| |
| |
| |
De geschiedenis van een Fransch dagblad.
In weêrwil van het drukkende zomerweder en de groote verleiding, die er door opgewekt werd om te midden der schoone natuur zich te verkwikken aan eene of andere fatsoenlijke duitsche badplaats, zagen zoowel de vertegenwoordigers van ons volk als de meer litterair- en politiek-ontwikkelde burgers van den staat met eenige spanning de beraadslaging tegemoet over het wets-ontwerp op het regt van zegel op den 10den Juli van dit jaar.
Er waren met den voorzitter negenenvijftig leden ter vergaderzaal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal tegenwoordig, een zeer bevredigend getal met het oog op het saizoen en op de afmattende werkzaamheden, waarmede de Kamer in deze langdurige zitting belast was geweest.
Twee gewigtige belangen waren bij het wetsontwerp in het spel; een handelsbelang, en meer bijzonder een wisselbelang, dat door artikel 36 zou worden beslist, en de ontwikkeling der journalistiek, die haar heil verwachtte van de afschaffing van het zegelregt op de dagbladen en de advertentiën. Zoo er van belangstelling en spanning in wijden kring sprake is, gold zij ongetwijfeld meer de opheffing van het dagbladzegel dan de bedreiging van nietigheid van niet behoorlijk gezegelde wisselbrieven. De laatste bepaling, hoe gewigtig ook uit het oogpunt van handels- en wisselregt, woog bij het groote publiek minder; ja, wij betwijfelen of de handel-zelf daarin het ernstige bezwaar zag, dat onze regtsgeleerde vertegenwoordigers in die bepaling hebben ontdekt. De adviezen der Kamers van
| |
| |
Koophandel, die over de wet zijn geraadpleegd, schijnen althans dit vermoeden te wettigen. Wij gelooven dan ook, dat de minister van Financiën gelijk had, toen hij zeide, dat het publiek groot belang stelde in het wetsontwerp, vooral om hetgeen er niet in stond, namelijk de afschaffing van het zegelregt op de dagbladen.
Een ieder evenwel, die eenigzins bekend was met de kaart van het land, besefte hoeveel invloed dat artikel op het lot der wet en op de toekomst der periodieke pers kon uitoefenen, en ontveinsde zich het gevaar niet, dat daaruit voor de afschaffing van het dagbladzegel kon ontstaan. De Heer Viruly Verbrugge had reeds vroeger den wensch uitgesproken, dat de minister deze wet, die uit twee bestanddeelen bestond, mogt splitsen in eene politieke wet tot afschaffing van het zegelregt op de dagbladen, en in eene fiskale wet tot regeling van het regt van zegel op verschillende stukken, omdat hij vreesde, dat de verbinding dier beide bestanddeelen alligt er toe zou kunnen leiden, dat men niets verkreeg, en dat van beide zaken niets kwam; eene vrees, die door de uitkomst der beraadslaging volkomen bewaarheid werd. De eischen der schatkist en de gelegenheid om tegelijker tijd tot eene dringend noodige herziening der bepalingen van de zegelwet over te gaan, hadden zich echter tegen deze splitsing verzet, welke overigens op zich zelve beschouwd, zeker aanbevelenswaardig zou zijn geweest.
Maar wat de Heer Betz vereenigd heeft, zullen wij ons veroorloven te scheiden. Wij zullen het ontwerp der fiskale wet in zijn graf laten rusten en er genoegen mede nemen, dat de ontduiking van het zegelregt bij onze handeldrijvende natie eene eerbiedwaardige, vaste gewoonte blijft, waardoor de onkostenrekening onzer kantoren zeer wordt verligt en onze schatkist daarentegen niet bezwaard. Dat zij zoo! - De verijdelde afschaffing van het dagbladzegel echter, en meer bijzonder de denkbeelden over het peil onzer journalistiek, welke bij de beraadslagingen in onze Tweede Kamer van verschillende zijden werden ontwikkeld, schijnen ons een passend enkadrement voor het onderwerp, dat wij in deze bladzijden wenschen te behandelen.
De indruk, dien de diskussies op ons hebben gemaakt, in zooverre zij eene waardeering behelsden der nederlandsche dagbladen of eene schildering van het ideaal, dat de journalistiek
| |
| |
geroepen was, bij eene ontheffing van den zegeldruk, te verwezenlijken, is die van overdrijving.
Zoo als te verwachten was, stond ook bij de opening van dit toernooi, het strijdros van den geachten afgevaardigde van Amersfoort, den Heer J.K. van Goltstein, het eerst gezadeld en voor den kamp toegerust. Op het gevaar af, dat ook dit tijdschrift-artikel verklaard worde niet serieus genoeg te zijn en over dezelfde kam geschoren worde als de dagbladen, is het ons onmogelijk de verzoeking te weêrstaan, om hier ter loops op te merken, dat de haver, die het beestje genuttigd had, ditmaal uit eene liberale krib was gehaald. Mijn geachte vriend en mederedakteur Buys had zeker niet vermoed, dat de weinige woorden, door hem over de periodieke pers geschreven in zijn artikel ‘Misverstand’ in het Juli-Nommer van dit tijdschrift, reeds op den 10den Juli het hoofdbestanddeel zouden uitmaken van de redevoering van den Heer van Goltstein over het dagbladzegel, evenmin als hij zal hebben verwacht, dat hetzelfde opstel op uitnemend-handige wijze door den Heer Groen zou worden gebruikt ter zelfverdediging. Hier moet inderdaad aan misverstand worden gedacht. Hoe hoog wij dan ook dezerzijds waardeeren, dat de beproefde parlementaire redenaar en oud-minister, blijkens zijn citaat, een naauwgezet, een gretig en vlug lezer van ‘de Gids’ mag worden genoemd, zoo betwijfelen wij echter zeer, of de hoogleeraar, wiens woorden hij aanhaalde, met de betuiging, dat hij er zich volkomen mede vereeuigde en er niets aan wilde toevoegen, weêrkeerig hetzelfde zou wenschen te verklaren ten aanzien van de redevoering van den Heer van Goltstein. Afgescheiden van de fransche verzen, aan de Henriade en hare parodie ontleend, kunnen wij althans ons niet vereenigen met de beschouwingen omtrent het gevaar, aan de vrijstelling van het zegel verbonden.
Wij gelooven niet, dat de dagbladen zich alsdan alleen zouden toeleggen om het publiek zooveel mogelijk te believen, en de waarheid zouden opofferen ten gevalle van den smaak of de vooroordeelen hunner lezers. Maar zelfs, indien dit het gevolg der vrijstelling ware, dan zou het kwaad zijn eigen geneesmiddel met zich voeren.
Al de nederlandsche dagbladlezers - de Heer van Goltstein weet het welligt beter dan wij - hebben niet denzelfden smaak, dezelfde begrippen en sympathiën. Daar zijn er, die smaak vinden in het Dagblad van 's Gravenhage, en daar zijn
| |
| |
anderen, die zich aangetrokken gevoelen door de Arnhemsche Courant; weder anderen genieten het Volksblad, en er is tevens eene kategorie, voor wie de Opregte Haarlemsche Courant de geliefde geestelijke schotel is. De Kamper Courant heeft hare trouwe lezers en de Tijd rigt zich tot een breeden kring van geestverwanten; de provinciale bladen hebben hun eigen rayon, hun eigen publiek en hunne bijzondere inzigten; als nieuwsblad en voor handelstijdingen zullen het Algemeen Handelsblad en de Nieuwe Rotterdamsche Courant door duizenden geraadpleegd worden, die de hoofdartikelen en politieke beschouwingen onaangeroerd laten, terwijl duizende anderen in omgekeerde verhouding met deze bladen zullen te werk gaan, en met versmading van de handels- en zeevaartberigten, hun politieken kathechismus dagelijks daarin zullen verfrisschen.
En nu mogen wij te dezer plaatse niet verzwijgen, dat naar onze meening, de hoofdfout van onze toongevende dagbladen niet zoozeer daarin bestaat, dat zij maar zelden serieus zijn, maar veeleer, dat zij maar zelden onderhoudend, opwekkend, amusant weten te zijn. Wij hebben hier bijzonder het oog op de twee laatstgenoemde dagbladen, wier hoofdartikelen in den regel zondigen door te groote uitvoerigheid en gewigtigheid, en door een ernst, die het vervelende friseert. Hier ten minste kan van geene streeling van den smaak sprake zijn; van groote onkosten of zorg om hunne lezers te believen, blijkt evenmin, en toch is het zeker, dat een groot deel van ons vaderlandsch publiek die meer of min zwaarmoedige en lourde staatkundige opstellen met groote ingenomenheid leest. Vanwaar dit verschijnsel? Het verklaart zich hierdoor, dat ieder staatkundig dagblad zich rigt tot een bepaalden kring van lezers, die met hem in dezelfde beginselen en meeningen, in dezelfde sympathiën deelen, waarmede het éen gemeenschappelijk doel beoogt en denzelfden dampkring inademt. Wat in de gedachten van dat publiek leeft en omgaat, wordt door het dagblad in vormen gegoten en aldus tot dat publiek teruggebragt. Eensdenkend en eenswillend is het dagblad en zijn trouwe lezer. Nu is het waar, dat de koerant geschreven wordt in den geest van haar publiek, maar niets is natuurlijker, omdat die geest ook de hare is. Met gelijk regt kan men beweeren, dat de abonnés het dagblad lezen en uitleggen in denzelfden geest, waarin het geschreven is; het is eene Wechselwirkung, waarbij het moeijelijk zou te bewijzen zijn, of de journalist eene nieuwe
| |
| |
meening ingang verschaft bij zijne lezers, dan of die lezers haar aan hem hebben geïnspireerd, om ze te verwerken en te formuleeren. Hieruit de gevolgtrekking af te leiden, dat de waarheid wordt opgeofferd aan den smaak van het publiek gaat niet aan. Het dagblad behaagt het publiek, omdat beide dezelfde opvatting hebben van hetgeen waarheid is, met andere woorden, omdat beide meenen, dat de waarheid aan hunne zijde is. Zal ik beweeren, dat een anti-revolutionair orgaan de waarheid te kort doet, omdat het verkondigt, wat de overtuiging van zijne geestverwanten is? Het zoude hoogst onbillijk zijn. De kleur van dat palet, de tint van die inkt mogen de mijne niet zijn, ik heb daarom het regt niet de waarheidsliefde en goede trouw in verdenking te brengen van hen, die ze gebruiken.
Alleen die dagbladen, die zich tot de mededeeling van nieuwstijdingen bepalen en geene meening verkondigen, ja zelfs geene sympathiën doen doorschemeren, hetzij door de opneming van buitenlandsche politieke beschouwingen, die eene bepaalde overtuiging ademen, hetzij door eene handige keuze van woorden of eene even handige wijze van voorstelling; alleen die dagbladen, die geheel kleurloos zijn, en waarin geen hart klopt, kunnen zich rigten tot het geheele groote publiek en loopen geen gevaar om in de oogen van den Heer van Goltstein verdacht te worden van eenigen inbreuk op de waarheid. Maar wij mogen, ook zelfs na de denkbeelden, door hem verkondigd, niet aannemen, dat het ideaal van den geachten redenaar door zulke dagbladen zou zijn verwezenlijkt, en dat hij liever elk politiek blad - dat noodzakelijk aan eene of andere opvatting der waarheid moet mishagen - zou willen geweerd zien, uit vrees voor mogelijk misbruik.
Is het beneden de waardigheid van ons onderwerp, wanneer wij de definitie herinneren, die door een geestigen Brit gegeven is van orthodoxie en heterodoxie? - ‘Orthodoxy’ - zeide hij - ‘is our own doxy, and heterodoxy is another's doxy.’ - Bij de groote verscheidenheid van rigtingen en meeningen, bij het bestaan van politieke en kerkelijke partijen, zal, naar ons inzien, juist door de onbelemmerde dagelijksche uiting der gedachten, door de onbezwaarde gelegenheid om in de dagbladpers te openbaren, wat er leeft in de wenschen van de verschillende deelen van ons volk, de waarheid bij uitnemendheid worden gebaat. Iedere onjuiste voorstelling, iedere valsche
| |
| |
redeneering, ieder lasterlijk gerucht zal aanstonds kunnen worden weêrsproken of teregtgewezen en, behoudens verschil van rigting, zal het gehalte der wapenen kunnen worden geproefd, waarmede de strijd van deze en de andere zijde wordt gevoerd. Hoe meer wrijving op dit gebied, hoe beter. Wij vreezen de opwinding of verbittering niet, die door den politieken strijd kan worden opgewekt. Zij dreigt, althans bij onze natie, met een minder groot gevaar dan laauwheid of onverschilligheid; eenige meerdere warmte en belangstelling voor ideën en beginselen zal ons voorzeker niet schaden. Dagbladen zonder kleur zijn tevens dagbladen zonder geur; zij missen allen invloed. Eerst wanneer eene bepaalde en ernstige overtuiging uit hunne kolommen spreekt, wanneer het publiek weet, op welken weg en naar welk doel het wordt geleid, zullen de dagbladen belangstelling, sympathiën en antipathiën in het leven roepen. Daarin is niets verontrustends. Integendeel, daarin ligt hunne kracht en tevens een prikkel voor het volk om toe te zien op de behandeling der publieke zaak.
