| |
| |
| |
Beterschap in den vreemde gezocht.
Zou men der waarheid niet al vrij nabij komen, indien men den stoom den grootsten hervormer van de laatste eeuw noemde? Of is het menschdom niet door hem eene nieuwe phase zoowel van intellectuele als van materiële ontwikkeling ingetreden, die zich evenzeer door snelheid als door kracht kenmerkt? Wel spelen bij de hervorming, door hem teweeggebragt, ijzer en vuur de hoofdrol; maar desniettemin is haar rondgang op de wereld vredelievend. Zij heeft geen oorlog in haar gevolg, zij wekt geene hartstogten op, zij vordert geen fanatischen ijver voor hare uitbreiding. Zij brengt niet eerst dood en verdelging aan, maar verspreidt geluk en welvaart over het menschdom en draagt bij voorkeur vrede en vrijheid in haar banier.
Moge ook al het eerst in het begin der 17de eeuw, bij den ongelukkigen Salomon Caus het denkbeeld gerezen zijn, om door de zamenwerking van vuur en water voertuigen in beweging te brengen; aan de 19de eeuw bleef het voorbehouden dit denkbeeld geheel te verwezenlijken en aan die verwezenlijking eene uitbreiding en verbetering te geven, waarvan de grenzen steeds verder en verder gerukt worden en het einde nog niet te zien is. ‘Sire, ik maak wat de souvereinen boven alles verlangen, “I make power,” antwoordde Watt aan koning George den derden, toen deze de ten huidigen dage nog zoo bloeijende fabriek van stoomwerktuigen te Soho bezocht en hem vroeg, wat hij daar fabriceerde. “I make power!” - Ja, wel is het de kracht, de magt des menschen, die door den stoom verduizendvoudigd wordt; maar tevens is het de snelheid, waarmede die kracht
| |
| |
zich kan laten gelden, die door den stoom oneindig heeft gewonnen. In weinige oogenblikken toch, door de omwenteling van één enkel rad, brengt de stoom tot stand, waartoe anders de inspanning van honderde menschenhanden en de tijdruimte van meerdere uren gevorderd werden. - Geen last is zoo zwaar, of de stoom kan hem in beweging brengen; geen metaal zoo hard, of door middel van den stoom kan het gebroken, geen werk zoo fijn, of met behulp van den stoom kan het verrigt worden. In één woord, geene technische opgave is meer zoo moeijelijk, of de stoom is het voornaamste hulpmiddel ter harer oplossing. Aan de meeste nieuwe uitvindingen en ontdekkingen heeft hij dan ook zijn belangrijk aandeel. Vleugelen heeft hij den menschelijken geest als 't ware aangebonden; zijne vindingrijkheid heeft hij versterkt en hem zoo doende van de eene uitvinding tot de andere voortgeleid.
Aan hem heeft George Stephenson het denkbeeld van spoorwegen met verbeterde locomotieven te danken: door hem vonden Fulton en Savage het middel om de schepen van stroom en wind onafhankelijk te maken. Aan hem is de wereld het verschuldigd, dat thans een net van spoorweglijnen over al de beschaafde landen is uitgebreid en dat een heir van stoombooten alle wateren van den aardbol doorklieft. Alle afstanden zijn door hem tot zulk een geringe maat teruggebragt, dat Londen naast Parijs, Parijs naast Weenen en Weenen naast Petersburg schijnen te liggen en dat het eene van het andere werelddeel slechts door weinige uren of weken afstands gescheiden is.
Wie zal dan ook den verbazenden invloed durven ontkennen, dien hij door de zooveel snellere wisseling van de voortbrengselen van alle landen op den handel heeft uitgeoefend? Wie zal den geheelen ommekeer kunnen loochenen, dien de industrie, door grootere werkkracht en meerdere snelheid, bij bezuiniging van zooveel handenarbeid, heeft moeten ondervinden? Wie zal eindelijk den intellectuelen en morelen invloed gering kunnen achten, dien het meer dan verduizendvoudigde verkeer van de menschen onderling op de wijziging der natioliteiten en op de ontwikkeling der individuen reeds heeft uitgeoefend en nog steeds blijft uitoefenen? Was het een profetische geest, die dezer dagen eenen begaafden spreker op het Amsterdamsche congres (Dognée van Luik) deed uitroepen: ‘maar bovendien, in onzen tijd bestaan tusschen natiën geene slagboomen meer. Er zijn geene natiën meer, er zijn alleen men- | |
| |
schen!’? - Wij weten het niet en gelooven zelfs dat het nog lang zal duren, vóórdat die voorspelling in vervulling overgaat; maar zeker is het dat de stoom het onderlinge en vooral het persoonlijke verkeer der volken boven alle verwachting vermeerderd en met de vermeerdering van de gelegenheid ook de lust tot reizen ongeloofelijk aangewakkerd heeft.
| |
I.
Veertig jaren geleden begaf zich bijna niemand op reis of het was voor zaken. Alleen hij, die door de fortuin met ruimere middelen gezegend was, kon het wagen zijn reislust bot te vieren en vreemde landen en volken te bezoeken. Tijd en geld, die groote hinderpalen voor het reizen, zijn tegenwoordig tot zoo'n minimum teruggebragt, de gelegenheden om zich snel en goedkoop en daarbij tevens gemakkelijk te verplaatsen, zijn zoo tot in het oneindige vermenigvuldigd, dat bijna niemand meer gedwongen is binnen het beperkte gebied van zijne geboorteplaats of van zijn vaderland te blijven, maar voor allen, met de reislust, ook den mogelijkheid geboren is, om daaraan te voldoen. Ja, zelfs de Hollander, meer dan eenige andere natie aan huis en haard gehecht en vasthoudende aan de voorvaderlijke zeden en gebruiken, waagt het niet alleen, maar hunkert er zelfs naar, om uit zijn schulp te kruipen, de voelhoorns uit te steken en met de buitenwereld kennis te maken. En gedoogt zijne beurs het ook al niet om de grenzen van zijn vaderland te overschrijden, aan de verlokking der goedkoope treinen kan hij toch geen weêrstand bieden, die hem voor weinige stuivers óf naar het oude stichtsland, óf naar het beemdenrijke Gelderland, óf naar de hoofdstad, óf naar de hofstad, óf naar de Maasstad overbrengen en hem althans een beter en ruimer denkbeeld kunnen geven van de plek, ‘waar eens zijne wieg op stond’ en van het volk ‘dat zijne tale spreekt.’ Ja, leefde Sterne nog in deze eeuw, wat zou hij de categorieën zijner travellers nog hebben kunnen aanvullen en uitbreiden!
