De Gids. Jaargang 30
(1866)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 245]
| |||||
De Engelsch-Americaansche geschillen.II. De uitrusting van zuidelijke kapers in Britsche havens.1. Algemeene beginselen. - De beide stelsels. - Is de Britsche neutraliteit geschonden?Wij hebben er reeds op gewezen, hoe de onzijdige in den oorlog eene bloot lijdelijke houding behoort aan te nemen, en hoe moeijelijk het voor hem is zich daarin te handhaven. ‘De toeschouwer,’ zeiden wij, ‘heeft zijne sympathiën en hij vermag die niet altijd te onderdrukken.’ Wij behoeven er naauwelijks bij te voegen, dat hij aan dat gevaar minder blootgesteld is, wanneer die sympathiën louter regerings-sympathiën, alleen gegrond op politieke vriendschap of internationale homogenëiteit, dan wanneer ze volks-sympathiën zijn, en dan hunnen oorsprong vinden 't zij in eene edele drijfveer, haat tegen onderdrukking, afschuw van gewetensdwang, 't zij in eene min verhevene neiging, vrees voor het krenken van handelsbelangen, hoop op gewin. Eene eenvoudige vergelijking van de houding van Groot-Brittannië bij de Deensche en bij de Americaansche kwestie kan ons het bewijs leveren (en aan meerdere bewijzen is in de geschiedenis geen gebrek), hoe oneindig spoediger de laatste zich in daden openbaren dan de eerste. Bij het bestaan van sympathiën van de laatste soort is dus de taak eener regering, die eene strikte neutraliteit wil in acht nemen, voorzeker meer dan ooit bezwaarlijk, en haar toestand alles behalve benijdenswaardig. Vooral tegenover de oorlogvoe- | |||||
[pagina 246]
| |||||
rende partij, die zich niet in de gunst des volks mag verheugen, wordt hare houding natuurlijk moeijelijk, omdat deze (en het is ligt verklaarbaar) de gezindheid der regering al zeer spoedig naar die van het volk afmeet. De Britsche regering heeft gedurende den laatsten oorlog die moeijelijkheid zeker in hooge mate ondervonden; want beide oorlogvoerende partijen hadden onder het Britsche volk talrijke en warme aanhangers. Hier was het afschuw van de slavernij, die voor het Noorden, dáár vrijheidsmin, handelsbelang en naijver tegen de Yankee's, die voor het Zuiden vuur deed vatten. Niettemin, hetzij dat, waar materiële belangen mede in het spel zijn, de geestdrift minder snel bekoelt, hetzij dat er bij de aanhangers van het Zuiden meerdere stoutmoedigheid heerschte, of meer krachtbetoon aanwezig was, of dat het aan eenige andere oorzaak is toe te schrijven, zooveel is zeker, dat gedurende het grootste gedeelte van den oorlog de sympathiën voor het Zuiden veel luider spraken, dan die voor het Noorden opgevat. Het kon niet anders, of al spoedig werd hierop de aandacht van den Heer Adams gevestigd, en hij laat dan ook niet na in de door hem met Lord Russell gevoerde correspondentie, telkens, waar hij zijne grieven toelicht, de schuld der handelingen, waarover hij zich beklaagt, op dat gedeelte van het Britsche volk, hetwelk het Zuiden toegedaan is, te doen nederkomen. Hoe zeer de Americaansche gezant zich daardoor gekrenkt gevoelde, kan inzonderheid blijken uit een' zijner brieven, na het einde van den oorlog aan Lord Russell geschreven. Deze namelijk beging de onvoorzigtigheid om aan een' gelukwensch met het einde van den oorlog, waarmede hij eene zijner nota's over de kwestie der schadevergoeding besloot, o.a. het volgende toe te voegen: ‘The government of the United States have carried on to a successfull issue, with great fortitude and perseverance, a civil war of unequalled magnitude. In the course of this war they have resolved to abolish slavery. The British nation have always entertained and still entertain, the deepest abhorrence of laws, by which men of one colour were made slaves of men of another colour. The efforts by which the United States' government and Congress have shaken off slavery, have therefore the warmest sympathies of the people of these kingdoms’Ga naar voetnoot1. | |||||
[pagina 247]
| |||||
Waarop de Heer Adams, na zijnen dank betuigd te hebben voor de verzekering, in de laatstaangehaalde zinsnede vervat, het volgende antwoordt: ‘If from painful observation in a service extended through four years, I cannot in candour yield my entire assent to this statement, as applied to a large and too influential portion of her Majesty's subjects; if it has been my misfortune to observe in the process of so wonderful a revolution, a degree of coldness and apathy prevailing in many quarters, from which my countrymen had every right to expect warm and earnest sympathy; if throughout this great trial, the severity of which few not well versed in the nature of our institutions could fully comprehend, the voice of encouragement from this side of the water has too often emitted a doubtful sound, I yet indulge the hope, that the result arrived at will ultimately correct the hasty and harsh judgments that flowed from lack of faith and of confidence in our fidelity to a righteous cause.’ ...............‘Under such circumstances I pray you not to be surprised if I am compelled not to disguise the belief, that with my government, as among my countrymen at large, there is still left a strong sense of injured feeling, which only time and the hopes of a better unterstanding in future, held out by the conciliatory strain in your Lordship's note, are likely to correct’Ga naar voetnoot1. De sympathiën van hen, die de Zuidelijke partij toegedaan waren, moeten zich wel zeer krachtig geopenbaard hebben, wanneer de Americaansche Gezant nog na het einde van den oorlog, zich met zooveel gevoeligheid over hen uitlaat. En inderdaad beklaagt hij zich dan ook over handelingen van hunnentwege, die, zijns inziens, Groot-Brittannië zijne lijdelijke houding hebben doen verlaten, beklaagt hij zich over schennis der Britsche neutraliteit. Tot regt begrip dezer klagt zal het noodig zijn de zaak eenigzins hooger op te halen, de volkenregtelijke beginselen na te gaan en een' vlugtigen blik op het gehied van Engelsche en Americaansche wetgeving te slaan. Het is namelijk in het Volkenregt eene onhetwistbare waarheid, dat de onzijdige, tegenover den duren pligt, die op hem rust, om zich van alle inmenging in den strijd te onthouden, | |||||
[pagina 248]
| |||||
het allergewigtigste regt heeft, om niet zijns ondanks daarin te worden medegesleept. Bij geen verschilpunt over deze materie mag het uit het oog verloren worden: neutraal zijn is zoowel der onzijdigen regt als pligt. Mag dus aan den eenen kant de onzijdige aan den oorlog geen deel nemen, noch met hulptroepen de land-, noch met schepen en matrozen de zeemagt van eene van beide partijen versterken, evenmin is het aan deze geoorloofd in het onzijdige land zoodanige hulpbenden aan te werven, of oorlogschepen uit te rusten. Immers dergelijke handelingen mogen daar alleen geschieden op gezag van den neutralen Souverein; hare toelating zou zijne toestemming doen vooronderstellen en daardoor tevens aan de neutraliteit een einde maken. De mogendheid, die dus de voorregten der neutraliteit wil blijven genieten, moet haar uitsluitend regt van beschikking over de physieke krachten der natie als het palladium dier neutraliteit met de uiterste naauwgezetheid blijven bewaken. Elke poging dierhalve van eene der oorlogvoerende partijen om, ondanks de neutrale mogendheid, zoodanige handelingen te verrigten, is eene inbreuk op hare neutraliteitsregten, waarvoor zij het regt heeft voldoening te vragen. Wordt daarentegen die inbreuk goedmoedig toegelaten, dan is schending van neutraliteits-pligten daarvan het onvermijdelijk gevolg. Wil de onzijdige niet voor zijne regten opkomen, dat is uitsluitend zijne zaak; - over zijn eigen regt heeft hij alleen te beschikken; - maar in het gestelde geval is zijn regt in zekeren zin ook dat van de andere oorlogvoerende partij, in zooverre namelijk als deze door zijne te groote inschikkelijkheid benadeeld wordt, in zooverre hare regten daardoor gekrenkt worden. Die tegenpartij heeft het regt te zeggen: gij zijt onzijdig, en volgaarne wil ik u als zoodanig eerbiedigen, maar dan moet ook uwe neutraliteit meer dan een loutere klank zijn, dan moet gij bij den naam ook de daad voegen, dan moet gij voor het regt, dat ik eerbiedig, opkomen, zoo dikwerf het door mijnen vijand ten mijnen nadeele geschonden wordt. - Verkiest gij dat niet te doen, dan kunt gij er ook geene aanspraak op maken, dat ik zal blijven eerbiedigen hetgeen noch door mijne tegenpartij, noch door u zelven geëerbiedigd wordt. Ik eisch dierhalve, op straffe van uw eigen aansprakelijkheid, of wel van het verlies uwer neutraliteit, dat gij al het mogelijke, dat in redelijkheid van u gevorderd worden kan, | |||||
