| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 Januarij 1866.
Van wat al figuren op het staatkundig tooneel heeft het jaar 1865 ons beroofd! Wij missen ze als goede oude bekenden, die allengs een vasten karaktertrek hadden gekregen, en wier plaats om den haard nog lang wordt opengehouden. Wij missen ze ook, omdat wij gewoon waren uitspraken hun in den mond te leggen, pikante zetten hen te laten vertellen, die wij edelmoedig genoeg voor hen hadden uitgedacht. Er is voor ons een zekere leegte nu zij afgetreden zijn van het tooneel: en wij zien nog eens achterom of het waarlijk voor goed is, dat wij hunne gestalte niet meer zullen aanschouwen. Maar neen! een Lord Palmerston onder anderen is voor goed begraven. Zijn huisselijke gedaante is voor goed afgereisd naar het land, vanwaar hij niet terugkomt. Ja zelfs wil het ons toeschijnen alsof het in meer dan een opzicht onhuisselijk voor ons zou worden, als dezelfde grondbeginselen van zijn staatkunde nogmaals met den eigen klem als maximes voor het staatsleven van Europa zich konden doen gelden. Die sceptische wijze van menschen en zaken te behandelen, dat handig laveeren tusschen vooroordeelen en dringende eischen, dat zoeken en vinden van expediënten en uitvluchten, dat zich beroepen op groote woorden als zoovele beginselen eener liberale politiek, heeft toch inderdaad zijn tijd gehad. J'en ai bien vu d'autres, was het gewone gezegde van Louis Philippe, als men bij hem zijn troost zocht wanneer nieuwe problemen angstverwekkend opdaagden: en met dat woord sprak hij zich zelven en anderen gerustheid in; doch problemen ontwikkelden zich waarvan hij geen denkbeeld had, en de fijne ironische glimlach bestierf op zijn lippen toen de storm hem medesleepte. Een nieuw geslacht
| |
| |
is opgekomen, dat te goed in de handgrepen der oude meesters is ingewijd om aan telkens wederkeerende krachtsuitingen te denken. Dat geslacht is realistisch opgevoed en weet dat alle verschijnselen, die zich opdoen, recht hebben om behandeld te worden, maar vooral ook aanspraak hebben om niet onder denzelfden stelregel te worden geplooid. Het wil waarheid en dus ernst.
Want de eerste eisch in het staatsleven is tegenwoordig meer dan ooit ernst, diepe ernst. Minder dan ooit kan men zich tegenwoordig laten begoochelen door schijn of kunstmiddelen. Der doctrinairen wijsheid is te kort geschoten, daar zij slechts binnen zekeren beperkten kring solutiën gaf; de politieke mannen van den dag zijn met het ondergaan van den dag vergeten; en ondertusschen wentelt de stroom der tijden en gebeurtenissen voort, en wachten de verschillende stroomingen op leiding en richting. Er zweeft een geest van anarchie over al die wateren. Bij de woeling en werking der elementen komt zooveel naar boven, wat anders jaren achtereen had kunnen blijven rusten in den schoot der vergetelheid. Doch dit is zeker, en de uitkomst van den Amerikaanschen oorlog heeft het wederom bewezen, dat al die woelingen tot orde komen, al die driften een vasten koers verkrijgen, wanneer de problemen ernstig en van uit het hoogste standpunt onder de oogen worden gezien. De zoogenaamde ondervinding der politieke mannen is het licht achter op het schip; het verlicht alleen de golven, die reeds doorkliefd zijn: men moet het licht zoeken van den baak boven op de rots gevestigd en derwaarts zijn steven wenden.
Daar was dan ook iets zeer nobels in, toen Paus Pius IX van zijn kant aldus den strijd zoo hoog mogelijk opvatte. Toen hij in antwoord op de September-conventie van het jaar 1864 zijn Encyclica van 8 December 1864 uitvaardigde, gaf hij te kennen, dat de vraag, of hij al dan niet in Rome zou blijven, voor hem een vrij wat hooger beteekenis had dan de locale questie. Het was niet de vraag of de Fransche bezetting al dan niet de heilige stad zoude blijven bezetten, maar wel, of de catholiek-christelijke wereldbeschouwing nog haar recht van bestaan had; of in zekeren zin nog altijd mocht gesproken worden van den staat Gods, zoo als Augustinus zich dien dacht, tegenover den staat door de wereld beoogd. Want waar de godsdienst te loor is gegaan - dus zegt de Encyclica - daar wordt het ware begrip van rechtvaardigheid en van menschelijk recht verduisterd, en neemt de materiëele kracht de plaats
| |
| |
in van het recht; dàn durven vele menschen verklaren, dat de wil des volks, zoo als die door de openbare meening wordt kenbaar gemaakt, de hoogste wet, onafhankelijk van goddelijk of menschelijk recht, vormt, - en dat in de politieke wereld de fait accomplis de geldigheid hebben van het recht.’ Dus oordeelde de Paus, en zamenvattende al wat de kerk ten opzichte van den staat en de maatschappij had geleerd, richtte hij de banier van het catholieke kruis zoo hoog mogelijk op, ten einde getrouw aan zijn beginsel en zijn leven den kamp te voeren. Het heeft den Paus tot nu toe niet gebaat; een groot jaar is sinds dien tijd verloopen, en de tijd is aangebroken, dat de September-conventie zal worden ten uitvoer gelegd. Want ook het werk der tegenpartij is een werk uit één stuk, rustende op een bepaald plan, dat met zekere en vaste schreden zijne voltooijing nadert. De vooruitgang van dat werk zal voor een goed deel den inhoud der geschiedenis van het jaar 1866 vormen. En zeer levendig scheen de Paus dit te begrijpen, toen hij bij zijn nieuwjaarsgroet aan het Fransche leger de woorden uitte: ‘ik weet dat na uw vertrek wilde dieren zullen komen, maar ik vrees niets, en zal mij overgeven in de handen van Jezus Christus. Even als de Heer in Golgotha door een Engel werd getroost, zoo zal ik mij troosten in het gebed. Ik zal bidden voor u, voor het leger, voor den Keizer, en de gansche wereld, die medelijden heeft gehad met den toestand van den Paus, voor de catholieken, verspreid over de aarde, en inzonderheid voor dit arme Italië, dat men tot ellende heeft gebracht en aan een troostelooze godsdienst heeft overgeleverd!’