Hippolyte Rigaud, een der schranderste medearbeiders van het Journal des Débats, beschreef in 1858 aldus de toestand der dagbladen, die onder het keizerlijk regeringstelsel tot stilzwijgen over de politiek van hun land waren veroordeeld: ‘Aujourd'hui les journaux sont des bulletins, des éphémerides, des affiches; ce ne sont plus des influences et des foyers d'opinion. On les lit pour savoir l'évènement de la veille, le titre de la pièce nouvelle, le cours de la rente et des maisons à vendre. Ils rassemblent autour d'eux une multitude d'oisifs, qui les regardent voguer au milieu des écueils, comme sur le bord de la mer les promeneurs suivent de l'oeil les barques par le gros temps. Mais entre eux et la foule le lien, lien fragile, c'est l'intérêt de la curiosité. Il ne sent plus dans l'air circuler, comme jadis, ces courants d'électricité morale, qui les mettaient sans cesse en communication avec des amis invisibles, et les rares signaux qu'ils font ressemblent à ceux du câble transatlantique depuis ses derniers malheurs. Ce n'est pas que les journaux parlent plus mal, ni même qu'ils ne parlent plus; ils ont baissé la voix pour ne pas se la casser; mais comme il y a un grand silence on les entendrait encore, si on les écoutait avec la sympathie de leur ancien public. Quand on s'aime, comme dit le proverbe, on se comprend à demi-mot. Mais en politique on n'aime plus. Comptez les cocurs, qui battent
| |
| |
encore! Et puis, qu'est devenu l'antique abonné, l'abonné de père en fils, cet homme respectable, marié à son journal sous le régime touchant de la communauté spirituelle? De jour en jour il disparaît et abandonne la place à une clientèle flottante, qui arrive aujourd'hui, qui part au bout de six mois et qui ne forme pas plus un public aux journaux que des voyageurs, qui passent dans une ville, n'en sont les habitants.’ -
Het is, dunkt ons, niet mogelijk, dat in iemands oog, hij zij konservatief, liberaal of christelijk-historisch, zulk een toestand als het duizendjarig rijk der journalistiek kan worden beschouwd. Allerminst in het vaderland van de Gazette de Leyde, in het land bij uitnemendheid der vrije pers. Men versta ons wel. Wij hebben er niets tegen, dat enkele dagbladen zich bepalen tot het geven van nieuwstijdingen; maar wij zouden het betreuren, indien men daarin het ideaal der journalistiek zag. Zonder fosforus geen gedachte, heeft men Moleschott doen zeggen; wij zouden geneigd zijn te beweeren: zonder hartstogt geen geestdrift. Men wijze ons niet op de Opregte Haarlemsche en hare populariteit; zij geniet die, niet omdat zij louter nieuwsblad is, maar omdat zij het gedrukte register van den burgerlijken stand van het deftige Nederland is geworden; omdat zij ons ‘unsre Brüder, im stillen Wald, in Busch und Haide’ kennen leert. Wij beroepen ons op de getuigenis van hare trouwe lezers en lezeressen of hare belangrijkheid niet in verband staat tot het grooter aantal huwelijken, bevallingen en sterfgevallen hunner goede vrienden en vriendinnen. Maar wij voegen er gaarne bij, dat zij haar debiet ook daaraan is verschuldigd, dat zij eene der weinige geredigeerde en goed-gestileerde koeranten van ons vaderland is, en dat zij in zuiver Hollandsch geschreven wordt. Het belang der advertentiën dwingt haar van zelven om - zooveel mogelijk - kleur- en partijloos te zijn, opdat ieder, tot welke rigting hij behoore, zijne burgerlijke lotgevallen in hare kolommen den volke verkondige. Ostracisme past haar niet. Alleen hare buitenlandsche korrespondenten schijnen nu en dan in de stilte hunner binnenkameren eene bepaalde meening over nederlandsche politiek te koesteren; aan den Rhijn en in België blijken sommigen gevonden te worden, die daarin belang stellen. Maar nu die populariteit; wij ontkennen haar niet; maar wij gelooven, dat de ingenomenheid,
die men voor haar gevoelt, eene zeer kalme en placide is, niet te vergelijken bij de warme liefde van
| |
| |
den ouderwetschen abonné, gehuwd aan zijn dagblad onder de aandoenlijke heerschappij der geestelijke gemeenschap; bij die stroomen van elektriciteit, die publiek en journalist weêrkeerig doordringen en beide voortdurend in betrekking stellen tot onzigtbare vrienden, zoo als Rigaud zoo welsprekend beschrijft.
Alleen een politiek dagblad, dat zijne overtuiging met talent en met waardigheid verdedigt en als de banierdrager van eene bepaalde meening en rigting optreedt en aan zijn vaandel trouw blijft, kan die warme belangstelling en sympathie inboezemen, welke als een elektrischen stroom lezer en schrijver verbindt in de gemeenschap van belangen en inzigten. En dit verklaart hoe, in weêrwil van veel gebrekkigs in den vorm, de bladen van eene bepaalde politieke kleur ook ten onzent hunne ijverige aanhangers vinden.
Wij zouden ons aan partijdigheid schuldig maken, indien wij den Heer van Goltstein ale eenigen getuige à charge tegen onze journalistiek opriepen. Naast zijn ongunstig oordeel over het tegenwoordige gehalte onzer dagbladen - want, hoezeer hij betuigt zich van een oordeel te onthouden, is zijne meening duidelijk genoeg in de strekking zijner redevoering uitgedrukt - staat dat van onderscheidene andere leden der Tweede Kamer. Bijna eenstemmig is de klagt over den achterlijken toestand onzer journalistiek. Over de oorzaak van dien toestand, en over de verbetering, die van de afschaffing van het zegelregt te wachten zou zijn, loopen daarentegen de meeningen zeer uiteen. Wij hebben reeds gezien, dat de Heer van Goltstein van die ontheffing eer nadeelige dan gunstige gevolgen verwacht; de Heer Rochussen is omtrent de zaak weinig-opgewonden gestemd.
‘Ook ik zou in zekere mate wenschen,’ zeide hij, ‘dat de dagbladen vrij van zegel waren, maar de groote, veelmin de dringende noodzakelijkheid daarvan, kan ik niet inzien. Er moge dan zegel bestaan op de dagbladen, in Nederland weet toch ieder wel den weg te vinden om zijne gedachten kenbaar te maken. Waarlijk, de gedachten worden hier te lande niet gesmoord.’ - Maar onder hen, die zich het meest ongunstig over de hedendaagsche journalistiek hebben uitgelaten, behooren ongetwijfeld de Heeren Godefroi en Dirks. De geachte afgevaardigde van Amsterdam heeft haar gestigmatiseerd met eene zekere diep-gevoelde verontwaardiging. Wij veroorloven ons zijne woorden hier weder te geven:
| |
| |
- De Minister van Financiën heeft dezer dagen bij de behandeling van de wet op de personeele belasting gezegd, dat in dat ontwerp geen poëzie hoegenaamd gelegen was. Hier is de afschaffing van het zegel op de dagbladen het poëtisch element, al is het waar, dat de zaak, bij dat poëtische element, ook eene zeer prozaïsche zijde heeft, het verlies namelijk van zes tonnen gouds voor de schatkist. Maar dat poëtische element dan, waarvan ik overigens de waarde niet geheel wil wegcijferen, heeft toch wel iets van hetgeen de Duitschers Schwärmerei noemen. Het ligt misschien aan de bekrompenheid van mijne begrippen, maar ik heb niet die groote verwachtingen van de afschaffing van het zegelregt op de dagbladen ten aanzien van de verbetering van het gehalte onzer politieke periodieke pers, die anderen koesteren en die ook de Minister van Financiën schijnt te hebben. Ik zeg het onbewimpeld - want ik bejaag geene populariteit - op zeer enkele loffelijke uitzonderingen na, is mij geen land bekend, waar het standpunt der politieke periodieke pers zoo laag is als in het onze. Meent men nu, dat de afschaffing van het zegel daarin verbetering zal aanbrengen? Meent de Minister van Financiën, dat voldoening aan de eischen, die men aan de politieke periodieke pers mag stellen en waaraan de onze in meer dan één opzigt niet voldoet, betrachting van waarheidsliefde, goede trouw, onpartijdigheid, betamelijkheid, eerbiediging van eens anders overtuiging, het gevolg zal zijn van die afschaffing? Zoo de afschaffing van het zegelregt dat gevolg medebrengt, dan zal zij het talent hebben den moriaan wit te kunnen wasschen. Er bestaat een geheel andere reden voor dien ongunstigen toestand, waarin onze pers verkeert. Men zie op andere landen, niet alleen op konstitutioneele staten, maar ook op staten, die den konstitutioneelen regeringsvorm niet kennen, zelfs kleine staten. Men vrage zich af: wie de mannen
zijn, die daar aan het hoofd van de dagbladen staan, wie daar de leiders zijn der openbare meening en wie het hier zijn. Sapienti sat. Daarin ligt het kwaad, en het zal niet verbeterd worden door afschaffing van het dagbladzegel.
Men zou geneigd zijn, naar aanleiding dezer woorden, den geachten afgevaardigde, die zelf verklaarde geene populariteit te bejagen, te vragen, waarom hij niet eenigzins verder is gegaan en bij het uitspreken van zulk een hard en onteerend vonnis niet de grootmoedigheid heeft gehad de enkele loffelijke uitzonderingen
| |
| |
bij name te noemen? Men zou tevens wenschen te weten, of, bij voorbeeld, in de kleine duitsche, niet-konstitutioneele staten iedere kritiek op regeringsdaden en regeringspersonen, en op alle hooggeplaatsten in den lande, niet geacht wordt te zijn onbetamelijk, partijdig en te kwader trouw? - Welligt met minder hartstogt, maar toch met vrijmoedigheid, hield ook de Heer Dirks eene filippika tegen de nederlandsche dagbladen, waarvan wij niet zoozeer den stijl bewonderen als de aanschouwelijkheid en rijkdom van détails. Men had van een man van de wetenschap welligt minder zorg voor de belangen van den wisselhandel en meer voorliefde voor de periodieke pers verwacht, vooral na den eenigzins dichterlijken aanhef. Men oordeele:
- De geachte afgevaardigde uit Almelo zeide, dat wij over al deze bedenkingen maar moesten heenstappen, daar anders de dagbladen niet zouden worden ontlast van het zegel. Ik heb grooten eerbied voor de koningin der aarde (dit is de zondagsnaam van de drukpers), doch die gaat niet zoover, dat ik daarop, even voorzigtig als die spreker zich daarover ook uitliet, zou willen toepassen de Spaansche wet, die ik in het fransch wil aanhalen: Ne touchez pas à la reine, volgens welke zelfs eens hovelingen, die eene brandende koningin gebluscht hadden, ter dood werden veroordeeld. Neen, een enkel vrijmoedig woord daarover. -
Wij nemen het den Heer Dirks niet kwalijk, hoezeer wij het polyglottisme betreuren, dat spaansche voorbeelden in het fransch doet citeeren, dat hij geene brandende koninginnen wil blusschen, vooral wanneer er de doodstraf op staat. Ook wij zouden het aangenamer vinden haar voor ons te doen ontvlammen, in het bijzonder wanneer zij aan hare majesteit, schoonheid, bevalligheid en jeugd paren. Wanneer wij ons in gedachte den geachten afgevaardigde voorstellen en manteau de cour, met een fluweelen baret, wier slanke pluim door een diamanten agraf wordt vastgehouden, met de ordesketen van het Gulden Vlies op de borst, en met onberispelijke wit-satijnen kousen en schoenen met hooge roode hakken, vinden wij hem volkomen geregtvaardigd, dat hij branden laat, wat branden wil en zich opsluit in zijne waardigheid van Grande en in zijn zucht tot het leven; maar wat ons minder te regtvaardigen schijnt is het gekozen beeld-zelf. De drukpers, die ook wij vereeren, is een zwaar, ijzeren werktuig, dat bijna onbrandbaar zou kunnen worden genoemd en geene vergelijking toelaat met koninginnen
| |
| |
van Spanje. Maar de Heer Dirks keerde spoedig van zijn dichterlijken uitstap naar het gebied der werkelijkheid terug.