[pagina 249]
| |||||
in het werk stelt, om die handelingen mijner tegenpartij van hare voor mij nadeelige gevolgen te berooven en de herhaling daarvan voor het vervolg te voorkomen. Ziedaar de algemeene eenvoudige volkenregtelijke beginselen, die iedere neutrale mogendheid verpligt is in acht te nemen. Dat zij daartoe te allen tijde zoo goed mogelijk in staat zij, daarvoor moet zij waken. Te dien einde is het natuurlijk een onmisbaar vereischte, dat zij de middelen hebbe, om zoowel preventief als repressief tegen de overtreders te werk te gaan, middelen tot aanwending waarvan haar door hare wetgeving de magt gegeven worden moet. Het was op grond dezer beginselen, dat in het jaar 1794 in de Vereenigde Staten van Noord-America eene wet tot stand kwam (the Foreign-Enlistment act), waarbij het uitrusten van schepen, aannemen van krijgsvolk, enz., ten behoeve van eene der oorlogvoerende partijen strafbaar verklaard werd, en aan den President het regt werd toegekend zoodanige handelingen met geweld te keer te gaan. Later, in 1817, zijn bij eene nieuwe wet de bepalingen der oude nog uitgebreid en de waarborgen tegen hare ontduiking aanmerkelijk vermeerderd; en het jaar daaraanvolgende, toen het tijdsbestek, waarvoor deze laatste wet was ingevoerd, ten einde begon te loopen, werd zij zelfs permanent verklaard. Beide wetten hadden haren oorsprong te danken aan de klagten der oorlogvoerende partijen. In 1794, onder het presidentschap van Washington en het secretariaat van Jefferson, was zij het gevolg van klagten van het Britsche Hof over de uitrusting van Fransche schepen in Americaansche havens. Onmiddellijk nam de Americaansche regering, overtuigd, dat zij zulks tot handhaving harer neutraliteit verpligt was, hare maatregelen; de wet werd aan de goedkeuring van het Congres onderworpen en aangenomen, de uitrusting van fransche schepen verboden, zelfs werd een dier schepen, met welks uitrusting men zich in de haven van New-York onledig hield, aangehouden en verbeurd verklaard. - En de wet van 1817 en 1818 was op gelijke wijze aan de klagten der Spaansche en Portugesche gezanten haren oorsprong verschuldigd. Spoedig na de aanname van deze laatste, werd het voorbeeld van America ook door Engeland gevolgd. Wel waren aldaar reeds vroeger onder Jacobus I en George II verschillende wetten in dien zin tot stand gekomen, maar deze hadden slechts | |||||
[pagina 250]
| |||||
eene zeer beperkte strekking, in zooverre zij namelijk in het bijzonder op het dienst nemen onder vreemde vorsten betrekking hadden. Maar in 1819 trok de groote Canning zich de zaak aan, en het was voornamelijk aan zijn beleid en zijne welsprekendheid te danken, dat de wet werd aangenomen, en dat ook later in 1823 de poging van Lord Althorpe om haar weder te doen intrekken, zonder gevolg bleef. En hetgeen hierbij vooral opmerkelijk is, ook hier weder waren het de bovenaangehaalde beginselen, waarop de groote staatsman zich tot ondersteuning zijner wetsvoordragt beriep, terwijl hij er met nadruk op wees hoe goed men in America het wezen der neutraliteit begrepen had en hoe zeer het voorbeeld, door dat land gegeven, navolging verdiende. Hij toonde daarbij aan, van hoeveel gewigt het was, voorzorgsmaatregelen te nemen, ten einde niet, wanneer men wenschte neutraal te blijven, zijns ondanks in den strijd te worden medegesleept, en hoe betreurenswaardig een dergelijke krijg voor het vaderland zoude zijn. Neen! zoo sprak hij, ‘if a war must come, let it come in the shape of satisfaction to be demanded for injuries, of rights to be asserted, of interests to be protected, of treaties to be fulfilled. But in God's name, let it not come on in the paltry, pettyfogging way of fitting out ships in our harbours to cruise for gain’Ga naar voetnoot1. - Engeland en America zijn echter tot nog toe de eenige Staten, die zich in het bezit eener zoodanige wet mogen verheugen. Wel is nog in enkele landen, b.v. in Pruissen, zonder dat aan dit onderwerp eene speciale wet gewijd is, eenvoudig het uitrusten van kaperschepen ten behoeve van eene der oorlogvoerende partijen verboden, maar in de meeste overige Staten zouden de bewuste handelingen slechts onder algemeene bepalingen, gelijk b.v. onder die van art. 84 en 85 van den franschen Code Pénal, kunnen teruggebragt worden. Dit neemt natuurlijk niet weg, dat het volkenregtelijk beginsel daarom niet minder vaststaat; zoo in de meeste Staten eene wet als de foreign-enlistment-act nog niet is ingevoerd, de oorzaak is alleen daarin te zoeken, dat de drang der omstandigheden zich daar nog niet sterk genoeg tot dat einde heeft doen gevoelen, en hare vaststelling in die landen is derhalve alleen eene kwestie van opportuniteit. Het is de schending van dat volkenregtelijk beginsel, waarop | |||||
[pagina 251]
| |||||
de Americaansche regering bij hare klagt over de schennis der Britsche neutraliteit doelt en zich in de tweede plaats tot staving harer vordering tot schadevergoeding beroept. Ter beoordeeling van de juistheid van dit beroep, behoort men natuurlijk allereerst de feiten te kennen, waarop het is gegrond. Beginnen wij dierhalve met die kortelijk te vermelden. Reeds bijna van het oogenblik af zijner komst in Engeland, maakte de Heer Adams de Britsche regering op de uitrusting van kaperschepen in hare havens ten behoeve van de Geconfedereerden opmerkzaam, en zeer talrijk zijn de nota's, die sedert dien tijd over dit onderwerp van weêrszijden zijn gewisseld. Dat in eene zoo langdurige correspondentie herhaling van dezelfde gronden vóór en tegen niet zeldzaam is, zal voorzeker niemand bevreemden; en toch zal zeker niemand zich de geregelde lectuur dier stukken beklagen, want er is onder dat groote aantal naauwelijks een enkel, dat niet tot goed begrip van het geheel de eene of andere nuttige bouwstof aanvoert. Bij het doorlezen dier correspondentie valt het in het oog, dat de Americaansche klagten, schoon in den regel meer speciaal tegen bepaalde feiten gerigt, toch zelden of nooit het verband, dat tusschen die feiten en andere daarmede zamenhangende omstandigheden bestaat, onopgemerkt laten. Niet alleen toch op de verliezen, door de uitrusting van kaperschepen geleden, wordt gewezen, maar ook de omstandigheid dat de geheele zeemagt der Geconfedereerden aan Engelschen bijstand hare voorname kracht ontleende, wordt herhaaldelijk onder de aandacht van het Britsche Gouvernement gebragt. - Er bestond, gelijk de Heer Adams het uitdrukt, van den kant der insurgenten een stelselmatig plan om de Vereenigde Staten van uit de Engelsche havens, voornamelijk uit die van Liverpool, te beoorlogen. In die taktiek werden de Zuidelijke agenten door de hulp en medewerking van een groot aantal Engelsche onderdanen gesteund. Het gevolg daarvan was, dat tal van stoomschepen, met wapenen, krijgsammunitie en benoodigdheden van allerlei aard beladen, de Britsche havens hadden verlaten, met het kennelijk opzet om de door de Britsche regering bij hare proclamatie in het begin van den oorlog als volkomen wettig erkende blokkade te brekenGa naar voetnoot1. De Britsche eilanden | |||||
[pagina 252]
| |||||