Steden en dorpen, tusschen welke vroeger geen ander middel van communicatie bestond, dan een gemakkelijke trekschuit, een stootende snorwagen, eene gebrekkige diligence, zijn thans door stoomwagen en stoomboot met elkander in aanraking gebragt, en zien daarop tegenwoordig, op eenen enkelen dag, meer van hunne
| |
| |
bewoners circuleren, dan anders in weken en maanden. Men geve slechts acht op de maandelijksche opgaven van het aantal reizigers op Hollandschen- en Rhijnspoorweg, om van andere buitenlandsche en nog veel drukker bezochte routes niet eens te gewagen. Het is een voortdurende verplaatsing, eene onophoudelijke wisseling van voorwerpen, een rusteloos heen- en wedertrekken, waarvan de gevolgen zich in 's menschen geest noodzakelijk moeten openbaren. Bij een gedeelte van het menschdom heeft de stoom dan ook eene koortsachtige agitatie teweeggebragt, die hen door het leven heen doet jagen ‘immer zu, immer zu, ohne Rast und Ruh’. Vlugtiger zijn hunne indrukken, oppervlakkiger hunne beschouwingen, onvollediger hunne kennis. Moge dit den stoom tot verwijt aangerekend worden, aan den anderen kant drijft hij hen vooruit, die anders van nature tot traagheid en stilstand geneigd zouden zijn. Met de snelheid en de kracht tevens, aan den stoom eigen, wordt het menschdom voorwaarts gedreven en tot eenen vooruitgang, althans tot eene beweging gedrongen, even kenbaar op geestelijk als op stoffelijk gebied. Gelijk het ligchaam door versnelde stofwisseling tot nieuwe en grootere krachtsuiting in staat gesteld wordt, zoo wordt ook de geest door vermenigvuldiging van zinnelijke indrukken opgefrischt en verruimd.
Doch het ligt niet in onze bedoeling - hoezeer ook de stof ons daardoor ruimer zoude toevloeijen - om den invloed van het reizen op den geest te schetsen. Wij willen voor het tegenwoordige liever onzer phantasie den breidel aanleggen en ons bij het grof ligchamelijke bepalen. Ook dáár kan die invloed zoo belangrijk, ook dáár kunnen zijne uitwerkselen zoo eigenaardig zijn, dat enkele schrijvers ze aan eene afzonderlijke uiteenzetting en beschouwing onderworpen hebben. (Smith, ‘Diseases of travelling by Railway.’) En tot welk resultaat zijn zij daarbij gekomen? Dat er inderdaad een aantal personen door het reizen op den spoorweg ziek worden en dat hunne ziekten, in het algemeen genomen, meestal het gevolg zijn óf van de te plotselinge afwisseling van temperatuur, óf van de te snelle beweging. De eerste dier genoemde ziekteoorzaken moge wel het veelvuldigst aangetroffen worden en laat zich vaak al gelden vóórdat de reis eigenlijk begonnen is. Hoevelen toch zijn er niet, die uit vrees van te laat aan den trein te komen, moeten loo- | |
| |
pen en draven? Hijgende en bezweet komen zij eindelijk aan het station aan en moeten dan soms in een togtig voorportaal vele minuten achtereen wachten, totdat ook aan hen de beurt gekomen is om het plaatsbriefje te krijgen of hun goed te laten wegen. Zijn ze deze bezwaren, zonder eene verkoudheid opgedaan te hebben, te boven gekomen, dan wacht hen vaak in de wachtkamers weêr óf togt óf benaauwdheid. - Maar - daar heeft de bel voor het laatst geluid; de deuren worden geopend en iedereen stormt er uit om zich van de beste plaats in den wagen meester te maken. Heeft men zich daarop eindelijk neergevleid, dan is het hier weêr een open,
dáár althans een slecht sluitend raampje, dat zijne gezondheid met gevaar bedreigt, te eer nog naarmate het ligchaam erger verhit is of de ongemakkelijke leuning den reiziger dwingt met ontblooten hoofde te blijven zitten.
Wie zal nu het juiste aantal kunnen opgeven van hen, die door bovenstaande ongeriefelijkheden zich eene verkoudheid, d.i. eene ligtere of zwaardere aandoening van neus en mondholte, van luchtpijpstakken of longen, op den hals gehaald hebben en hunne reis op den spoorweg met hoofd- of kiespijn, met allerlei catarrhen en rheumatismen moeten bezuren? Zijn die gevaren reeds niet geheel te ontduiken bij het afleggen van korte afstanden, of bij binnenlandsche reizen, of bij zeldzaam voorkomende togtjes, het is vooral bij verdere reizen en bij gedurige herhaling daarvan, dat zij zich laten gelden, en zoo hebben zij dan vaak allerlei andere gevolgen in hunnen nasleep, niet slechts nadeelig voor de luchtwegen, maar voor het geheele organisme. Hoe zou het anders kunnen zijn? Op die verdere reizen wordt de mensch met geweld uit de sleur van zijne dagelijksche gewoonten van opstaan en naar bed gaan, van rust en beweging, van arbeid en ontspanning gerukt, gewoonten waarnaar zich zijne geheele natuur als 't ware gezet had. Meêdogenloos wordt de regelmaat en de vervulling van zijne natuurlijke verrigtingen van ontvangst en teruggave verbroken. De sneltreinen toch wachten niet en vaak gunnen zij u niet den tijd om aan uwe eerste natuurlijke levensbehoeften te voldoen. Het gevolg hiervan is, dat de kiem gelegd kan worden tot allerlei aandoeningen van maag en ingewanden, van blaas en andere organen, met wier breedvoeriger beschrijving wij hier het kieschheidsgevoel van den lezer geen geweld behoeven aan te doen, omdat zij den deskundige wel meermalen ter behandeling zullen
| |
| |
zijn voorgekomen en de leek ze, bij eenig nadenken, wel za kunnen raden. Genoeg zij het hier te doen opmerken, dat daardoor bij den een de eetlust gestoord wordt, bij den anderen constipatie ontstaat, bij eenen derden diarrhé wordt voortgebragt en bij een vierden en vijfden zich krampen in de blaas of in andere organen kunnen vertoonen.