- De dagbladen, zoo vervolgde hij - hebben veelal een te kennelijk partijdig standpunt ingenomen, dan dat hun invloed van groot effekt kan zijn. Dit kan zelfs zoo sterk zijn, dat men soms de grenzen der bescheidenheid en goede trouw te buiten gaat. Er zijn dagbladen in ons land, die geheel gewijd zijn aan advertentiën, en daaruit belangrijke sommen aan hunne eigenaars uitkeeren, maar die zich op een standpunt geplaatst hebben van volstrekte neutraliteit in de politiek. Dat zijn juist de dagbladen, die het meest verdienen en zullen wij die nu gaan ontheffen van het zegelregt, waaraan zij volstrekt geene behoefte hebben? Het zou wegwerpen van 's lands geld zijn. Dat zijn dagbladen, die zich volstrekt niet bemoeijen met het verspreiden van licht en kennis; ik zou u eene courant kunnen noemen, die eenige jaren geleden zijnen abonnementsprijs heeft verhoogd met ⅓ of 33 percent om een zoogenaamd mengelwerk te kunnen leveren, en daarin ook de redevoeringen van de leden der Staten-Generaal op te nemen (welk een vermakelijk mengelwerk!); maar sedert 1848 heeft het opgehouden dit te leveren en toch heeft het zijne lezers altijd dat verhoogd bedrag laten betalen; sedert dien tijd neemt het geene redevoering in de Staten-Generaal uitgesproken meer op, want, zegt men, wij houden ons op een neutraal standpunt. Dit is nu een dagblad, dat door het legio advertentiën, dat daarop toevloeit, duizenden guldens jaarlijks afwerpt, en het heeft dan ook volstrekt niet geklaagd over het zegelregt op de advertentiën, waarvan ik echter de afschaffing zeer wenschelijk oordeel, vooral voor de zoogenaamde petites affiches. Een ander dagblad daartegenover, in hetzelfde gewest, neemt alleen redevoeringen op van de zijde van zijne partij, en er zijn afgevaardigden uit dat gewest, die dus nog nooit het genoegen hebben gehad hunne redevoeringen in eenig dagblad van hun gewest te lezen, en ik kan gerust zeggen de tweehonderd vijftig duizend
inwoners van dat gewest hebben van sommige hunner vertegenwoordigers nog nooit eene redevoering gelezen, tenzij in het Bijblad; en hoe velen lezen dat! Dit zijn merkwaardige, zeker niet te prijzen standpunten, die de dagbladen wel eens innemen, en nu kan ik niet zeggen, dat zulke treurige voorbeelden van bekrompen neutraliteit of partijdige eenzijdigheid mij er zeer voor gestemd doen zijn, om ten
| |
| |
gerieve van zulke dagbladen bezwaren op den handel te leggen en op dit oogenblik daarvoor een half millioen jaarlijks uit 's rijks schatkist op te offeren, die wij thans niet weten of wij op den duur kunnen missen. Ik wensch daarom den Minister in ernstige overweging te geven om deze zaak te verschuiven tot het volgend jaar. -
Si les reines d'Espagne sont son faible, décidément le style n'est pas son fort, zouden wij van deze redevoering kunnen zeggen. Of is het alleen aan slordige korrektie te wijten, wanneer eene courant, die zijn abonnementsprijs verhoogt, ons straks als onzijdig wordt voorgesteld; wanneer de Heer Dirks - tegen zijne bedoeling - verklaart, dat de dagbladen geene behoefte hebben aan zegelregt, en dat wij niet weten, of wij op den duur de schatkist zullen kunnen missen? Zou diezelfde koerant, die het mengelwerk en de redevoeringen supprimeert en toch den verhoogden prijs blijft vorderen, niet van iets anders dan van bekrompen neutraliteit moeten worden beschuldigd? Is het gewest, dat noch neutraliteit, noch bepaalde politieke rigting goedkeurt, niet uiterst moeijelijk te bevredigen, en getuigt het voor de politieke ontwikkeling der kiezers in dat gewest, dat zij afgevaardigden kiezen van verschillende rigting en kleur? Dit laatste blijkt uit het feit, dat zij de redevoeringen kunnen lezen van sommige hunner vertegenwoordigers, die tot de partij behooren dier andere partijdig-eenzijdige koerant, maar niet die van hunne overige afgevaardigden, die daartoe niet behooren. En zou, bij de overweging, dat juist die dagbladen het meeste geld verdienen, die zich op staatkundig gebied geheel onzijdig houden, het onteerend vonnis over de politieke periodieke pers niet eenige wijziging en verzachting behoeven? Inderdaad, het harde oordeel, door de Heeren Godefroi en Dirks over onze journalistiek geveld, zou ons bijna verleiden tot meer toegevendheid dan waartoe wij zijn gestemd. Wij zullen ons evenwel daarvoor trachten te wachten, want Koningin of onwaschbare Moriaan, zeer zeker wordt ook deze koe niet bont genoemd, of er is een vlekje aan.
Maar niet alleen door hen, die gestemd waren tegen de afschaffing van het dagbladzegel, hetzij uit financiëele bezwaren, hetzij omdat zij van die afschaffing geen heil verwachtten en de oorzaak der kwaal elders meenden te moeten zoeken; maar ook door de ijverigste verdedigers der voordragt werd het
| |
| |
vonnis uitgesproken over de arme nederlandsche dagbladpers. Nadat wij de verschillende karakteristiek zullen hebben medegedeeld, die over haar werd geleverd door de vertegenwoordigers des volks, zullen wij de vrijheid nemen ook onze eigene bescheidene waardeering dier pers in weinige woorden te doen kennen.
De Heer Viruly Verbrugge betuigde, dat onze pers, op enkele loffelijke uitzonderingen na (de loffelijke uitzonderingen ontbraken bij geen der sprekers, en wij wenschen ze ook wel uitdrukkelijk te hebben opgenomen, wanneer wij zelven aan het woord komen), niet op de hoogte stond van onzen tijd, en dat de personen, die zich met haar zouden behooren in te laten zich hoe langer hoe meer terugtrokken; dat de kapitalen tot de oprigting van dagbladen uiterst moeijelijk te verkrijgen waren en dat, door den druk der zegelbelasting, er geen kans was den arbeid en het talent, die men aan de dagbladen wijdde, naar eisch te beloonen, terwijl de hooge prijs van het abonnement het debiet in hooge mate belemmerde.
Naast deze algemeene beschouwing, die haar, na de vreesselijke kastijdingen, die zij van anderen ondervond, zeker als eene zachte goedkeuring in de ooren klonk, werd de journalistiek gedaagd voor den regterstoel van den Heer van Limburg Brouwer, die, vol geestdrift en hooggespannen verwachting voor de pers der toekomst, de tegenwoordige ontleedde op eene wijze, die zeer geschikt was het treffende der tegenstelling nog beter te doen uitkomen. Wij moeten openhartig verklaren, dat de zwarte tinten der schaduwpartij - het treurige heden - ons meer uit het leven gegrepen schenen dan het schitterend en oogverblindend licht, waarin ons de ongezegelde journalistiek werd voorgesteld. Het is meer gebeurd, dat bij de schildering van den dageraad van morgen de weelderige verbeelding haar penseel doopte in al te gloeijende verwen, en wij willen er dezen warmen verdediger der afschaffing van het dagbladzegel geen verwijt van maken, dat hij in dezelfde fout verviel. Wij waardeeren den ijver en de ingenomenheid, waarmede hij de belangen der journalistiek heeft bepleit en mede heeft willen werken om haar een betere toekomst voor te bereiden.
- Als ik mij nu de vraag stel, aldus begon de akte van beschuldiging door den afgevaardigde van Almelo - of aan die eischen wordt voldaan, dan is mijn antwoord in den regel niet gunstig. De politieke beschouwingen van onze bladen
| |
| |
zijn dikwerf - ik zeg niet alle en altijd, maar dikwerf - langdradig en vervelend, en, zoo niet, dan zijn zij veelal alleen onderhoudend ten koste van de waarheid, den goeden toon en de politieke moraliteit. Wat wonder, als dergelijke artikelen geen algemeenen bijval vinden, de belangstelling niet kunnen opwekken, of wel de verontwaardiging gaande maken van de welgezinden aller rigtingen? Zeker, tot de politieke ontwikkeling des volks dragen ze al zeer weinig bij.
- En buiten de politiek leveren onze dagbladen ook gemeenlijk weinig of niets degelijks op eenig terrein. De berigten omtrent wetenschap, nieuwe uitvindingen en ontdekkingen zijn over het algemeen schaarsch en niet met genoegzame zorg bewerkt. Met litteratuur en kunstbeschouwing gaat het al even zoo. Recensiën worden veelal geschreven door degenen, die de boeken ter aankondiging ontvangen en zich daaruit een klein bibliotheekje zamenstellen of ze verkoopen. Kunstbeoordeelingen schrijven doorgaans zij, die, niet gefortuneerd genoeg om zelf hunne plaatsen te betalen, de vrijkaartjes ontvangen voor schouwburgen en concerten. Het gevolg daarvan is, dat veelal die schrijvers, om de uitgevers van boeken en de directeuren van schouwburgen en concerten te vriend te houden, alle boeken goed- en aanbevelenswaard keuren en het publiek diets trachten te maken, dat alle opera's en concerten, hoe ellendig somtijds ook, toch een waar kunstgenot verschaft hebben. Ik vraag: hoe kan door zulke middelen de universele kennis, de kunstzin en de goede smaak van het volk bevorderd worden?
- Welke is nu de hoofdoorzaak van den toestand waarin de dagbladlitteratuur zich in ons land bevindt? Die oorzaak is niet ver te zoeken. Dag- en weekbladen zijn, uit een materiëel oogpunt, op zich zelven niets anders dan industriëele ondernemingen. Voor zulke ondernemingen heeft men geld noodig en om geld te vinden moet men een behoorlijken afzet van producten hebben. Daaraan nu juist ontbreekt het onzen dagbladen; zij hebben geen genoegzamen afzet van product, geen debiet genoeg. Het gevolg daarvan is, dat zij geene genoegzame fondsen te hunner beschikking hebben om een goed honorarium uit te keeren aan hunne medewerkers. De meeste groote dagbladen leveren slechts zooveel winst op, dat de hoofdredactie redelijk te betalen is, meestal slechts één of twee personen. En vermits nu voor medewerkers al zeer weinig overblijft, moet al het werk op enkele en dikwijls op één persoon nederkomen.
| |
| |
- Voor wetenschap en kunst blijft nagenoeg niets over. Van daar, dat in ons Vaderland het vak van publicist eigenlijk geen vak is, want het levert slechts aan zeer enkelen een middel op van bestaan en voor zeer weinigen een middel om hunne inkomsten te vermeerderen. Het nadeelige gevolg daarvan is, dat slechts bij uitzondering mannen van talent en kunde hunne krachten aan de dagbladlitteratuur wijden en mitsdien ook slechts bij uitzondering aan de litteratuur in het algemeen, want het zal wel niet te ontkennen zijn, dat in onzen tijd de dagbladen de regte oefenschool zijn voor schrijvers, zoowel als voor toekomstige staatsmannen. -
De Minister zelf heeft in deze diskussies over den toestand der periodieke pers het stilzwijgen bewaard; hij meende, dat elk lid der Kamer daaromtrent eene gevestigde overtuiging had en bovendien in de gewisselde stukken dit punt breedvoerig genoeg was behandeld. Hij bepaalde zich tot de beantwoording van de vraag, of het wenschelijk ware, het zegelregt op de dagbladen en advertentiën af te schaffen en hij beantwoordde die vraag toestemmend, omdat hij geloofde, dat in een land van vrijheid als het onze, het niet langer voegde, eene belasting te heffen op het uiten van denkbeelden onder zekeren vorm, in de dagbladen, terwijl men volkomen vrijheid had ze te openbaren in tijdschriften en brochures, zonder daarvoor aan belasting onderhevig te zijn. Ziedaar de geheele mondelinge verdediging der ontheffing van de zijde van den Minister. Dat de afschaffing van het dagbladzegel zou worden goedgekeurd was voor den Heer Betz niet twijfelachtig; het zwaartepunt der wet lag echter in de regeling van het regt op akten en bovenal op handelspapier, en het was te begrijpen, dat hij al zijne krachten zamentrok op dat punt. Het bleek vergeefs; - de aanval was te sterk; de vijand te talrijk.
Men kent het lot der voordragt. Nadat bij art. 36 een amendement was aangenomen, waardoor de nietig-verklaring van ongezegelde wissels verviel, trok de Minister het wetsontwerp in. Wij betreuren zeer dezen afloop in het belang onzer journalistiek, omdat ook wij van de afschaffing van het zegel op de dagbladen en advertentiën goede gevolgen verwachten voor het gehalte onzer dagbladpers. Wij gelooven met de voorstanders van dezen maatregel, dat het daardoor mogelijk zou zijn geworden een grooter aantal mannen van talent en karakter aan de dagbladpers te verbinden. Beter honorarium, uitgebreider
| |
| |
kring van lezers, grooter invloed zouden zoovele prikkelen zijn geweest om zich aan de journalistiek te wijden. Het dagblad zou zich meerdere en betere medewerking, niet alleen op staatkundig, maar ook op wetenschappelijk en aesthetisch gebied hebben kunnen verschaffen en menigeen zou als redakteur of medearbeider eene goede karrière voor zich geopend hebben gezien. De zegelbelasting is eene zeer drukkende; zij verslindt een goed deel der inkomsten van de journalistiek. Dat bespaarde gedeelte zou tot tweeërlei einde hebben kunnen worden aangewend: verlaging van den prijs van het dagblad, en verhooging der bezoldiging van zijne redaktie. Beide zonden hebben bijgedragen tot de ontwikkeling, tot het gezag en den bloei der periodieke pers en tot verhooging van haar peil, want de bewustheid van invloed uit te oefenen op eene breede schare is voor het talent eene der sterkste aansporingen tot krachtsinspanning. Wij gelooven daarom niet, dat door de opheffing der zegelbelasting alleen, onze dagbladen als met een tooverslag zouden zijn hervormd en gelouterd, en aan de eischen van degelijkheid, goede trouw, talent en smaak volkomen zouden beantwoorden. Er zijn andere oorzaken, die de journalistiek ten onzent beletten de hooge vlugt te nemen, welke zij in andere landen bereikt. Daartoe behoort in de eerste plaats de beperktheid van ons publiek, de enge grens onzer taal, waardoor het debiet onzer koeranten zich niet verder verspreidt dan tot onze landpalen en onze koloniën. Dit is een zeer ernstig en gewigtig bezwaar, dat door geene ontheffing van zegelregt kan worden weggenomen, en niet alleen gevoeld wordt door de dagbladpers, maar ook door onze tijdschriften en boeken, door onze geheele letterkunde. Auteurs en uitgevers weten maar al te wel, welke nadeelen aan dat naauwe rayon verbonden zijn. Maar zelfs indien de taal, uit een financiëel oogpunt, geene nadeelen met zich bragt, dan nog zou zij in een ander opzigt ons belemmeren in de
verwezentlijking van het ideaal der journalistiek. Eene kleine bevolking als de onze, kan onmogelijk zulk eene ruime keuze van litteraire talenten aanbieden als zich in Frankrijk, Duitschland of Engeland aan de dienst der letteren wijden. Geene ontheffing van zegelregt en geene verhooging van belooning kan daarin voorzien. Waar niet is, heeft de keizer zijn regt verloren, en wij moeten ook op dit gebied de lasten dragen, die van de lusten om tot eene kleine nationaliteit te behooren, onafscheidelijk zijn. Fierheid op ons zelfstandig volksbestaan moet bij
| |
| |
ons gepaard gaan met een begrip van bescheidenheid en zuinigheid, zoowel in het materiëele als in het intellektuëele.