Bermuda en New-Providence waren als geschikte stapelplaatsen uitgekozen, vanwaar een en ander in strijd met de wet gemakkelijk naar de plaats van bestemming konde worden overgebragt. En daarmede niet tevreden hadden de Zuidelijke agenten zich van de medewerking van Britsche onderdanen verzekerd, ten einde stoomschepen te bouwen, eenig en alleen met het doel om daarmede den Americaanschen handel afbreuk te doen. Zoo waren alle Zuidelijke kaperschepen, die op den Oceaan de Noordelijke koopvaarders belaagden, door Engelsche onderdanen gebouwd, gewapend, bemand en uitgerust. En zelfs daarmede was de lijst der grieven nog niet gesloten. Ook aan geld voor die toerusting benoodigd, had het Zuiden gebrek, en ook dat werd grootendeels door Engelsche onderdanen verschaft; want eene leening van 300,000 p. st., tot het bedoelde einde uitgeschreven, was weldra volteekend. ‘Thus it is manifest,’ zoo besluit de Heer Adams in een' zijner brieven de opsomming zijner grieven, ‘that all of those things, denominated the sinews of war, to wit, men and money, ships, arms, gunpowder and supplies have been continually furnished by her Majesty's subjects almost from the beginning of the contest. A war has thus been practically conducted by a portion of her people against a government, with which her Majesty is under the most solemn of national engagements to preserve a lasting and durable peace’Ga naar voetnoot1. - ‘The kingdom of Great- Britain,’ zoo heet het op eene andere plaats, ‘cannot but be regarded by the government I have the honour to represent as not only having given birth to this naval belligerent, but also as having nursed and maintained it to the present hour’Ga naar voetnoot2. De Americaansche Gezant wil gaarne daarbij erkennen, dat de Britsche regering, wel verre van aan die handelingen harer onderdanen medepligtig te zijn, ze integendeel ten sterkste afkeurt. Zoo de klagten steeds nagenoeg zonder uitwerking zijn gebleven, hij wil het niet zoozeer aan den onwil der bewinds- | |||||
[pagina 253]
| |||||
lieden, als wel aan hun onvermogen om onder de bestaande Engelsche wetten het kwaad te genezen, toeschrijven. ‘But admitting this to be the case, if an injury be inflicted upon an innocent friendly nation, it surely cannot be a satisfactory reply to its complaints, to say, that the government having the will, is not also clothed with the necessary powers to make reparation for the past and effective prevention for the future.’ Wanneer men tegenover deze beschuldiging het laatste stuk, dat over deze zaak gewisseld is, een' brief van Lord Clarendon aan den Heer Adams van 2 Dec. 1865, inziet, dan zou men welligt tot de meening komen, dat de Britsche regering de feiten, door America gesteld, geheel ontkent. - Lord Clarendon toch verlaat in dat schrijven het strijdperk met de opmerking, dat gedurende den oorlog geen enkel gewapend schip eene Britsche haven heeft verlaten om tegen de Noordelijke koopvaarders te kruisen, en houdt daarbij vol, dat de Britsche regering zich steeds getrouwelijk heeft gekweten van alle pligten, die op eene onzijdige mogendheid rusten, zonder ooit in het minst het volkenregt te hebben geschondenGa naar voetnoot1. Men zou zich in die meening zeer bedriegen. Over niets zijn de beide regeringen het meer eens dan over de feiten. Ook zal de Heer Adams de juistheid althans van het eerste gedeelte van Lord Clarendon's uitspraak, mits zij beperkt blijve binnen den engen kring der woorden, waarin zij vervat is, niet ontkennen. Want in den letterlijken zin heeft Lord Clarendon in zijne uitspraak volkomen regt. Immers, hoe ging de zaak in den regel toe? Hoe, b.v. om de merkwaardigste voorbeelden te nemen, is de uitrusting der nu juist dezer dagen door het Americaansche Gouvernement verkochte Shenandoah, hoe die der wereldvermaarde Alabama, de oorzaak van zooveel strijds, zoo bij haar ontstaan, als bij haren ondergangGa naar voetnoot2, volbragt? Die schepen verlieten geen van alle geheel voltooid en van al het noodige voor hun oogmerk voorzien, de Britsche ha- | |||||
[pagina 254]
| |||||
vens; men vond het, en niet zonder reden, te gevaarlijk om zich zoo zeer bloot te stellen. De Foreign-Enlistment-Act toch hield met zoo vele woorden, in de gewone breedsprakige taal der Engelsche wetgeving, het verbod in: (art. VII) dat het niemand zonder verlof der regering vrij stond ‘to equip, furnish, fit out, or arm, or to attempt or endeavour to equip, furnish, fit out or arm, or to procure to be equipped, furnished, fitted out or armed,’ enz., enz., enz., ‘any ship or vessel, with intent or in order that such ship or vessel shall be employed in the service of any foreign prince, state, etc., with whom His Majesty shall not then be at war;’ en aan dit verbod werd kracht bijgezet door de bepaling dat de schuldigen zouden gestraft worden met boete en gevangenis, of met beide, naar goedvinden van het Hof, en dat hij zoodanige overtreding het schip, hetwelk natuurlijk bij genoegzame verdenking voorloopig kon worden aangehouden, met al den aankleve van dien zou worden verbeurd verklaard. - Het lijdt dierhalve geen' twijfel, dat, waar de immer waakzame Americaansche autoriteiten reeds spoedig van de meest geheime ondernemingen van dergelijken aard kennis kregen, en dan ook dikwerf ras in staat waren zich eenig bewijs te verschaffen, de poging te gewaagd zoude zijn om volkomen gewapend en van alles voorzien, onder de vlag der Geconfedereerden de Britsche havens te verlaten, op die wijze aan het kwaad vermoeden voedsel te geven, ja, misschien het te voren nog onvolledig bewijs tot volkomenheid te brengen. Men zocht dierhalve en vond dan ook zeer gemakkelijk een middel om dat gevaar zooveel mogelijk af te wenden. Men ging namelijk het werk verdeelen; men bouwde het schip in de eene, en bragt al hetgeen tot de wapening en uitrusting van dat schip strekken moest, in de andere haven in gereedheid; dan liet men beide afzonderlijk op verschillende tijden, doch kort na elkander vertrekken naar een gemeenschappelijk daartoe aangewezen punt buiten Engelsche jurisdictie: daar gekomen, voltooide men spoedig het nog niet volbragte werk, heesch de Geconfedereerde vlag, en in spijt van volkenregt en foreign-enlistment-act, was het kaperschip gereed en kon zijn werk van verwoesting beginnen. - Zoo verliet den 8sten October 1864 het stoomschip the Sea-King onder Britsche vlag de haven van Londen, den dag daaraanvolgende een ander schip, the Laurel, de haven van Liverpool. Beide vereenigden zich omstreeks den 18den van de- | |||||
[pagina 255]
| |||||
zelfde maand op de hoogte van het eiland Madera. Dáár droeg de Britsche kommandant van de Sea-King het schip aan een' ander over; de wapenen en ammunitie van de Laurel werden op de Sea-King overgebragt; de Britsche zeelieden, die nog van de zaak onkundig gelaten waren, werden bewogen om in dienst der Geconfedereerden te treden, terwijl eindelijk een niet onaanzienlijk aantal officieren en matrozen, voor een groot gedeelte Britsche onderdanen, afkomstig van de Alabama en op de bovenvermelde wijze door Britsche tusschenkomst gered, mede van de Laurel op de Sea-King overging, welke vervolgens den meer bekend geworden naam ‘the Shenandoah’ aannam. Op gelijke wijze werd ook de uitrusting der Alabama voltooid. De omstandigheden, waaronder dat schip Groot-Brittannië verliet, zijn echter voor de juiste kennis en waardering der Amecaansche grieven te merkwaardig, dan dat wij die niet meer in het breede zouden moeten vermelden. De Alabama werd, aanvankelijk onder den naam van kanonneerboot no. 290, door de Heeren Laird in de haven van Liverpool gebouwd. Den 23sten Junij 1862 maakte de Heer Adams de Britsche regering het eerst op den vermoedelijken aard en de bestemming van dit schip opmerkzaam. Het vertoog van den Gezant werd in handen gesteld van de Gecommitteerden der in- en uitgaande regten (tevens belast met de handhaving der foreign-enlistment act), en deze rapporteerden daarop, dat het hun als zeker gebleken was, dat het schip voor oorlogsgebruik dienen moest, doch dat het geleverd bewijs van zijne bestemming voor de Geconfedereerde regering niet voldoende was om eene aanhouding te wettigen. Bij dit rapport werd echter de verzekering gegeven, dat de beambten te Liverpool het schip naauwlettend zouden bewaken. Den 4den Julij werd het rapport door Lord Russell aan den Heer Adams gezonden, onder bijvoeging van een briefje, waarin hij op het leveren van nader bewijs omtrent de bestemming van het schip aandrong. Reeds den 9den werd door den Americaanschen Consul te Liverpool aan dit verzoek voldaan, onder vermelding tevens van een aantal kleine bijzonderheden, wel geschikt om tot een naauwkeurig onderzoek van Britsche zijde aan te sporen. Evenwel, zonder dat zoodanig onderzoek vooraf had plaats, gegrepen, antwoordde de Board of Customs op den 15den, dat er al nog geen genoegzaam prima facie bewijs was om de aanhouding te wet- | |||||