Arm Italië! Niet aldus denkt er dit land over. In hoevele verwikkelingen het ook op dit oogenblik is gestort, het zou niet willen terugkeeren tot den toestand toen de Paus het gelukkig Italië noemde. Neen, geenszins. Al mogen ook de partijen er nog altijd niet tot rust zijn gekomen, en telkens nieuwe ministeriëele combinatiën noodzakelijk maken, de breuk met het verleden is volkomen en de weg der toekomst, die eenmaal is ingeslagen, zal niet meer worden verlaten. Elke stap voorwaarts maakt de hereeniging meer onmogelijk. Het was met Januarij, dat in Italië voor goed het burgerlijk huwelijk werd ingevoerd, en dat dus ook op dat huisselijk gebied de heerschappij van den Paus werd opgezegd. Manzoni's schoonzoon, de roemrijke Massimo d'Azeglio, heeft het nog kunnen beleven, dat de kerk ook op dit punt schijnbaar verloor om
| |
| |
inderdaad in zelfstandigheid en kracht te winnen. Hij stierf den 14den Januarij, en Italië betreurt in hem een van haar edelste burgers; een van die mannen, die de kunstenaars-traditie van het land ophielden, hoe heftig hij ook in het politieke leven deelnam. Hij was een van die Italianen, die het vooroordeel braken alsof de liefde voor het schoone den zin voor de werkelijkheid zou benevelen. Van 11 Mei 1849 tot 20 October 1852 was hij Voorzitter van den Sardinischen ministerraad, en vóór dien tijd had hij en in het leger en als publicist werkzaam zijn vaderland gediend. Zijn edele, fijne, misschien te prikkelbare en teedere geest heeft een straal van poësie geworpen op den veelzins dorren strijd der politieke wereld.
De poëtische glans ontbreekt thans geheel en al. Het ministerie La Marmora viel in de laatste dagen van December, omdat het parlement het niet volgen wilde op den weg der financiëele hervormingen. De plannen van Sella, den Minister van financiën, vonden geen bereidwilligen steun in den boezem der Kamer: een zekere malaise was reeds lang in de betrekking tusschen het ministerie en de Kamer merkbaar, en de Ministers namen de een na den ander hun ontslag. Na velerlei ministeriëele combinatiën is in de eerste dagen van Januarij La Marmora echter wederom als Minister-President opgetreden, doch thans omstuwd door andere mannen, en vooral door een nieuwen Minister van financiën, den bekenden Scialoja. Of het dezen bekwamen Napolitaanschen econoom zal gelukken eene financiëele hervorming te doen in werking treden, is niet te voorspellen, misschien niet eens te verwachten. De houding van het den 22sten Januarij bijeenkomende parlement is niet vriendelijk, al is Mazzini niet als lid gekozen. Italië heeft nog zware en donkere dagen te doorleven, voordat de uitgaven gelijk zullen staan met de inkomsten. Zoolang Venetië nog onder Oostenrijk zucht, zal Italië zijn leger, dat inderdaad op oorlogsvoet is gebracht, niet kunnen verminderen; en toch, waar moet de bezuiniging ingevoerd worden, zoo niet bij het leger? Voor Venetië blijft droefheid het deel. Wel zijn door den Oostenrijkschen Keizer gunstige beschikkingen genomen ten opzichte van de goederen der edellieden, die hun vaderland hebben verlaten, en behoeven deze niet meer te vreezen, dat hun goederen geheel en al voor hen of voor hun rechtverkrijgenden verloren zijn - maar toch is er geen sprake, dat Oostenrijk - hoezeer enkele staatslieden daarop hebben mogen aandringen -
| |
| |
vrijwillig dat kostbare bezit opgeve. Integendeel, Venetië wordt, als ware het een Duitsche stad, nu geimmediatiseerd, en onder de onmiddellijke regering van het ministerie te Weenen geplaatst. De stad wordt op die wijze geheel en al geïsoleerd van de omringende Italiaansche landstreek, en straffer banden dan de reeds bestaande zullen de moedwillige bevolking in elke vrije beweging belemmeren. Zoo zij het. Venetia servitutem suam quotidie emit, quotidie pascit.
Is het wonder, dat Italië - zoolang dit alles plaats vindt - elken stap om tot een handelsverdrag met Oostenrijk te komen afwijst. In het leven der volken zijn nog andere drijfveeren dan alleen de handelsbelangen, en de theoriën van Cobden, hoeveel welvaart zij ook verspreiden, hebben nog niet zulk een kracht, dat zij elk ridderlijk gevoel hebben uitgedoofd.
De overige staten van Duitschland zoeken overigens, en te-recht, met Italië dergelijke handelsverdragen te sluiten. Het Zollverein heeft voorloopig over zulk een tractaat onderhandeld; voorloopig, zeggen wij, want het altijd zonderlinge Hannover kan er nog maar niet toe besluiten om Italië te erkennen. De legitimiteit behoort nog tot de paragrafen van den koninklijken Cathechismus. De leer van de legitimiteit, van het koningrijk door Gods genade, enz. enz., heeft anders in de laatste jaren vrij wat zonderlinge wendingen en sprongen in Duitschland moeten gaan maken, sinds dat de tot Graaf bevorderde vrijheer Von Bismarck als haar eerste leeraar te Berlijn optrad.
Daar is in de laatste 4 jaren al vrij wat in Pruissen geschied. Onwillekeurig terugdenkende, toen ons dezer dagen de dood van Rudolf von Auerswald werd gemeld, kwam het ons voor alsof nog steeds een wilde droom den Koning had bevangen, waaruit hij onfeilbaar moet ontwaken. Wat een glorierijke toekomst beloofde hij in 1858 aan Pruissen toen hij als regent de teugels uit de handen van zijn broeder nam, en dienzelfden Auerswald, zijn besten vriend, het staats-ministerie gaf. Het was de nieuwe aera die begon; en de liberale Ministers zouden haar inwijden. Zeer zeker ook die liberale leiders hebben schuld gehad: niet opgevoed in de strenge school van het Engelsch Staatsleven, hebben zij niet begrepen, dat het begrip van Staatsdienaar iets anders is dan dat van dienaar van de kroon: zij hebben - en wie hunner is hun daarin zoo vóórgegaan als juist de beminnelijkste van allen, de vriend des
| |
| |
Konings, von Auerswald? - zich zelven en het volk in slaap gewiegd als zij de natie aanrieden om ter wille van den Koning maatregelen toe te stemmen, die geen vrij volk anders zich kan laten welgevallen: zij hebben zich met halfheden verkwikt toen de Koning tot geene enkele energieke daad was te brengen: zij hebben te veel op de kracht van het woord, te weinig op die van de daad gebouwd, - maar hebben zij ook alles verloren, geen hunner heeft een blaam op zijn karakter laten kleven: noch von Auerswald, noch Schwerin, noch Bethmann Hollweg, noch vooral von Bonin hebben iets van Pruissens roem verkort, of eene handeling gepleegd, die met de regelen van eergevoel en plicht streedt.