Nog een ander inheemsch bezwaar kortwiekt onze dagbladpers: wij bedoelen het vooroordeel, dat nog steeds in ons land bestaat tegen de betrekking van journalist. Voor dezelfde, ja voor eene geringere bezoldiging zullen zelfs jongelieden van talent aan eene andere loopbaan de voorkeur geven. Adjunktkommies aan een of ander departement; substituut-griffier aan eene of andere regtbank, leeraar aan eene of andere school schijnt in hunne oogen eene meer eervolle en deftige maatschappelijke stelling dan redakteur of medearbeider van eene koerant. Zeer zeker zou dit vooroordeel langzamerhand verdwijnen, naarmate het peil der dagbladen en de onevenredigheid steeg tusschen het honorarium in hunne dienst te behalen en dat aan andere posten en ambten verbonden; maar niet zoo plotseling zou het wijken voor eene zegelontheffing. Ook een derde bezwaar, waarop de journalistiek stuit, zou daardoor niet eensklaps worden weggeruimd. Wij willen gaarne aannemen, dat ons volk getrouwelijk koeranten leest, maar het is stellig zeker, dat het de gewoonte niet heeft ze te koopen. Men huurt ze, of men geniet ze in sociëteiten of koffijhuizen. De eerbiedwaardige, de sympathetische abonné, die de jaargangen van het dagblad zijner rigting verzamelt en laat inbinden, is bij ons eene mythe. Wij spreken natuurlijk van individuën, niet van bureaux of kantoren, welke op eene of andere koerant plegen in te teekenen. Alleen dan, wanneer onze burgerij het geene overdreven weelde zal achten een of ander dagblad in eigendom te bezitten, zal voor den financiëelen bloei der journalistiek de gouden eeuw aangebroken zijn. Verlaging van den prijs zal zeker daartoe medewerken, maar in nog hoogere mate eene levendiger belangstelling in de publieke zaak en meer politieke zin.
Indien wij ons mogen veroorloven naast de beschouwingen der leden van de Kamer ook onze bescheidene meening omtrent den tegenwoordigen stand onzer politieke periodieke pers met een enkel woord neder te leggen, dan hebben wij drie grieven tegen haar: gemis aan redaktie, gemis aan stijl en gemis aan schoonheidsgevoel. Dit gemis is niet overal en altijd absoluut, maar genoegzaam om zich pijnlijk te doen gevoelen.
Onze dagbladen worden niet geredigeerd; zij worden geknipt en aanééngeregen; de schaar en de stijfsel vervullen bij hunne
| |
| |
wording een gewigtiger rol dan de pen en de inkt, de pen des vertalers uitgezonderd. Van ordening, verwerking en schifting der voorhanden bouwstoffen geen spoor. In plaats van hunne lezers, door de mededeeling der beschouwingen van de verschillende buitenlandsche dagbladen, een helder inzigt te geven in den stand en de verhouding der politieke partijen en aan die mededeeling eene eigene kritiek te verbinden, worden de staatkundige gebeurtenissen vermengd met allerlei nieuwstijdingen, die hoogstens geacht kunnen worden een lokaal belang te bezitten. Van de sympathiën van het dagblad zelf, ook op het gebied der buitenlandsche politiek, blijkt zelden; de schaar gaat kennelijk te werk zonder gave des onderscheids en er schijnt niemand te zijn, die het ontbrekende aanvult. Slechts door ordening en groepeering - door redigeeren in één woord - kan den lezer een duidelijk beeld gegeven worden van de belangrijke gebeurtenissen en verschijnselen van den dag. Geeft hem een trouw overzigt van de politieke momenten van ieder land; voegt daarbij de gewigtigste voorvallen op sociaal en wetenschappelijk, op handels- en industriëel gebied; maar bespaart uwe nieuwtjes van incidenten of modes, uwe anekdotische geschiedenis voor eene afzonderlijke rubriek, waarin gij ze plaats kunt doen nemen naast hunne gelijken uit uw eigen land en alle overige landen. Daar is verscheidenheid van gaven; de man, die de ernstige zijde van het leven der volkeren beschouwt en dagelijks eene bladzij van de wereldgeschiedenis schrijft, moet een ander man zijn dan die schalke bellettrist, die in losse en pikante vormen, onderhoudend en ondeugend, de kleine kroniek der menschelijke zwakheden en beproevingen levert. - Maar bovenal laat er een bezielende geest zijn, die over alles heenblaast en aan het dagblad, hetzij het zich bewege op eigen bodem of in den vreemde, éenheid en konsequentie, kleur en stempel geve!
Maar wat zullen wij zeggen van den stijl onzer dagbladen, van hunne nederduitsche taal? Welk een periodenbouw, welke woordvoegingen, welk een zondvloed van neologismen! Het is gemakkelijker uit onze koeranten te leeren, hoe een engelsche of duitsche volzin wordt zamengesteld, dan hoe men dezelfde zaak in onze taal behoort uit te drukken. De Heer Beets heeft op het Taal- en Letterkundig kongres te Rotterdam met een geest en een gloed, die ons zijne beste tijden herinnerde, daarover den staf gebroken. Zoowel voor liberale als voor konser- | |
| |
vatieve oogen is het eene marteling de schoone moedertaal te zien radbraken op zoo onbarmhartige wijze, als dagelijks in onze koeranten geschiedt. De taal is echter niet het eenige slagtoffer onzer journalisten; de vorm in haar innigen zamenhang, in hare harmonische evenredigheid tot het wezen wordt even onmeedoogend gefolterd. En wij zetten hier den voet op het terrein der aesthetiek. In de logge vormen van een betoog, met al de saaiheid en breedsprakigheid der oude preekmethode wordt de polemiek gevoerd over kwesties van den dag, over de kibbelarijen van oppositie en regeringspartij, welke in de meest pikante, snelle en levendige frasen moest zijn gegoten. Waar degelijkheid en studie niet te miskennen valt, schijnt alle vernuft, alle vuur en geestdrift noodzakelijk te zijn buitengesloten. Knodsen van het zwaarste kaliber vervangen de slanke lans, die in het steekspel voegt, en waar eene poging te ontdekken valt tot geestigheid, tot humor of satire gaat zij onder in valsch vernuft of in eene stekeligheid en vinnigheid, die ons welbehagen vergalt; zoo zij - nog erger! - niet als omhulsel dient eener leelijke, trouwelooze insinuatie. Elk onderwerp eischt zijne eigene wijze van behandeling. Bij wetskritiek en bij de studie van gewigtige vraagstukken van politiek of staathuishoudkunde, bij moeijelijke regtskwesties zij het hoofdartikel kalm, ernstig en helder; de polemiek van den dag worde rijkelijk besprenkeld met dat
attische zout, dat ook een oorlogsschotel smakelijk weet te maken; waar uwe overtuiging, uwe beginselen op het spel staan, blijke uit uwe geestdrift en uwe verontwaardiging de innigheid en eerlijkheid uwer sympathiën.
Maar de mensch kan bij brood alleen niet leven. Zet den nederlandschen burger als toekruid tot de binnenlandsche politiek niet alleen het verhaal op van branden, moorden, diefstallen en spoorweg-ongelukken; onthoudt hem, zoo 't zijn moet, de doodtijding aller tachtigjarige engelsche generaals en admiraals. Hij weet nu eenmaal, dat alle engelsche militairen zoo oud worden. Geeft hem daarvoor in de plaats letterkundige- en kunstkritiek, maar hier vooral bidden wij u, uw schoonheidsgevoel te hulp te roepen en keurig te zijn in de keuze uwer priesters. Hoe veelzijdig de man wezen moge, die uwe marktberigten stelt, laat hem tevens niet optreden als kunstregter van tooneel, muziek of atelier.
Men ziet het, wij hebben meer bezwaren tegen de vormen en
| |
| |
het talent dan tegen de moraliteit onzer journalistiek. Behoudens enkele uitzonderingen, verdenken wij hare eerlijkheid en goede trouw niet, al laten hare betamelijkheid en bescheidenheid soms iets te wenschen overig. Wat haar bovenal ontbreekt is, dunkt ons, opvoeding en goede smaak. Meer gevoel van waardigheid en dekorum, een hoffelijker toon, eene grootere liefde voor stijl en vorm, meer belangstelling voor wetenschap en kunst, naauwlettender zorg voor het toilet der koningin van Spanje; ziedaar, wat wij met bescheidenheid meenen te mogen verlangen, zelfs bij den bestaanden druk der zegelbelasting.
Aan goede voorbeelden ontbreekt het onzer periodieke pers niet. Vele der buitenlandsche dagbladen, welke door haar worden verknipt, zouden haar als model kunnen dienen. De Morning-Post, de Daily News, de Herald kunnen haar leeren, hoe onze britsche naburen de taak van den journalist opvatten; de Augsburger Allgemeine Zeitung en zelfs tot zekere hoogte de Kölnische leveren haar de duitsche type, en zoo zij de blikken wendt naar Frankrijk en zich vooral de wijze herinnert, hoe tot den Tweeden December de Parijsche dagbladen werden geredigeerd, dan zal zij menigen nuttigen wenk ontvangen, die verdient ter harte te worden genomen.
Onafhankelijkheid van karakter, onkreukbare goede trouw zijn voorzeker de eerste eigenschappen, die de redakteur van een politiek dagblad behoort te bezitten. Zonder deze, geen gezag en invloed.
Maar niet alleen de konscientie, de moraliteit van het publiek moet bevrediging vinden, ook zijn geest en zijn schoonheidsgevoel. Het is vooral voor deze zeer gewigtige accessoires, dat onze journalistiek met vrucht bij de fransche ter schole kan gaan. De laatste getuigt van eene uitnemende redaktie en van eene voortreffelijke verwerking der talrijke materialen, welke een dagblad tot vulling zijner kolommen behoeft, en tevens van smaakvolle verdeeling der verschillende elementen, die het publiek belangstelling kunnen inboezemen.
Onder de fransche dagbladen, die wij in dit opzigt als voorbeelden ter navolging aanprijzen, behoort de eerste plaats aan het beroemde orgaan der gebroeders Bertin: het Journal des Débats. Het is op de geschiedenis van deze koerant, dat wij, naar aanleiding der werken van Alfred Nettement en Alfred Sirven en van de onlangs verschenen brochure van Francisque Mège, de aandacht onzer lezers wenschen te vestigen. Die geschie- | |
| |
denis is niet lang, want de geboorte der politieke periodieke pers in Frankrijk dagteekent van 1789 en hare kinderjaren bragt zij door onder het Konsulaat en het Keizerrijk, regeringstelsels, die weinig bevorderlijk waren aan hare spoedige ontwikkeling. Die school der verdrukking heeft haar echter geleerd te strijden en te lijden, en zich te bukken om krachtiger weder op te staan. De restauratie en de Juli-regering zijn hare tijdperken van luister en bloei; de republiek van 1848 heeft haar doen inzien, dat naast de politieke ook de sociale kwesties staan, niet minder belangrijk dan deze, en het tweede keizerrijk heeft haar de taktiek herinnerd, om waar het bespreken van staatkundige onderwerpen verboden is, de politiek te doen schuilen onder het veilige kleed van letteren en kunst.
Ten onregte werden tot dus verre Bertin de oude en zijn broeder Bertin de Vaux als de stichters van het Journal des Débats beschouwd. Noch zij, noch Barrère, noch Louvet of Lacretelle kunnen op dien naam aanspraak maken. Aan zeer nederige en thans bijna vergeten burgers heeft het blad zijn ontstaan te danken; aan twee Auvergnaten, door den Tiers-Etat van den kreits van Clermont-Ferrand naar de Staten-Generaal van 1789 afgevaardigd: Jean François Gaultier de Biauzat, advokaat te Clermont, en Jacques Antoine Huguet, maire van Billom. Het was voor den Heer Mège bewaard om hun de plaats te geven, die hun toekwam. Uit de verzameling handschriften, gedeeltelijk berustende in de bibliotheek van Clermont, gedeeltelijk in het bezit van den Heer Desbouis, konservator dier boekerij, heeft hij de geboorte-oorkonde geput van het dagblad, dat eenmaal geroepen zou worden zulk een gewigtigen invloed op de regering zijns lands uit te oefenen.