[pagina 256]
| |||||
tigen. Nieuwe bewijzen, op den 21sten door Adams bijgebragt, deden dit besluit geene wijziging ondergaan. Reeds den 23sten volgde hetzelfde antwoord, dat op de productie der vorige bewijzen gegeven was. De Heer Adams bleef echter niet stil zitten, en zond reeds daags daarna afschriften van zes van de stukken, laatstelijk voor den Board of Customs overgelegd, ter examinatie aan Lord Russell, welke hij weldra door twee andere volgen liet, vergezeld van een advies van den Heer Collier, Raadsheer der Kroon, waarbij deze te kennen gaf, dat zoo de autoriteiten van Liverpool het schip niet aanhielden, zij eene zware verantwoordelijkheid op zich zouden laden, waarin de Board of Customs zoude deelen, en dat, zoo het schip ontsnapte, de Americaansche regering welligt ernstigen grond van beklag zoude hebben. Te midden van de beraadslagingen der regering over deze stukken, waarvan met grond de gunstigste uitslag voor de pogingen van den Americaanschen Gezant werd tegemoet gezien, en niettegenstaande de gegeven verzekering dat het schip naauwlettend zou worden bewaakt, en de herhaalde waarschuwingen van Americaansche zijde, dat het gereed was om elk oogenblik te vertrekken, liet men de Alabama op den 29sten Julij uit de haven van Liverpool ontsnappen. Zij vertrok, naar van Engelschen kant beweerd wordt, onder het voorwendsel, dat men een' proeftogt met haar maken wilde, een voorwendsel voorzeker, waardoor de Engelsche autoriteiten na al het voorgevallene zich niet hadden behooren te laten misleiden. Weinige uren na haar vertrek volgde het besluit tot hare aanhouding. In weêrwil van dat besluit leed het tot den 31sten eer naar Liverpool per telegraaf (want nu begon men ijverig te worden!) het bevel tot aanhouding werd afgezonden. En de ijver was daardoor nog geenszins bekoeld; onmiddellijk daarna werd tot hetzelfde einde naar Cork en den 1sten Aug. naar Beaumaris en Holyhead getelegrafeerd; den 2den nog daarenboven aan de Corksche autoriteiten geschreven. Maar waartoe die brieven en telegrammen ook mogen gediend hebben, de Americaansche Gezant merkt het teregt op, dat ter bereiking van eenig practisch doeleinde zij even goed konden zijn afgezonden in het oogenblik, waarin hij daarover aan Lord Russell schreef (20 Mei 1865). En geen ongelijk mag men hem geven, wanneer hij er de scherpe, maar geenszins onverdiende woorden bijvoegt: ‘I must respectfully represent to your Lordship, that this proceeding, | |||||
[pagina 257]
| |||||
so far from appearing to do any justice to the demand of the United States, looks almost as if it were intended as a positive insult.’ De Alabama, na aldus het gevaar ontsnapt te zijn, zette koers naar Angra-bay, alwaar de Bahama en Agrippina haar wapenen en ammunitie leverden, en haar bevelhebber kapitein Semmes aan boord kwam. De wijze harer uitrusting was dus geheel overeenkomstig met die van de Shenandoah. Wij weten thans, ten gevolge van het licht door deze feiten, welke tusschen partijen in confesso zijn, ontvangen, hoe wij de beschuldiging van den Heer Adams en de ontkentenis van Lord Clarendon moeten verstaan. Uitrusting van Zuidelijke kapers in Britsche havens heeft in den strikten zin des woords, ook volgens het Americaansche beweren, niet plaats gehad. Maar hetgeen, ook blijkens de Britsche erkentenis, geschied is, komt in effecte op hetzelfde neder. Het is nu naast de regtskwestiën die zich ten aanzien der schadevergoeding voordoen, slechts de vraag, of het laatste geoorloofd is, waar het eerste ten sterkste door het volkenregt wordt gewraakt. Waar het eerste ten sterkste door het volkenregt wordt gewraakt. Daarover kan, blijkens het voorafgegane, geene kwestie zijn. Lord Russell werpt dan ook de onderstelling verre van zich af, dat hij het beginsel, reeds door de foreign-enlistment-act veroordeeld, nog zou wenschen te verdedigen. Maar hij komt er tegen op, dat de Britsche regering verantwoordelijk zoude zijn, wanneer een schip, oogenschijnlijk een koopvaarder, een' harer havens verlaat, en dan buiten hare jurisdictie in een oorlogschip wordt veranderd. Eene regering, zegt hij, is alleen verantwoordelijk voor hetgeen binnen den kring van haar grondgebied geschiedt. Maar daarbuiten kan zij hare magt niet doen gelden om misbruiken te voorkomen, en voor hetgeen daar geschiedt, kan zij dus ook niet aansprakelijk worden gesteld. En nu waren de handelingen, waarover America zich beklaagt, voor zoover zij op Britsch grondgebied waren voorgevallen, volkomen geoorloofd, terwijl alleen die, welke daarbuiten waren verrigt (zoowel de uitrusting der kapers als de bemagtiging der prijzen) als bepaald vijandige handelingen konden worden beschouwd. Tot deze laatste kon en mogt de foreign-enlistment-act zich niet uitstrekken. Wilde men ook deze daaronder brengen, dan moest men elk schip, dat eene Britsche haven verliet, wan- | |||||
[pagina 258]
| |||||
trouwen, want niets gaf genoegzamen waarborg, dat het niet later gewapend en in den oorlog zoude gebruikt worden. Zoo doende zou men oorzaak worden van tweeërlei kwaad; vooreerst zou men het scheepstimmermansbedrijf, waarin de Britten uitmunten en hetwelk voor een groot aantal hunner eene bron van bestaan oplevert, daardoor op eene ernstige wijze bemoeijelijken; in de tweede plaats zou men, ten einde de bewuste handelingen te voorkomen, aan de regering het meest onbeperkte gebruik van spionnen en verklikkers, de meest willekeurige magt tot uitoefening van het regt van aanhouding van schepen en krijgsammunitie beide, en zulks op grond van de nietigste en meest onbestemde vermoedens, moeten toekennen. Het eerste zou in strijd zijn met den pligt der regering om een' wettigen tak van nijverheid harer onderdanen te beschermen; het tweede met de aloude vrijheden, op wier bezit Groot-Brittannië sinds eeuwen regtmatigen trots droeg. Neen! de regering van een onzijdigen staat kon alleen dan tusschen beide komen, wanneer onder het bereik van hare magt eene klaarblijkelijk vijandige daad tegen eene der oorlogvoerende partijen werd verrigt. Om in een zoodanig geval te kunnen optreden, moest men bewijzen hebben, en die bewijzen hadden, in de gevallen waarover men zich beklaagde, steeds ontbroken. Ten aanzien van de vijandige, bestemming der Alabama was het tot aanhouding benoodigde bewijs eerst geleverd, toen het te laat was. Of dat bewijs tot veroordeeling zou geleid hebben, was nog hoogst twijfelachtig. Omtrent de bestemming der Shenandoah was niet het minste bewijs geproduceerd. De Sea-king was steeds als koopvaardijschip bekend geweest, en als zoodanig uitgeklaard met bestemming naar China. Zelfs zoo men had aangevoerd, dat haar dek in stevigheid dat van andere koopvaarders overtrof, vermoedelijk om kanonnen te kunnen dragen, met zeer veel grond van waarschijnlijkheid zou daartegen kunnen zijn ingebragt, dat die kanonnen benoodigd waren om de Chinesche zeeroovers in ontzag te houden. Dit met betrekking tot de schepen. Maar, zoo klaagt men, ook manschappen en kanonnen hebben onze havens verlaten, om later op die schepen over te gaan. Maar het was een algemeen erkende volkenregtelijke regel, dat de onderdanen eener onzijdige mogendheid op hun eigen risico aan de oorlogvoerende partijen wapenen mogten leveren, zonder dat hunne regering daarvoor aansprakelijk kon worden gesteld. Dat was ten aan- | |||||
