheer! Mijn broêr is nog jong en kan alzoo nog wachten; hij behoeft zich niet te overhaasten. Ik geloof nog altijd, dat kennis macht is, vooral als de kennis gepaard gaat met charakter..... Mijnheer Dennekamp!... Adieu, Adèle, tot straks!
| |
VI.
eduard. adèle.
Eduard (zich op een stoel nederzettend).
Is je vriendin meer zoo bewonderenswaardig pikant?
Ik herken haar waarlijk niet. Zonderling! Vroeger zacht als een lam!....
Avoueer, ma chère, dat zij de wollige vacht zoo goed als verloren heeft.
Ze is als zuster beleedigd...
Hoe dan? Toch niet door mij?
Ja door u, zonder dat ge 't echter vermoedt. Haar broêr Karel had een hoop, die gij wellicht voor altijd vernietigt.... Begrijpt ge nog niets? Niet zeer scherpzinnig, Eduard!
Hij is toch niet mijn rival? Werkelijk? De arme jongen, dan is hij niet te troosten! En van daar...?
Dat er bij de zuster snaren geluid gaven, die immer zwegen.
Maar dan toch bestonden. Eh bien, je me suis trompé!
Ik wist niet, dat je dát in dit opzicht kondet zijn! Een admirabel figuurtjen, niet waar, en een port de reine?
| |
| |
Haar, die je op dit oogenblik met zoo veel attentie nastaart.
Chère amie, ik maakte in stilte een vergelijking! Ze moge admirable zijn, adorable is er maar eene.
Eduard! ik had gewild, dat je gelijk met Mejufvrouw van Rijn vertrokken waart. Je hierzijn is compromettant.
Maar waarom je vriendin dan niet hier gehouden? Ik kon niet langer buiten u... Na de laatste woorden, die ik van je lippen mocht opvangen...
Herinner me dat niet! Ik was onvoorzichtig.... meer dan dat! Ge hadt me niet terug mogen zien dan met je vader en den mijnen.
Gij zijt de koningin en niemant anders; ik word er dit oogenblik van overtuigd. Trotsche, heerlijke Juno!
Wees dan toch een oogenblik ernstig! Ik ontzeg je het recht van hier terug te komen, als je 't wilt doen zoo als nu.
Wil je me dan liever zien als boetvaardig zondaar?
Misschien; maar zeker als man, die weet wat hij wil.
Alsof ik dat niet wist! Al de wetenschap, aan de Akademie opgedaan, kan ik vergeten, maar nimmer deze, onder het donkergroen van eik en beuk op Wel-te-rusten aangeleerd: que je t'aime!
Ik verbied je mij dat te zeggen. Je maakt wel een tyranniek gebruik van mijn onvoorzichtigheid. Ik bemin je niet; ik haat je. Gelief mij alleen te laten (in de verandah tredend). Anna! Anna!
Ge kunt alles met je stem; even als Orpheus met zijn lier, doet ge zelfs steenen spreken, maar op zulk een afstand kunt ge je toch niet doen verstaan. Tu me hais, ma chère? Wie groef dan toch de diepe klove tusschen het gister en het heden?
Gij-zelf. Ik kan het je niet vergeven, dat ge mij hebt wagen te vragen wat ge vroegt.
En dat ge hebt... geandwoord? Maar, lieve, dat zijn gewetensbezwaren van een romanesk kind op den naïeven leeftijd van tien a twaalf jaren. Dat ge je op Wel-te-rusten verveelt - ik wist waarlijk niet dat Anna je intime was - prouveert toch wel een weinig voor je smaak, en dat ge uit verveling wel eens den huiselijken kring ontvluchten wilt, kan, dunkt me, niemant je kwalijk
| |
| |
nemen. Wat is nu mijn crime? Dat ik, die je van verre adoreerde, het spreekwoord: wie niet sterk is, moet slim wezen, in praktijk bracht, en de zijdeur zocht binnen te komen, toen het groote hek voor een intiem bezoek gesloten bleef; dat ik je helpen woû om de verveling op de vlucht te jagen. Bewijst het tegen me, dat ik je gezelschap zocht, dat ik een tête à tête prefereerde boven een kwartet in de huiskamer? Neen, ik geloof juist, dat het vóor mij getuigt, en het beste bewijs daarvan is, dat ik een woord heb mogen hooren, dat ik anders misschien nooit zou hebben vernomen.
Genoeg! Overgenoeg al! Spreek nog harder, en de domestieken wenschen mij straks geluk.
Wees van dien kant onbezorgd! Ons geheim blijft goed bewaard. Quelle charme, een geheim met u te hebben!
Het mag niet langer een geheim blijven (met het voetjen driftig stampend). Ik wil dat niet, Eduard, hoort ge?
Ik hoor en bewonder. Quelle poésie in die drift!
Maar, mijn God, staak dan toch eens dien schertsenden toon!
Ik gehoorzaam en ben thands ernstig, zelfs plechtig gestemd. Welk vonnis heeft de rechter te spreken?
Ik deed het al menigmaal en wil het op het oogenblik nogmaals doen: je t'adore!
Dat bedoel ik niet; terg me niet langer! Ik vraag je niet om liefde! IJdel man! Neen, ik eisch dat je vader je verklaring hoore en aan den mijnen belet vrage....! Ik eisch het als een recht! Ik wil niet gekompromitteerd worden door u.
Maar dat zijt ge toch waarlijk niet, fiere Diana! Slechts de boomen en de vogels waren getuigen toen onze zielen elkaâr verstonden! Verdrijf toch de poëzy niet die ons omgeeft! Wanneer gunt ge mij weder de zaligheid te genieten om in je heerlijke oogen het woord liefde te lezen?
Nooit! Liefde is ernstig, Mijnheer Dennekamp!
Ik merk het, Mejufvrouw van Raalte, want nimmer waart ge zoo ernstig als thands.
Daar de ernst verre van u te zoeken is, doet ge zelf me al een zonderlinge konkluzie ten uwen opzichte maken. Ik heb u begrepen, Mijnheer! Het is laag, verachtelijk! (in tranen uit-
| |
| |
barstend). Dus werd ik nimmer behandeld! Ik haat, veracht u! (zij wil gaan).
Eduard (haar terughoudende).
Maar wees dan toch geene bourgeoise in plaats van déesse! Wacht dan toch ten minste tot mijn vader verlost is van het podagra en weêr wandelen kan.
Wat beleediging! Ik vroeg en ik vraag u niets, Mijnheer! (zij snelt heen).
Zij zal terugkeeren! Een lief charmant schepseltjen, maar toch wat al te spekulatief! Bij het eerste woord van liefde dadelijk aan den burgerlijken stand te denken! Elle reviendra; ze is zoo sevère niet! Waar ze gebleven is? (hij treedt in de verandah). Ik hoor voetstappen, maar die kunnen de hare niet zijn. (Hij wil zich verwijderen, maar hoort zich bij zijn naam roepen.)
| |
VII.
Eduard, van Raalte en van den Berg, een gezet heer van vijf en veertig; gouden bril, zware gouden horologieketting, een gouden ring met schitterenden brillant aan een der vingers.
Goed, dat ik u nog tref! Hebt ge me lang gewacht, Mijnheer Dennekamp?
In 't geheel niet, Mijnheer!
Van Raalte (den ander voorstellend).
Mijnheer van den Berg, een onzer grootste en met niet minder recht gelukkigste industriëelen. (Eduard voorstellend) Mijnheer Dennekamp van den Sonneheuvel, advokaat.
Volgens mijn diploma ten minste. Ik raad u evenwel aan, Mijnheer! mij bij een eenigzins gewichtige kwestie maar voorbij te gaan. Ge merkt dat ik niet zeer ambitieus ben.
En daar is een goede reden voor. Mijnheer heeft reeds wat anderen nog moeten trachten te verkrijgen.
Juist zoo. Mijnheers voorvaderen deden voor hem, wat hij anders voor zich zelven had moeten doen.... Niet ieder is zoo gelukkig!
Ik herinner me waarlijk in de famillepapieren te hebben gelezen, dat een Dennekamp voor een paar eeuwen
| |
| |
een kantoor had in Mexico. Wat gaven zich die oude luî nog veel moeite, hè? Tegenwoordig verlaat men niet meer zijn land om met Mexico zaken te doen, maar laat men de Mexikanen overkomen. 't Is wel zoo gemakkelijk!
Van Raalte (na even gekucht te hebben).
Is alles wel op Sonneheuvel?
Van den Berg (invallend).
Heeft je famille nóg konnekties in Mexico? Men is bezig een maatschappij op te richten voor de exploitatie der mijnen. Mag ik je een prospektus geven, Mijnheer? Het zou me een plezier wezen, je alle verlangde inlichtingen te geven. Ik vestig vooral je attentie op artikel veertien der Statuten, in hetwelk van de direktie gesproken wordt. Er moeten er zes zijn, en men heeft er nog slechts twee die rekommandabel zijn. Een directeur moet twintig aandeelen op naam hebben.... Denk daar eens aan, Mijnheer Dennekamp! Sacre bleu! er is uit Mexico voor de famille misschien nog meer geld te trekken dan een van de voorvaderen daar van daan heeft gehaald.
Dat is taxatoir en niet zeer beleefd tegenover een mijner voorvaderen, Mijnheer...! exkuseer, hoe is uw naam ook?