De zedelijke verpligting aan de afgevaardigden ter Staten-Generaal opgelegd om in geregelde briefwisseling te treden met hunne kommittenten werd door de beide Heeren van Clermont met naauwgezetheid vervuld. Aanstonds na hunne aankomst te Versailles in April 1789 begonnen zij hunne korrespondentie, waarin zij verslag gaven van de voornaamste gebeurtenissen, van de beraadslagingen en besluiten der vergadering en van hunne persoonlijke indrukken. Die brieven zijn voor de intieme geschiedenis van den dageraad der fransche revolutie zeer belangrijk; men vindt er détails in omtrent de eerste zittingen van de Assemblée Nationale, en omtrent het bezoek, door den koning op den 18den Juli, na de bestorming der Bastille, aan
| |
| |
de stad Parijs gebragt, welke men vergeefs, zoo wij meenen, elders zoude zoeken. Merkwaardig is de beschouwing, die de Heer Huguet aan dat bezoek verbindt; merkwaardig, omdat zij ons bewijst hoe weinig zelfs de akteurs, die bij het ophalen der gordijn zich op het tooneel bevonden, zich bewust waren van den inhoud van het drama, waarvan zij de proloog uitspraken.
- C'est ainsi, Messieurs, que c'est terminée à la française une révolution entreprise et exécuteé à la française. Je ne crois pas qu'il soit jamais arrivé rien de pareil. Il est unique dans les fastes de l'univers de voir un peuple, dans un espace de cinq jours, s'armer avec le plus grand ordre, se procurer par la force toutes les armes nécessaires, enlever et détruire une place forte, le rempart du despotisme; de voir, le cinquième jour de la révolution, le souverain, que ces dispositions hostiles semblaient menacer, venir arborer lui-même, au milieu de ce même peuple révolté, la cocarde qu'il avait prise pour se procurer la liberté; de voir ce même souverain recevoir de ce même peuple les marques les plus touchantes de son amour et de sa fidélité. Il était réservé à la nation française de donner cet exemple à l'univers. C'est vraiment aujourd'hui, Messieurs, que vous devez vous livrer à toute l'ivresse du plaisir.
Het is waar, dat zoowel de Heer Huguet als zijn kollega konstitutioneel-monarchale beginselen waren toegedaan; maar het blijft voor ons niettemin onverklaarbaar, hoe zij de illusie konden koesteren, dat de koning, na de ondergane vernedering, nog eenigen invloed of gezag behouden kon.
De veelvuldige werkzaamheden aan hun mandaat verbonden, de lange duur der zittingen en de onstuimigheid der vergaderingen maakten het weldra voor de beide afgevaardigden moeijelijk aan de verschillende steden van hun distrikt breedvoerige brieven te schrijven. Biauzat vatte daarom het plan op een trouw verslag van iedere zitting te doen drukken, tevens den inhoud behelzende der dekreeten en der beweegredenen. Gezamentlijk met Huguet en den Heer Grenier van Brioude, afgevaardigde van den tiers-état van Riom, wendde hij zich tot den drukker Baudouin te Versailles, die zich verbond aan de verschillende gemeenten van hun distrikt het Précis kosteloos te doen toekomen, terwijl hij zich het regt voorbehield om te Parijs, Versailles en door het geheele koningrijk daarop abonnementen te verzamelen.
| |
| |
Ofschoon door Huguet en Grenier reeds vroeger enkele gedrukte verslagen waren verspreid, verscheen echter het eerste officiëele nommer, in octavo formaat, onder den titel van ‘Le Journal des Débats et des Décrets’, op den 30sten Augustus 1789. Zijne stichters bedoelden niets anders dan een trouw en onpartijdig overzigt der beraadslagingen en de mededeeling van wetten en besluiten; zij voegden er noch kommentaar noch kritiek aan toe, en het verslag schijnt beurtelings door Biauzat en Huguet te zijn opgesteld.
Voor den uitgever Baudouin beantwoordde het blad geenszins aan de verwachting, want met zooveel welgevallen als het in Auvergne ontvangen werd, zoo weinig belangstelling ontmoette het te Parijs en Versailles, de brandpunten-zelven der beweging. Het dorre proces-verbaal was dan ook weinig geschikt de onmiddellijke toeschouwers der groote gebeurtenissen te boeijen.
Maar hoe onschuldig ook, bleef het niet zonder vijanden. In de zitting der Nationale vergadering van 12 Januari 1790 werd door Dufraisse du Chey een voorstel ingediend om aan al de leden der vergadering te verbieden zich middellijk of onmiddellijk met eenig dagblad in te laten. De vergadering ging over deze motie over tot de orde van den dag, en Biauzat en Huguet ontsnapten aan den strik, die hun gespannen was. Het is ons onbekend, wie na deze beide afgevaardigden, die spoedig de redaktie nederlegden, zich met die taak hebben belast; maar zoo 't eenige waarde heeft de namen der stichters te kennen, het is weinig belangrijk te weten, wie na hen de zorg van een dagblad op zich namen, dat door zijne onbeduidendheid en kleurloosheid zelfs aan den staatsgreep van den 18den Fruktidor ontsnapte.
Het Direktoire had plaats gemaakt voor het konsulaat. Men schreef 1799, toen zich eene associatie vormde, welke voor de som van twintigduizend francs de eigendom van het Journal des Débats et Décrets kocht. De nieuwe eigenaren waren Louis Bertin, Bertin de Vaux, Roux, Laborie en de boekdrukker Lenormand.
De eerste had reeds zijne sporen in de journalistiek verdiend; hij had het dagblad l'Eclair geredigeerd, dat door het besluit van 18 Fruktidor was opgeheven. Louis Bertin was geen vriend van het Direktoire. Drie-en-twintig jaren oud, toen de revolutie uitbrak, had hij de ideën omhelsd, die door haar uitge- | |
| |
sproken werden, maar de bloedige handelingen der republikeinen, de teregtstelling van den koning en de koningin, de konventie en het schrikbewind hadden hem spoedig het hoofd doen afwenden van de partijen, die beurtelings zijn vaderland bestuurden, en hem tot kontra-revolutionair, zoo gij wilt, tot reaktionair bekeerd. Daar is eene zekere affiniteit tusschen de toevallige eerste stichters en de werkelijke grondleggers van dit dagblad. Even als Biauzat en Huguet waren de beide broeders Bertin aanhangers der getemperde monarchie en gehecht aan het huis van Bourbon, ofschoon zij aan de groote beginselen van 89 bleven vasthouden en met warmte streden voor de zaak van den vooruitgang, de gelijkheid voor de wet en de burgerlijke en staatkundige vrijheid.
Onder de bekwame handen zijner nieuwe redakteuren onderging het blad eene volkomen gedaanteverwisseling en gold binnen weinige maanden voor een der invloedrijkste organen der periodieke pers. Het verscheen 't eerst in Pluviose van het jaar VIII onder den naam van ‘Journal des Débats et Lois du pouvoir législatif et des actes du gouvernement’ - een titel, die zeker niet op schoone koncisie kon bogen - ter drukkerij van het Journal des Débats in de Rue des Prêtres-Saint-Germain-L'Auxerrois, waar het tot den huidigen dag wordt uitgegeven. Reeds spoedig werd het kwarto formaat met het folio verwisseld, en eene nieuwe rubriek, onder den titel van Le feuilleton des Débats er aan toegevoegd, terwijl onder den vreemd-gekozen naam van Variétés dagelijks een hoofdartikel verscheen, waarin de gewigtigste politieke gebeurtenissen besproken en beoordeeld werden. Het feuilleton breidde spoedig zijn werkkring uit tot de kritiek der litteratuur, van het tooneel en van de koncertzaal, en al enger en enger werd de plaats, die daarin voor de eigentlijke advertenties bleef bewaard. De snelle ontwikkeling en het groote gezag, welke de koerant in betrekkelijk korten tijd wist te verwerven, het onmiskenbaar talent, waarmede zij geredigeerd werd en op ieder gebied als toongeefster optrad, en de royalistische denkbeelden, welke hare redakteuren koesterden, deden haar het lot ondervinden, dat elke grootheid pleegt te beurt te vallen. Dagelijks groeide het aantal harer benijders en vijanden.
Zelfs hare verdediging van den Eersten Konsul tegen den smaad, waaraan hij van de zijde der engelsche dagbladpers bloot stond, was niet bij magte haar voor vervolging te vrijwaren. Teregt of ten onregte verdacht van deelneming in eene royalis- | |
| |
tische zamenspanning, bragt de oudere Bertin bijna het geheele jaar 1800 in de gevangenis van den Temple door. Zijn dagblad bleef echter gespaard, en zijn verblijf in den Temple ontnam hem de gelegenheid niet zich met de hoofdredaktie en de leiding der Débats te belasten.
Naauwelijks had hij de vrijheid herkregen, of hij werd op last van den eersten konsul naar het eiland Elba verbannen. Wat moet er in 1814 in de ziel van Louis Bertin zijn omgegaan, toen hij den man, die hem tot ballingschap doemde, datzelfde eiland als verblijfplaats aangewezen zag!
Wel werd het harde vonnis eenigzins verzacht en spoedig aan den vervolgden redakteur de vrijheid gegeven zich te Florence en later te Rome te vestigen, maar eerst in 1804 waagde hij het in Frankrijk terug te keeren en eerst na de proklamatie van het keizerrijk werd het banvonnis herroepen. Het driejarig verblijf in Italië had echter voor Bertin ook zijne lichtzijde. Man van klassieke opvoeding, van groote belezenheid, van fijnen smaak en van geestdrift voor de kunst, waren Florence en Rome voor den redakteur der Débats uitnemende oefenscholen geweest. Maar niet alleen met kunstschatten had hij er kennis gemaakt; hij had er tevens mannen van talent en invloed leeren kennen en met vele personen naauwe vriendschapsbetrekkingen aangeknoopt. Onder deze behoorde Chateaubriand, die destijds aan het begin stond van zijne letterkundige loopbaan, en wiens talent in Louis Bertin een warm bewonderaar vond.
‘M. Bertin, comme admirateur et comme ami,’ zegt Villemain in zijne Souvenirs contemporains, ‘fut très-utile à M. de Chateaubriand, non pas seulement par le zêle ingénieux de ses louanges publiques, mais par ses habiles conseils et la franchise intérieure de son culte.’
Maar onder al de beproevingen van zijnen hoofdredakteur zou het dagblad ongetwijfeld hebben moeten lijden, indien het niet beschermd ware geworden door den invloed van den meer voorzigtigen Bertin de Vaux. Ofschoon in den grond van zijn hart even monarchaal en bourbonsch gestemd als zijn oudere broeder, was hij behoedzamer in het uitspreken zijner denkbeelden en scheen hij zich beter te vereenigen met de bestaande magten. Hij rigtte in 1801 een bankiershuis op en nam in 1805 de benoeming tot lid van de handelsregtbank aan. Alfred Sirven beschrijft aldus beider stelling: ‘L'un exprimait une opinion, l'autre représentait un intérêt de propriété. Bertin aîné, c'était
| |
| |
la pensée royaliste du journal; Bertin de Vaux, c'était le pavillon neutre qui couvrait la marchandise.’
Dank zij der neutrale vlag, ontging het dagblad-zelf een tijd lang aan alle vervolging. Bertin de Vaux was een praktischer man, en bezat meer stuurmanskunst en wereldwijsheid dan zijn wijsgeerige en idealistische broeder; ook vloeide zijn leven kalmer en gelukkiger heen, en werd hij op zijn tijd afgevaardigde en pair van Frankrijk en oefende op de regering zijns lands gedurende vele jaren den gewigtigsten invloed uit, terwijl de ander, dan eens vervolgd en gebannen, dan weder rustig teruggekeerd tot zijn studeervertrek, zich vergenoegde om te blijven ‘quelquefois de sa plume, et toujours de sa judicieuse influence, un des plus importants publicistes qui contribuèrent à cet enseignement constitutionnel, que la France parut écouter avec ardeur et profit pendant plus de trente ans, et dont elle éprouve aujourd'hui, sans doute, la privation plutôt que l'oubli.’
Het was echter voor het dagblad eene gelukkige vereeniging van verscheidene gaven. Met opoffering van rust en genoegen, van eerambten en onderscheidingen, wijdde de oudste broeder zich aan de intellektuëele en moreele ontwikkeling van zijn papieren kind; door zijn persoonlijk aanzien gaf de jongere er de voorregten aan van een zoon van goeden huize. De verklaring van den bloei en de snelle ontwikkeling van de Débats ligt, dunkt ons, in het karakter der beide Bertins.
Vraagt men ons echter, of met dat al het Journal des Débats van 1799 tot 1815 eene schitterende rol heeft gespeeld, of de wijze, waarop het werd geredigeerd, of zijn zedelijke moed en zijn karakter ons eerbied en sympathie inboezemen, wij antwoorden zonder aarzelen ontkennend. Wij zijn niet onbillijk genoeg onder het stelsel van het konsulaat en het keizerrijk van de redaktie van een dagblad eene openhartige blootlegging harer beginselen te verlangen, zoo die beginselen in strijd waren met de bestaande regeringsvormen; zulk een moed zou eene onzinnige vermetelheid behooren genoemd te worden. Wij ruimen gaarne bij onze beoordeeling eene plaats in aan de menschelijke zwakheid en aan de kracht der omstandigheden; wij vergen geene vrije beweging waar de pers in ijzeren banden geklonken is. Onderwerping kunnen wij begrijpen; onderdanigheid niet; stilzwijgen en berusten kunnen worden gebillijkt, maar voor gehuichelde sympathie vinden wij geene verschooning. En nu komt het ons voor, dat de eigenaars-zelven meer moed en
| |
| |
karakter bezaten dan hun dagblad. Althans Louis Bertin schijnt persoonlijk duidelijk genoeg zijne beginselen en sympathiën te hebben doen blijken, om te zijnen opzigte bij de regering van zijn land geen twijfel over te laten, maar hij waagde de koerant niet aan hetzelfde gevaar. Het zou dan ook, naar wij gelooven, moeijelijk vallen uit het blad zelf, zonder bekendheid met zijne eigenaars, op te maken, waardoor het den argwaan en het misnoegen van Napoleon heeft kunnen opwekken. Slechts bij eene zeer aandachtige lezing tusschen de regels zel hier en daar een twijfel ontstaan aan zijne volkomen zuiverheid in de leer der aanbidding van het fait accompli en van de gestelde magten.