[pagina 259]
| |||||
zien dier regering een geoorloofde handelstak, dien zij niet geroepen was hinderpalen in den weg te leggen. En met opzigt tot de manschappen had het bewijs wederom ontbroken, dat zij het voornemen hadden in geconfedereerde dienst te gaan. Men had dus noch het vertrek der schepen, noch dat der manschappen en kanonnen kunnen verhinderen, en zoo kon men het der Britsche regering niet wijten, dat deze zich later vereenigd hadden, en dat op die wijze kaperschepen waren uitgerust op eene plaats, waar zij evenveel gezag uitoefende als de Americaansche regering zelveGa naar voetnoot1. De Engelsche minister beroept zich verder tot goedmaking zijner stelling op eene autoriteit, die, naar hij meent, voor America afdoende zijn moet; op het voorbeeld van America zelf en de handelwijze van hare regering tegenover Spanje en Portugal, tijdens den opstand der Zuid-Americaansche volkplantingen, zoo vóór als na 1818. Gedurende dien opstand zag men in de Vereenigde Staten soortgelijke handelingen geschieden, als thans in Engeland hebben plaats gevonden; er werden, en in grooten getale, kaperschepen nog wel in Americaansche havens, uitgerust, ten einde den Spaanschen en Portugeschen handel afbreuk te doen. In Januarij 1817 bragt de Spaansche Gezant te Washington, Don Luis de Onis, daarover in sterke bewoordingen zijn beklag uit, daarbij o.a. te kennen gevende, dat door zoodanige uitrustingen niet alleen de eerbied aan eene bevriende natie, maar ook die aan de Americaansche regering zelve verschuldigd, op het zeerst werd geschonden. Toch blijkt het niet, dat aan Spanje ooit eenige schadevergoeding is verleend. Eveneens werd den 8sten Maart 1818 door Senhor Joseph Correa de Serra, den Portugeschen Gezant te Washington, namens zijne regering, schadeloosstelling gevraagd wegens het nemen van drie Portugesche schepen door kapers, op gelijke wijze in Americaansche havens uitgerust. En wat was op deze vordering het antwoord der Americaansche regering? - Het luidde woordelijk als volgt: ‘The government of the United States having used all the means in its power to prevent the fitting out and arming of | |||||
[pagina 260]
| |||||
vessels in their ports to cruise against any nation, with whom they are at peace, and having faithfully carried into execution the laws enacted to preserve inviolate the neutral and pacific obligations of the Union, cannot consider itself bound to indemnify individual foreigners for losses by capture over which the United States have neither control nor jurisdiction. For such events no nation can in principle, nor does in practice hold itself responsible.’ De Secretaris van Staat, die deze dépêche teekende, zoo voegt Lord Russell er snedig, en om zijn betoog tegenover zijn' tegenstander te klemmender te maken, bij, droeg een' naam zeer eervol in de annalen der Vereenigde Staten bekend - den naam van Adams. En hierbij bleef het niet. Het aantal prijzen, door Americaansche kapers genomen, vermeerderde bij den dag, zoo zelfs, dat in 1820 de Portugesche Gezant voorstelde, dat er eene gemengde commissie zou benoemd worden om de billijkheid der grieven te onderzoeken. Maar de Heer Adams bleef bij zijne meening volharden en weigerde in dit voorstel toe te stemmen, want, zeide hij ‘for any acts of the citizens of the United States committed out of their jurisdiction and beyond their control the government of the United States is not responsible.’ En dat zeer juiste beginsel is door de Vereenigde Staten tegen Portugal volgehouden tot op den huidigen oogenblik. En hoe zoudt gij er nú over denken, zoo vraagt Lord Russell zijne tegenpartij verder af, wanneer een Americaansch koopvaardijschip naar de kust van Madagascar voer, daar wapenen ontving van een ander schip van Boston komende, en alzoo gewapend, in den oorlog tusschen Paraguay en Brazilië tegen laatstgenoemd rijk deel nam? Zoudt gij inderdaad meenen, dat uwe regering zich in dat geval verpligt zou achten aan Brazilië schadevergoeding te geven voor alle prijzen, door dat schip gemaakt? Hebt gij wel overwogen, hoe ver uwe verantwoordelijkheid zich dan zou uitstrekken? Dan zoudt gij verantwoordelijk zijn voor elk schip, dat uwe havens verlaat en later door eene der oorlogvoerende partijen als oorlogschip wordt gebruikt, ja zelfs voor elk kanon en musket, waarvan zij zich aan boord van zoodanig schip bedienen, zoo het slechts in eene Americaansche fabriek is vervaardigd. - Op die wijze zou een volk, dat zich voornamelijk op den scheepsbouw en | |||||
[pagina 261]
| |||||
het vervaardigen van kanonnen toelegde, aansprakelijk kunnen worden gesteld voor alle schaden, aangerigt in een' oorlog, waaraan het geen deel had genomen. Waarlijk! zoo zoudt gij de onzijdige volken een' even bezwarende als gevaarlijke verantwoordelijkheid opleggen. Ik ben dierhalve uwen bloedverwant zeer dankbaar, dat hij in 1818, 1820 en 1822 door zijne zoo juiste redenering de zeemogendheden tegen den ondragelijken last van zoo onrustbarende verpligtingen heeft beschermdGa naar voetnoot1. De verdediging is meesterlijk, maar is zij afdoende? De Heer Adams ontkent dit; en de wijze alleen, waarop hij, in spijt van het Britsche betoog, zijne stelling verdedigen blijft, doet ons in hem den volleerden diplomaat erkennen. Juist het argument, door Lord Russell met zooveel behendigheid tegen hem aangevoerd, de autoriteit van America tegen America, van Adams tegen Adams, juist dat maakt hij tot het middelpunt zijner redenering en hij treedt naar aanleiding daarvan in eene vergelijking tusschen het gedrag van America gedurende den Zuid-Americaanschen met dat van Engeland gedurende den thans geëindigden oorlog, waarbij het hem gelukt belangrijke verschilpunten aan te wijzen, die naar zijne meening niet alleen de onjuistheid van het gekozen voorbeeld aantoonen, maar tevens de criteria kunnen aan de hand geven, waaraan in zijn stelsel de verantwoordelijkheid van den neutralen staat te onderkennen valt. Vooraf echter teekent hij een krachtig protest aan tegen het misbruik van precedenten en zulks met eene scherpte, die ons laat bemerken, dat hij op het aangevoerde meer vuur gevat heeft, dan men bij het beroep op een naar zijne meening zoo geheel krachteloos precedent verwachten zou. Hij maakt namelijk van deze gelegenheid gebruik om Groot-Brittannië eens eene kleine tuchtiging te geven wegens twee misbruiken, waaraan het zich in vroegere zeeoorlogen herhaaldelijk heeft schuldig gemaakt. Gesteld eens, zoo vraagt hij Lord Russell af, dat mijne regering sinds eene halve eeuw weigert aan andere natiën wegens soortgelijke handelingen regt te doen wedervaren, welke verandering wordt daardoor in den stand onzer kwestie te weeg gebragt? ‘It is a principle of morals too thoroughly known to your Lordship, to require | |||||
[pagina 262]
| |||||
my dwelling upon it for a moment, that the wrongdoing of one party cannot be cited in justification of a repetition of the act by another. Surely’ (en hier heft hij de geeselroede op) ‘if the United States' government had ventured upon declaring what was once known as a paper blockade of the whole Southern coast, her Majesty's Government would not have been content to be told, that such was the acknowledged practice of Great-Britain many years ago?Ga naar voetnoot1. Neither would it have been better satisfied, if the United States had resorted to the pressgangs in the outset of the war to fill their ships with British subjects, forced against their will to fight their own countrymen in the Alabamas and Floridas and Shenandoahs, and Tallahassees depredating on the Ocean, to be told in answer to their remonstrances, that just such was the treatment Americans experienced at the hands of Great-Britain prior to the war of 1812’Ga naar voetnoot2. Na alzoo het wapen zijner partij te hebben afgeweerd, tracht de Heer Adams te betoogen, dat het hem op geene wijze treffen kan, en beproeft hij het tegen Graaf Russell zelven te keeren. Eerst onderzoekt hij in het breede het gedrag van America tegenover Spanje. Hij erkent, dat tijdens den Zuid-Americaanschen opstand Don Luis de Onis zich te regt over schending der neutraliteit beklaagde. Maar hij toont ook tevens onweêrsprekelijk aan, dat America toen voor de buitgemaakte prijzen schadevergoeding heeft verleend. Immers de Vereenigde Staten hadden destijds ook van hunne zijde vorderingen ten laste van Spanje, en deze wederzijdsche vorderingen | |||||