Vergelijk hun wel wat zwakke en kleurlooze, maar toch altijd edele houding met de halsbrekende toeren, die von Bismarck thands vervult, en gij hebt het contrast van het Pruissen van 1858 en van 1866. Wel is waar is de positie van Pruissen in de buitenlandsche politiek eene gansch andere. Bismarck heeft weten te maken, dat Pruissen in zekeren zin gevreesd is in Europa. Het verdrag van Gastein heeft voor goed Olmutz gewroken, en een oogenblik heeft hij de liberale kamer in Pruissen op die wijze pogen te verschalken. Het was toch de leus van het National-Verein en van de Fortschrittspartij, dat elke machtsvergrooting van Pruissen inderdaad aan Duitschland ten goede moest komen; dat Pruissen in zekeren zin de rol van Sardinië moest gaan spelen. Zij die dit bedoelden hadden echter altijd daarop gerekend, dat zulk eene uitbreiding van Pruissen alleen dan mocht geschieden wanneer de vereeniging op volkomen eerlijke wijze, vrije sympathie van volk tot volk, zou plaats vinden. Men had niet durven vermoeden, dat Bismarck ook op dit gebied zijn beginsel: macht gaat voor recht, zou hebben gehandhaafd.
Toch is het zoo. Terwijl Sleeswijk nog altijd in bezit is genomen, en Generaal von Manteuffel aldaar op echt-Pruissische wijze met den korporaalstok regeert, is Lauenburg eenvoudig-weg van Oostenrijk, dat er geen recht op had, gekocht, en aan Pruissen geannexeerd, en wel zoodanig, dat de wetgevende macht van Pruissen daarmede niet is gemoeid. Door personal-Unie is (zoo als de Duitschers het noemen) de Koning van Pruissen ook Souverein geworden van Lauenburg. - Overigens waren in Pruissen alle politieke vereenigingen verboden, alle dagbladen aan banden gelegd, en een ieder, die tot vertegenwoordiger van het volk was gekozen,
| |
| |
het doelwit van groote en kleine plagerijen. Een ieder, ware hij hoogleeraar, rechter, burgemeester, werd allereerst als ambtenaar beschouwd, en als zoodanig onderworpen aan de disciplinaire straffen en maatregelen van het ministerie.
Zóó kwam 10 Januarij de Landdag en dus de Volksvertegenwoordiging bijéén. De Koning verwaardigde zich niet in persoon de Kamers te openen: de alvermogende Minister-president moest dit doen. Hij deed dit op een toon, zoo koud en snijdend mogelijk. Hij sprak er van hoe de regering, daar er wegens gemis aan zamenwerking met het Huis geen begrooting kon worden vastgesteld, zonder zulk een wet had moeten regeren; dat de regering er tot haar leedwezen van afzag om met een nieuw ontwerp van reorganisatie van het leger in de Kamer te komen, en dat dus het leger op den ouden voet (zoolang bestreden door de Kamer) zou worden gehouden; dat de Koning Lauenburg als persoonlijk bezit zou behouden; dat, sinds het verdrag van Gastein, Sleeswijk onder de hoede van den Koning was geplaatst. Zijne Majesteit, steunende op zijne eigene en door het advies van de rechtsgeleerden der kroon nog versterkte overtuiging, zou dit pand behouden, totdat aan Pruissens aanspraken recht was gedaan. Voor ontwikkeling der zeemagt, voor het graven van een Noord-Oostzee-kanaal zouden ontwerpen worden aangeboden: eindelijk werd gemeld, dat het Heerenhuis, door toevoeging van zeer veel leden, aan zijne bestemming meer en meer zou beantwoorden.
Wat zou de Landdag tegenover dit alles zeggen? Ze begon met zich te constitueeren: het Heerenhuis koos zijn vroegeren voorzitter, Graaf Stolberg-Wernigerode, en ook het Volkshuis deed dit. Grabow beklom weder den voorzitterstoel, terwijl von Bochum-Dolfss en von Unruh weder het vice-presidiaat aannamen. Terwijl echter Graaf Stolberg de gelegenheid waarnam om nog eens een huldeblijk aan de regering te geven, sloeg Grabow den eenigen toon aan, dien de volksvertegenwoordiging van een weleer vrij volk, na den smaad der laatste maanden, kon doen hooren, den toon der bitterste verontwaardiging. Het is een rede zoo bitter en zoo heftig als wellicht ooit tegen een regering is gehouden. ‘Wij zijn door de regering beschuldigd - dus sprak hij - de veiligheid van den staat in gevaar te hebben gesteld; de reactionnaire bladen heeft men tegen ons laten schelden; de bitterste verwijten waren niet te scherp, als het slechts tegen ons gold; geestelijken heeft men ons laten
| |
| |
verketteren; een feest, dat het volk aan de oevers van den Rhijn ons wilde geven, heeft men gewelddadig verhinderd; onze politieke en wetgevende werkzaamheid is geheel tot stilstand gebracht; van alle kanten stroomt het straffen en bedreigingen tegen ambtenaren, vereenigingen en dagbladen; geen enkele door de constitutie gebodene wet wordt aangeboden; voorts is de Sleeswijk-Holsteinsche quaestie door de conventie van Gastein nog meer verwikkeld en met zwarigheden overkropt, terwijl, in plaats van door veroveringen op moreele rechtvaardige wijze, de machtsvergrooting op gansch andere manier geschiedde. Grabow sloot zijn rede met te zeggen, dat het de laatste maal was dat hij zijn ambt vervulde.
De indruk zijner woorden schijnt niet zonder invloed te zijn geweest; ten minste als men zoo oordeelen mag naar den toon der reactionnaire bladen. Wel is waar zou het weinig kennis van zaken verraden, indien men vermoedde dat deze woorden geschikt waren om von Bismarck tot een andere politiek te dwingen. De nieuwe Graaf geeft er zeer weinig om wat het volk van zijn regeringsbeginsel denkt. Doch de Koning kan wel eens onverwacht van inzicht veranderen. De Koning toch heeft, daargelaten zijn religieuse en korporaals begrippen, en daargelaten zijn zonderlinge opvatting van het koningschap door Gods genade, een eerlijk hart! Nu hij ziet, hoe men zijn volk kwelt en sart, kon hij wel eens eensklaps gaan uitroepen, even als Henri-Quatre: Ventre-saint-Gris, s'en prendre à mon peuple, c'est s'en prendre à moi. Of wel, hij kon, moderne Ahasverus, eens op een slapeloozen nacht zich de archieven van zijn Huis laten halen en lezen hoe de Hohenzollerns niet door, maar ondanks den adel groot zijn geworden; hij kon eens gaan denken aan de dooden, aan von Auerswald, bij voorbeeld, en....