Van den Berg! Niets dan van den Berg.
Des te eer had ik dien naam moeten kunnen onthouden. Maar verplicht voor uw aanbod. U merkte 't reeds, dat ik niet spekulatief ben, en 't is juist de charaktertrek dien ik van mijn vader erfde.
Van den Berg (geprikkeld).
Ook goed! Je famille is zeker van de soort, die haar geld liever geeft voor vier en een half dan voor zes, liefst op landerijen, waar men dan 's zomers nog de koetjens op kan zien grazen.
Mijn famille is van die... soort, Mijnheer! En heeft ze wel erg ongelijk? Men kan dan toch 's zomers, en misschien 's winters ook wel, nog het pand zien, waarop men zijn gelden heeft geschoten. De Heeren houden zeker meer van mijnen of van vruchtbare landerijen in het verre Westen. Ik heb wel eens gelezen, dat men daar nog al geplaagd wordt met aardbevingen, zoodat men gevaar loopt op zekeren dag de mijnen ingestort en de landerijen weggezonken te zien. Ik mag aannemen, dat de Heeren schrander genoeg zijn om zich te assureeren tegen dergelijk gevaar, en op de Amsterdamsche beurs zijn er onnoozele assuradeurs genoeg!
| |
| |
Van Raalte (met een flaauw glimlachjen).
Je wordt het met mijn vriend van den Berg op dat punt toch niet eens, waarde Heer! zoodat wij die kwestie maar moesten laten rusten. Misschien dat wij allen het dolce far niente verkozen, indien wij in uwe plaats waren.
En dan evenzoo dachten, wat gelukkig niet het geval zou zijn, wat mij betreft ten minste. Ik acht het mijn bestemming om geld te laten verdienen.
Een systeem waar ik diep den hoed voor afneem. C'est de la philantropie tonte pure!
Waarachtig, Mijnheer Dennekamp van den Zandkamp, of hoe ge anders nog meer heeten moogt, als ik een zoon had, die wat te wild was, dan zou ik verzoeken of u hem in de leer woudt nemen, en ik wed dat de krullebol gaauw een slaapmuts droeg. Ik geloof, dat je in veel gelijk kunt hebben, maar in het beroep op je voorvaderen zeker niet. Het grimmelt in ons landtjen van zonen, over wie de overgrootvaders zich verdoemd zouden schamen.
Zeer gaarne toegestemd! Maar ik geloof ook, dat menigeen der oude luidtjens, die den wijdberoemden tulpenhandel dreven, zich zouden terugvinden in vele hunner kinderen uit den tegenwoordigen tijd. - Ik heb mijn vader beloofd hem van daag iets voor te lezen over: ‘het tooneel der dwaasheid’ van toen. Ik mag hem niet langer laten wachten. Ik heb de eer u te salueeren, Mijnheer van Raalte; Mijnheer, uw dienaar!
| |
VIII.
van raalte, van deb berg.
Goed voor hem dat hij heen ging. Ik had die bespottelijke voornaamheid niet langer kunnen uitstaan. Die leegloopers van goeden huize! Grootpapa liep achter den kruiwagen, Papa schacherde niet de bespaarde duitjens en zoonlief acht zich te groot om iets te doen! Duf volk, alleen maar goed om belasting te betalen, die ze, God betere 't, nog meestal zoeken te ontduiken! Hebben ze nog al splint, die bewoners van Zandheuvel?
Sonneheuvel heet de plaats. Ze gaan voor rijk
| |
| |
door en leven op een goeden voet. Maar geen aasjen energie! Men renteniert, houdt ieder jaar wat over en schuift dat bij het kapitaal.
Beroerde buren, hoor! die ik het hek zou weten te wijzen!
Ze komen er ook niet dikwijls in. Een paar diners van weêrszijden en daarop een paar statieuze vizites, dat's al.
Maar me dunkt, dat het jonge mensch nu geen heel statieuze vizite maakte, wel?
Dat's waar. In de laatste weken scheen het ook of de Advokaat intimer wou worden en vooral behagen vond in de konverzatie met Adèle.
Juist, dat zal het wezen. Dergelijke fortuinen worden langzamerhand gesmaldeeld en moeten daarom bij tijds nieuw bloed opdoen. Maar je zult toch niet toestaan, dat...
Als Adèle van hem houdt dan zie ik niet in...
Weêr een burgermanstrots, die zich gestreeld voelt omdat een jonkman van zoogenaamden goeden huize bij hem een bruidschat zoekt en de bruid op den koop toe neemt.
Ik verbeeld me van even goeden huize te zijn... Door altijd uit te varen tegen den dusgenoemden fatsoenlijken stand, loopt men gevaar van jaloezij verdacht te worden, vriend van den Berg!
Dank je. Maar hoe denkt je dochter over hem? Ik wil een bepaald andwoord.
Wat is dat? Je drift doet je voorbijzien, dat een vader het laatst van allen de hartsgeheimen zijner dochter verneemt. Hoe Adèle over Eduard denkt? Ik geloof dat ze hem voor een vrolijken jongen houdt, even vrolijk en luchtig als zij zelve is. Maar laten we liever met onze zaken voort gaan. Ik zeî je, wat goeden slag ik met de Illinois sloeg en dat ik mijn winst weêr in dat fonds beleî.
En toen er een daling op volgde mijn inkoopen verdubbelde en de stukken in prolongatie gaf.
Nu wordt een nieuwe Turksche leening geannonceerd en fluistert men van een Russische ook.
Dat wil ik graag gelooven.
| |
| |
Ik zie ze dadelijk met 10 pCt. premie staan.
Jammer maar, dat ik voor het oogenblik geen gelden disponibel heb. Kunt ge me bijstaan met een halve ton voor een maand, misschien maar voor een halve?
Neen. Ik heb geen geld los.
Dat spreekt, maar waarvoor ben je dan Direkteur van twee of drie Maatschappijen? De winst, die zeker is, deelen we en aan je Maatschappijen vergoedt je de prolongatie-rente, waar ze ook meê tevreden kunnen zijn. Kom, broêrtjen! we zijn immers mannen van zaken en weten, dat zoo'n Direkteur juist niet van zijn salaris en zijn aandeel in de officiëele winst heeft te leven.
Je kunt aandeelen krijgen van mijn nieuwe Veenmaatschappij en mijn Sociëteit tot exploitatie der Drentsche petroleumbronnen. Beleen die.
Je schertst. Turk noch Rus geven er een cent voor.
En ik geef geen cent voor een Turk of een Rus. 't Is wel goed, dat je op 't oogenblik vast zit en niet meer van die gekke bokkesprongen met de papieren kinderen van bankiers kunt maken! Een goed schot op Napoleon III en je heele kaartenhuis zakt in. Verkoop je Illinois, kaerel! en beleg het provenu in mijn nieuwe sociëteit van....
Of sluit je aan bij onze mijnontginning in Mexico.
Ik wil niet bankroet gaan.
O ho! dat gaat wat te ver! Denk je, dat ik je bankroet zal maken? Waarachtig niet, daar zul je zelf wel voor zorgen.
Van Raalte (na een pauze).
Laten we toch niet zoo kinderachtig wezen om ons boos te maken. Zulke oude vrienden!....
En die elkaâr nog zoo noodig hebben (hem de hand reikend). Geheel van je gevoelen!
Dus je kunt me die kleine dienst niet bewijzen?
Ik kan je misschien assisteeren met tien mille voor twee maanden.
Goed, en ditmaal zonder provisie. - Vriend!
| |
| |
je kent me al van jaren; je hebt mijn vader nog gekend; die had ook al fortuin, al was 't maar een klein man, en ik heb voordeelig gewerkt. Je weet dat ik direkteur ben van drie maatschappijen, kommissaris van een vierde, lid van den Gemeenteraad, kandidaat voor het Wethouderschap en de Provinciale Staten, voorzitter van de kommissie tot toezicht op de veepest.
Nog meer? Ik heb altoos het diepste respekt gehad voor die universeele menschen, wien alles kon worden opgedragen en die gewoonlijk, bij ons in stad ten minste, alles even goed doen.
Laat je respekt, ten minste ten mijnen opzichte, je vriendschap niet buitensluiten, want de laatste heb ik, openhartig gezeid, meer noodig dan het eerste. Ik som mijn titels alleen op om je te doen zien, dat ik niet zonder invloed ben en dat mijn pozitie lang niet van de slechtste is.
Maar dat wist ik al lang, beste vriend!
Toch woû ik, dat het je klaar voor oogen stond..... op dit oogenblik - hier op Wel-te-rusten. Zie je, ik woû me vestigen; ik heb er den leeftijd voor en de pozitie en de pitten ook; je begrijpt wel waar ik heen wil.
Je dochter Adèle zou me aanstaan.
Dat wil ik waarachtig wel gelooven. Maar scherts op zij, waarde vriend!
Wis en waarachtig geen scherts! Waarom scherts? Wat heb je op mij aan te merken?
Ik? niets. Maar ik zou denken, dat een weeûwtjen je beter zou lijken.
Als ik dat gewild had, dan had ik al lang klaar kunnen wezen; maar ik hoû niet van weeûwtjens; dat wil zeggen: op het punt van huwelijk. Ik spreek er anders geen kwaad van. Kort en goed: geef jij je konsent?