[pagina 263]
| |||||
zijn met onderling goedvinden bij het tractaat van 22 Febr. 1819 tusschen partijen gecompenseerd. Vervolgens gaat hij over tot het geval met Portugal. Ook daar was de neutraliteit geschonden, zonder dat aan die mogendheid schadevergoeding was verleend. Maar er waren zijns inziens tusschen beide gevallen twee belangrijke verschilpunten aan te wijzen. Vooreerst werd door de regering der Vereenigde Staten op het eerste berigt, dat de neutraliteit harer havens door Zuid-Americaansche insurgenten in verbinding met Americaansche onderdanen geschonden werd, onmiddellijk de bestaande wet van 1794 toegepast; er werden tegen de schuldigen vervolgingen ingesteld, en de genomene buit werd teruggegeven; in één woord alles werd in het werk gesteld ten einde de wet te handhaven. Ten bewijze daarvan voert Adams vervolgens een zeer merkwaardig voorbeeld aan. Gedurende den voormelden oorlog hadden zich eenige zendelingen van de insurgenten in vereeniging met Americaansche avonturiers op twee punten van de Americaansche kust, buiten de jurisdictie der Unie of van eenige andere verantwoordelijke mogendheid, nedergezet, en deze plaatsen tot de basis hunner vijandelijke operatiën tegen den handel van Spanje en Portugal gemaakt, zoo ongeveer op dezelfde wijze (voegt de gezant er puntig bij), hoezeer niet met zoo goed gevolg, als de Geconfedereerden zich gedurende den laatsten oorlog de havens van Liverpool en Nassau hebben weten ten nutte te maken. Terstond werd door den President (het was in het jaar 1817) de aandacht van het Congres op dit feit gevestigd en door hem op het nemen van snelle maatregelen ter beteugeling van dit kwaad aangedrongen. De zaak werd hierop in handen van eene Commissie uit het Huis van Afgevaardigden gesteld, welke een rapport uitbragt, daartoe strekkende, dat de bedoelde punten des noods met geweld zouden worden bezet, en op die wijze de herhaling van het gebeurde voorkomen. In dat rapport werd o.a. de volgende reden voor dezen stap opgegeven. ‘The immediate tendency of suffering such armaments, in defiance of our laws, would have been to embroil the United States with all the nations, whose commerce with our country was suffering under these depredations; and if not checked by all the means in the power of the Government would have authorized claims from the subjects of foreign governments for indemnities at the expense of this nation, for captures by | |||||
[pagina 264]
| |||||
our people in vessels fitted out in our ports, and as could not fail of being alleged, countenanced by the very neglect of the necessary means of suppressing them.’ Overeenkomstig dat rapport werd besloten en zoo spoedig gehandeld, dat de President in staat was kort daarop aan het Congres mede te deelen, dat de door de insurgenten op Amelia Island en te Galveston gekozene vaste punten waren bezet en de ondernemingen, die zij van daaruit op het oog hadden, voor het vervolg verhinderd. Zoo handelde de regering der Vereenigde Staten, hoezeer het hier nog wel punten gold, buiten hare eigenlijke jurisdictie gelegen, en waarover zij zich, alleen uit hoofde der dringende noodzakelijkheid, gezag aanmatigde. Maar hoe geheel anders was het gedrag van Engeland, waar niettegenstaande de eindelooze klagten der Americaansche regering, geen enkele stap gedaan werd om feiten van gelijken aard, hetzij te straffen, hetzij te voorkomen. Zie hier een punt van verschil, zoo gaat de Americaansche Gezant voort, hetwelk reeds op zich zelf mij immer zou weêrhouden het gedrag der beide Staten zelfs voor een enkel oogenblik onder eene en dezelfde rubriek te brengen. Maar er is nog een ander verschil, niet minder belangrijk dan dit, aan te wijzen. Tijdens den Zuid-Americaanschen oorlog bleek het alras dat onze foreign-enlistment-act, hoe streng ook toegepast, niet in staat was het kwaad te keeren. De Heer Correa de Serra bragt dit reeds den 20sten December 1816 onder de aandacht van den President (Madison), daarbij op verbetering dier wet aandringende. Reeds zes dagen daarna wees de President in zijne boodschap aan het Congres op de noodzakelijkheid om aan dat verzoek gevolg te geven. En den 3den Maart 1817 kwam naar aanleiding daarvan eene tijdelijke wet tot stand, die door den Portugeschen gezant met groote voldoening werd begroet en den 20sten April 1818 door eene wet van onbeperkten duur vervangen werd. Dit deden wij. Maar wat hebt gij in den laatsten oorlog gedaan? Reeds zeer vroeg werd door mij op eene verandering uwer foreign-enlistment-act aangedrongen. In den beginne antwoorddet gij mij gunstig; gij steldet slechts tot voorwaarde, dat ook in onze wet verbeteringen zouden worden gebragt. Ik stelde daarop de zaak aan mijne regering voor, doch niet | |||||
[pagina 265]
| |||||
zoodra had ik u haar toestemmend antwoord medegedeeld, of gij gaaft mij te kennen, dat gij inmiddels van meening veranderd waart, en definitief besloten hadt u op de bestaande wetten, als geheel toereikend voor het beoogde doel, te verlaten. De beide gevallen verschillen dus hemelsbreed. Onze regering deed al hetgeen men in redelijkheid van haar kon verwachten om hare neutraliteit te handhaven; de uwe daarentegen weigerde, in spijt van onzen aandrang, eenigen stap tot hetzelfde einde te doen. Ten onregte wordt dus de taal, door de Vereenigde Staten tegen Portugal gevoerd, door u overgenomen; want dan alleen zoudt gij daartoe geregtigd zijn, wanneer gij tevens in staat waart aan te toonen, dat de handelingen, die hun regt gaven om zoo te spreken, eveneens door uwe regering waren nagevolgd. Want juist het verschillend gedrag van beide regeringen geeft volgens den Americaanschen gezant de criteria der verantwoordelijkheid van den neutralen Staat aan de hand. Immers de beide volgende stellingen worden daaromtrent door hem als met het volkenregt overeenkomstig geformuleerd:
En nu komt het Americaansche geval onder de eerste, het Britsche onder de tweede stelling. Had Engeland de Americaansche handelwijze gevolgd, dan zou het, ook al mogten de nieuwe middelen even als in America onvoldoende gebleken zijn om elke wetsovertreding te voorkomen, tot geene schadevergoeding gehouden geweest zijn. Maar door hare stellige weigering om dien weg in te slaan, had de Britsche regering aan het gebeurde als het ware het zegel harer goedkeuring | |||||
[pagina 266]
| |||||