Doch wij zelven willen niet gaan droomen, en liever opmerken hoe Oostenrijk zijn best doet thands de tegenovergestelde partij van Pruissen te spelen. Terwijl het in Holstein, dat het ten gevolge van de conventie van Gastein in bezit heeft genomen, een liberaal beheer voert, en de Oostenrijksche Stadhouder, de vrijheer von Gablenz, blijkbaar zijn best doet om een levendig contrast te vertoonen tegenover zijn Pruissischen ambtsbroeder in Sleeswijk, poogt de Keizer zelf op alle mogelijke wijze zijn volk aan zich te verbinden. Men herinnert zich dat na den Italiaanschen oorlog, Keizer Frans Jozef in October 1860 aan zijn volk een liberale regering beloofde; dat weldra een patent in alle landen, waaruit de veelkleurig geschakeerde
| |
| |
Oostenrijksche monarchie bestond, de landdagen bijeenriep; welke landdagen op haar beurt afgevaardigden zouden zenden naar den Rijksraad te Weenen. Zeer groot was de beweging, die in geheel het rijk ontstond; het was een verwarring van talen, van constituties, van verkregen en nog te verkrijgen rechten, kortom, de zoo lang bedwongen vrijheidsbeginselen, beenderen die weggesmeten waren als van afgestorvenen, begonnen weder leven te krijgen; een adem ging over alles: ziet, de beenderen voegden zich aan elkander, zij kregen gestalte en houding, het werden ligchamen, het werden strijders. Het Duitsche element in Weenen werd bang te moede; het had tot nu toe de suprematie gevoerd: zou nu door de verbazende autonomie, die werd toegelaten, geheel het rijksverband uitéénvallen? men wist den jongen Keizer bevreesd te maken, en de richting van October 1860 moest in Februarij 1861 plaats maken voor wel is waar liberale, maar meer van uit Weenen centraliserende beginselen, ten uitvoer te brengen door den begaafden von Schmerling. Het is von Schmerling niet gelukt de taak te volbrengen, die zijn meester hem had opgelegd. Tegenover den tegenstand van Hongarije was hij krachteloos, en Oostenrijk zelf bleek nu zonder invloed in Europa, nu het grootste en machtigste bestanddeel van zijn rijk onwillig zich afwendde in plaats van hulp te bieden. De Keizer heeft daarom ten vorigen jare het stelsel van von Schmerling verlaten, en wederom het plan van October 1860 ter hand genomen. De minister Belcredi is het vooral die nu het werk zal doen, en de Keizer is reeds met zijn Keizerin naar Hongarije, naar Bohemen gereisd, om persoonlijk een beroep op het volk te doen. Of dit alles den Keizer zal gelukken, is onzeker. Hongarije heeft veel grieven tegen het Duitsche element, dat voortdurend de suprematie in Weenen heeft; Hongarije heeft daarenboven een te verstandigen en beleidvollen leider in Deak, om zich aan meer dan oogenblikkelijke opwellingen van loyauteit
over te geven. Hoe dit zij, de Keizer beproeft zich met geheel zijn volk te verzoenen. Inderdaad heeft hij het noodig. De conventie van Grastein heeft geleerd hoe zwak tegenover Pruissens aanmatigingen de positie van het Weensche kabinet was. De poging van het jaar 1863, om meer eenheid voor Duitschland door het congres van Frankfort te verkrijgen, is geheel mislukt; door de verwikkeling der Italiaansche questie, kan Weenen niet meer zoo vast op zijn ouden bondgenoot Engeland rekenen; Rusland is trouweloos als altijd in zijn Oostersche politiek; en Frank- | |
| |
rijk....... Men heeft in de laatste weken veel van een aanstaande naauwe toenadering tusschen Oostenrijk en Frankrijk gesproken; een alliantie van Weenen en Parijs wordt door velen, napratende wat Dechamps heeft geleeraard, voorzien; tot nog toe is echter niets daarvan zichtbaar, dan dat de jonge Napoleontische Kroonprins een decoratie van den Keizer te Weenen heeft ontvangen en Napoleon daarbij boog.
Napoleon III wordt zoo langzamerhand een veteraan onder de vorsten. Sinds den dood van Koning Leopold van België begint hij de rol van père noble onder Europa's vorsten te spelen. Bijna allen zitten korter tijd op den troon dan hij. Toch is er geen die zoo onveilig op dat hoog gestoelte zit. Met hoeveel machtsvertoon hij zich omstuwt, met hoeveel glans hij zien omringt, de Keizer weet te goed, dat het hart van het edelste gedeelte van Frankrijk niet vóór hem is. Daarom moet telken jare in de troonrede het volk op nieuw worden bewezen dat het Napoleontische systeem het ware is. Och, of zij wilden hooren! Dezen keer opende de Keizer den 22sten Januarij de Kamer met een rede, zoo vredelievend als maar immer mogelijk was. Alles was optimistisch gekleurd. Frankrijk geniet een ongestoorden welvaart en bloei. Waarom zijn dan niet allen het met den Keizer eens? Helaas, hij moet zijn moeitevollen arbeid weder beginnen, en weder bewijzen dat de zon schijnt. De liberale partij wil maar niet begrijpen dat vrijheid, vooruitgang, zelfregeling, ijdele woorden zijn. ‘Te midden van den steeds toenemenden voorspoed’ - zoo eindigt de troonrede - ‘zouden onrustige geesten, onder het voorwendsel van den liberalen gang der regering te versnellen, haar willen beletten voorwaards te gaan, door haar elke kracht en elk initiatief te ontnemen. - Zij maken gebruik van een woord, door mij aan Keizer Napoleon ontleend, en zij verwarren de wisselvalligheid met den vooruitgang. Toen de Keizer de geleidelijke voltooijing der menschelijke instellingen noodzakelijk noemde, wilde hij zeggen, dat de eenige duurzame veranderingen die zijn, welke door de verbetering der openbare zeden met den tijd tot daad komen. Die verbeteringen zullen het uitvloeisel zijn van het bedaren der hartstochten, en niet van ontijdige wijzigingen in onze organieke wetten. Welk voordeel kan er in gelegen zijn, morgen het werk weder op te nemen, dat men gisteren
heeft afgekeurd? De constitutie van 1852, onderworpen aan de goedkeuring van het volk, heeft getracht, een rationeel en verstandig stelsel in het leven te roepen, steunend op een juist evenwicht
| |
| |
tusschen de verschillende machten in den Staat. Zij houdt het midden tusschen twee uitersten. Met eene Kamer, die meesteres is over het lot der ministers, is de uitvoerende macht zonder klem of veerkracht. Van den anderen kant is de verkiesbare Kamer, zoo zij geen contrôle heeft en geene doeltreffende prerogatieven bezit, niet onafhankelijk. Onze constitutioneele vormen, die eene zekere overeenkomst hebben met die der Vereenigde Staten van Amerika, zijn niet gebrekkig, omdat zij van die van Engeland verschillen. Elk volk moet instellingen hebben overeenkomstig zijnen aard en zijne overleveringen. Zeker, elk Gouvernement heeft zijne gebreken, maar een blik op het verledene werpende, verheug ik mij, na een verloop van veertien jaren, Frankrijk in het Buitenland geëerbiedigd te zien, en in het Binnenland rustig, zonder staatkundige veroordeelden in zijne gevangenissen, en zonder ballingen buiten zijn grenzen.