Ik geloof niet dat Adèle.....
Dat's háar zaak. Heb ik je konsent en je hulp? Ik kan je nog dikwijls plezier doen. Een bruidschat vraag ik niet; dus Turk noch Samojeed heb je voor je schoonzoon te verkoopen. Staat mijn famille je niet aan? Mijn vader was een aanspreker, dat's waar, maar de uwe was een koekebakker.
| |
| |
Dat's gelogen, - grossier in honig en aanverwante vakken.
Goed, goed, dan was het je grootvader. Wie weet of mijn kinderen nog niet den jonkheerstitel koopen. Dus de afkomst maakt geen verschil.
Dat doet er bij huwelijken veel toe.... Niet dat ik dat in dezen wil toepassen...!
Ei, ei! ik begin wat te begrijpen. Zou Mijnheer van Wel-te-rusten al aan hetzelfde euvel mank gaan, wat anders het vierde of vijfde geslacht eerst krijgt? Dus ik ben alleen goed genoeg om de kastanjes voor je uit het vuur te halen?
Stil, beste vriend! geen verwijten, die je later zouden spijten. Je oordeelt geheel verkeerd. Ik spreek in 't algemeen. Ik geef je gaarne mijn konsent, als Adèle je accepteert. (Ter zijde) Ze zal 't wel niet doen.
Ga haar dadelijk polsen. Van avond eer ik heenga, moet de zaak beklonken zijn.
Maar... dat kan zoo niet gaan...! Mijn God! mijn dochter is geen maatschappij van algemeen nut, zoo als gij er met een tooverslag opricht en exploiteert.
Ik mag ook lijden van neen. Ik maak ook geen haast om den wille van je dochter, maar om mij. Ik heb besloten te trouwen, en nu ik dat besloten heb, zet ik het door; dat's mijn charakter. Een slaapmuts, die 't afkeurt!
Daar komt ze aan. Ik zal je met haar alleen laten.
't Was toch beter dat je als vader eerst op verkenning uitgingt.
Die voor een man wil doorgaan, moet ook zelfstandig weten te zijn en niet door anderen laten verrichten wat hij zelf kan doen. Dat's mijn principe! Een flaauwert, die anders oordeelt! - Bonjour, Adèle.
| |
IX.
de vorigen, adèle.
Onze oude vriend van den Berg!
Van den Berg (fluisterend).
Dat woord ‘oud’ had je weg kunnen laten.
| |
| |
Die je als kind dikwijls op den arm heeft gedragen.
Hij verraste mij straks in de achterplaats.
Adèle (na eene herhaalde begroeting).
Vader, hebt u Anna ook gezien. Ik meende haar straks....
Neen... 't Was me een aangename verrassing... eene alleraangenaamste.
Voor mij zeker wel het allermeest.
Omdat u al de dennen en sparren omgewaaid zag?
Ondeugende! Och, van den Berg! ze zinspeelt op iets uit de ontbijtkamer.
Maar ik herhaal 't, Jufvrouw, de verrassing is voor mij hoogst aangenaam.
Ik wil 't gelooven, Mijnheer!
Daar nadert je vriendin met den jongen Dennekamp.... op den publieken weg.... daar ginder. Ze zien noch hooren dat rijtuig aankomen. Ja toch, ze wijken! Nu, dat scheelde geen hair! Zeker een interessant discours!
Wacht, ik zal hen inviteeren hier te komen.
Annetjen heeft mij zoo dikwijls geplaagd: ik ben haar revanche schuldig (hij gaat heen).
Ik wil niet dat u 't doet, vader! Ik verkies Anna niet te zien... Mijnheer, heb de goedheid vader terug te halen!
Ja, weet u, als uw vader eens een idee heeft, dan kan geen Salomo zelfs hem er van afbrengen.
Dus viel het u zelfs wel eens onmogelijk? (Ter zijde) Hun discours zal ten minste gestoord worden.
Je vader heeft een sterken wil; in heel veel zaken komt men er door waar men wezen wil.
Maar in veel andere raakt men er door aan 't dwalen, als men nooit naar goeden raad luistert en altijd maar zijn eigen kop volgt.
Adèle (hem vreemd aanziende).
U doelt toch niet op... vader, mijnheer?
| |
| |
Om je de waarheid te zeggen: ja. Die man is zoo gewoon zijn eigen wil in alles door te zetten, dat.... maar alles wel beschouwd, geloof ik toch dat hij er éen gevonden heeft die tegen hem is opgewassen... Pardon, ik ben wat al te openhartig. Maar ik mag 't toch wel in een vrouw, dat zij van meer weet dan van mangelkamer of keuken.
't Doet me genoegen, te bespeuren dat u zoo gunstig over onze sekse denkt. J'en suis ravie!
Oh, Fransch! Ik hoû veel van Fransch! Ja, uw vader roemde ook zeer uw opvoeding. In mijn tijd was die in 't algemeen wat slechter.
Zeker heel veel tijd geleden?
Pardon... Toen ik van school ging kwaamt u er zeker op... grooter verschil zal er wel niet wezen. Maar de jonkman moet dadelijk aan den slag, en het meisjen kan, al is ze ook van de school, voort blijven leeren, altijd voort.
Juist; ze kan repeteeren, altijd door blijven repeteeren. Ik moet bekennen, Mijnheer van den Berg, dat u onze sekse zeer goed begrijpt.
Twijfelt u nog? Me dunkt, ge zijt er de man niet naar om te twijfelen... aan u zelven.
Op dit oogenblik ten minste twijfel ik meer aan u dan aan mij.
Aimable modestie! Beklaagt ge u er misschien over? Ge hebt zeker heel dikwijls u zelven van nabij beschouwd, en mij ontmoet u van daag voor het eerst.... sedert ik ben gaan loopen. Toen u mij op den arm naamt, kon ik het zeker nog niet, wel?
Uw vader overdreef.... Hij schijnt het maar niet te kunnen uitstaan, dat ik twintig jaar jonger ben dan hij.
Dus eigenlijk kwaamt u gelijk met mij op school? Mais brisons là dessus! Hebt u moeder al gesproken?
Nog niet, maar ik hoop het straks te doen, als u mij éen vraag beandwoordt.
Welke?... Welnu? U schijnt in tweestrijd? Twijfelt u dus werkelijk wel eens aan u zelven?
Van den Berg (ter zijde).
Dat hij die noot niet voor mij heeft willen kraken! (Luid) Openhartig gezegd, ik heb er nog nooit eene
| |
| |
als u ontmoet, Mejufvrouw Adèle! zoo vernuftig, zoo rap met de woorden.
Vindt u dat werkelijk zoo genoegelijk? De meeste heeren vinden dat, geloof ik, zoo niet.
Weet u dat bij ondervinding?
Mijn God! heb ik nu weêr wat lomps gezegd? (Luid) Pardon, zoo ik niet zoo beleefd ben als de saletrekels, ik wil zeggen als de stadheertjens of de studentjens of liever de pas uitgebroeide Advokaatjens. Ik heb mijn leven al werkend doorgebracht, en ben er, Goddank! dan ook gekomen, maar om komplimenten te leeren maken, had ik geen tijd. Ik weet wel dat het een gebrek in mij is; ik heb 't nooit zoo gevoeld als naast u. Ik ben wat ik ben door mij zelven, en dat kan misschien menig gebrek voorbij doen zien.
Juist, Mijnheer! de courteoisie is alleen maar voor de fainéants, voor de renteniers.
Neen, neen, dat meen ik niet, waarachtig niet. 't Is niet goed dat de man het gezelschap van vrouwen mist; ik voel 't heel goed en heb 't reeds lang gevoeld, maar het eene plan verdrong het andere, de eene onderneming volgde op de andere; ik had geen tijd om iemant het hof te maken, en had er ook geen roeping toe, totdat dezer dagen...
Dus heeft Herkules zich werkelijk in een zijden net laten vangen! En wie is de gelukkige, die het spande? Andwoord me niet, zoo ik onbescheiden ben; maar ge hebt zeker wel eens in de verte van de dames hooren vertellen, dat ze nieuwsgierig zijn. Is 't een kennis van vader? Misschien kan ik 't wel raden.
Neen, neen! raad maar niet verder... Haar nicht is 't... haar nicht! (met eene bevende hand naar zijn horloge tastend). Begrijpt u me? Haar lieve nicht.
Haar nicht? U bedoelt toch niet.. mij, Mijnheer? (hij knikt toestemmend). Mon Dieu, quelle farce!
Farce! Farce! Ik heb een solieden naam, een goede pozitie; ik maak gemakkelijk vijftien duizend gulden 's jaars.
| |
| |
Grof maar naïef... Daar komt Eduard! (Luid) Geef me uw arm, Mijnheer van den Berg!
In 't geheel niet. Uw arm!
Op de wandeling, die ik met u doen wil, misschien.
Dan wil ik ook geen oogenblik schijnen wat ik niet ben.
Uw arm, Mijnheer van den Berg! (hij weifeit, maar gehoorzaamt eindelijk). Niet het gelaat van een veroordeelde, Mijnheer! 't Is niet zeer vleiend, als ik u mijn arm geef, en ik ben 't van wie naast mij gaat ook niet gewoon. (Ter zijde) Wat Eduard vrolijk schijnt! (Luid) Heb de goedheid Mijnheer Dennekamp vriendelijk en vooral opgeruimd te groeten. (Beiden verwijderen zich gearmd.)
| |
X.
van raalte, eduard, anna.