Vooral zijn het de gevoelige gestellen, de impressionabele vrouwen, wier zenuwstelsel door het reizen per spoorwagen op allerlei wijze aangedaan en geschokt wordt. Hoevelen toch moeten niet voor elke reis, per spoortrein afgelegd, met hoofdpijn boeten, ten gevolge van den togt of van de benaauwdheid der wagens, of met pijn in den rug, door het schommelen en schokken veroorzaakt, of met misselijkheid, ten gevolge van het achteruit rijden of van cigarendamp? Weinige dames zijn er, zeker vooral ten onzent en in Duitschland (waar de directiën der spoorwegmaatschappijen het in de galanterie nog niet zoo ver gebragt hebben, dat zij afzonderlijke wagens ten dienste van de dames bereid houden, of dat zij het verbod van niet te rooken, streng genoeg handhaven) weinige dames, zeggen wij, zijn er, die op de vraag of het rooken haar ook zou hinderen, even als die fransche dame, zouden kunnen antwoorden: ‘je ne pourrais vous y répondre, Monsieur! car jusqu'içi on n'a jamais fumé devant moi.’ Maar evenmin zullen er velen gevonden worden, die van zulk eene reis per spoortrein die gunstige uitwerking hebben, waarover zekere dame te Parijs zich mogt verheugen, die telkens (zoo als Emil Decaisne verhaalt) van haren hevigen aanval van migraine door den slaap in den spoorwagen verlost werd; waarom zij dan ook, als zij den paroxysmus voelde naderen, van Parijs naar Marseille vertrok en over Bordeaux terugkwam, zeker wetende dan van haar pijn bevrijd te zullen zijn. Wel verre dat die uitwerking vaak zoo gunstig zou zijn, heeft het reizen per spoortrein bij enkelen een tegenovergesteld effect, hetzij dit aan de groote afwisseling van warmte en koude, of aan de snelle beweging, of aan andere bijoorzaken moet worden toegeschreven.
Ja, voor enkele zeer gevoelige individu's is de zenuwachtige spanning, waarin zij voortdurend gehouden worden, hetzij door de schielijke afwisseling der tooneelen, of door de vrees voor ongelukken, bij het snelle rijden door donkere tunnels, langs bruischende stroomen en diepe afgronden, zoo sterk, dat zij allerlei zenuwaandoeningen, hysterische, ja epileptische toeval- | |
| |
len te voorschijn kan roepen, en dat niet alleen bij hen, die daaraan vroeger onderhevig waren, maar ook bij hen, die er tot dusverre nooit aan geleden hadden. De engelsche geneesheer Babely gaat zoo ver, bij gelegenheid van zijn betoog dat de dood van Canterbury aan de reis op den spoorweg zou zijn toe te schrijven, van te beweren, dat wel twintig engelsche geneesheeren het met voorbeelden zouden kunnen staven, dat verscheidene menschen in den trein gestorven zijn, terwijl hij met de grootste snelheid werd voortbewogen. In elk geval is het niet onmogelijk, dat die invloed op het zenuwgestel zich op zoo'n ongunstige wijze zou openbaren, dat hij den dood door hersenbloeding ten gevolge kan hebben. Maar boven allen twijfel is het verheven dat bloedingen uit neus, maag, long en andere organen dikwerf als regtstreeksche gevolgen van het reizen op spoortreinen zijn waargenomen, ja, dat de blijde hoop van menige jonge vrouw door diezelfde aanleiding verijdeld is geworden.
A priori laat het zich voorts verwachten, dat die zintuigen, die bij het reizen met den spoortrein het eerst, het sterkst en het veelvuldigst geprikkeld worden, er ook het eerst ziekelijk door zullen worden aangedaan. Zoo spant het pijsnelle voorbijvliegen van alle voorwerpen de oogen te sterk in, en geeft tot duizelingen aanleiding. Die te groote inspanning vertoont zich dan vooral in hare nadeelige gevolgen, als men de gewoonte heeft aangenomen van in den spoortrein te lezen, zoo als die Engelschen, die zelfs de heerlijkste landschappen niet anders dan met den Times, Galignani-messenger, Murray of eenigen roman in de hand doortrekken. Is daarbij het licht óf te scherp, óf niet toereikende, óf vindt daarbij eene spoedige afwisseling van licht en donker plaats, zoo als dáár het geval is, waar vele tunnels gevonden worden; is de druk te klein, het schommelen der wagens hinderlijk, dan wordt er te veel van het accomodatievermogen der oogen gevergd, waardoor ten sloook ook het gezigtsvermogen zelf schade moet lijden. Maar ook nog op eene andere wijze wordt dit door het reizen op den spoortrein bedreigd, door het zoo menigvuldig inwaaijen van rook, stof en andere kleine voorwerpen, die niet zelden reeds tot belangrijke ontstekingen van den oogbol en de oogleden aanleiding gegeven hebben.
Moge de nadeelige invloed van de spoorwegen op het gehoor zich ook al niet zoo sterk en zoo dikwerf openbaren als die op
| |
| |
het gezigt, toch meent de oorheelkundige Dr. Harvey het geraas, dat de spoorwegen, door de wrijving van de raderen op de rails, door het klapperen der raampjes, door het rammelen van kettingen en raderen, teweegbrengen, menigmalen als de oorzaak van doofheid te mogen beschouwen.
Als wij den lezer zoo met korte trekken een schriktafereel ophingen van de mogelijke gevaren, waaraan het reizen met den spoorwagen zijne gezondheid kan blootstellen, gewaagden wij nog niet van het tal van ongelukken, die hem daarbij kunnen overkomen, en van de menigte verwondingen en verminkingen, waarmede hij daardoor bedreigd wordt. Moge dit getal ook, in verhouding tot het enorme aantal reizigers, niet zeer groot genoemd kunnen worden; ja moge het gevaar voor ongelukken geenszins in verhouding tot de veelvuldigheid en snelheid van het reizen zijn, toch is het op zich zelf belangrijk genoeg om er afzonderlijk op te wijzen. Gedurende 1861 toch - om maar één voorbeeld te kiezen - werden in het vereenigd koningrijk van Brittanie op de verschillende spoorwegen 79 personen gedood en 789 verwond; in 1862 waren er slechts 35 gedood en 536 gewond, en in 1863 had dit getal niet meer dan 34 en 400 bedragen, terwijl toch het getal reizigers tot 204,635,075 was geklommen, waarbij nog 64,391 houders van abonnementsbilletten, voor eenen langeren tijd geldig, en die dus meermalen denzelfden weg doorliepen, gerekend moeten worden. Al is het ook bij deze statistiek gebleken, dat van de 5 sterfgevallen op den spoorweg 3 malen het ongeluk aan eigen schuld te wijten was, zoodat het cijfer der onvermijdelijke sterfgevallen naauwelijks 1 op de 15,000,000 bedraagt, dan ziet men er toch niettemin uit, dat 153 personen, alleen in Engeland, door het reizen op den spoorweg gedood en 1726 aldaar verwond zijn geworden. Het zij dan ook genoeg hier in herinnering gebragt te hebben, dat door het reizen per spoorweg ons leven, al wordt het niet even als van eenen Poinset of Briggs door eenen geheimzinnigen Judd of door eenen hardnekkig zwijgenden booswicht als Muller bedreigd, aan
meer en vooral aan andere gevaren is blootgesteld, dan wij vroeger in de vaderlandsche trekschuit of in de diligence behoefden te trotseren.