Welke de oorzaken zijn dier omzigtigheid, die tot flaauwhartigheid daalde, zullen wij ons niet vermeten te verklaren. Wij mogen evenwel vermoeden, dat de invloed van den bankier Bertin en van de overige leden der redaktie, en bovenal van Geoffroy en Fiévée, de persoonlijke neigingen en meer edelmoedige opwellingen van den letterkundigen Bertin deed zwijgen. Bij zijne warme overtuiging, zijn bewegelijk en ontvankelijk kunstenaarsgemoed, was Louis Bertin een bescheiden en beminnelijk man, die gaarne de meerderheid zijner vrienden en medewerkers erkende en gedurende zijn leven velerlei invloed onderging. Hij gevoelde zich meer thuis in de wereld der ideën en der schoone vormen dan in die der feiten, en wij kunnen ons voorstellen, dat hij gereedelijk zijn oordeel gevangen gaf aan hen, voor wie hij sympathie gevoelde en wier takt en savoir faire hij waardeerde.
De schroomvalligheid van het Journal des Débats blijkt onder anderen uit zijne houding bij den dood van den Hertog van Enghien. Wij vertalen de woorden van Sirven.
In het politiek overzigt was niets, dat afweek van de gewone kleur en vorm. In het feuilleton hekelde Geoffroy de nieuwe komedie van Étienne: Une heure de mariage. Maar daaronder, beneden de teekening van den verantwoordelijken redakteur, beneden den naam van den drukker had zich al de moed van de Débats teruggetrokken. Daaronder stond een fragment van Aignan's vertaling van het elfde boek van den Tweeden Punischen oorlog, voorafgegaan door deze korte inhoudsopgave: ‘Pacuvius, heer van Capua, bezweert zijn zoon af te zien van zijn voornemen om Hannibal te vermoorden.’ Ziedaar de kritiek van den moord van Enghien in het legitimistische blad, dat zich de daarop volgende dagen slechts wreekt door de opsom- | |
| |
ming van al de aanslagen tegen het leven van de Eersten Konsul gepleegd.
Voor deze schroomvalligheid geven wij echter gaarne absolutie. Niet alzoo voor de wijze, waarop wederom Geoffroy, de tiran van het tooneel - gelijk hij werd genoemd - in zijn Feuilleton het aanstaande keizerrijk begroet.
- Après tant de vaines spéculations, tant de bavardages, il faut en revenir à la monarchie. La véritable liberté de la France est dans la force de son chef. L'homme, qui a servi la France dans la paix et dans la guerre, n'est-il pas seul capable de la gouverner? Voilà ses titres. En est-il de plus légitimes et de plus sacrés? S'il y a encore des Français, qui conservent des espérances frivoles sur le retour d'une famille malheureuse, qui n'a pas su conserver son antique héritage, ils conviendront aujourd'hui qu'après s'être laissés tomber par leur imprudence d'un trône si bien affermi, ces princes ne sauraient s'y tenir fermes lorsqu'ils y seraient entourés de précipices et d'écueils, lorsque tant de passions exaspérées, tant d'intérêts froissés frémiraient autour d'eux. Il ne manque à Bonaparte que cette stabilité, qui doit fixer dans sa famille le fruit de ses services; - qu'il soit done le fondateur d'une dynastie nouvelle.
Het is ons onverklaarbaar, hoe de Bertins dit artikel in hun blad hebben kunnen doen drukken. De insolentie, waarmede de onmagt der Bourbons daarin geteekend wordt, is welligt nog erger dan de heilgroet aan den nieuwen imperator. Zoo dacht ook de Chateaubriand er over, die zich na dit ergerlijk artikel van zijne vrienden van de Débats afscheidde. Om den vollen omvang dezer lafhartigheid te overzien, houde men in 't oog, dat de koerant geïnspireerd werd door een geest van reaktie tegen de republiek en het régime du sabre, dat daaruit ontsproten was; tegen de begrippen van Voltaire en Rousseau en de geheele fransche filosofische school der achttiende eeuw, tegen de dienst van de godin der rede en tegen absolutisme in iederen vorm. Men bedenke, dat de Bertins warme royalisten waren en in den eersten konsul een wegbereider voor het herstel van de Bourbons meenden te zien, en dat het ontwaken uit die zinsbegoocheling voor hen eene bittere gewaarwording moet zijn geweest. Hier is geen sprake van voorzigtigheid; hier wordt overgeloopen tot den vijand.
In weêrwil van zijne pikante litteraire kritiek, van zijn fellen
| |
| |
strijd tegen Voltaire en de encyklopedisten, en van den opgang, dien het feuilleton maakte, waarin hij dagelijks een of anderen schrijver of akteur vermoordde; in weêrwil van het groote geldelijke voordeel, dat zijne medewerking aan het blad verschafte, staat Geoffroy dan ook voor ons als een man - zacht uitgedrukt - ‘qui manquait absolument de distinction et qui rampait devant le maître, bassement.’ - Een zijner medearbeiders, De Feletz, beschreef zijn talent met deze weinige woorden: ‘Geoffroy a trois manières de faire un article: dire, redire et se contredire.’
Dit nam niet weg, dat Geoffroy gedurende tien jaren den schepter der kritiek zwaaide op het gebied van kunst en letterkunde en oppermagtig troonde in de Débats, waarvan zijn feuilleton zeker de meest-gelezen rubriek vormde.
Gelukkig doet ons de geschiedenis van dit dagblad kennis maken met edeler persoonlijkheden dan de zijne. De voornaamste auteurs, die in het begin dezer eeuw de beide broeders ter zijde stonden, waren: de Chateaubriand, de Feletz, Dussault en Hoffmann. De eerste, die zich bij de stichting van het keizerrijk terugtrok, keerde na de restauratie tot zijn oude vrienden terug. Een der beminnelijkste en verhevenste karakters was zeker de Feletz, van wien Villemain getuigt, dat hij, royalist van geboorte, gedurende zijn geheele leven getrouw bleef aan zijne staatkundige overtuiging, en met het grootste talent tien jaar lang onder het keizerrijk als journalist optrad, zonder ooit eenig beginsel prijs te geven of eenigen vriend op te offeren en zonder ooit den keizer te prijzen.
Een gewigtiger invloed dan door deze schrijvers en door de Bertins zelven, werd op het dagblad sedert 1805 uitgeoefend door Fiévée, aan wien op uitdrukkelijk bevel van den keizer de leiding er van werd opgedragen. De Bertins werden door Napoleon tot den ondergeschikten rol van mede-eigenaars teruggebragt. Een artikel over de dekoratie van den Hertog van Brunswijk gaf het voorwendsel om aan de Débats bij wijze van berisping een censor toe te voegen. Het feuilleton van Geoffroy bleef echter buiten de censuur. Die censor was de eerste, maar was niet bestemd de laatste inbreuk te zijn, die op de vrijheid der Débats zou worden gemaakt. Het blad had zich magtige vijanden op den hals gehaald. De mannen van het oogenblik, alle uit de revolutie ontsproten, zagen in den strijd op litterair gebied tegen de begrippen der wijsbegeerte van de achttiende
| |
| |
eeuw gevoerd, een zijdelingschen aanval op hen zelven. De groote geldelijke voordeelen, die het blad aan zijne eigenaars afwierp en de zeer verdachte meeningen der Bertins waren mede niet vreemd aan den haat, die in de regeringskringen tegen dit niet geheel-afhankelijke orgaan gekoesterd werd. Onder zijne felste vijanden behoorde de minister van policie Fouché, en het gerucht liep, dat ernstige gevaren het blad bedreigde. Men sprak zelfs van geheele opheffing.
De Bertins wendden zich in hunnen angst tot Fiévée, den geheimen korrespondent des keizers, van wiens invloed zij de bezwering der gevaren hoopten, die hun dagblad bedreigden. Er is reden te vermoeden, dat Napoleon minder vijandig gestemd was tegen de journalistiek dan zijne omgeving. Hij begreep zeer goed, dat si le bavardage des journaux a des inconvénients, il a aussi des avantages. De persoon van Bertin de Vaux alleen was zijn cauchemar, en hoezeer Fiévée hem verzekerde, dat de brave bankier meer aan wissels dan aan dagbladen dacht, het was onmogelijk het wantrouwen weg te nemen, dat de keizer jegens hem koesterde. Bertin de Vaux was en bleef in zijne oogen een man, die aan de Engelschen verkocht was.
Bij het onderhoud, waarin Fiévée op nieuw de belangen van de Débats verdedigde, nam hij zijne toevlugt tot eene zeer gewaagde vleijerij. Hij verklaarde te kunnen begrijpen, dat een burger, die eenmaal een vooroordeel had, nooit daarvan terugkwam, maar dat, wanneer men op den troon geboren was, de vooroordeelen, die men tegen eenvoudige partikulieren koesterde, geene andere konden zijn dan die men door anderen ontvangen had. De bekwame onderhandelaar zag zijne vleijerij met goed gevolg bekroond en Napoleon vergunde aan het Journal des Débats te blijven voortbestaan, onder voorwaarde dat het zijn titel zou veranderen in dien van Journal de l'Empire, drie twaalfde der winsten jaarlijks bij het ministerie van policie zoude storten en Fiévée als verantwoordelijk redakteur zou aannemen. De Bertins hadden niets beter te doen dan zich met dankbaarheid aan deze voorwaarden te onderwerpen. De nieuwe hoofdredakteur was een hoogst merkwaardig man en heeft op zijn tijd, en bovenal op de pers van die dagen, grooten invloed uitgeoefend. Hij vereenigde bij een onafhankelijk karakter, eene buitengewone scherpzinnigheid en groote litteraire talenten. Met La Harpe en Fontanes had hij onder het Direktoire de Mercure geredigeerd en daarbij het politiek
| |
| |
overzigt in de Gazette de France geschreven. De 18de Fruktidor had dien werkkring voor hem gesloten, maar de 18de Brumaire had hem weder aan het hoofd geplaatst van de Gazette. De artikelen, die hij daarin gaf, trokken de aandacht van den Eersten Konsul, maar het diende Fouché en zijne medestanders niet, om aan een journalist invloed te verschaffen bij het hoofd van het uitvoerend Bewind. Het gewone voorwendsel werd spoedig gevonden en Fiévée in den Temple gevangen gezet als aanhanger der Bourbons.
Weder in vrijheid gesteld, verlangde Napoleon den schranderen journalist aan zijn bestuur te verbinden, maar Fiévée weigerde alle betrekkingen. Eindelijk liet hij zich op aandrang van Roederer overhalen, om in dienst van het goevernement naar Engeland te gaan, ten einde den Eersten Konsul schriftelijk op de hoogte te houden van hetgeen daar voorviel. Hij deed het met zulk een ijver en scherpzinnigheid, dat Napoleon begreep nog grootere diensten van hem te zullen hebben, wanneer hij hem in Frankrijk zelf de betrekking van opmerker en verslaggever opdroeg. In deze hoedanigheid deelde hij gedurende vele jaren aan zijn hooggeplaatsten korrespondent zijne opmerkingen omtrent de gebeurtenissen en verschijnselen, omtrent den gang der publieke opinie in Frankrijk met de meeste getrouwheid en openhartigheid mede, zoodat de Keizer daardoor een voorregt genoot, dat slechts weinigen vorsten ten deel valt, het voorregt namelijk de waarheid geheel en onbewimpeld te hooren.
- Bonaparte, comme un puissant égoïste qu'il était, zegt Alfred Nettement in zijne histoire politique et littéraire des Débats - ‘avait pris pour lui tous les avantages du journalisme et en avait laissé les inconvénients à la France. Il avait voulu qu'on traitât le souverain comme on traite ordinairement le public, et qu'on traitât le public, comme ou traite ordinairement le trône.’ -
Onder de leiding van dezen man steeg het Journal des Débats, dat thans Journal de l'Empire was geworden, dagelijks in aanzien en gezag en - 't geen mede niet onverschillig was - in debiet. Het gold tot zekere hoogte als een officiëel orgaan, en het talent, waarmede het geschreven werd door Fiévée, de Feletz, Geoffroy en anderen, verschafte het ingang, ook daar, waar de politiek van den dag niet gehuldigd werd. De verhouding tuschen Fiévée en Fouché bleef echter steeds eene strakke. De
| |
| |
Minister van policie was geen vriend der dagbladen; hij haatte de Bertins en den nieuwen hoofdredakteur, wiens invloed bij Napoleon hem een doorn in 't oog was, en met kwalijk bedwongen ergernis had hij zich de gelegenheid zien ontsnappen de Débats te konfiskeeren ten gunste zijner eigene vrienden. Naast de groote oorlogen op het slagveld, werd dagelijks in de journalistiek ‘de la petite guerre’ gemaakt. Tusschen policie en dagbladpers werden voortdurend speldeprikken gewisseld; de eerste belemmerde waar zij kon; de laatste wreekte zich in 't geniep zoo scherp als zij vermogt.