Eduard (onder 't opkomen).
Hoe zeide u ook weêr dat die heer heette?
Van den Berg, een voornaam industriëel. Een phenomène, waarlijk een phenomène! Ik zag hem nooit met een dame wandelen. En wat triomfantelijk air!
Mijnheer heeft er zeker volle recht op.
Een goede vijftiger! maar een degelijk man!
Daarom kan het hart zelfs van de geestigste en bevalligste gevaar loopen.
Wil ik dat hart pogen te redden, door hun téte à téle te storen?
Zou je al zoo spoedig revanche willen nemen, Jufvrouw van Rijn? Zoo evenwel een van ons dien plicht van barmhartigheid vervullen moet, dan ben ik daartoe het eerst geroepen. Toch geloof ik dat het veeleer een plicht van barmhartigheid jegens mijn vriend dan jegens mijn dochter zal blijken te zijn. Wilt de goedheid
| |
| |
hebben mij hier even te wachten! Ik breng de wandelenden hier, waarna wij gezamenlijk den toer kunnen maken, waar Jufvrouw van Rijn van sprak. Mijn vrouw zal op 't oogenblik wel in staat wezen in mijne plaats de honneurs waar te nemen.
Dérangeer u niet, Mijnheer! Ik meen bemerkt te hebben dat de heeren iets met elkaâr te bespreken hebben; als dat zoo is, laat ik dan de bode wezen.
U meent dat zeker, omdat Mijnheer ons zoo onverwacht en ongezocht de gelegenheid gaf op Wel-te-rusten terug te komen?
Bij herhaling vraag ik excuus voor die stoornis... Maar ik dacht waarlijk niet dat ik stoorde. Adieu, ik ga nu des te eer. (Ter zijde) Adèle moet dadelijk terug!
| |
XI.
eduard en anna.
Zij heeft zich verlegen afgewend en is voor de porte-livres gaan staan; zij neemt een boek op en leest den titel: Erckmann Chatrian.
Hebt u van dien schrijver gelezen?
En vond hij genade in uwe oogen?
Ik vond het voortreffelijk, maar ik ben zeker al zeer licht tevreden. Hoe denkt u er over?
Weet ge wel dat u in alle opzichten een uitstekend advokaat zoudt wezen? Dadelijk de kwestie op het terrein der tegenpartij over te brengen!
Tegenpartij? Is u het dan niet met mij eens, dat Erckmann Chatrian de verdienste heeft van oorspronkelijk te zijn en oog te hebben voor vele zijden van het leven, die naar het schijnt voor de hedendaagsche schrijvers van zijne natie niet bestaan? Zelfs de begaafdsten hunner wijden hun talent alleen aan het schilderen van éen hartstocht en nog wel meestal in zijn laagste uitdrukking... Erckmann Chatrian schetst ons edeler figuren, menschen, die iets anders doen dan zich zelven van binnen te bezien en zich te plagen met ingebeeld verdriet, of zich te verheffen op ingebeelde deugd; menschen, die leven en zich bewegen zoo als wij zelven doen, en die zich boven-
| |
| |
dien weten op te offeren voor een opinie... voor een beginsel... voor een ideaal. (Plotseling van toon veranderend). Maar vergeef mij... ik ben wel zeer onvoorzichtig met dus een oordeel uit te spreken jegens u.
Waarom dat oordeel zoo plotseling afgebroken? Ik luister, begeerig naar het vervolg.
Ik heb zeker al te veel gezegd. Licht mij voor, Mijnheer Dennekamp, zoo ik dwaal.
Ik zal waarlijk zoo pedant niet wezen om het te beproeven, zelfs al geloofde ik ook dat u dwaaldet. Ik stel even als u Erckmann Chatrian hoog, en verkwik mij aan de frischheid zijner opvattingen, aan de aanschouwelijkheid zijner voorstelling, aan de naïveteit en de reinheid zijner figuren. Maar is u niet wat te streng voor de begaafdsten zijner Fransche tijdgenooten? Bewondert u niet de kompozitie-gave van Octave Feuillet, de wonderfijne analyze van George Sand? ontkent u de verhevenheid en de reinheid van het ideaal der laatste? Ik dacht dat u juist de geniaalste der Fransche romancières boven allen zoudt stellen.
Waarom, Mijnheer Dennenkamp?
Omdat zij met engelenvleugelen ieder menschenkind schijnt op te voeren naar het rijk der liefde.
Noem het toch geen engelenvleugelen; noem het hoogstens feeënwieken, die ons overbrengen naar een waereld, waar slechts éen hartstocht als tyran gebied voert.
Een hartstocht, het kan zijn; maar dat is ook de alvermogende, de alles bezielende liefde.
Anna (meer en meer in vervoering).
Noemt u dát liefde? Ik noem 't het hoogste egoïsme, en ware liefde zal toch wel zelfverloochening zijn. (Van toon veranderend) Maar vergeef mij... ik maak mij bespottelijk door dus met u te disputeeren... Ik heb hier ook niemant die mij terechtwijst, die de vragen, welke soms in mij oprijzen, beandwoordt. Ik geloof dat Mijnheer van Raalte daar aankomt... hij voert zeker Adèle terug.
Blijf, och, blijf nog een oogenblik! Hoe gaarne zou ik het willen wezen die de bij u oprijzende vragen trachtte te beandwoorden!
Ik gaf aanleiding tot zulk een voorstel!.... maar vergeet wat ik gezegd heb...
| |
| |
Nooit, nooit! De blik, dien ge mij in uw binnenst liet werpen, wordt nooit vergeten.
Mijnheer Dennekamp! Het kan verheffend zijn geprezen te worden, maar ook nederbuigend en teleurstellend.
Als degeen die prijst, niet hoog genoeg staat?
Als in degeen die geprezen wordt, slechts het alledaagsche wordt verheven. Me dunkt, 't is dan een blijk dat de verwachting niet hoog was gestemd.
Maar wordt het alledaagsche door mij geprezen?... 't Is toch werkelijk niet alledaagsch, een diamant te vinden op de heide, fijnheid van gedachte en van opvatting op het vlakke veld.
Ik weet dat u zeer komplimenteus kunt wezen, maar ik heb niet de gave dat naar waarde te schatten.
Komplimenteus? Ben ik niet meer dan dat? Ik wilde toch tegenover u iets anders wezen dan jegens uw vriendin.
Ik geloof toch, Mijnheer! dat Adèle aanspraak mag maken op iets... beters.
Maar als er voor uwe vriendin eens niets beters bestond!
Ik hoop toch niet, Mijnheer! dat u denkt mij te verhoogen door haar te verkleinen?
In 't geheel niet; ik schat u daarvoor te hoog.
Bovendien geloof ik, dat de beschuldiging, zoo u er eene bedoelt, op u zelven terug zou vallen..... Indien men werkelijk zoo gering denkt van eene dame en haar.... bijzijn toch zoo zeer op prijs schijnt te stellen.....
Ah! (Luid) De maan waardeert men aan den donkeren hemeltrans, maar vergeet men zoodra de zon verrijst.
Weêr zoo complimenteus, Mijnheer! Moet ik de beeldspraak naar de letter opvatten, dan kunt u met beide hemellichamen altijd op goeden voet blijven; ze schijnen toch uiterst zelden te gelijk aan het uitspansel.
Eduard (haar naderend en de hand vattend).
Ik wil minder diplomatiesch handelen en mij voor goed verbinden aan de dienst der dagvorstin.
Anna (haar hand terugtrekkende, ter zijde).
Altijd die galante toon!
Ge zwijgt.... Anna? Is 't eene toestemming? De kinderen der bals en der koncerten, de geblankette zephiertjens heb
| |
| |
ik tot moê wordens gehuldigd; mag ik nu uitrusten naast de dochter der natuur, met hare bloemen en haar krans van evergreen?
Mijnheer Dennekamp... heeft Adèle geene rechten?
Rechten? Geene andere dan die de jeugd doet ontstaan en ook weêr doet opheffen en die het savoir-vivre terstond weet te vergeten.
Wees mijne vriendin; gun mij u dikwijls te ontmoeten; gun mij u te leeren kennen, het zal zijn: u waardeeren.
Wie het huis mijns vaders wil binnentreden, heeft daartoe zijn verlof noodig.
Mon Dieu! weêr de burgerlijke stand! (Luid, zich diep buigend) Uw vader zal niet zoo wreed zijn mij dat verlof te weigeren; uw broeder zal wel mijn bondgenoot willen zijn.
Die goede broeder! Voor hem vooral hoop ik u dikwijls in vaders huis te zien..... U zult hem op den rechten prijs leeren schatten en hem zeker den steun verkenen, dien hij blijkt te behoeven. Dat ware verdiensten zoo weinig worden gewaardeerd!
Geef ik dit oogenblik geen blijk van het tegendeel?
Er was geloof ik van mij geen sprake. (Na een pauze) Is er geen mogelijkheid, dat reeds nu zijn innigste wenschen verhoord worden?
Ik zal trachten; ik zal trachten. (Ter zijde) Ook hier weêr berekening!
U zoudt toonen werkelijk mijn vriend te willen worden.