Tot nog toe spraken wij alleen van de reisgelegenheden, en wel voornamelijk van dat eene middel van vervoer bij uitnemendheid, van den spoorwagen, en bragten al de andere
| |
| |
momenten nog niet in rekening, die toch bij het reizen zoo'n belangrijken invloed op onzen ligchaamstoestand, op onze gezondheid, op ons gevoel van welbehagen kunnen uitoefenen. Wij bedoelen die verandering in ligging, vooral die in spijs en drank, waaraan wij ons in de verschillende logementen en restauratiën moeten onderwerpen, en waarvan het gehalte soms evenzeer in deugdelijkheid verschilt van dat, waaraan wij gewoon zijn, als de tijd, waarop wij het moeten nuttigen; in één woord, wij willen aan dien geheelen ommekeer herinneren, dien het reizen in onze wijze van leven en onze gewoouten noodzakelijk teweegbrengt. Zeker is het dat die veranderingen grooter zijn bij het reizen te land, en wel met den spoorwagen, dan ter zee. In de meeste gevallen toch zijn de zeilschepen zoo ingerigt en geapproviandeerd, dat de reiziger ter naauwernood in iets van zijne gewoonten van eten en drinken, van slapen en waken behoeft af te wijken. In dit opzigt is er een belangrijk verschil tusschen een zeilschip en een stoomboot, maar ook in andere opzigten is dit niet te miskennen. Terwijl toch het zeilschip doorgaans weinige passagiers telt, en het leven er veel gemakkelijker en kalmer is, zijn de stoombooten, vooral op druk bezochte routes, meestal geheel met menschen volgepropt en moet men zich, voor het voordeel van het snellere transport, het nadeel getroosten van zich in eene kleine ruimte meer te moeten behelpen, en over dag de enge kajuit en 's nachts de bedompte slaapvertrekken met meerderen te deelen. Wil men dat nadeel vermijden en althans over dag de voorkeur geven aan het verblijf boven op het dek, dan is men weêr aan de ongeriefelijkheden van weêr en wind blootgesteld. Daarentegen is de deining op het zeilschip veel sterker, en
wordt des reizigers geduld, vooral bij gemis van gunstigen wind, op zwaardere proef gesteld; terwijl de stoomboot, onverschillig voor weêr en wind, onbarmhartig steeds de baren doorklieft, en zijne reis met kracht en snelle vaart voortzet. Op beiden echter moet dat van alle kanten omgeven zijn van water, moet die voortdurende inademing van de fijne zeelucht, ja, moeten de schommelingen van het schip, de zenuwachtige spanning bij fellen wind en storm, het eenzelvige van de omgeving bij al het eigenaardig afwisselende van het scheepsleven, eenen verwonderlijken invloed op de ziel zoowel als op het ligchaam uitoefenen. Op beiden, op stoomboot zoowel als op zeilschip, wacht den reiziger de benaauwende zeeziekte, waar- | |
| |
door sommigen slechts korten tijd en weinig gekweld mogen worden, ja, die voor eenigen zelfs eene weldadige revolutie in het gestel teweeg moge brengen, maar die voor anderen eene blijvende plaag en een onoverkomelijk bezwaar uitmaakt. Maar ook zonder deze zeeplaag kan de zeereis op zich zelve een heilzamen ommekeer in het gestel teweegbrengen en wel vooral op het gebied van het zenuwleven. Daaraan is het dan ook toe te schrijven, dat tusschenpoozende koortsen, hysterie, hypochondrie, melancholie, ja zelfs sommige andere vormen van krankzinnigheid en in het algemeen eene menigte van nerveuse aandoeningen dikwerf door de zeereis alleen genezen worden. Daarbij heeft men echter wel op de keuze van de zee en van de streek te letten, waarheen het schip koers moet zetten. Zoo bevinden zich asthmatische lijders beter in de noordelijke wateren, terwijl andere poitrinaires, zij die tot tering gedisponeerd zijn, of aandoening van het slijmvlies der luchtwegen hebben, zich integendeel beter in de zuidelijke of in de tropische zeeën zullen
bevinden. Daar hierbij echter meer de vraag naar het klimaat dan naar de zeereis zelve geldt, zullen wij deze kwestie voor het oogenblik laten rusten en komen wij op de nadeelen terug, die de gezondheid soms door het reizen kan ondervinden.
Wij zagen het, dat zij vrij belangrijk kunnen zijn en dat thans door de ontdekking van den stoom millioenen menschen meer er door bedreigd kunnen worden dan vroeger. Maar kan ook al in enkele gevallen de nadeelige invloed van het reizen op de gezondheid zoo groot zijn; kan het organisme door het reizen inderdaad zulke belangrijke veranderingen ondergaan; dan wordt het reeds meer dan waarschijnlijk dat datzelfde organisme in vele gevallen ook de gunstige uitwerking daarvan zal kunnen ondervinden, zoodat het billijk is dat wij aan die gunstige keerzijde van de medaille ook onze aandacht schenken. Wat voor velen eene aanleiding tot ziekte is, die plotselinge verandering van levenswijze, dat onvoorbereide afbreken van de sleur der gewoonte, is voor anderen een voortreffelijk geneesmiddel. Die afwisseling van lucht en water, van menschen en zaken, is wel in staat om geest en ligchaam te verjongen, den verloren eetlust te herwinnen, de onderdrukte huidwerkzaamheid weêr vrij te maken, de ademhaling krachtiger te doen zijn en de geheele stofwisseling te bevorderen. Ja, in weêrwil van de gevaren, waaraan de gezondheid door het reizen soms is blootgesteld, is er voor vele ziekten geen heilzamer middel dan
| |
| |
het reizen zelf, dan die geheele verandering van alle omgeving, dan dat laten varen van oude gewoonten. Ligchaam en geest ondervinden er de gezegende uitwerking van; de laatste dikwerf het meest, als hij door zorgen gedrukt, door inspanning afgemat, of door velerlei ligchamelijke anomaliën in zijne normale werking belemmerd is. - ‘Coelum, non animum mutant, qui trans mare currunt,’ zeide de oude wijsgeer Senecca. Maar verre is het, dat zijne uitspraak altijd de waarheid zou uitdrukken. De geest moet toch al zeer gepreoccupeerd zijn, die zich aan den afleidenden invloed van de afwisselende tooneelen eener verre reis geheel kan onttrekken. Dat leed moet al zeer diep in het gemoed ingeworteld zijn, dat tegen de omstemmende afleiding van eene verstandig beraamde reis, in aangenaam gezelschap, volkomen bestand is. En mogt ook al bij de vroegere methode van reizen het aardige gezegde van den franschen dichter waarheid bevat hebben
‘En vain monte à cheval pour tromper son ennui,
Le chagrin monte en groupe et galoppe avec lui;’
in den tegenwoordigen tijd, waarin het reizen te paard tot de zeldzame extravagances behoort, waarin de voortbeweging zooveel sneller en de afwisseling der tooneelen zooveel grooter is, kan men zich eer van dien indiscreten reiscompagnon ontdoen, of zich althans meer aan zijnen invloed onttrekken. En dan zal, met de gezondheid van het ligchaam, ook de gezondheid van den geest terugkeeren en zullen nieuwe levenskracht en verhoogde levensmoed er door gewonnen worden.