Het zou ons zeker te ver voeren, wanneer wij al de kleine lotgevallen van de Débats, al de vervolgingen en aantijgingen, waaraan het blootstond, wilden verhalen. Geene beschuldiging was gedrochtelijk genoeg om het blad ten verderve te brengen; maar in weêrwil zijner magtige vijanden en zijnen officiëelen titel, bleef het met moed en volharding strijden tegen de wijsbegeerte der achttiende eeuw ‘mauvaise en morale, en littérature autant qu'en politique.’ Het bleef bij warme liefde voor kunst en letteren een geest ademen van godsdienst, van orde en tucht, en zonder ooit den naam der Bourbons uit te spreken, hief het de vaan van het monarchaal beginsel omhoog.
Napoleon, verpligt om tusschen Fouché en Fiévée te kiezen, liet den laatste los. Zoo 't waar was, dat de bekwame redakteur inderdaad in zijn hart een Bourbonist is, had hij zeker van den meester voor zijne dubbelhartigheid geen beter lot verdiend.
Reeds lang hadden de broeders Bertin geen persoonlijk aandeel meer genomen in de redaktie der koerant, die grootendeels hun eigendom was. Louis Bertin leefde in ballingschap; Bertin de Vaux schreef niet meer. Op het gebied der litteratuur en der wetenschap leefde echter hun geest nog voort, en zoo onbeteekenend het Journal des Débats gedurende het keizerrijk op politiek terrein was, zoo luisterrijk en tintelend van vuur zijn zijne kolommen, aan de beweging der letterkunde, aan den voortgang der humanitaire ideën gewijd.
Na de ongenade van Fiévée stelde Napoleon den bekenden dramatischen auteur Étienne aan het hoofd van het Journal de l'Empire. Onder zijne leiding en verantwoordelijkheid was de abt Mutin met de dagelijksche redaktie belast. De optreding van Étienne was een staatsgreep; zij sloeg al de tradities van het dagblad in het aangezigt. De nieuwe leider was doortrok- | |
| |
ken van de denkbeelden der revolutie en van de encyklopedisten en een warm aanhanger van den keizer; hij was de verpersoonlijkte antithese van hetgeen het Journal des Débats tot dus ver was geweest. Met welk een weêrzin en argwaan hij door de eigenaars en zijne mede-redakteuren ontvangen werd; aan welke geheime tegenwerking hij van de zijde der laatste blootstond, zullen wij wel niet behoeven te zeggen. De geheele hooge litteratuur dier dagen trok tegen hem op; in zijn eigen bureau stond hij bloot aan al de slechte parten, die de verschillende auteurs in dienst van het blad hem konden spelen. Iedere gelegenheid om hem in moeijelijkheden te brengen en de koerant op schijnbaar onschuldige wijze datgene te doen zeggen, wat haren hoofdredakteur bij de regering kon kompromitteeren, werd gretig aangegrepen.
Étienne, die de eerlijkheid-zelve was, vèrdiende deze bejegening van zijne medearbeiders niet. Hij liet hun volkomen vrijheid, om in de litteratuur en de kunst hun persoonlijk gevoelen te zeggen; hij liet zelfs met de grootste welwillendheid zijn eigen tooneelarbeid door Geoffroy kritiseeren, hoewel hij voor alles de verantwoording op zich nam. Wat de politiek betreft, zij was eene volkomen officiëele geworden; zij sprak uit, wat Napoleon wenschte uitgesproken te zien.
Maar nog waren de vijanden der Bertins niet tevreden. De pers behoorde nog meer gereglementeerd te zijn en hare organen waren te talrijk. Zij moest eene regeringszaak worden en alleen in handen zijn van de vertrouwde voorstanders van het keizerrijk; met andere woorden: de voordeelen, die zij afwierp, moesten vloeijen in de schatkist en in de koffers der mannen van aanzien. Geen meer of min verdachte roijalist mogt langer daarin deelen. De éénheid der pers was het ideaal, dat aan den keizer voorgespiegeld werd.
Een ongehoord feit werd bij dekreet van 18 Februari 1811 door Napoleon gepleegd. De eigendom van het Journal de l'Empire werd ten behoeve der schatkist gekonfiskeerd; op meubelen, papieren, geldswaarden in kas, op lokalen en materialen werd eenvoudig beslag gelegd.
De koncessie tot het uitgeven van het blad werd bij dat dekreet verleend aan eene maatschappij, gevormd door 24 aandeelen, waarvan 8 aan de algemeene administratie, voor het ministerie van policie, werden toegekend, de 16 andere geschonken aan de gunstelingen der regering.
| |
| |
Wij gelooven, dat dit feit geen kommentaar behoeft, en wij wenden ons met verontwaardiging af van een dagblad, dat voortaan slechts aan de bevelen van hooger hand gehoorzaamde en met welbehagen eene muziekale kwestie behandelde, op den oogenblik dat de brand te Moskou en de terugtogt over de Beresina Frankrijk en Europa van gedaante zouden doen veranderen.
Met de restauratie keerden de Bertins en hunne medeeigenaren in het bezit van de Débats terug. De herstelling van den troon der Bourbons werd met geestdrift begroet door de beide broeders, die thans op nieuw de redaktie van hun blad aanvaardden, geholpen door al hunne vroegere vrienden, door de Feletz, Hoffmann, Villemain en Duvicquet, door de Chateaubriand, Benjamin Constant en Charles Nodier. Van dien tijd dagteekent eerst de hooge politieke beteekenis dezer beroemde koerant, wier cirkulatie weldra aangroeide tot 27,000 exemplaren. Monarchaal en anti-revolutionair, trachtten de Bertins de nieuwere denkbeelden en instellingen te vereenigen met de oude vormen; zij onderwierpen zich aan den geest der eeuw; zij verklaarden zich groote voorstanders van vrijheid en volksvertegenwoordiging; zij moedigden de intellektuele beweging met warmte aan, maar zonder hunne liefde voor de Bourbons en voor de godsdienst te verzaken. De mannen der republiek konden geene genade vinden in hun oog, maar evenmin waren zi blind voor de misslagen der émigrés, der ultraroyalisten, en voor de gevaren eener bekrompen reaktie, die niets geleerd en niets vergeten had.
De politiek der Débats heeft daardoor in dit tijdperk een schijnbaar halfslachtig karakter, een geest van transaktie en weifeling, naarmate de eene of andere indruk het krachtigst werkte. De oude partij van adel en geestelijkheid zondigde; de oude republikeinen en bonapartisten waren niet zonder gevaar. De zonde en het gevaar moesten beide beurtelings worden bestreden, want de eerste riep het tweede te voorschijn, en de onbegrijpelijke overmoed der oude hofpartij, der partij van Koblents, en de smadelijke bejegening, welke zij aan het leger deed ondergaan, verwekten door het geheele land een geest van wrevel en ontevredenheid, welke niet weinig werd vermeerderd door de aanmatiging der geestelijkheid en hare plannen, om al de gekonfiskeerde goederen weder tot zich te trekken.
Aan de zijde van het goddelijk regt - de Bertins moesten
| |
| |
het in hun gemoed erkennen - was niet de roem en de vooruitgang van Frankrijk. De herstelde dynastie had niet door eigen kracht, maar door de hulp van vreemde bajonetten hare plaats hernomen, en iedere partij, die den vreemdeling inroept, pleegt in ieder land impopulair te zijn. Daar is niets gevaarlijker voor eene partij, die aan het roer komt, dan de wapenen te hebben gevoerd tegen hare eigene landgenooten; de nationale trots is tegen haar, en bij hare eigene aanhangers mengt zich eene zweem van bitterheid bij het gevoel van den triomf. Zoo ergens, onder zulke omstandigheden behoort er takt toe om te verzoenen en tot zich te trekken, om het oog te sluiten voor velerlei afval en ontrouw, om met den mantel der liefde het verledene te bedekken. Die kunst verstonden de vrienden der Bourbons niet, en welligt in weêrwil van zich zelven, gaf Lodewijk de Achttiende gehoor aan den invloed zijner omgeving en van zijn broeder, den Graaf van Artois.
Benjamin Constant en de Chateaubriand wedijverden met de Feletz en de Bertins in smaad tegen den gevallen tiran. Etienne stemde niet mede in dat koor.
Onbegrijpelijk was de zinsbegoocheling der redaktie van de Débats, bij de tijding, dat Napoleon te Cannes geland was. Nog den 19den Maart van het jaar 1815, toen de keizer zich reeds in de nabijheid van Parijs bevond, en de handvol getrouwen tot een ontzagwekkend leger was aangegroeid, verkondigde het blad, dat de desertie op verwonderlijke wijze in de kleine bende van Buonaparte toenam. Benjamin Constant schreef een artikel, waarbij de banneling van Elba bij Attila en Gengis-Khan vergeleken werd, en in het nommer van den 20sten sloeg het blad een nog heftiger toon aan, terwijl men den 21sten in zijne kolommen las, dat de Bourbons dien nacht uit Parijs vertrokken waren, zonder dat men wist welken weg zij hadden ingeslagen; dat de hoofdstad den aanblik vertoonde der hoogste vreugde en de keizer met de snelheid van den bliksem tweehonderd mijlen had afgelegd, omstuwd door de geestdrift en de bewondering eener bevolking, welke van hem haar duurzaam toekomstig geluk verwachtte.
Ter eere der Bertins voegen wij er bij, dat den 20sten Maart het laatste nommer van het Journal des Débats, en den 21sten het eerste van het Journal de l'Empire verscheen.
De beide broeders waren met hun dagblad Lodewijk den Achttiende naar Gent gevolgd. Benjamin Constant, de heftige
| |
| |
bestrijder van den keizer, was te Parijs gebleven en had de taak aanvaard het ontwerp eener grondwet voor het keizerrijk zamen te stellen. Attila en Gengis-Khan waren vergeten.
Wij hebben ons niet bezig te houden met de schoone beloften, gedurende de regering der Honderd Dagen aan de drukpers gedaan, noch met de loftuitingen, door het Journal de l'Empire aan Napoleons goede voornemens toegezwaaid.
Het eigentlijke Journal des Débats was verdoopt tot een Journal Universel, of tot den Moniteur de Gand, gelijk het in die dagen werd genoemd. Het werd geredigeerd door de beide Bertins, de Chateaubriand, Lally Tollendal, de Jaucourt en Beugnot. Het eerste nommer verscheen den 14den April, het laatste den 21sten Juni. Men begrijpt in welk een geest het geschreven, en hoe de keizer er in behandeld werd. Met luide geestdrift werd in zijne kolommen de overwinning van Waterloo gevierd en het gealliëerde leger bewierookt. Geen wonder, het was het officiëele orgaan der legitimiteit.
Met Lodewijk den Achttiende gevlugt, deed het met Lodewijk den Achttiende en de Verbonden Mogendheden weder zijne luisterrijke intrede in Parijs en stak onmiddellijk de oude banier van het Journal des Débats weder op. Chateaubriand en Bertin, Fiévée, Hoffmann, de Féletz, Etienne, Maltebrun en Dussault vormden weder het bureau van redaktie, terwijl Duvicquet, welligt met meer eerlijkheid dan Geoffroy, maar met minder geest en talent, het feuilleton redigeerde, dat dan ook allengs, bij de gewigtiger belangen der politiek, zijne aantrekkelijkheid scheen te verliezen. Een tal van bekwame medearbeiders kwam de redaktie versterken en de Débats ontvingen geregeld bijdragen van de hand van de Salvandy, Delecluze, Castil-Blaze, Béquet en Victor Leclerc, terwijl met de traditioneele onpartijdigheid op litterair gebied, ook aan de romantische school in den persoon van Charles Nodier toegang werd verleend.
De rigting van het blad bleef konservatief in de politiek; progressief in de letterkunde, en in den aanvang mogt het zelfs ultra-royalistisch worden genoemd. Maar de Honderd Dagen hadden aan de partij der Bourbons even weinig geleerd, als de vijfentwintig jaren der revolutie.
Absolutistische neigingen, de zucht tot herstel van doode vormen en van oude scheidsmuren, willekeur en dweepzieke reaktie waren weinig geschikte middelen om vrede en verzoe- | |
| |
ning tusschen de verschillende rigtingen en staatspartijen te stichten, en zelfs de opregte vrienden der dynastie zagen zich verpligt de bedreigde vrijheden des volks, het regt van de drukpers en van de volksvertegenwoordiging tegen de regering in bescherming te nemen.