Eduard (zich tot haar overbuigend).
Waarlijk, schoone dagvorstinne, waarlijk?
Anna (in verwarring ter zijde wijkend).
Men komt.
| |
XII.
De vorigen, Mevrouw van Raalte met een sleutelmandtjen aan den arm en eenig naaiwerk in de hand.
Mevrouw (op den drempel, verschrikt).
Gasten? O is u het, Mijnheer Dennenkamp, - mijn Annaatjen ook! Gaat zitten! Heeft men Adèle en mijn man niet laten roepen? Ik zal er dadelijk voor zorgen.
Dat behoeft niet, Mamaatjen! Mijnheer heeft er zich reeds
| |
| |
meê belast. Maar ik moet zeggen, dat Mijnheer van den Berg Adèle een goed eind ver schijnt te hebben weggevoerd.
U merkt dat de tijd Mejufvrouw van Rijn niet zeer kort is gevallen.
Komaan, kinderen! wil je niet gaan zitten?
Ik moet voor de vriendelijke uitnoodiging bedanken. Om u de waarheid te zeggen, het gezelschap van Mejufvrouw van Rijn deed mij den tijd vergeten en tevens de mij opgelegde bezigheden... Tot het genoegen van u spoedig weêr te ontmoeten! Adieu, Dames!
| |
XIII.
anna en mevrouw van raalte.
Anna (hem naziende, in zich zelve).
Wat is hij veranderd! (De hand op het hart brengend) Had ik hem maar niet terug gezien!
Kindlief! neem gij ten minste plaats en laat ons, als je een oogenblikjen tijd hebt, wat keuvelen! Wat heb ik je in langen tijd niet gezien! Vroeger kwaamt ge me nog wel eens gezelschap houden, maar Adèle nam je in den laatsten tijd geheel in beslag. Niet, dat ik dit niet begrijpen kan en niet goed vind! Jeugd voegt bij jeugd... Hoe maakt je vader het en je broêr?
Hoe zoo afgetrokken, kindlief?..... Mijnheer Dennekamp kan aardig praten, niet?
Hoe komt u zoo daarop? Ja, hij spreekt goed, maar daarvoor is hij ook advokaat.
Ik wist niet dat ge hem zoo van nabij kendet.
Van nabij?... Maar ik ken hem ook niet van nabij... Wat hebt u je weêr met werk overladen! U moest nu eens liever profiteeren... 't Is zulk prachtig weêr!
Alsof ik niet profiteer als ik hier zit met mijn werk. Maar als men iemant niet van nabij kent, dan wandelt men, dunkt me, niet met hem. Ge moet niet boos worden, Annaatjen! dat ik zeg wat ik meen. Ik hoû te veel van je om anders te handelen.
Anna (eenigzins geprikkeld).
Als een fatsoenlijk man u aanspreekt,
| |
| |
dan kan men toch niet weigeren te andwoorden. Dus weet ik niet waarom ik dat tegenover Mijnheer Dennekamp had behooren te doen, zoo lang ik ten minste niet weet, dat anderen het recht hebben zich daaraan te ergeren.
Kindlief, wat draaft ge door! Wie denkt er aan dat iemant ooit zich aan een uwer handelingen zou kunnen ergeren?
Misschien de moeder van Adèle dit oogenblik.
Mevr (haar verwonderd aanziende).
Wat zegt ge daar? Ik geloof, dat ge nog meer meent dan ge zegt, zoo als de zoogenaamde wellevendheid dat vordert. Nooit lomp de waarheid gezegd, maar geheel in 't geniep een speldeprik gegeven, waarbij men alles denken kan; dùs leert Adèle mij. Zou ik je kwalijk nemen, dat Mijnheer Dennekamp je bevalt?
Mevrouw, ik geef u geen reden dit laatste te onderstellen.
Goed; ik gis dus maar alleen voor eigen rekening. Ik heb juist de gelegenheid gezocht om je onder vier oogen over dien heer te spreken; ik dacht dat hij alleen Adèle het hoofd op hol bracht en woû je verzoeken haar als vriendin te waarschuwen...
Maar me dunkt dat een moeder niet noodig heeft de hulp eener vriendin in te roepen.
Zoo oordeelt gij misschien omdat gij geene moeder hebt.
Zou de dochter, die er eene heeft, anders oordeelen?
Misschien wel..... Maar het is geen verwijt; Adèle is ook zoo ontwikkeld. Wat ik echter voornemens was te doen vervalt na de ontdekking, die ik nu maakte. Het gevaar dat die jonkman doet ontstaan is grooter dan ooit; het bedreigt nu wel minder Adèle, maar het bedreigt u, mijn kind! en u veel meer dan het Adèle ooit deed.
Neen.... ge vergist u.... hij is mij onverschillig, zoo als ik hem... Maar ik geloof wel dat Adèle hem lief heeft.
Ik ga niet door voor heel scherpziende; maar hierin heb ik toch goed gezien, misschien nog beter dan mijn Annaatjen zelve. Voor Adèle vreesde ik minder dan voor u.
Natuurlijk... Vergefelijke trots der moeder!
Neen, het is waarlijk geen trots! Mijn kind heb ik dikwijls conquêtes zien maken, maar zelve nog nooit een conquête zien worden.... Ik geloof, dat Mijnheer Dennekamp, hoe verstandig hij ook zij, geen uitzondering op den regel zal zijn.
| |
| |
Die zal haar behoeden: wie berekenen kan is koel.
Anna (haar arm om haar hals slaande).
In welk boek hebt u dat gelezen, Mamaatjen!
Ik las het in geen boek, kindlief! (Na een pauze) Toch kan men zich verrekenen en dan is de teleurstelling zeer groot; daarom had ik Adèle bij tijds willen gewaarschuwd zien. Dit kan echter niet meer door ú geschieden; dat vraag ik ook niet meer, maar wel dat ge voor u zelve zorgt... Kind, schenk uw hart niet te lichtvaardig weg! Schenk het niet weg uit eerzucht. De Dennekamps zijn rijk, voorname lieden, en voor u kan de liefde geen spel zijn.
Mevrouw!... Ik weet niet wat ik zeggen moet.... wat ik zeggen wil... Dùs heb ik u nimmer hooren spreken!
Wij zijn ook onder vier oogen. Ik weet wel, dat ik verouderd denk, dat ik geen gelijken tred houd met den kring, waarin ik leef.... Annalief! ik meen zooveel van mij zelve in u terug te zien, en dat verklaart, geloof ik, mijn gehechtheid aan u; en daarom roep ik u toe: verkoop u niet voor goud of stand; aan weelde en eer gewent men; maar het gevoel van een ledig hart verliest men nooit.
Juist, juist! Ik weet, dat u gelijk hebt; ik weel het, al heb ik het niet ondervonden.
Anderen ondervonden het misschien wel en kunnen er daarom met te meer klem voor waarschuwen.
Maar waar schuilt dan toch het gevaar waarop u doelt, waarvoor u wilt waarschuwen?
Dat ge u verbeeldt liefde te hebben gewekt en voor dat droombeeld bereid zijt liefde in ruil te geven.... Als eenmaal de ijdelheid in het spel komt, dan is het oordeel niet heel klaar. Ge zoudt diep rampzalig zijn; want ge hebt een gevoelig hart...
Maar waarom zou hij niet werkelijk lief kannen hebben?
Hij kan het, maar zijt ge er overtuigd van, dat hij het heeft? Zulk een verstandig jonkman speelt dikwijls uit tijdverdrijf een spel, dat hij afbreekt naar zijn welgevallen, maar tot grievende smart van de anderen, met wie hij het speelde.
U stelt Eduard Dennekamp al zeer laag.
| |
| |
Toch niet. Adèle zou om uwe opmerking lachen en daarmede meteen bewijzen, bij een omgang met Mijnheer Dennekamp minder gevaar te loopen dan gij.
Het kan zijn.... ik dank u hartelijk voor den raad; ik zal waken over dit klein kinderachtig hart; maar in het belang van Adèle bid ik u ook háar te onderhouden. Zij heeft hem lief, ik ben er zeker van; en wat meer is, ik geloof, dat zij 't hem heeft doen merken.
En gij dan? Gelooft ge dan, dat gij voor hem een gesloten boek bleeft?
Ik sprak met hem alleen om den wille van broêr Karel...
Niets dan over broêr Karel?
Ja, voor zooveel ik mij herinneren kan, over niemant anders.
Goed, goed, kindlief! dat moet ge met u zelve uitmaken... Beschouw mij als je moeder.
Och, ik kan maar niet vergeten, dat u Adèles moeder is... Word er niet boos om, maar weet u zeker, dat u Adèle niet gaarne Mevrouw Dennekamp zaagt worden...?
Van Raalte (nog onzichtbaar, sprekende tot notaris van Rijn).
Ge komt als geroepen, mijn waarde Heer! Ik heb je juist over een belangrijke zaak te spreken.
Ook ik, Mijnheer van Raalte!
Mijn vader... ik mag hem niet hier ontmoeten... Permitteer, Mevrouw...! (zij staat op en gaat snel naar de deur).
Mevr (haar werk bijeen zoekende).
Ik volg je; je moogt zóo niet van me gaan.
| |
XIV.
mevr. van raalte, van raalte, van rijn.
Van Raalte (tot zijn vrouw).