Heeft men sedert 80 jaren nog niet genoeg geredetwist over regeringstheoriën? Is het thands niet nuttiger, naar practische middelen om te zien, tot verbetering van het morele en materiëele lot des volks? Laten wij ons beijveren om allerwegen, behalve kundigheden, ook gezonde economische denkbeelden te verspreiden; tegelijk met de liefde tot het welzijn des volks en de beginselen der godsdienst. Laat ons trachten om door middel van de vrijheid in het handelsverkeer het moeijelijk vraagstuk van de juiste verdeeling der productieve krachten op te lossen, en laat het ons streven zijn, den toestand van den arbeid, zoowel op de velden als in de werkplaatsen, te verbeteren.’
Dus leeraart de Keizer. Doch helaas, daar zijn nog altijd onrustige geesten, die niet gelooven dat des Keizers taal het evangelie is. In het binnenland is nog niet alles tot kalmte gebracht. Zelfs Prins Napoleon staat met zijn politiek van het Palais Royal, gesteund door organen als de Presse en de Opinion Nationale, nog altijd ter zijde. Daarbij sterven bij tijd en wijlen zij, op wie de Keizer het best in het vervolg meende te kunnen rekenen. Deze maand ontviel hem weder Thuillier, de hartstochtelijke heftige minister, die in het Wetgevend Ligchaam het best een Jules Favre wist te staan. De Kamers, zoowel het Wetgevend Ligchaam als de Senaat, bieden anders den Keizer een verkwikkelijker schouwspel aan, dan voor eenige jaren het geval was. De Senaat begint langzamerhand meer dan één coryphee der vroegere parlementaire regering op te nemen. Onder de nieuw benoemden heeft zich ditmaal Silvestre de Sacy die eer laten
| |
| |
welgevallen. De Sacy, lid van den Senaat! Had hij zóó hoog 't hart vroeger gedragen, om thands zoo beleefd het hoofd te buigen! Arme de Sacy! - Maar de Keizer glimlacht, want ook het Wetgevend Ligchaam ziet er niet onaardig uit. Walewski zal zekerlijk met waardigheid en echt-fransche hoofschheid den voorzitterstoel van de Morny innemen; en het last zich aanzien dat de poging van Ollivier, om een oppositie te vormen, die meer ruiterlijk de grondslagen van het keizerrijk aanneemt, eenig veld zal winnen. Wat dan ook de bladen mogen zeggen, Napoleon III zal op den ingeslagen weg voortgaan; hij zal waarschuwingen uitdeelen, vereenigingen ontbinden, vergaderingen die een oppositie-tint vertoonen, uitéénjagen, studenten die woelig zijn, naar huis laten zenden; in één woord, hij zal toonen, dat de kracht van het woord in het binnenland een vrij brooze kracht is. Voorts mogen de Parijzenaars zich verkwikken met preeken van Pater Hiacynthe, met petities om toch het schoone bosch van 't Luxembourg ongeschonden te behouden, maar vooral mogen zij zich bezig houden met de buitenlandsche politiek.
De Keizer heeft het een en ander over die buitenlandsche staatkunde in zijn troonrede gezegd. Met Engeland entende cordiale; tegenover Duitschland volstrekte neutraliteit, ‘die wel is waar niet belet, dat wij ons somtijds bedroeven of verheugen.’ Maar de Keizer spoedt zich voort, en elke zinsnede wordt nu als 't ware een wespennest, want het geldt Italië, Mexico en Noord-Amerika. ‘Italië,’ zoo zegt hij, ‘erkend door bijna alle mogendheden van Europa, heeft zijne eenheid bevestigd door zijne hoofdstad te verplaatsen naar het middenpunt van het schiereiland, Wij hebben grond om te rekenen op de naauwgezette uitvoering van het tractaat van 15 September en op de noodzakelijke handhaving van het gezag van den H. Vader.’ Alle conservatieve senatoren en catholieke leden van het Wetgevend Ligchaam juichen deze woorden toe en roepen bravo, en denken een half uur later er over na, waarom de Keizer niet gesproken heeft van het wereldlijk gezag van den Paus, en alleen van het gezag des H. Vaders? Welk gezag? Doch de questie van Mexico houdt haast nog meer de aandacht bezig. Mexico is tot rust gebracht, zegt de Keizer. ‘Onze expeditie loopt ten einde. Ik ben in overleg getreden met Keizer Maximiliaan om het tijdstip te bepalen, waarop onze troepen zullen kunnen teruggeroepen worden, zonder de belangen van Frankrijk, welke zij in die verre gewesten zijn gaan verdedigen, in de waagschaal te zetten.’ Dus heeft de
| |
| |
liberale oppositie toch op dit punt gezegevierd, en zal de Keizer zwichten voor de logica der feiten; zonderling genoeg is het, dat zoo doorslepen een man, als Keizer Napoleon is, zich aldus heeft kunnen vergissen in de Nieuwe Wereld. Toen hij zijn expeditie van Mexico organiseerde met het kennelijk doel om de Zuidelijke Staten van Noord-Amerika te steunen, en voor goed de kracht der Amerikaansche Unie te breken, had hij waarlijk niet gedacht, dat zoo spoedig daar de republiek in vollen luister weder zou kunnen herrijzen. De Keizer is nu wel gedrongen tegenover dat Amerika monnaie de singe te gebruiken: hij is meester van de taal en vooral meester van zijn gemoed. Stout, bijna verheven, rollen deze schoone volzinnen uit den keizerlijken mond: ‘Noord-Amerika, zegevierend uit een geduchten strijd te voorschijn getreden, heeft de oude Unie hersteld en op plechtige wijze de opheffing der slavernij afgekondigd. Frankrijk (au clair de la lune!) dat geen enkele schoone bladzijde uit zijne geschiedenis vergeet, wenscht oprechtelijk den voorspoed van de groote Amerikaansche republiek en de handhaving van vriendschappelijke betrekkingen, die thands bijna honderd jaar oud zijn.’ - Zoo zijn de kaarten gekeerd, en onmiddellijk moet de diplomatie aan het werk en de schade herstellen, die een verkeerde kansberekening heeft veroorzaakt. En waarom zouden de Amerikanen die betuigingen en de fabel der honderdjarige vriendschap niet gelooven; heeft La Fontaine dan zijn lezers verschalkt, toen hij zeide:
De cette verité deux fables feront foi,
Tont le chose en preuves abonde.