Zijn er dan ook al eenige ongeriefelijkheden aan het reizen verbonden, zij worden ruimschoots door het genoegen daarvan opgewogen of zijn gemakkelijk weg te nemen of te dragen. Kan het ook al soms eenig nadeel aan de gezondheid berokkenen, de aanleiding daartoe is ligtelijk te vermijden, en het wordt door het nut en den heilrijken invloed daarvan bijna geheel op den achtergrond gedrongen. Onlangs heeft een fransch geneesheer (Emil Decaisne) zijne krachten aan de ontwikkeling van dat thema beproefd. Jammer is het maar, dat zijn guide médical et hygiénique du voyageur de gevaren, waaraan men bij het reizen zoowel te land als ter zee is blootgesteld, voor den geneesheer met al te oppervlakkige trekken, en voor den leek te weinig onderhoudend en toch vaak overdreven heeft geschetst. Maar al waren die gevaren nog grooter, al waren zij moeijelijker te
| |
| |
voorkomen of weg te nemen, toch zou de vermenigvuldiging van de reisgelegenheden, de bespoediging en vergemakkelijking van het reizen, eene der grootste weldaden blijven, die de stoom aan het menschdom bewezen heeft.
Vooral is die weldaad te waarderen door hen, die het reizen uit een geneeskundig oogpunt noodig hebben, hetzij in dat reizen zelf, en alleen in die voortdurende verplaatsing, afwisseling en afleiding voor hen het geneesmiddel gelegen zij; hetzij die reis het middel moet wezen om van eenige andere luchtstreek, van eenige badplaats of koudwater-inrigting de genezing te gaan vragen.
Het is ook vooral deze categorie van reizigers, die in den laatsten tijd aanmerkelijk is toegenomen. Waar de gezondheid door den vaderlandschen bodem bedreigd wordt, waar lucht en water haar vijandig schijnen te zijn, is de verandering van verblijf voor langeren of korteren tijd wel dat middel, hetwelk het naast voor de hand ligt en het rationeelst genoemd kan worden, zoolang er nog eenige waarheid in de spreuk: ‘cessante causâ tollitur effectus,’ gelegen is. Voorheen echter, toen de middelen van communicatie nog zoo schaarsch en gebrekkig waren, het reizen zelf nog zoo veel tijd en geld kostte, kon men dit rationele geneesmiddel zelden bezigen. Het was alleen voor die weinigen weggelegd, die over veel tijd en over veel geld te beschikken hadden. En al behoorde hij ook tot die gelukkigen, toch moest menigeen er van afzien om de vele lasten en bezwaren, die aan zulk eene reis verbónden, vaak een verderfelijker invloed op den zieken en zijne ziekte konden uitoefenen dan door zijne verplaatsing naar eene zachtere luchtstreek, naar een gezonder klimaat, konden opgewogen worden.
Wel is het niet te ontkennen dat mode en navolgingszucht ook hierin tegenwoordig eene voorname rol spelen en dat allerlei andere consideratiën, als wel de bepaalde noodzakelijkheid, de menschen soms van klimaat doet veranderen. Maar abusus non tollit usum. Naast die vele geblaseerde ledigloopers, voor wie verandering eene volstrekte levensvoorwaarde geworden is, et qui pourtant promènent partout leur ennui, zijn er toch ook velen, voor wie de verandering van klimaat - waarover wij thans alleen willen spreken - een noodzakelijk geneesmiddel, eene wezenlijke weldaad te noemen is. - En is dit wel te verwonderen in eenen tijd, waarin Hygieia, op het gebied der geneeskunst, de opperheerschappij meer en meer
| |
| |
tracht in handen te krijgen; in eenen tijd, waarin men levendiger dan ooit van de waarheid doordrongen is, dat het beter is ziekten te voorkomen dan te genezen en bij de hygieine de middelen zoekt om dat doel te kunnen bereiken; in eenen tijd eindelijk, waarin men, wars van den omhaal der therapie, ontevreden met hare resultaten en walgende van al hare zamengestelde drankjes, pillen en poeders, door wijziging in levenswijze en diëet, door verandering van klimaat en omgeving, in één woord door de algemeene agentiën tuto, cito et jucunde, d.i. zekerder, sneller en aangenamer zoekt te verkrijgen hetgeen de gewone therapie vaak op onzekere en langzame en doorgaans zeer onaangename wijze kan aanbrengen.
| |
II.
Onder die algemeene agentiën bekleedt zeker het klimaat eene allereerste plaats. Om dit agens, dit werkzame middel, beter te kunnen begrijpen en billijker te waarderen, is het noodzakelijk eenige oogenblikken bij het woord klimaat zelf te blijven stilstaan; want inderdaad de klimatologie is eene zeer moeijelijke studie; het klimaat is eene zeer zamengestelde grootheid en zijn invloed op het menschelijke organisme een zeer ingewikkeld vraagstuk.