Ook het Journal des Débats kon de oogen niet sluiten voor de misslagen van het goevernement, en hoe loyaal onderdaan het ook blijven mogt, met hoeveel afschuw het den moord van den Hertog van Berry beschreef, en met hoeveel aandoening het de geboorte van den Hertog van Bordeaux begroette, zijn ministerialisme quand-même begon hoe langer zoo meer te wankelen, bij iederen inbreuk, die op de regten des volks werd gemaakt. Het ministerie Decazes was reeds voor zijne oppositie bezweken en had plaats gemaakt voor het ministerie Richelieu, waarin de Heeren de Villèle en Corbière zitting hadden. De eerste was een persoonlijk vriend van Bertin de Vaux; maar dit nam niet weg dat na den val van Richelieu en de optreding van het ministerie de Villèle de oude vriendschap weldra in het heftigst antagonisme veranderde. In het ministerie Villèle was de Chateaubriand met de portefeuille van buitenlandsche zaken belast; in de oogen van den Premier beantwoordde hij echter niet aan de verwachting en ontving na weinige maanden zijn ontslag. Te vergeefs poogde Bertin de Vaux den Heer de Villèle te bewegen om ter verzachting van den slag aan de Chateaubriand de ambassade te Rome te geven. Dat ontslag en die weigering motiveerden de oppositie van het dagblad, dat zijne kolommen van dien oogenblik dagelijks voor de Chateaubriand openstelde ter bestrijding zijner vroegere ambtgenooten. Met welk eene scherpte en haat de oppositie werd gevoerd is ligtelijk na te gaan. Geen wetsontwerp, geene regeringsdaad kon genade vinden bij den beleedigden en zeer ijdelen ex-minister van buitenlandsche zaken.
In het liberale kamp werd deze houding van de Débats met vreugde begroet; men vergaf aan het blad zijne getrouwe liefde voor de Bourbons ter wille zijner krachtige en talentvolle bestrijding van een al te royalistisch ministerie. De wetsontwerpen op de drukpers en de censuur, de belasting op de dagbladen, de wet op het regt van eerstgeboorte, op de indemnisatie der geestelijkheid, waren zoovele geduchte wapenen, die door de Débats tegen den Heer de Villèle werden gekeerd, en toen de nieuwe verkiezingen eene liberale meerderheid in de Kamer
| |
| |
hadden gebragt, bezweek het ministerie en gaf het bestuur over aan den Heer de Martignac.
De optreding van het ministerie Martignac was voor Karel den Tiende eene zware koncessie geweest. Het was wel-is-waar geen zuiver liberaal kabinet, maar het was geneigd in liberalen zin te regeren en aan de wenschen der volksvertegenwoordiging te gemoet te komen. De oppositie dier dagen zag - volgens de getuigenis van Saint-Marc-Girardin, die inmiddels met Silvestre de Sacy in de redaktie van de Débats was opgetreden - niet in, dat deze koncessie het laatste woord des konings was, en men daarna slechts eene kontra-revolutie of eene revolutie had te wachten.
Het dagblad bestreed het ministerie Martignac niet regtstreeks, maar ondersteunde het met laauwheid. Het had andere namen gewenscht en zag miskenning in het voorbijgaan der toongevers van de oppositie.
Bij de heftige bestrijding, waaraan de minister van ultramonarchale zijde blootstond, ontmoette hij weinig hulp en weinig vertrouwen bij hen, die zijne bondgenooten hadden behooren te zijn. Even als zijne voorgangers zag hij zich spoedig verpligt de portefeuille neder te leggen, en Karel de Tiende, verbitterd over zijne mislukte liberale proefneming, nam zijn toevlugt tot zijne oude geestverwanten. Hij benoemde den 8 Augustus 1829 het ministerie Polignac en onderschreef daarmede zijn eigen vonnis.
Het is, naar onze meening, eerst na 1829, dat het Journal des Débats geacht mag worden een invloedrijk politiek orgaan te zijn geweest. Het tijdperk van zijn grootsten luister valt zamen met het parlementarisme in Frankrijk, en naarmate de tribune in kracht, welsprekendheid en magt won, steeg ook het gehalte der politieke debatten in het dagblad.
Welligt is het een gevolg van eigene doktrinaire gezindheid, van ingenomenheid met het vertegenwoordigend stelsel, zoo als het berust op een door den census bepaald kiesregt, dat wij den hoogsten bloei en het rijkste talent in het blad aanschouwen gedurende de regering van Karel den Tiende als oppositieorgaan, en gedurende de regering van Lodewijk-Filips, beurtelings als strijdvoerende en ministeriëele koerant.
Het ministerie Polignac werd in het Journal des Débats begroet met een artikel van Béquet, dat eindigde met de woorden: ‘Malheureuse France, malheureux roi!’ Onbeschrijfelijk
| |
| |
was de indruk, die er door teweeg werd gebragt en onmiddellijk werd beslag op het nommer gelegd. Bertin, die de verantwoordelijkheid op zich nam, werd voor de korrektioneele regtbank gedaagd en veroordeeld. Hij kwam in hooger beroep bij het hof van Parijs en hield, na de verdediging van Dupin, zelf eene rede, die wij gaarne zouden afschrijven, zoo onze ruimte het gedoogde. Het hof verklaarde Bertin onschuldig aan de misdaad van majesteitschennis en ontsloeg hem van alle regtsvervolging.
De jeugdige redakteuren de Sacy en Saint-Marc-Girardin voerden tot de Juli-omwenteling een heftigen strijd tegen het ministerie. Een edele verontwaardiging, een vurige geestdrift spraken dagelijks uit de kolommen van de Débats, en de ongelukkige Karel de Tiende, die in zijne ministers de Polignac, de Labourdonnaye en de Bourmont de spookgestalten van Koblents, Waterloo, 1815, had doen herleven, werd het slagtoffer der reaktie door hem beproefd.
Legitimist van aanleg en neiging, zag het Journal des Débats in den aanvang met schrik neder op zijn eigen werk. Niet de val der Bourbons, slechts de vervanging van het ministerie Polignac had het willen bewerken. Niet lang echter duurde die verbijstering. Tot kalmte teruggekeerd, zag zijne redaktie in, dat de dynastie, die zij had vereerd, in Frankrijk eene onmogelijkheid was geworden; dat de vervulling harer wenschen nooit van haar kon worden verwacht, en dat de Juliregering alle eischen bevredigde, welke zij zich tot ideaal eener konstitutioneele monarchie had gesteld. Al de mannen van hare kleur, hare vertrouwde vrienden en medearbeiders werden tot het bestuur des lands geroepen; zij had overal hare grandes et petites entrées; haar invloed werd gehuldigd; zij was eene magt in den staat geworden. Is het wonder, dat zij spoedig hare laatste tranen op het graf van den ouderen tak plengde en zich haastte ze af te droogen, om met zelfvoldoening en behagelijkheid zich te vermeiden in hare zegepraal; is het vreemd, dat zij behoudend en ministeriëel werd, nu zij zelve het roer van staat in hare hand bewoog, en dat zij tot de overtuiging kwam, dat het toppunt van vrijheid, van geluk en roem voor Frankrijk was bereikt, sints zij zelve al hare liefste wenschen bevredigd zag?
Men heeft het den redakteuren der Débats verweten, en men verwijt het dagelijks velen anderen, dat hun horizon zich be- | |
| |
perkte tot het pays légal; dat zij de deur van den vooruitgang, van de beweging wilden zien gesloten, sinds het parlementarisme op den troon zat; dat zij geen oog hadden voor de sociale hervormingen, die op velerlei gebied werden geëischt, en dat zij niets weten wilden van den invloed der massa's, van republiek en socialisme, van algemeen stemregt en regeling van arbeid en konkurrentie; van billijke verdeeling van den rijkdom en van de weelden des levens.
Zij hebben zich aan die fouten schuldig gemaakt, het is waar. Optimisme nam bij hen de plaats in van oppositie; zij hielden op te drijven en voort te stuwen in de politiek, en zoo de Juliregering indommelde, is het voorzeker voor een gedeelte aan hen te wijten, omdat zij vergaten haar wakker te schudden.
Maar waaruit zouden zij haar wakker hebben geschud? Uit een droom, waarvan zij zelven de zoetheid genoten; uit eene stelling, die hun de eenig-ware en veilige scheen; uit beginselen, die hun eigen katechismus vormden? De eisch is onbillijk. De Juli-regering verwezenlijkte hun ideaal van den vrijen en geordenden staat; alles daarboven scheen hun gevaarlijk; alles daarbeneden was hun steeds ongenoegzaam geweest.
Zoolang zij, bij elke wisseling van personen en versterking van jeugdige elementen, in den vertegenwoordigenden regeringsvorm alleen de zaligmakende zagen, konden zij niet anders handelen dan zij deden. Te verwachten, dat zij strijd zouden voeren tegen zich zelven om den wille van de wet van den vooruitgang is, dunkt ons, eene ongerijmdheid.
Maar zoo behoudend, zoo ministeriëel als het Journal des Débats bleef in de politiek, zoo warm predikte het de leer van den vooruitgang, van de vrije uiting van iederen vorm en iedere idee op het gebied van litteratuur en schoone kunst. Dit is zeker niet een zijner minste titels. De bezielende geest, die het steeds heeft geademd in het rijk der gedachten is zijn schoonste aanspraak op den roem, dien het als een der voortreffelijkste organen der periodieke pers heeft verworven.
Gedurende het achttienjarig tijdvak der regering van Lodewijk Filips telde het blad onder zijne medearbeiders: Michel Chevalier, Cuvillier-Fleury, Philarète Chasles; Guizot, behalve hen, wier namen wij reeds hebben genoemd. Bijna al zijne redakteuren waren in hooge en invloedrijke betrekkingen geplaatst; in de kamer der Pairs zetelde Bertin de Vaux; in de
| |
| |
kamer der Afgevaardigden zaten de Salvandy, Chasles, Saint-Marc Girardin en Bertin de Vaux de jongere; Cuvillier-Fleury was onderwijzer van den Hertog van Aumale; Guizot en de Salvandy zaten op de bank der ministers.
Ter eere van het blad voegen wij hierbij, dat, in weêrwil van al de hommes en place, die het redigeerden, de strijd, door hem gevoerd, nog meer tegen den ouden geest der emigratie, tegen reaktie en absolutisme, dan tegen den voortgang der nieuwere denkbeelden gerigt was.
De redaktie van het Journal des Débats was niet de eenige, die het naderend onweder van 1848 niet zag opkomen. De Februari-revolutie sloeg haar met verbazing. Eene tweede republiek had zij voor onmogelijk gehouden. Maar zij bleef met moed op haar post, hoe vreemd zij zich ook gevoelde te midden der nieuwe organen, die naast haar opstonden.
Groot waren de materiële nadeelen, die voor haar uit de revolutie ontstonden; het cijfer harer abonné's daalde zeer aanzienlijk, en van invloed op de regering was geen sprake meer. Het ostracisme werd bovenal op hare vrienden toegepast en de helden van den dag haalden de schouders voor haar op.
Zoolang echter de vrijheid van drukpers ongestoord bleef, ging de Débats voort te strijden en, waar 't mogt, te leiden.
Het is evenwel een gegrond verwijt, dat tegen hem gerigt kan worden, dat het nooit de hooge beteekenis der sociale problemen heeft begrepen, die door de februari-omwenteling ter oplossing werden gesteld. Het blad sloot zich in het ke urslijf der meest orthodoxe staathuishoudkunde en verketterde met meer minachting dan scherpzinnigheid de theoriën der socialistische en kommunistische school. In strijd met zijne tradities, had het geen oog voor de talenten van Proudhon en Louis Blanc en verloochende die echte wijsbegeerte, die gaarne doordringt ook tot het wezen der dingen, die zij zelve geneigd zou zijn à priori te verwerpen. Inzonderheid mag deze beschuldiging aan Michel Chevalier en Baudrillart worden gedaan.
Maar ook alleen op ekonomisch gebied bleef het beneden zijne roeping. Niet alzoo op dat der schoone kunsten en der letteren.
Onder de republiek en het tweede keizerrijk zijn litteratuur, wetenschap en kunst weder het domein geworden, waarop het Journal des Débats zich 't liefst en 't meest beweegt, even als ten tijde van het konsulaat en van den eersten Napoleon. Zoo- | |
| |
ver de censuur het toelaat, blijft het zijne stem doen hooren over de politiek van den dag, en in weêrwil van zijn verminderd debiet en zijne orleanistische sympathiën, is zijn gezag in de periodieke pers niet te miskennen. En dat gezag is wèlverdiend, want zelden zal men zulk eene vereeniging van talent, van geest en kennis ontmoeten als de redaktie van deze merkwaardige koerant aanbiedt. De meeste harer leden zijn ook ten onzent genoegzaam bekend. Onder de veteranen behooren Silvestre de Sacy, Cuvillier-Fleury, Alloury, Saint-Marc Girardin, Babinet, Michel Chevalier, Philarète Chasles, Jules Janin, Adolphe Franck en de direkteur Edouard Bertin, zoon van Louis. Onder de jongere tellen wij: Prévost-Paradol, Henri Taine, Renan, John Lemoinne, Ratisbonne, Erckmann-Chatrian, Horn, Weiss en Yung, Baudrillart en Clément Caraguel.
Men ziet, dat op ieder gebied van wetenschap en letteren deze koerant beslagen ten ijs komt. Menige naam is een geheel leger waard en men zoude van dit bataillon kunnen getuigen, dat het niets dan veldheeren telt.
Wij vragen u: is er kans, met of zonder zegel, dat eenig dagblad in ons land zulke krachten aan zich verbindt? Wij gelooven het niet.
Maar wat wij met volle overtuiging gelooven, is, dat de nederlandsche journalistiek, wat kennis en goeden smaak, wat degelijkheid en artistieken vorm, wat veelzijdigheid en behagelijkheid betreft, met uitstekend goede vrucht ter schole zou kunnen gaan bij het dagblad, welks geschiedenis ons de aanleiding heeft gegeven tot het schrijven van dit opstel.
Joh. C. Zimmerman. |
|