Engeland heeft, hoezeer het ook in moeijelijkheden met Amerika verkeert, toch met het begin van het nieuwe jaar vooral, te letten op inwendige binnenlandsche toestanden. Het optreden van Lord Russell, als premier, heeft als het ware een frisschen adem over het volk doen gaan. Die naam alleen herinnerde aan langvervlogen dagen, aan den tijd van den reform-bill van 't jaar '30, en onwillekeurig werden al die questies van hervorming van het kiesstelsel, vraagstukken, welke Lord Palmerston in slaap had weten te wiegen, weder wakker, en vroegen zij om oplossing. Daar stond Lord Russell een tweeledige keus open. Het stond hem vrij de politiek van zijn voorganger te vervolgen; in zekeren zin, al bekende hij zich te behooren tot de Whigs, te steunen op de conservatieve elementen van het land, transacties hier en ginds te sluiten, en alle
| |
| |
zaken te laten zoo als zij waren. Zulk een politiek was echter voor Lord Palmerston mogelijk, doch voor Lord Russell zeer moeijelijk. Hij, het eigenlijke hoofd der Whigs, kon moeijelijk zoo vertrouwelijk de Tories tot bondgenooten nemen. Zijn naam beteekent al van zelf vooruitgang en trouw aan beginselen, en hij moest zoeken niet ontrouw te worden aan een eenmaal roemvol doorleefd verleden: maar eindelijk, Lord Palmerston had met groote spierkracht tegengehouden wat niet langer te bedwingen was; die arm lag nu moede en afgemat ter neder; een ander kon het bezwaarlijk wagen hetzelfde stuk te bestaan: de laatste keuze en ontvangst van Gladstone had geleerd, hoe het Engelsche volk in het algemeen dacht; Lord Russell begreep, dat het dus beter was openlijk partij voor een nieuwe hervorming te kiezen. Hij zelf zal het Hoogerhuis tot dien stap pogen te leiden, terwijl Gladstone in het Lagerhuis de leiding op zich neemt.
Zoo wijst dus het uurwerk van den Engelschen Staat naar een nieuwe Reformatie. Konden wij echter het rader- en veerwerk bespieden, dat die wijzers draagt en voortbeweegt, dan zouden wij gaan weten wat groote kracht de Manchester school, eenmaal Cobdens schepping, in den Staat uitoefent. Als van zelf is Bright nu de belangrijke persoon. De redevoeringen die hij van tijd tot tijd uitspreekt, in afwachting dat met 1 Februarij het parlement bijéénkomt, nemen bijna de allures aan van bevelen van een volksdictator. Hij heeft den 3den Januarij te Rochdale een rede gehouden, waarin hij als het ware een schets heeft gegeven van den nieuwen strijd, die over de ontwikkeling der Britsche staatsinstellingen moet worden gevoerd. Na op alle wijze de wenschelijkheid dier hervorming betoogd te hebben, heeft hij de glorierijke positie van Lord Russell besproken, en gezegd dat deze misschien de man is om het werk door te zetten. Jammer moge het zijn dat deze niet meer in het Huis der Gemeenten zijn zetel heeft; daar hangt toch nog zooveel van hem af. Hij kan kracht vergaderen, zoo hij luistert naar de stemmen zijner voorvaders, zoo hij zich laat bezielen door wat hij zelf in het jaar '30 sprak en bedoelde. Maar zoo Lord Russell niet doet wat van hem verwacht kan worden, dan zal niet alleen hij zelf vallen, maar geheel de Whig-partij, als gouvernementeele partij, ondergaan. Want de zaak waarvoor Bright vecht, is naar zijn inzien de eenige die een onverderfelijk leven in zich draagt, en waartegen aller batterijen te vergeefs zullen gericht zijn.
| |
| |
Aldus windt Bright zich zelven en zijn partij op. Ondertusschen versterkt Lord Russell zijn ministerie, en heeft hij daarin geroepen het jonge parlementslid uit Londen, Göschen. Zelden is in de laatste jaren zoo jong een man, buiten alle relaties staande tot de aristocratie, geroepen om in Engeland een ministerszetel te beklimmen, als deze 34jarige bankier. Zijn naam is ook ten onzent bekend door zijn werkje over de wisselkoersen, en reeds dat boek duidt aan met welke studiën hij zich bezig heeft gehouden; toen Lord Russell jong was, was de introductie tot het staatsleven een tragedie of een keurig latijnsch vers; maar de tijden zijn heel wat veranderd, en Lord Stanley, Derby's zoon, was eerlijk genoeg te bekennen, dat hij, na zijn studiën volbracht te hebben te Oxford, eerst moest aanvangen te leeren. De materiëele belangen hebben zoo groot een overwicht gekregen, dat hij, die den loop der wisselkoersen kan berekenen, of de rijzing en daling van marktprijzen kan verklaren, thands vrij wat meer macht over zijn medemenschen heeft, dan die Demosthenes dag en nacht in den grondtekst heeft bestudeerd. Een Gladstone staat als het ware op het keerpunt van de oude en nieuwe wereldbeschouwing. Hij heeft zijn Homerus nog even lief als het budget van Engeland. Wellicht zou hij daarom de wezenlijke man van het Engeland van deze tijden zijn, ware hij niet zoo verwonderlijk grillig.