Wat heeft men dan eigenlijk onder het woord klimaat te verstaan? Volgens Tardieu is het: ‘l'ensemble des conditions physiques, qui résultent pour les différentes régions du globe de leur situation respective, à la surface de la terre et qui exercent sur les êtres organisés une influence spéciale. Voorwaar geene definitie, die door fransche naauwkeurigheid en helderheid uitmunt. Humboldt (Kosmos, 1ste deel, pag. 340), zegt: ‘der Ausdruck Klima bezeichnet in seinem allgemeinsten Sinne alle Veränderungen in der Atmosphäre, die unsere Organe merklich afficiren: die Temperatur, die Feuchtigkeit, die Veränderungen des barometrischen Druckes, den ruhigen Luftzustand oder die Wirkungen ungleichnamiger Winde, die Grösse der electrischen Spannung, die Reinheit der Atmosphäre oder ihre Vermengung mit mehr oder minder schädlichen gazformigen Exhalationen, endlich den Grad habitueller Durchsichtigkeit und Heiterkeit des Himmels; welcher nicht blos wichtig ist für die vermehrte Wärmestrahlung des Bodens, die organische Ent- | |
| |
wickelung der Gewächse und die Reifung der Früchte, sondern auch fur die Gefühle und ganze Seelenstimmung des Menschen.’ Hoe veel omvattend deze omschrijving van het woord ook zijn moge, toch wil ons haar aanhef niet bevredigen. Immers het zijn niet zoozeer de veranderingen in de atmospheer, die het klimaat uitmaken, als wel de uit de zamenwerking van de hierboven genoemde factoren ontstane toestanden der atmospheer, die onze organen merkbaar of onmerkbaar aandoen. Maar dit daarlatende, mist men toch eigenlijk in Humboldt's definitie het aandeel, dat door den bodem zelven aan
de vorming van hetgeen men klimaat noemt, wordt toegevoegd. Immers het klimaat verschilt reeds niet alleen op het vaste land en op de zee, maar op eilanden, op bergen en dalen, waar de barometrische drukking, de winden, de electrische spanning, enz., niet de geheele verklaring van het verschil aan de hand geven, en zeker wordt het klimaat gewijzigd, naarmate de bodem een kalk- of vulkanische-, een kiezel- of moerasbodem is. Men zou derhalve het klimaat welligt kunnen omschrijven, door het de vereeniging te noemen van alle atmospherische en tellurische momenten, die zich op eene gegevene plaats openbaren. Maar hoe het zij en zonder ons verder bij de proeve van eene betere definitie op te houden, lijdt het wel geen twijfel dat de atmospherische invloeden bij het klimaat de gewigtigste rol spelen, als men slechts even in aanmerking neemt hoe de mechanische, chemische en dynamische eigenschappen van de atmospheer kunnen verschillen. Lichten wij dit een weinig nader toe.
Onder de mechanische eigenschappen zouden wij dan te verstaan hebben de digtheid of dunheid der lucht, hare droogheid of vochtigheid, hare rust of beweging. Wat de digtheid of dunheid betreft, daar de atmospheer op ± 10 geographische mijlen de oppervlakte der aarde omgeeft, is het duidelijk dat hare lagen niet overal denzelfden graad van digtheid zullen aanbieden. Hoe nader bij de aarde, hoe digter en zwaarder zij is. Die digtheid en zwaarte kan men het best door den Barometer leeren kennen. Bij eenen barometerstand van ± 28' wordt de mensch gerekend eene atmospherische drukking van 30,000 ℔ te ondergaan, bij eenen barometerstand van 16", zoo als op de hoogte van de Anden, zou die drukking tot op 15,000 ℔ dalen. Ééne lijnverandering in den barometerstand, geeft terstond eene verandering in de drukking van ± 140 ℔.
| |
| |
Dat in eene dunnere lucht zich al de gazvormige ligchamen gemakkelijker uitzetten en er spoediger in verdampen dan in eene digtere en zwaardere, is eene physische waarheid, die hier slechts in het voorbijgaan worde aangestipt, maar die van groote heteəkenis is bij de schatting van den invloed, dien de dunheid der lucht op den mensch uitoefent. Er zijn echter nog andere omstandigheden, als de hoogte, waarvan de graad der dunheid der lucht afhankelijk is. En daaronder noemen wij in de eerste plaats de temperatuur, waardoor de ruimte, die de lucht beslaat, aanmerkelijke wijzigingen kan ondergaan, daar de warmte de lucht verdunt en uitzet, de koude haar daarentegen verdigt en zamendringt. In de tweede plaats zijn het de verschillende luchtstroomen, die zich daarbij laten gelden. De noordelijke en oostelijke maken de lucht digter, de zuidelijke en westelijke maken haar ligter, omdat zij daarbij vochtiger en dunner wordt. In de derde plaats is het de zon, die in de atmospherische drukking wijziging teweegbrengt en waaraan de dagelijksche en jaarlijksche barometerafwijkingen haar ontstaan almede te danken hebben.
Afgezien voorts van de schijnbaar tegenstrijdige ervaringen en van de tegenspraak van verschillende geleerden omtrent de verhouding van vochtigheid en droogheid der atmospheer tot de meerdere of mindere hoogte, kan men wel als zeker aannemen, dat de hoogere lagen der atmospheer over het algemeen drooger zijn dan de lagere. In de laagten toch treft men meer regen en sneeuw aan, en de meerdere vochtigheid aldaar wordt door de groote oppervlakten van het water van zeeën, meeren en rivieren teweeggebragt; terwijl bosschen, weilanden en akkervelden met hun veelvuldigen plantengroei aan den eenen kant zelve uitwasemingen teweegbrengen, aan den anderen kant de uitwasemingen van de aarde tegenhouden. Van de hoogten stroomt het water daarentegen spoediger af; de bodem is er steenachtiger en harder; de luchtstroomen zijn er sterker en levendiger. Daarbij komt nog dat de lichtstralen er intensiver zijn, de verdamping er vlugger plaats vindt en de dampen zelve er spoediger weggevaagd worden. Hierbij echter moet men, zoo als Werber teregt aanmerkt, wel degelijk onderscheid maken tusschen damp en vochtigheid. Terwijl er toch overal eenige damp in de lucht aanwezig is en zonder die mate van vochtigheid de organische wezens niet zouden kunnen bestaan, zoo geeft echter een met waterdamp
| |
| |
oververzadigde lucht aanleiding tot die mate van vochtigheid, die het ontstaan van cryptogamen, schimmels, enz., bevordert, de drooging van vochtige voorwerpen tegenhoudt, bij geringe koelte daauw doet ontstaan, de metalen laat roesten, het vleesch rotten en de huid, bij de minste inspanning en verwarming, met zweetdruppels bedekt, aangezien de lucht de vochtigheid niet meer kan opnemen. Bij drooge lucht worden al deze laatstgenoemde verschijnselen daarentegen gemist.
Eindelijk komen nog, met het oog op hare mechanischphysische eigenschappen, de rust en beweging der atmospheer in aanmerking. Die beweging in de lucht, hare stroomingen en winden, zijn het gevolg van het streven naar evenwigt tusschen hare verschillende, koudere en warmere lagen. De warmere, dunnere en ligtere, worden namelijk door de koudere, dikkere en zwaardere verdrongen. Op de bergen bemerkt men, vooral in het warmere jaargetijde, een opwaartsche beweging van de lucht, waaraan men, omdat de verwarmde, dunnere en ligtere lucht daarbij uit het dal komen, den naam van dalwind geeft. Daarentegen verdringt de frissche en koudere lucht van de bergen, zoowel na zonsondergang, als bij algemeenere koude, de warmere, dunne en ligtere luchtlagen en vormt daardoor den zoogenaamden bergwind.