gehecht en daardoor de verantwoordelijkheid op zich geladen. ‘The responsibility entailed upon her Majesty's government in the present instance has always seemed to me to grow out of the feebleness of its measures of prevention at the outset and its deliberate refusal to obtain an enlargement of its powers after existing remedies had proved unavailing’Ga naar voetnoot1. En hetgeen daarbij een' niet weinig verzwarende omstandigheid was, de schepen, in strijd met Engeland's neutraliteit uitgerust, waren niettemin later herhaaldelijk in Britsche havens binnengeloopen en hadden toen dezelfde voorregten genoten, die in den regel aan andere schepen der oorlogvoerende partijen, welke geene met 's lands wetten en het volkenregt strijdige daad hadden begaan, toegekend werden. ‘Her Majesty's Government, instead of taking prompt measures to denounce the transaction thus completed in defiance of its authority, and refusing to give it the smallest countenance in any British port, deliberately proceeded to accept the result as legitimate, and to direct, that the vessel so constituted should be from that moment entitled to all the privileges which an honest belligerent might claim or any vessel of the United States would enjoy’Ga naar voetnoot2. - Ziedaar de beide stelsels, zoo als zij gedurende een viertal jaren door hunne uitstekende kampioenen met evenveel kunde als beleid zijn verdedigd. Het komt er thans slechts op aan, ze aan het volkenregt te toetsen en te beslissen welk van beide het ware schijnt. Bij ons daartoe in te stellen onderzoek moeten wij noodzakelijk, tot meerderen waarborg voor het verkrijgen eener rigtige uitkomst, en kunnen wij ook gemakkelijk, een gedeelte van het terrein, waarop de strijd geleverd is, verlaten. Wij moeten ons namelijk losmaken van het Americaansche precedent. Reeds boven vonden wij gelegenheid onze meening (en wij kunnen ons niet voorstellen, dat zij ernstige bestrijding zou te duchten hebben) omtrent de kracht van één enkel precedent ten voorof nadeele van een bepaald systeem, te doen kennen; en wij zijn te zeer doordrongen van de juistheid van het beginsel door den Heer Adams herinnerd, dat de verkeerde daad van ééne | |||||
[pagina 267]
| |||||
partij die van de andere niet verontschuldigen kan, dan dat wij aan de Engelsche argumentatie op dat punt groote kracht zouden kunnen toekennen. Te bejammeren is het, schoon het niet is te berispen, dat de Heer Adams, hoezeer die meening ook de zijne was, toch aan de bestrijding van dat argument eene zoo groote plaats in de discussie heeft ingeruimd, en dat Lord Russell niet geaarzeld heeft het even breedvoerig te verdedigen. Te bejammeren voor de volkenregtswetenschap; - niet te berispen, omdat de schrijvers diplomaten zijn en geene regtsdoctoren. Aan deze laatsten zou men, en met grond, het tot een verwijt hebben kunnen maken, zoo zij bij den strijd over eene regtsvraag een punt, voor de wetenschap betrekkelijk van zoo weinig gewigt, tot een der hoofdpunten van het debat hadden verheven. De wetenschap heeft regt van hen te verwachten, dat hartstogt en nationaal belang aan hunne onderzoekingen vreemd blijven; zij, die zich onder hare banier scharen, behooren, waar zij tot hare ontwikkeling werkzaam zijn, hunnen blik te verruimen, de grenzen weg te denken, die de natiën van elkander scheiden, en zich niet anders te beschouwen, dan als burgers van dien staat, waarin alle leden der maatschappij hunne medeburgers zijn, en die slechts één politiek doel: bevordering van het algemeen welzijn, kent. Maar aan den diplomaat kan men dergelijke eischen niet stellen; hij juist is geroepen om voor nationale belangen op te treden; hij mag, hij moet aan zijne vaderlandsliefde ruim den teugel laten vieren; hij kan niet anders dan hartstogtelijk zijn, al is het, dat zijn hartstogt zich achter de meest mogelijke uiterlijke kalmte, of onder de sierlijkste vormen van de met de meeste hoffelijkheid geaccentueerde zinsneden verbergt. En onze beide diplomaten zijn hartstogtelijk geweest; in hunnen strijd had het Americaansche precedent eene te groote zedelijke kracht, dan dat niet daarheen een groot deel van den aanval en der verdediging beide zou behooren te zijn gerigt; maar beide hebben zich door hunne vaderlandsliefde wel wat te ver laten leiden, de een in zijn beroep op, de andere in zijne verdediging van het gedrag der Americaansche regering. Want aan Spanje heeft America schadevergoeding verleend, en Lord Russell, die dit lang en met nadruk bestreden heeft, had, na het daarvoor door den Heer Adams geleverd bewijs, niet uit het oog moeten verliezen, hoe zeer de autoriteit, wier gezag hij inriep, zich daardoor tegen hem zelven begon te keeren. - | |||||
[pagina 268]
| |||||
Maar niet minder waar is het aan den anderen kant, dat die schadevergoeding door America aan Portugal is geweigerd; en zulks niet, gelijk de Heer Adams beweert, omdat alle middelen ten einde het kwaad te voorkomen en te straffen waren in het werk gesteld - dit is een argument van den Heer Adams, dat op de toenmalige weigering minder invloed uitoefende, - maar omdat (het staat er met zoo vele woorden) eene regering niet verantwoordelijk was voor hetgeen buiten hare jurisdictie geschiedt. Zoo is zelfs in het debat der diplomaten het Americaansche precedent gebleken een wapen van zeer dubbelzinnige kracht te zijn. Twee kennelijk met elkander strijdige feiten, het uitvloeisel van eene wankelende regtsovertuigingGa naar voetnoot1 aan den kant der toenmalige Americaansche regering, ziedaar alles, waarin dat precedent zich voor den kalmen beoordeelaar oplost. En het is niet alleen de Americaansche regering, die zich omtrent de vraag der verantwoordelijkheid voor handelingen buiten hare jurisdictie gepleegd, niet altijd is gelijk gebleven. Of heeft Lord Russell de expeditie van Graaf Saldanha naar Terceira vergeten? Herinnert hij zich niet meer hoe de Britsche regering, hare neutraliteit wenschende te handhaven, in den strijd tusschen Maria en Don Miguel, zich toen wel degelijk jurisdictie op de opene zee heeft aangematigd? Hoe Saldanha's smaldeel in de haven van Plymouth uitgerust, en van daar, onder het voorwendsel van naar Brazilië bestemd te zijn, vertrokken, door Britsche overmagt verhinderd werd op Terceira te landen? Is het hem ontschoten, dat krachtige, schoon niet door de meerderheid ondersteunde protest tegen het gedrag der Britsche regering, bij die gelegenheid uit den boezem der beide Huizen van het Parlement opgegaan? En is het hem onbekend, dat zijne regering zich destijds ter verdediging harer handelwijze op diezelfde neutraliteits-pligten beriep, die zij thans meent gedurende den laatsten oorlog immer getrouwelijk te hebben betracht? Wat zou Lord Russell wel geantwoord hebben, wanneer de Americaansche Gezant, de kracht van het Americaansche precedent eens gaaf erkennende, daartegenover het precedent van Terceira geplaatst, en alzoo de Americaansche inconsequentie met de Brit- | |||||
[pagina 269]
| |||||
sche gecompenseerd had? Zou hij zelf dan niet de magteloosheid van het door hem gevoerde wapen hebben moeten erkennen? Tot zoodanige uitkomsten leidt het beroep op losse precedenten; mogen wij dus al het genot der lectuur van menige uitstekende passage in de correspondentie der beide diplomaten daaraan te danken hebben, de wetenschap is weinig of niets daardoor gebaat; willen wij ons dus niet aan veronachtzaming van hare voorschriften schuldig maken, dan behooren wij dit gedeelte der discussie van ons onderzoek uit te sluiten, en ons te bepalen tot die punten, die voor haar alleen van gewigt zijn. Beproeven wij dierhalve, met het oog uitsluitend daarop gerigt, de oplossing van het vraagstuk te zoeken. De eerste vraag, die zich daarbij aan ons voordoet, is deze: Is door de uitrusting van kaperschepen op de wijze als die in casu heeft plaats gevonden, de neutraliteit van Groot-Brittannië (haars ondanks, want aan opzet der regering willen en mogen wij niet denken) geschonden? Voor het geval, dat die uitrusting in de Britsche havens zelve zou hebben plaats gevonden, is, wij wezen er reeds boven op, de bevestigende beantwoording dezer vraag aan geenen twijfel onderhevig. In dat geval staat het volkenregtelijk beginsel onwankelbaar vast. Maar hetgeen daar waar is, moet het ook hier zijn. Want wij worden in ons onderzoek niet binnen den engen kring der foreign-enlistment-act beperkt. Of hare bepalingen geschonden zijn, hangt af van de min of meer naauwkeurige bewoordingen, waarin zij zijn vervat. Hoe duisterder hare taal, hoe slordiger hare redactie, zooveel te gemakkelijker zijn zij te ontduiken. Maar een beginsel is aan geene woorden gebonden: het laat zich niet binnen bepaalde grenzen afsluiten; het verbiedt elk feit, waardoor het wordt miskend, en vergeefs zoekt het menschelijk vernuft, zoo schrander waar het ontduiking van wetsbepalingen geldt, naar middelen om zich aan dat gezag te onttrekken. En daarom kan het van het volkenregtelijk standpunt geen verschil maken, of het schip volkomen als oorlogschip toegerust de onzijdige haven verlaat, dan op de wijze, waarop dit hier is geschied, die toerusting eerst buiten neutrale jurisdictie voltooid wordt. Wordt de neutraliteit in het eerste geval geschonden, wij vinden geene vrijheid om aan te nemen, dat zij in het laatste onverlet zou blijven. Het volkenregt gebiedt dat de oorlogvoerende partij, die van den neutralen staat geen' bijstand | |||||