Dit zijn echter bespiegelingen, en Lord Russell is op het oogenblik Premier: Terwijl hij zich voorbereidt het aanstaand Parlement te ontmoeten, beeft hij werks genoeg om enkele aanhangige zaken tot een goed einde te brengen. Ierland is toch nog altijd min of meer in rep en roer over de processen der Fenians. Men weet wat die beweging is. De naar Amerika, ten gevolge van den hongersnood, verhuisde Ieren hebben begrepen iets voor hun vaderland te moeten gaan doen; zij hebben een beweging georganiseerd, die van uit Amerika gesteund, niet meer of minder bedoelt dan geheel den maatschappelijken en staatkundigen toestand van Ierland omver te werpen. Geene catholieke leus of iets wat naar de vroegere bewegingen zweemt wordt geduld; het is gansch eenvoudig de toeleg om de arme klassen in Ierland, die tot nu toe de misdeelden bij uitstek zijn geweest, in het bezit te stellen van de rijkdommen hunner andere landgenooten. Het zijn de driften die in de laagste volksklassen woelen, welke het steunpunt der beweging vormen. De eigentlijke volks-revelje in Ierland is dan ook voor Engeland nog niet zeer gevaarlijk, daar al
| |
| |
wat in Ierland beschaving en bezit heeft, aan de zijde van het gezag van Engeland is. Engeland echter doet wel, zeer voorzichtig in het vervolg te zijn, en toch waarlijk het lot dier verarmde klasse niet te verwaarloozen. Wel is waar verbetert elke afvoer van landverhuizers naar Amerika den toestand van Ierland zelf, daar het land nog altijd te veel arme inwoners telt, om ze behoorlijk te kunnen voeden, maar beklagenswaardig blijft de toestand waar zoo iets een noodzakelijkheid blijft, en vroeger of later zal de natuur het wreken en eene maatschappelijke ordening, die zulke noodzakelijkheden gebood, omverwerpen. Voorloopig heeft echter het Fenianisme alleen in Amerika eenigen luister. Daar hebben de hoofden een prachtig hôtel ingericht, waarboven de Iersche vlag uitwappert; zij doen zich te goed met de ingezamelde penningen, en zijn het onderling vrij wel oneens, wie de eigentlijke president der zaak moet zijn. Is het O'Mahony de voorzitter? hij woont ten minste in het prachtige hôtel; of wel Mr. Roberts? of zullen zij te zamen den boedel deelen - in vereeniging met den zoo even uit Engeland wonderlijkont vluchten Stephens? wij weten het niet.
Een andere zaak, die Lord Russell bezig houdt, is de geweldige strafoefening, die in Jamaica heeft plaats gehad. De publieke opinie is in Engeland in de hoogste mate met verontwaardiging vervuld geworden over de gerechtelijke slachting, die aldaar door den Gouverneur is bewerkstelligd, naar aanleiding van een gevreesden opstand onder de kleurlingen. De Gouverneur is voorloopig geschorst, en eene commissie benoemd om een enquête te houden.
Met het buitenland heeft Engeland geen questies; Engeland, en trouwens geheel Europa, laat voorloopig elk volk zijn eigen gang gaan. Niemand heeft zich dan ook in Europa bijzonder verontrust over den opstand, die gedurende deze maand in Spanje plaats greep. Het zijn trouwens de natuurlijkste zaken ter wereld. De tegenwoordige minister-president O'Donnell is ten gevolge van zijn opstand van 1854 de groote man geworden: den eenen dag werd hij nog door de koningin en de Cortes als verrader gebrandmerkt, den anderen heette hij de trouwste onderdaan en de wakkerste staatsburger: - wat wonder dat nu eens een der andere generaals hetzelfde beproeft. Het Gouvernement der Koningin Isabella draagt altijd de treurige gevolgen nog met zich om, van een regering te zijn, die uit een grooten burgeroorlog is voortgekomen. Het militaire element, dat vroeger de zwaarte van den strijd moest ophouden, legt nog altijd
| |
| |
het meeste gewigt in de schaal. Er is een overvloed van generalen. De politieke partijen moeten altijd tot hoofd zulk een generaal of veldmaarschalk hebben: en de politieke partijen in het parlement van een land, dat toch inderdaad niet zeer geschikt is voor al de vormen van een constitutioneele regering, gaan ieder oogenblik manoeuvreeren als zoo vele vijandelijke legers. Prim, tegenwoordig het hoofd of de generaal der Progressisten, heeft zulk een manoeuvre thands beproefd. Het is een zonderlinge avonturier die Prim. Don Juan Prim, zoo als de weidsche Spanjaards zeggen, luitenant-generaal van het nationale leger, Markgraaf del Brusch, Graaf von Reus, Markies de los Castillejos, Grande van Spanje van de eerste klasse, werd in Catalonië, dicht bij Tarragona, in het jaar 1814 geboren. Zijn vader was een arme in de dienst vergrijsde kolonel; maar de zoon wist beter de fortuin bij het haar te vatten; steunende op zijn degen en zijn wilden moed, en gebruik makende van den burgeroorlog, was hij op zijn 25ste jaar al kolonel. Hij was klein en tenger, met een wild zenuwachtig voorkomen. Zijn groote oogen zagen stout in het rond; hij wilde vooruit en hij kwam er. Zijn historie is dooreengeweven met die van Spanje; wij herinneren hier slechts den oorlog tegen Marocco en zijn laatste feit, zijn tocht naar Mexico in vereeniging met de Engelsche en Fransche legers, met dien zeer schielijken terugtocht, toen hij het doel van Frankrijk begon te bevroeden. Napoleon III is dan ook waarlijk niet zijn vriend geweest, doch de Koningin-moeder van Spanje, Christina, en zoo men aan het gerucht mag geloof slaan, de Koningin, des te meer. Nu eens in blakende gunst, vertegenwoordiger der Koningin in het leger der bondgenooten in de Krim, dan weder in de meest volstrekte ongenade gevallen - was zijn leven geheel in overeenstemming met de traditiën van het romaneske vaderland van Don Quichotte; gelijken zijn feiten meestal op die van een ridderroman.
Zijn laatste feit, de opstand, is hem nu weder niet gelukt. De zamenzweerders van het jaar 1854 zijn aan het roer kunnen blijven en Prim is na allerlei zwerftochten naar Portugal gevlucht. Het lot is niet gunstig geweest. De dobbelsteenen zijn met lage cijfers neêrgevallen.