Wat nu de chemische verschijnselen en de chemische werking der atmospheer betreft, zij hebben betrekking tot de bestanddeelen, waaruit de lucht is zamengesteld en tot de aanraking en wederkeerige werking met en op andere ligchamen. Het is iedereen bekend, dat de lucht voornamelijk uit zuurstof, stikstof en koolstof bestaat. Ofschoon de zuurstof quantitatief slechts zeer geringe veranderingen vertoont en hare belangrijkste qualitative wijziging daarin bestaat, dat zij de door Schönbein ontdekte omzetting in Ozon ondergaat, zoo kan men toch met zekerheid aannemen, dat de zuurstof vermindert, naarmate de lucht dunner, en dat zij vermeerdert, naarmate zij digter wordt. Vandaar, dat wij bij koude en in den winter meer zuurstof gerekend worden in te ademen dan bij warmte en in den zomer; vandaar ook, dat hoe hoogr de bergen zijn en hoe dunner de lucht wordt, hoe meer haar zuurstofgehalte afneemt. - Dat onze ademhaling, onze bloedvorming, onze geheele stofwisseling, als ook ons spier- en zenuwstelsel den invloed daarvan moeten ondervinden, zal zelfs den leek reeds als
| |
| |
hoogst waarschijnlijk voorkomen en zal nog later door ons besproken worden.
Tot de dynamische eigenschappen der atmospheer eindelijk moeten licht, warmte, electriciteit en magnetismus gerekend worden. Moge het ook al waarschijnlijk zijn en te eeniger tijd nog aangetoond kunnen worden, dat deze alle tot ééne grondkracht behooren teruggebragt te worden, waarvan zij de door verschillende omstandigheden voortgebragte uitingen zijn, tot dusverre staat het ons vrij ze afzonderlijk in hare openbaringen te beschouwen.
Het licht, die bron van en prikkel tot alle leven op onzen aardbol, staat met de warmte en met de electrische en magnetische verschijnselen in den naauwsten zamenhang. Hoe dunner de lucht, des te helderder het licht, des te donkerder de schaduwen, des te scherper de lijnen. Maar dat scherpere licht gaat geenszins altijd met meerdere warmte gepaard. Integendeel: op hoogere bergen, waar de lucht dunner is, vindt men, bij meerdere helderheid, ook meerdere koude. Bij gemis van licht verliezen de planten hare kleuren en vervalt de mensch tot bleekzucht. Licht is op den duur eene noodzakelijke voorwaarde voor de opgeruimdheid des gemoeds, voor de helderheid des verstands, voor de kracht van het ligchaam. Spiritus exultat minutis luce per auras, zeide reeds de Salernitaansche school.
Van niet minder belang is de warmte. Zij neemt toe, naarmate men dieper in den schoot der aarde nederdaalt; zij vermindert, hoe hooger de bergen zijn, die men beklimt, hoe hooger de luchtlagen zich bevinden, waarin men met den luchtballon doordringt. Vandaar dat de hoogste bergtoppen steeds met sneeuw en ijs bedekt zijn. - Maar het is niet alleen van hoogte en laagte, dat de warmtegraad afhankelijk is, ook de rijkdom van bosschen en wateren, de vorm, de ligging en zamenstelling van den bodem oefenen er hunnen invloed op uit. De nabijheid toch van bosschen en van water is in staat de zomerhitte af te koelen, maar tevens de winterkoude te temperen. Eene soortgelijke wijziging van temperatuur ondervinden wij naarmate wij ons in dalen of op bergen ophouden. Terwijl de dalen namelijk in den winter veel kouder zijn, omdat de koude lucht er zich ophoopt, zoo vertoonen zij in den zomer eenen hoogeren warmtegraad, omdat de bergwanden de zonnestralen er in terugkaatsen en de lucht er minder in beweging
| |
| |
gebragt wordt. En van de bergen bieden zij, die naar het Zuiden, Zuidoosten en Zuidwesten gelegen zijn, doorgaans eenen hoogeren warmtegraad dan die, welke op het Noorden, Noordoosten en Noordwesten liggen. Dat een vulkanische, eeu kalk-, een zandbodem gemiddeld eene hoogere temperatuur aanbieden dan een moeras-, veen- en kleibodem, laat zich ligtelijk begrijpen.
En nu eindelijk de electriciteit - want van het aardmagnetisme en zijnen invloed op den mensch kan men nog zoo weinig met zekerheid zeggen - men kan haar in vrije en gebondene verdeelen. Vrij vertoont zij zich vooral in eene warme en vochtige atmospheer. Vandaar dat des zomers, bij Zuide- en Zuidweste-winden, de meeste en hevigste onweders losbarsten, en dit natuurverschijnsel daarentegen 's winters, bij koude winden en op drooge plaatsen, waar de electriciteit meer in gebonden toestand voorkomt, zelden wordt waargenomen. - Behalve deze onderscheiding der electriciteit in vrije en gebondene, komt nog eene andere in aanmerking; het is die in positive en negative. De atmospheer is meestal positief; de aarde negatief. Die positief-electrische toestand der atmospheer wordt het sterkst ontwikkeld aangetroffen bij hoogeren barometerstand, bij Noord-ooste-winden, derhalve in den winter en bij drooge koude en helderen hemel; voorts bij droogwarme of vochtig-koele lucht, bij sterkere spanning of meerdere beweeglijkheid in de lucht. Hoewel de mensch zich bij dezen positief-electrischen toestand het aangenaamst gevoelt en het meest opgewekt tot zedelijke en ligchamelijke krachtsinspanning, zoo kan die toestand toch, te lang voortgezet, nadeelig op hem werken, hem te veel irriteren, en tot allerlei ontstekingen aanleiding geven.
Negatief is de electriciteit der atmospheer daarentegen bij lageren Barometerstand, bij Westewinden, bij vochtige en warme, bij zoele en dampige en weinig bewogen lucht, dus in den zomer boven stilstaande wateren en kort vóór het onweder, dat haar andermaal in positief-electrischen toestand doet overgaan. - Wat nu de uitwerking van dien negatief-electrischen toestand der atmospheer op het menschelijk organisme aangaat, men zou kunnen volstaan met eenvoudig te zeggen: zij is het tegendeel van den positiefelectrischen; maar ter verduidelijking voegen wij er bij, dat hij ligchaam en geest ter nederdrukt, en een gevoel van gejaagdheid en onbehagelijkheid té voorschijn roept, zooals dat, kort
| |
| |
vóór een onweder, vooral bij nerveuse personen, wordt waargenomen. Ja, duurt die negatief-electrische toestand langen tijd voort, dan brengt hij niet zelden gastrische en nerveuse koortsen, typhus en soortgelijke ziekten voort.