O, zijt gij hier? Ik heb even met Mijnheer van Rijn....
Ik was juist voornemens naar boven te gaan.
Je rekent immers op een gast van middag? Van den Berg blijft dineeren.
| |
| |
Van Rijn (tot Mevr. van Raalte).
Ik had in lang het genoegen niet u te zien... ofschoon ik nog zeer kort geleden van u hoorde.
Verklaar me dat eens, waarde Heer! Op welke manier hebt ge van mijn vrouw, zonder haar te zien, gehoord?
Mevrouw zal zeker niet goed vinden dat ik uw vraag beandwoord; daarvoor betracht zij het voorschrift te goed: laat de slinker hand niet weten wat de rechter doet..
Van Raalte (zacht tot zijne vrouw).
Je zorgt er toch voor, dat alles goed, meer dan goed is...? Ik heb er mijn reden voor, hoort ge? 't Diner moet meer dan goed wezen.
| |
XV.
van raalte, van rijn.
Wat houdt Mevrouw zich goed! De armen in de omstreek zijn er niet het minst dankbaar voor.
Ja, ze houdt zich zeer goed... Maar om op onze zaken te komen...
Wat zijt ge toch gelukkig, Mijnheer van Raalte! zulk een vrouw zoo lang te mogen behouden.
Ja, we zijn bijna vier en twintig jaar getrouwd... Maar wat ik u vragen wilde...
Ik mocht het slechts drie jaren zijn!
Wel ongelukkig... Ik woû u spreken over een geldzaak.
Ik ook. Misschien bedoelen wij wel hetzelfde. 't Is genoeg bekend dat ge ondernemend zijt, dat ge een scherpen blik in zaken hebt, en bovendien dat ge zeer gefortuneerd zijt. Ik kom dus het eerst tot u met een plan dat uwe machtige ondersteuning verdient. U kent de heî, die zich uren ver achter uw plaats uitstrekt. We wilden die langzamerhand in kultuur zien gebracht.
't Zal zelfs geen matige rente geven.
Niet dadelijk, maar over vijf en twintig jaren is het uitgelegd kapitaal verdriedubbeld. Laat ik u de berekening eens voorlezen.
| |
| |
Spaar u de moeite, waarde Heer! Ik twijfel er niet aan of de cijfers zullen juist zijn en een prachtig verschiet openen; maar 't blijft een verschiet en de kapitalen zijn heden ten dage gewoon dadelijk vrucht dragend. 't Geld, dat ge noodig hebt, krijgt ge bepaald niet bijeen.
Ik? Ik ben in 't zelfde geval als duizend anderen. Ik heb mij reeds in zoo vele ondernemingen gestoken, dat ik zelf moet omzien naar meer beschikbaar kapitaal. Ik woû u daarover juist spreken. U is zeker de notaris van de buren in den omtrek en hebt dus wel geld beschikbaar op hypotheek.
Kunt ge mij vijf en twintig duizend gulden binnen een paar dagen bezorgen?
't Blijft natuurlijk onder ons! Maar in deze dagen zou 't een ellendig financier wezen, die overvloed had van beschikbaar kapitaal; zulke financiers wonen alleen op de buitenplaatsen mijner buren. Ik woû een kwart ton hebben op deze plaats, die toch wel met de landerijen en bosschen een ton waard zal wezen.
Dat geloof ik ook wel. Die vijf en twintig mille zal ik u, geloof ik, wel kunnen bezorgen.
En spoedig ook! Als ik van avond de zekerheid had, kon ik morgen met dat geld nog opereeren. Mijn vriend! er is een avans meê te behalen van twintig percent. Wilt ge meê doen? Men fluistert van eene nieuwe Russische leening, en dat zal de stukken van vroegere leeningen drukken. De oude obligatiën verkocht en de nieuwe genomen!
Ik dank u... ik heb geen Russen.
Dat doet er niet toe; daarom kunt ge ze wel verkoopen en het koersverschil op den tijd der levering in den zak steken.
Toch niet... toch niet. Maar permitteer me éen vraag.
Van Raalte (die zijn portefeuille genomen heeft en bezig is te rekenen).
Duizend als ik u daarmeê genoegen kan doen. (Rekenend) Vijf en twintig mille. Stukken van 1000 roebels tot den koers van...
| |
| |
Ja, op vijf en twintig mille na, die ik er op negotiëerde.
Dan moet ik mijn belofte van straks intrekken. Op tweede hypotheek kan ik u geen gelden bezorgen.
Wat is dat? Zijn ze hier dan aartsdom? Praat ze toch die aartsvaderlijke ideën uit het hoofd.
Onmogelijk, Mijnheer van Raalte.
Dan kunt ge me niet helpen? Dat contrariëert me! Maar als ik beloof de eerste af te lossen in twee jaren...
Maar als ik je vijftien Illinois in pand gaf.
Mijn God, kent men hier de Illinois niet eens! Hoe dan zaken te doen! Een van je beste effecten! Twaalf, veertien, misschien wel twintig percent dividend, en ze staan nu even zes en tachtig. Zes en tachtig! reken nu eens even na.... En vijftien stuks wil ik als waarborg geven, maar dan ook het hypotheek tegen een vaste rente van vijf percent. Twintig Certificaten, geen Shares, geen Construction of Redemption Bonds, maar Certificaten!
Houd mij de opmerking ten goede: Waarom gelden op hypotheek te nemen, als men in het bezit is van zoo veel waarde?
In het bezit ben ik er niet van, want ze liggen in prolongatie; maar den eigendom heb ik en ik wil dien tijdelijk afstaan; dat wordt wel meer gedaan. De tijdelijke eigenaar kan dan de prolongatie aflossen of door laten loopen; er zit een sur-plus in, dat bij een rijzing, die niet uit kan blijven, toeneemt. Op die wijze heeft uw principaal niets te vreezen voor zijn kwart ton. Een kwart ton! Als 't nog een kwart millioen was dat ik vroeg!
Toch gaat het op die wijze niet. Een eigendom dient men te bezitten, indien het voor derden een waarborg moet zijn. Het spijt mij zeer, maar...
Och, mij niet... 't Is maar een winstderving, die ik mij getroost, een operatie, die ik nalaat. (Opstaande) Het spijt mij dat ik u heb lastig gevallen, Mijnheer van Rijn! Is u Anna straks ook ontmoet? Ze is een lieve vriendin mijner Adèle. Wilt ge ook iets gebruiken?
| |
| |
Verplicht... ik moet om twaalf uur bij uwe buren wezen.
De Dennekamps? Dan moogt ge u reppen, want ik hoor 't daar slaan. Ge begrijpt zelf wel, dat er van de heihistorie niets komen kan.
Dat is mij duidelijk, Mijnheer!
Adieu. Ik hoop u deze week met uw zoon en dochter eens op een avondtjen familliaar op Wel-te-rusten te zien.
't Zal mij zeer veel eer zijn. (Hij vertrekt.)
Dien hoef ik niet meer te vriend te houden! En zijn droomerigen jongen en zijn kinderachtige dochter ook niet! Beroerde historie! Vijftien, twintig, misschien wel dertig percent te kunnen maken, zoo ik maar vijf en twintig mille disponibel had. Tien mille krijg ik van van den Berg. Als die meer woû geven... Misschien is daar middel op. Daar komt hij aan... Waarachtig rayonnant als een effektenmakelaar, die voor den laagsten koers gekocht heeft en den hoogsten in rekening kan brengen... 'k Geloof zelfs dat hij neuriet!... hij blijft bij het bed rozen staan; hij heeft oog voor bloemen! maar die man is waanzinnig; er is iets met hem gebeurd!
| |
XVI.
de vorige, van den berg.
Nu, vriend! je kunt loopen. 't Was mij onmogelijk je in te halen. Waar ben je toch geweest?
Van den Berg (opgewonden).
Ik weet het niet, maar Adèle is een engel.
Dat heb ik altijd geweten. Heb je met haar al dien tijd gewandeld?
Ja... heerlijk, verrukkelijk. Eerst gearmd....
Dat heb ik gezien en de jonge Dennekamp ook.
Later gingen wij naast elkaâr.
En 't laatst van alles ging ieder zijn weg? Je keert toch alleen terug.
Adèle moest even een boerderij aandoen, dien we voorbij kwamen; ze verzocht me langzaam voort te gaan; ze zou me spoedig inhalen.
| |
| |
Maar anders is alles ook gebeurd. Ik vergeef 't me zelf nu niet, dat ik eerst zoo bot verlegen was. Ik ben toch niet voor een klein geruchtjen vervaard en mijne leveranciers doe ik rillen als een pas geschoren schaap; maar voor Adèle stond ik of ik maar alleen de letter o van buiten kende! Maar dat is voorbij; dat is vergeten! Waarom ben ik zoo dom geweest en heb 't niet tien jaar eer gedaan...
Fyzieke onmogelijkheid, man!
Nu ja, ik meen van trouwen in 't algemeen gesproken.
Maar wat is er dan toch gebeurd? Een liefdesverklaring in forma?
Ja, zoo iets. Ze erkende dat ze mij hoog achtte, dat zij mij van reputatie kende als een man van pozitie, dat zij het geluk met een bedachtzaam man altijd eer mogelijk had gedacht dan met zoo'n jongen snijboon.....