Een ander land dat tegenwoordig kan doen wat het wil, is Rusland. Daar is geen enkele mogendheid, die zich meer bekommert om het lot van Polen. Er is anders gelegenheid te over om ten minste medelijden met dat arme volk te betuigen. Den 6den Januarij is weder door het Russisch gouvernement een maatregel genomen,
| |
| |
die weder de sluwe Aziatische staatkunde van Rusland in het ware licht stelt. Er is besloten, dat geen Pool in de Westersche provincien op andere wijze eigendom mag verkrijgen dan door middel van wettelijke erfenis. De concentratie der gronden in Polen in handen der Polen, zoo zegt het Russische rapport, belet de vrijheid der Russische bevolking, die zich in die provincien onbelemmerd wenscht te ontwikkelen, en gebruik wil maken van de nuttige hervormingen door den Keizer in het leven geroepen. Dat beletten van de vrijheid der Russen door die verschrikkelijke Polen is zeker een dwingelandij van de ergste soort, en het Russisch gouvernement is wel wijs, dat het dergelijke woelingen te keer gaat! Iets dat de vrijheid der Russen ook zeer belemmert, is het feit dat de catholieke geestelijkheid van Polen nog altijd voor die Polen zoo zorgt, en ze opbeurt en vertroost bij hun smarten. Rusland heeft dus begrepen, dat een of ander besluit moest worden genomen om op dit punt de Russen gerust te stellen. Het gouvernement heeft dus begrepen de goederen der geestelijkheid in bezit te nemen, en al de Roomsch-catholieke geestelijken uit staats-fondsen te betalen. Daardoor krijgen al die pastoors hun salaris ook regelmatiger, en behoeven zij niet van tijd tot tijd zich te bekrimpen, wanneer de inkomsten van de goederen en de gaven hunner diocese niet zoo rijkelijk inkwamen. Zonderling genoeg is het, dat de catholieke geestelijken, in plaats van met tranen van dankbaarheid dezen maatregel van den grootmoedigen Keizer aan te nemen, zelfs nu nog tegenpruttelen. Maar de Keizer zal hen leeren zijne weldaden zóó te ontvangen. Zijn gerechte toorn straffe die ellendigen! De Paus te Rome is de eenige, die zich nog in Europa over Rusland heeft durven beklagen. Maar Ruslands gezant, Baron von Meyendorff, heeft dan ook bij 't nieuwe jaar den Heiligen Vader de les gelezen, zoo zelfs dat de Paus gedwongen zal zijn zich het genoegen te moeten ontzeggen den gezant
verder te zien. Met andere woorden: de Paus heeft hem geboden wegens zijn oneerbiedige houding het Vaticaan te verlaten.
Verkwikkend wordt wezentlijk het schouwspel, wanneer wij tot Noord-Amerika overgaan. De deze maand overleden Frederike Bremer zou nu met recht haar optimistische blikken over dit land kunnen laten gaan. Daar is iets zeer verheffends in voor de menschelijke natuur, wanneer wij de houding van den President Andrew Johnson gadeslaan. Een man van het volk, door dat volk waardig geacht
| |
| |
om alle hooge staatsambten, de een na den ander, te vervullen, en die ten volle voor elke taak berekend blijkt. Het is voor ons, die eigenlijk alleen de Europesche toestanden kennen, zonderling te zien hoe in Amerika de publieke opinie de politieke karakters draagt en steunt. Het moeijelijkste vraagstuk ter wereld, de reorganisatie van een staat na den woedendsten burgeroorlog, schijnt Johnson met een tact en een gematigdheid op te lossen, die zijn tegenstanders zelven ontwapent. Na de eonstitutioneele erkenning van de afschaffing van de slavernij, heeft hij nu geen ander doelwit dan om waarlijk den grooten staat der Unie weder tot één staat te vormen, en dus het Zuiden daarin weder op te nemen met al de rechten waarop het aanspraak kan maken, en ten andere om waarlijk overal den vredetoestand weder zich te doen ontwikkelen. Wat het eerste punt betreft, de wederopname van de Staten van het Zuiden, zoo heeft hij hierin een vrij heftigen kamp te voeren met het Congres. Het Congres wil nog zoo dadelijk niet toestaan, dat de Zuidelijke Staten weder optreden als vroeger: het wil ze een tijd lang als territories behandelen, ten einde te zien of waarlijk de onderwerping van het Zuiden waarborgen oplevert, dat geen opstand meer uitbarsten zal. De President echter, gesteund door Seward, en gesteund vooral door Generaal Grant, wil volkomen verzoening en zal dat beginsel doen zegevieren. Voor alles wil hij, en hij is hierin niet anders dan het orgaan van het Amerikaansche volk, vrede. Het groote leger is dadelijk tot op 100,000 man teruggebracht, de vloot wordt als oorlogsvloot overal verminderd, de admiraals worden bedankt voor hun diensten, de generaals eervol ontslagen, en aardig is het om te zien hoe schielijk al de militaire capaciteiten weder overgaan tot den arbeid des vredes. Het worden hier geen militairen op verlof of en retraite, neen het worden weder kloeke burgers, die hun eigen geld gaan verdienen en de welvaart van het vaderland
gaan vermeerderen. De commandanten der oorlogschepen worden weder zeekapiteins, en de generaals ...... Burnside wordt direeteur van een spoorweg in Pensylvanië, Butler bestuurt een fabriek van manufacturen bij Boston, Forrest heeft een meehanische zagerij in Tenessee opgericht, Karl Schurz is correspondent van de New-York Tribune, Sigel geeft een Duitsch dagblad in Baltimore uit, Generaal Smith heeft een specerijwinkel opgezet, anderen weder worden pachters; kortom de wonderbare veerkracht van dit Amerikaansche volk handhaaft zich op nieuw in dit keerpunt der geschiedenis. Nergens soldatenheerschappij, overal
| |
| |
het beginsel: arbeid adelt. Of daarom Amerika niet wel eens spoedig weder een leger zou moeten gebruiken, is niet zoo dadelijk te beslissen. Dreigend laat de questie van Mexico van tijd tot tijd zich aanzien. De Amerikanen laten nu eenmaal hun Monroe-leer niet bespotten. De President heeft den gezant van Noord-Amerika gezonden, niet naar Keizer Maximiliaan, maar naar Juarez, en wederkeerig den gezant van Juarez ontvangen. Verontrustend luiden ook bij wijlen de depêches van Seward aan het Fransche hof. Doch dit zijn slechts voorteekenen: voor het oogenblik is het groote feit de pacificatie, bevrediging in den waren zin des woords, van Amerika.
En zoo komen wij terug vanwaar wij zijn uitgegaan: dat de beginselen inderdaad tot nog toe altijd de overwinning behalen. Het zijn alleen de personen, die bang zijn en zich telkens laten verschrikken. De opmerking is jnist, dat de geheele menschheid altijd laf is en in vreeze verkeert: de kinderen wanneer men ze in de duisternis, de menschen wanneer men ze tot het licht brengt.
H.P.G. Quack.
|
|