[pagina 270]
| |||||
mag ontvangen, zich dien evenmin zelve in het neutrale land verschaffe, en dat gebod wordt in beide gevallen gelijkelijk overschreden. Men versta ons wel; wij willen geenszins beweren, dat wanneer een koopvaarder, in eene neutrale haven gebouwd, zee kiest, onder weg aan eene der oorlogvoerende partijen verkocht en vervolgens gewapend en bemand wordt met wapenen en manschappen uit datzelfde neutrale land afkomstig, er noodwendig eene met de onzijdigheid onvereenigbare daad zou zijn verrigt; maar hetgeen wij meenen te moeten vaststellen is, dat die feiten dergelijke qualificatie verdienen, zoodra zij onderling met den band van het boos opzet zijn verbonden, wanneer schepen, manschappen en wapenen uit het neutrale land zijn verzonden met het doel om later daarbuiten met elkander vereenigd en alzoo ter bestrijding van eene der oorlogvoerende partijen gebruikt te worden. Zoo schijnt het ook door den Heer Seward begrepen te zijn, waar bij in een' brief aan Adams zich derwijze over de uitrusting der Alabama uitlaat: ‘The United States understand that the purpose of the building, armament and equipment and expedition of the vessel, was one single criminal intent, running equally through the building and the equipment and the expedition, and fully completed and executed when the Alabama was finally despatched, and that this intent brought the whole transaction of building, armament and equipment within the lawful jurisdiction of Great-Britain, where the main features of the crime were executed’Ga naar voetnoot1. En van hetzelfde beginsel, waarop onze meening steunt, ging ook de groote Lord Stowell zelf, het sieraad der Engelsche prijsgeregtshoven, in eene zijner merkwaardigste uitspraken, in de zaak van de Twee Gebroeders, uit. Het gold daar de vraag of een vaartuig in volle zee genomen door de daarop afgezonden booten van een oorlogschip, hetwelk zelf op neutraal gebied lag, een wettige prijs was. Op neutraal gebied, dit stond vast, mogt geene daad van vijandelijkheid verrigt worden; maar was het dan toch niet geoorloofd eene dergelijke daad vandaar uit tegen een schip daarbuiten te ondernemen, zoo slechts niet het neutrale gebied zelf het tooneel van eenige | |||||
[pagina 271]
| |||||
botsing werd? Dat was de vraag, die te beslissen stond. En Lord Stowell beantwoordde ze ontkennend. Het gewigt der uitspraak maakt het noodzakelijk, den grond, waarop zij steunt, meer breedvoerig en in Lord Stowell's eigene woorden mede te deelen. ‘It is said,’ zoo sprak hij, ‘that the ship was, in all respects, observant of the peace of the neutral territory; that nothing was done by her, which could affect the right of territory, or from which any inconvenience could arise to the country, within whose limits she was lying: in as much as the hostile force, which she employed, was applied to the captured vessel lying out of the territory. But that is a doctrine, that goes a great deal too far; I am of opinion, that no use of a neutral territory for the purposes of war is to be permitted. I do not say remote uses, such as: procuring provisions and refreshments, and acts of that nature, which the law of nations universally tolerates; but, that no proximate acts of war are in any manner to be allowed to originate on neutral ground: and I cannot but think, that such an act as this, that a ship should station herself on neutral territory, and send out her boats on hostile enterprises, is an act of hostility much too immediate to be permitted.’........ ‘An act of hostility is not to take its commencement on neutral ground. It is not sufficient to say: It is not completed there; you are not to take any measure there, that shall lead to immediate violence; you are not to avail yourself of a station in neutral territory, making, as it were, a vantage ground of the neutral country, a country which is to carry itself with perfect equality between both belligerents, giving neither the one nor the other any advantage’Ga naar voetnoot1. Deze uitspraak van Lord Stowell geldt een geval, dat aan het onze zeer naauw verwant is, en voornamelijk daarom is zij hier door ons aangevoerd. Het is immers in het volkenregt een algemeen erkende regel, dat geschillen over prijsgemaakte schepen uitsluitend onderworpen zijn aan de jurisdictie van het oorlogvoerende land, waartoe het prijsmakende schip behoortGa naar voetnoot2. Op dien regel zijn slechts twee uitzonderingen: | |||||
[pagina 272]
| |||||
In die beide gevallen heeft de onzijdige Staat, uit hoofde van de schending zijner neutraliteit, het regt van prijs-kwestiën kennis te nemen. Die twee uitzonderingen zijn dus het gevolg van hetzelfde beginsel, en juist daardoor zijn zij zoo naauw aan elkander verwant, dat men ze steeds onwillekeurig verbindt, ja, zich moeijelijk het eene voor den geest kan brengen, zonder tevens aan het andere te denken. Welnu! als nu Lord Stowell ten aanzien van het eerste dier beide gevallen aanneemt, dat een prijs gerekend moet worden op onzijdig gebied genomen te zijn, ook dan, wanneer het feit der captuur in werkelijkheid op de volle zee heeft plaats gehad, zoo slechts de aanval op onzijdig gebied is beraamd en vandaar uit bestierd; kunnen wij dan het er niet even veilig voor houden, dat in het tweede, op hetzelfde beginsel steunende geval, het ongetwijfeld zijne meening moet geweest zijn, dat een prijs geacht moet worden door een schip, op onzijdig gebied uitgerust, genomen te zijn, ook dan wanneer het feit dier uitrusting in werkelijkheid op de volle zee heeft plaats gevonden, zoo zij slechts eveneens op onzijdig gebied is beraamd, en vandaar uit bestierd? Maar Lord Stowell is niet de eenige Britsche autoriteit, die wij tot staving van ons gevoelen kunnen aanvoeren. Wij kunnen ons ook nog beroepen op het gezag van Lord John Russell. Immers nergens in die gansche langdurige correspondentie zult gij een enkele plaats vinden, waarin hij het gebeurde tracht te verdedigen; zijn betoog is uitsluitend daarop gerigt, dat Groot-Brittannië daarvoor niet kan worden verantwoordelijk gesteld; dat de Britsche regering niet tot schadevergoeding gehouden is. En getuigt dat stilzwijgen op zich zelf reeds hoe zijne denkwijze over de zaak is, wij kunnen het negatieve nog door een positief bewijs versterken. Hij heeft het immers duidelijk uitgesproken, in een' brief van 27 Maart 1863, dat krachtige, ondubbelzinnige woord: ‘that the cases of the Alabama and the Oreto were a scandal and in some degree a reproach to our law.’ En is zijne bereidverklaring, nu aan het einde van den oor- | |||||
[pagina 273]
| |||||
log afgelegd, om de foreign-enlistment-act te verbeterenGa naar voetnoot1, niet een bewijs te meer, hoe zeer hij het gebeurde voor strijdig met het volkenregt hield? Wij meenen hiermede de juistheid van ons gevoelen, dat de Americaansche regering zich teregt beklaagd heeft over handelingen, gepleegd in strijd met de Britsche neutraliteit, voldoende aangetoond te hebben. Zonder het licht, uit dat voorbereidend onderzoek ontvangen, kwam het ons voor, dat de groote kwestie, waarover, gelijk wij gezien hebben, tusschen de beide diplomaten strijd gevoerd is, de vraag of Groot-Brittannië voor die handelingen kon worden aansprakelijk gesteld, moeijelijk tot eene behoorlijke oplossing te brengen was. - Thans kunnen wij tot de beantwoording dier hoofdvraag overgaan.
Zwolle, April 1866. R.G. Philipson. |
|