En toen zeidet gij: ik bemin je, ik aanbid je, en toen andwoordde zij: spreek met mijn vader?
Neen; dat had ze zeker willen zeggen, maar toen ging ze de bewuste boerderij binnen... Ik ben zeker dat ze 't gezeid zou hebben... 'k Heb 't in haar oogen gelezen.
Een nieuwe lektuur voor je, en je deedt nooit veel aan eenige, geloof ik.
Spot maar; toch verzeker ik je dat ik mijn doel bereik, dat ik je schoonzoon word.
Halt! Daar heeft de vader ook nog iets in te zeggen.
Kom Père! niet zoo dom! Zou je willen hebben dat ik eerst een knieval voor je deed?
Neen; ik hoû alleen van wat praktiesch en reëel is. Is je pozitie werkelijk zoo gunstig als ze schijnt?
Niemant twijfelt daaraan, en ook niemant heeft daar het recht toe... 't minst van allen Mijnheer van Raalte.
Toch wel. Een man van zooveel reputatie als gij, die verklaren moet een boezemvriend geen vijf en twintig mille te kunnen fourneren voor enkele weeken...
O, is het dat? Ze staan tot je dienst, mids op accept.
| |
| |
Dat wordt kwetsend, mijn waarde! Speel toch niet voor weldoener; en hebt gij de bêtise het te willen doen, beschouw mij toch niet als den beweldadigde. Ik vroeg straks een blijk van vriendschap; Goddank! ik behoef geen hulp!
Maar dat weet ik immers wel. Zou ik bedoeld hebben je te kwetsen op een oogenblik als dit? Stem toe in ons huwelijk! Maar een accept neem ik altijd; 'k nam 't zelfs van mijn overleden broêr.... Wilt ge me genoegen doen over zulk een som te beschikken, waarschuw me dan een week vooruit... 't Zou me nu zelfs een plezier wezen, als je 't deedt.
Maar je geeft je konsent?
Ik zal! ik zal! ik zal! Ik heb geen tijd te wachten.... Daar is ze! Maar hoe komt die fat naast haar?
De jonge Dennekamp? Dat moet uit zijn..... Gelukkig dat hij rechtsomkeer maakt en begrijpt hier overbodig te wezen.
| |
XVII.
de vorigen, adèle.
Bonjour, Messieurs! U reeds hier, Mijnheer van den Berg?
Al een kwartier, geloof ik; maar de tijd duurt lang als u er niet is.
Je schijnt je, hoe lang ook weggebleven, toch gehaast te hebben, te oordeelen naar je hooge kleur.
Zou ik niet? Mijnheer van den Berg zou ik immers inhalen.
Als men een belofte niet nakomt, behoeft mem er zich ook juist niet op te beroemen.
Maar ik ben immers hier. Ik geloof ook niet, dat Mijnheer mij zeer heeft kunnen missen; zijn de dames ook verdwenen, de zaken blijven.
Ik denk op Wel-te-rusten maar om één zaak...
| |
| |
Ik heb uw vader verteld, dat ik mocht hopen en uw vader was er niet tegen.
Maar wat hebt u dan toch verteld dat ge mocht hopen? Ik begrijp u waarlijk niet.
Wel zeker, die hebt u volkomen.
Vertrouwen op mijn pozitie.
Volkomen; aan uwe soliditeit twijfel ik in 't geheel niet... U gaat door voor een zeer gepozeerd man... ‘Wat krachtig man schijnt uw oom!’ zoo zeide mij straks iemant, die mij met u had zien wandelen.
Maar... Adèle... hebt ge dan niet begrepen..?
Dat... dat... Vriend van Raalte! spreek jij met je dochter... ik kan het waarachtig niet... O die vervloekte fat! Als ik hem tegen kom, doe ik hem een modderbad nemen! Er gebeurt een ongeluk als ik hem zie. (Hij snelt heen).
Van Raalte (hem naroepend).
Van den Berg! van den Berg! De man is razend: hij rent over al mijn gazons... door de gerahniums zelfs!... (Tot Adèle) Waarachtig, ik vrees een schandaal!
Ik niet! Een woord en de wilde is getemd.
Spreek dat woord dan nu...
Misschien later; misschien ook nooit!
Maar aan die raadsels moet een einde komen...! Wat hebt ge voor? Gij hebt van den Berg eenmaal hoop gegeven; 't is een achtingswaardig man, met wien men geen lichtvaardig spel speelt...
Adèle (een boek van de étagère nemend).
Vous avez raison, mon père!
Die blano bec behandelt je zoo als jij 't een ander doet. Ik mag dat niet langer dulden.... Zeg mij, wat wil je...?
Niet ondervraagd worden! Deze dag is waarlijk al lang genoeg... Adieu, mon père! Ik dacht, dat u uw vriend van den Berg behoeden woudt voor een dwaasheid! Is u van gedachten veranderd? Ook goed, maar permitteer mij met mijn lektuur voort te gaan.
Vervloekte vrouwenluimen! Wie wordt er ooit wijs uit! (Hij vertrekt.)
| |
| |
| |
XVIII.
adèle alleen, daarna mevrouw van raalte.
Adèle (het boek van zich werpende en het hoofd op den arm steunende).
‘Is dat je oom? Een krachtig man!’ zeî hij. 't Was perfide! Wat was hij geënjoueerd! Wat meent hij, wat wil hij? Zoo ik wist, dat hij een spel met mij speelde! Maar 't moet nu blijken. Is hij jaloersch, dan is hij aan mijn voeten; dan heb ik gewonnen; en zoo niet... een glansrijken aftocht heb ik mij dan toch altijd verzekerd!
Adèle! alleen? en zoo diep in gepeins? Kindlief! zijt ge niet wèl?
Toch niet... Laat me u eens in de oogen zien.
Adèle (zich afkeerend, wrevelig).
Ik ben tien jaar ouder dan u denkt...
Weêr zoo stug, mijn kind! Maar dat is niets, als het je verborgen verdriet verlichten kan... Heb je me niets te zeggen?
Niets... Och, u zoudt me toch niet begrijpen.
Misschien wel.... Ik deê 't je vriendin Anna ook.
Vriendin? Ik verzoek u dat meisjen niet mijn vriendin te noemen.
Omdat ze 't nooit was en nooit wezen zal.
Anna dacht beter over u, hoewel ze u ook voor zich gevaarlijk dacht. Kind! wat ik haar toeriep, roep ik ook u toe: ontvlied dien jonkman!
Wat meent ge toch, moeder! Wat deed Anna hier bij u?
Ik kwam tot haar zoo als thands tot u... Zij beminde en geloofde zich weder bemind. Ik waarschuwde haar, ik doe het ook u.
Ik heb geene waarschuwing noodig. Dus dacht het kind zich bemind, misschien wel door Mijnheer Dennekamp? 't Is ridikuul.
Waarom? Als hij haar daartoe eens reden had gegeven?
Eduard verliefd op Anna van Rijn? 't Is om te schateren!
| |
| |
Zijt gij dan zoo zeker van hem?
De valschaart! (Luid) Zeker? U hebt een manier om iets te zeggen... Ik wil van haar noch van hem iets hooren.
Neen, kind! noem mij ouderwetsch, ik mag niet langer zwijgen! Je bemint dien jonkman, en hij bemint alleen zich zelven; hij gekt met u zoowel als met Anna. Dergelijke jonge heertjens zoeken een tijdkorting, maken het hof aan haar die zij niet denken te vragen, en vragen wie zij niet het hof maken.... Offer je levensgeluk toch niet aan je ijdelheid op. Ik weet, dat een braaf verstandig jonkman je in stilte liefheeft; hij is niet van zulken voornamen huize, maar meer van onzen stand..... Met hem kunt ge gelukkig wezen als ge ten minste het geluk zoekt waar het te vinden is: binnen 's huis... Karel van Rijn...
Moeder, ik verzoek u te zwijgen! Die droomer, die boer! Ik weet wat ik wil, en denk me een dochter te toonen van mijn vader! Ik kan me zeer goed begrijpen waar u het geluk denkt te vinden. Naast het haardvuur dommelt het voor sommigen, maar anderen wenkt het in hoogere sfeeren toe.
Zeepbellen die bij het eerste windtjen bersten.
Goed, dat blijve uwe opinie. Het theewater is misschien voor u de liefelijkste muziek, ik hoor liever een fanfare. 'k Hoor naderende voetstappen. Ik wil niemant zien. Ik wil alleen blijven. Ga u ze tegen, moeder! (Anna en Eduard bij de verandah ziende) Weder die twee!
| |
XIX.
de vorigen, anna en eduard.
Ik heb de boodschap gedaan, Mamaatjen! maar toch niet zoo stil en geheim als u dat wenschte! Bonjour, Adèle! (Weder tot Mevrouw) Verbeeld u dat uw patient ook die van Mijnheer Dennekamp was.
Had ik kunnen vermoeden dat de arme Evert onder uwe hoede was, Mevrouw! ik zou mijne hulp wel overbodig hebben geacht. 't Is toch bekend dat hij, dien u helpt, goed geholpen is.
| |
| |
Evert is vroeger jager bij ons geweest, en daarom ging ik eens naar hem omzien.
Beminnelijke filantropie!
Uw lof behoort aan het adres van Mevrouw uwe moeder! (Tot Mevrouw van Raalte) Ik moet erkennen dat u niemant hadt kunnen zenden, die u beter vertegenwoordigde.
Nog éen stap verder, en ge wordt heilig verklaard, Anna!
En bij die verheerlijking zou Mejufvrouw zeker naast zich eene goede, bekende en, lieve vriendin ontmoeten.
Zeer gracieus getoerneerd.
Wat is hij altijd galant jegens haar!
Adèle, zou het niet beter zijn dat ge wat stil alleen gingt zitten. (Tot Eduard) Mijn dochter klaagde straks over hoofdpijn.
U lijdt geloof ik dikwijls aan hoofdpijn... zenuwpijnen, niet waar?
Verplicht voor uwe belangstelling. U schijnt wel zeer verdiept in uw rol van filantroop. (Zij wisselen zacht eenige woorden met elkaâr.)
Anna (die zich fluisterend met Mevrouw van Raalte heeft onderhouden).
Zoo op het oogenblik deelde Mijnheer Dennekamp het mij mede. Adèle! dat moet ge toch ook weten: Karel heeft de toezegging van het bewuste ambt.
Adèle (Eduard aanziende, tot Anna).
Dat hebt ge zeker te danken aan...
Ja... hoewel mijnheer er geen dank voor wil aannemen. Mijnheer drijft de kieschheid zoo ver, van zich zelven nog den verplichte te noemen.
Ah c'est trop. (Opstaande, tot Eduard) Ik heb u óok te danken! Mijnheer van Rijn is ook een zeer goed vriend van mij. Ik schat zijn talenten zéer hoog.
Vooral nu die gesteund worden door een eervolle pozitie. (Fluisterend tot Adèle) Naar ik merk ben ik zelfopofferend geweest door den jongen van Rijn voort te helpen... maar het voorbeeld, dat ge mij vandaag gaaft, wekte wel navolging. (Tot Anna) Mejufvrouw van Rijn mag ik u naar huis conduiseeren? Is 't mij gepermitteeerd zelf uw broeder zijn goede kansen meê te deelen?
't Zal Papa een zeer groot genoegen zijn.
| |
| |
Ik wilde Anna juist uitnoodigen hier te blijven dineeren. (Zacht tot Anna) Neem aan, kindlief!
Dat moet een einde nemen! Hij denkt mij te domineeren! (Luid) Moeder! Anna zal zeker prefereeren naar huis te gaan... Mijn hartelijke groeten aan je broêr... (schertsend met den vinger dreigend). Past beiden op; van morgen zijt ge nog wonderdadig het gevaar van overreden te worden ontsnapt; er gebeuren niet altijd mirakelen.
Adèle heeft gelijk, Mamaatjen! Ik zal ditmaal voor uwe lieve uitnoodiging bedanken; bovendien merk ik thands ook dat ze hoofdpijn heeft. De oogen schijnen haar in het hoofd te branden.
| |
XX.
de vorigen, van raalte en van den berg.
Van Raalte (nog onzichtbaar).
Maar, beste vriend, matig u toch! Ik laat je in die stemming niet naar Sonneheuvel gaan.
Je zult mij en je zelven de dienst doen, dien pronker te gaan spreken, of alles is afgedaan. (In de verandah) Beter kan het niet! Wij kunnen den aanval dadelijk doen!
Adèle (van den Berg ziende, naar hem toeijlend).
Goed dat ge terugkomt! Wij waren ongerust over uw lang wegblijven.
Van den Berg (haar op zij schuivende).
Een oogenblik, Mejufvrouw! Het heeft wel den schijn of mijne aktiën weder gerezen zijn, maar ik moet weten of het meer dan beursspel is. Van Raalte! ik wensch dat ge Mijnheer dáar meêdeelt wat we gehoord hebben.
Dat wil zeggen: wat gij gehoord hebt.
Wat op hetzelfde neêrkomt. Durft gij niet, dan zal ik alleen het varken wel wasschen.
Eduard (zacht tot Adèle).
Beminnelijk man, die oom!
Men kan hem ten minste begrijpen.
Pardonneer! ik geloof dat het meêr mijn plicht is. (Tot Eduard) De knecht, dien ik van morgen wegjoeg, omdat hij bij herhaling de zijdeur in de schutting had open laten staan, is Mijnheer van den Berg tegengekomen en heeft hem verteld dat hij 't op uw aanhouden deed, dat u hem daarvoor een goede fooi hadt beloofd. Ik hecht weinig waarde aan de woorden van een
| |
| |
verbitterd man; maar Mijnheer van den Berg verlangt dat er gevraagd worde of die man waarheid sprak.
Ik weet niet of Mijnheer van den Berg een ander recht heeft om dat te verlangen dan dat, hetwelk u hem als vriendelijk gastheer geeft.
Dat staat je niet te beoordeelen, Mijnheer! Geen omwegen! Tot de zaak zelve...! Met welk doel hebt ge dien knecht omgekocht?
Als u generaal waart, Mijnheer! dan geloof ik dat ge van geen ander wapen dan van de zware kavallerie de zege zoudt verwachten.
Ik ben nu geen generaal...
De herinnering is overbodig, Mijnheer! Tot dus verre wordt alleen het kraken van dragondersstevels vernomen.
Maar, voor den duivel! van vechten wordt nóg niet gerept, ofschoon het er toe komen kan...
Adèle (de hand op van den Bergs schouder leggend).
Lieve vriend! spaar mij... ik heb zulk een vreeselijke hoofdpijn....! Laat het waar zijn en gun Mijnheer Dennekamp dan het voorrecht zich een weg te hebben geopend, waar hij alleen domestieken ontmoet.
Eduard (glimlachend tot Adèle).
Ik dank u voor de redding!
Van den Berg (zich voor het voorhoofd slaande).
Ik, domoor! 'k Ben tevreden, van Raalte! Vergeef mij mijn drift, Adèle! (Medelijdend) Hebt ge werkelijk zoo'n hoofdpijn?
Zullen wij de reis aanvaarden, jufvrouw van Rijn? Onder weg zal ik u misschien bewijzen, dat van daag de werkelijke filantrope eigenlijk Mejufvrouw van Raalte is.
| |
XXI.
de vorigen, jakob snel.
Jakob (in het rond groetend).
Dag, Mijnheer! dag, Mevrouw!... dag, Mijnheer!... dag...
Een briefjen, Mijnheer! waar ik voor geteekend heb.
Een telegram! Permitteert! (Dien lezende) Een paniek! De oorlog is verklaard. Vijf tot tien percent daling... surplus...
| |
| |
En dan heb ik dezen zakdoek gevonden... 'k Geloof dat hij, als ik zoo mag zeggen, van de Jufvrouw is; me vrouw zeî me ten minste dat het merk...
Van den Berg (den doek nemend).
Waar is die gevonden?
Voorzichtig, Mijnheer! hij is nat en vol zand, als ik zoo mag zeggen; hij heeft er zeker den heelen nacht gelegen; want in den nanacht hebben we dat noodweêr gehad.
Waar heb je die gevonden?
In den moestuin bij de zijdeur.
Van Raalte (van den telegram opziende).
Mijn God!... Van den Berg, gij gelooft toch niet...?
Ik behoef niet meer te gelooven, ik weet... Je lacht niet meer zoo vrolijk, Mejufvrouw Adèle! Je hadt wel gelijk met mij te spotten, want je wist beter wat ik zou worden dan ik zelf! Maar bloed zal het kosten!
Mijn kind! mijn arm kind!
Nacht, donkere nacht wordt het mij. (Zij zinkt op een stoel neder.)
Ik vergeef u die woorden, van den Berg! om de wanhoop uwer liefde. Die doek is niet van mij.
Nu een leugen nog! Lees: A.v.R.
Welnu? Kan dat niet wat anders beteekenen? Men kan er óok uit lezen: Anna van Rijn.
Mevr. (achter Anna staande).
Zeg niet neen, lieve Anna! al kunt ge geen ja zeggen... Red mijn kind!
Anna (na een oogenblik aarzelens, vast).
Ja, die doek is van mij.
Ik erken dat ik dit oogenblik de rol van ridder der droevige figuur heb gespeeld. Houdt het mij allen ten goede en bedenkt dat daardoor de vurige liefde van Mijnheer van den Berg, die zich anders misschien schuchter had verscholen gehouden, aan het licht, zelfs aan het volle zonlicht gekomen is. Ik erken de misdaad, dat ik eene kennismaking in het geheim begonnen ben, die voortgezet is ten aanschouwe van allen (Anna bij de hand nemend). Mag ik u mijne aanstaande voorstellen? Zij had gewenscht, dat ons engagement eerst morgen publiek zou worden, maar de omstandigheden eischen nu gebiedend eene verklaring. (Fluisterend) Mijne Anna!
| |
| |
heb dank voor zulk een bewijs van den moed uwer liefde, 'k Zal er naar streven u waardig te worden.
Adèle! kunt ge 't mij vergeven?
Ik.... zal.... trachten.... Laat mij nu een oogenblik alleen! (Zacht onder het heengaan tot Anna) Je spekulatie is goed gelukte, lieve onnoozele!
Van den Berg (na het telegraphiesch bericht gelezen te hebben).
En wat zul je nu doen, van Raalte?
Nu in de contramine; wat ik van middag verlies, win ik morgen dubbel weêrom.
April 1866.
H.J. Schimmel.
|
|