Om nu echter onze korte klimatologische schets te voltooijen, moeten wij nog doen opmerken, dat het klimaat, behalve door den lengtegraad, waarvan boven reeds sprake was, ook nog door den breedtegraad, vervolgens door de uitwasemingen van den bodem, en voornamelijk door de winden gewijzigd wordt. Het is door deze laatsten dat doorgaans de grootste veranderingen in de temperatuur worden teweeggebragt. Zij zijn het, die droogte en vochtigheid, warmte en koude aanbrengen. Het meest komen daarbij in aanmerking 1o. de passaatwinden, die hun ontstaan aan de beweging der door de rondwenteling der aarde verwarmde lucht te danken hebben; 2o. de moussons, of periodieke winden, die men in de zengende luchtstreek en in hare nabijheid aantreft; 3o. de brises, of de op gezette tijden ontstane koelte, die zich óf van de zee naar het land, óf omgekeerd, en dat wel naar gelang van den tijd van den dag verspreidt; 4o. de onregelmatige winden, die van de keerkringen naar de polen waaijen; 5o. de toevallige winden, die door toevallige verdigting van dampen ontstaan. Daarenboven heeft men nog in het Zuiden van Frankrijk, in de Provence en vooral aan de kust van de Middellandsche Zee, den Mistral, in Italië den Sirocco, in Egypte en in een groot gedeelte van Afrika den Simoun, dien alles verzengenden wind, die uit de woestijn waait. Ofschoon wij voor ons tegenwoordig onderwerp de naauwkeurige kennis van de meeste dier winden even als van de voorwaarden tot hun ontstaan niet noodig hebben, zoo hebben wij ze toch niet onvermeld mogen laten, daar zij tot de constitutie van het klimaat en tot den invloed, dien dit op het menschelijk organisme uitoefent, eene belangrijke bijdrage leveren.
Wij zijn overigens opzettelijk in deze algemeene beschouwing van het klimaat eenigzins breedvoeriger geweest, om het hooge gewigt daarvan voor het leven en welzijn van den mensch te doen uitkomen en er tevens op te wijzen, hoe men op zijne verschillende bijzonderheden te letten hebbe, als men zich in de keus van een klimaat tot een speciaal doel niet wil vergissen. En toch - wij zeiden het reeds vroeger - blijft de werking van het klimaat op den mensch een ingewikkeld vraagstuk, tot welks oplossing de theorie ons wel is waar eenige
| |
| |
gegevens aan de hand doet, maar waaromtrent ten slotte de empirie alleen beslissen kan. Hippokrates was reeds van de noodzakelijkheid dier kennis doordrongen, toen hij in zijn werk de aëre, aquis et locis (over de lucht, de wateren en de plaatsen), op vrij breede schaal hunnen invloed op de ontwikkeling der volken naging. Ja, voor meer dan tweeduizend jaren sprak Herodotus reeds de algemeene waarheid uit: dat in streken, wier temperatuur zacht en week is, de bewoners meestal minder door energie uitmunten. De Salernitaansche school hechtte aan den invloed van weer en wind, en vooral van jaargetijden, zooveel gewigt, dat zij de keus en werking van hare geneesmiddelen daarvan gedeeltelijk liet afhangen. Alle ethnographen eindelijk wijzen ons op het verband, dat er tusschen het klimaat en de bewerktuiging en ontwikkeling der menschen bestaat, en kunnen het door een aantal voorbeelden toelichten en soms vrij volledig verklaren! Immers, het is de lucht, die teregt reeds door de Ouden het pabulum vitae (levensvoedsel) genoemd, ook het voornaamste levensbeginsel voor al het geschapene oplevert. Zij is het eerste en het laatste voedsel, dat door den mensch gebruikt wordt. Twintig malen in de minuut, bij elke ademhaling neemt hij het tot zich; acht kubiek ellen worden daarvan door hem in de vierentwintig uren verbruikt. Is het dus te verwonderen dat die lucht, die hem daarenboven van alle kanten omgeeft, door hare temperatuur, hare digtheid, vochtigheid, chemische menging en electrische spanning den magtigsten invloed op hem uitoefent? dat die fucht, die al de uitwasemingen van menschen, dieren en planten, ja, van den geheelen bodem in zich bevat, dien invloed verandert, naar mate hare zamenstelling eene andere is geworden? Is dit niet vreemd, ja,
zelfs zeer natuurlijk te achten, dan volgt daaruit noodzakelijk, dat verandering van klimaat ook verandering van de verrigtingen van het organisme ten gevolge moet hebben. De dagelijksche ervaring toont de juistheid dier gevolgtrekking onloochenbaar aan en leert die veranderingen tot in de bijzonderheden kennen. Op kleinen afstand en bij geringe wijziging der uitwendige omstandigheden valt zij immers reeds op te merken. Wien is het niet bekend, dat allerlei ziekten en voortdurende sukkeling door bloote verhuizing van de eene buurt van dezelfde stad naar de andere, worden opgeheven, zonder dat er in diëet, levenswijze, enz., eenige verandering werd aangebragt? Hoe dikwerf
| |
| |
heeft men niet eene tusschenpoozende koorts, die aan chinine en elk ander rationeel middel hardnekkigen tegenstand bood, zien wijken, zoodra de lijder van de moerasstreek, van eene lagere plaats, naar een zandgrond of hoogere plaats werd overgebragt? Hoevele asthmatischen en andere borstlijders ondervinden er niet onmiddellijk de heilzame uitwerking van op hunne ademhaling, zoodra zij zich van de eene plaats naar eene andere begeven hebben? de asthmatischen, zoodra zij van eene vochtige, laag gelegene, naar eene droogere en hoogere verhuizen; de phthisischen, zoodra zij die verandering in omgekeerden zin laten plaats vinden?
Het is dus waarlijk niet bevreemdend, dat verandering van klimaat een der geliefkoosde hulpmiddelen van de geneeskunst is geworden, waartoe de geneesheer te gereeder zijne toevlugt neemt, naarmate de gemakkelijke en schielijke reisgelegenheden er den lijder als 't ware toe uitlokken. Het therapeutisch onvermogen tegenover onderscheidene ziektevormen heeft de geneeskundigen, al van de vroegste tijden af aan, doen omzien naar andere middelen, grootendeels aan de hygieine ontleend, middelen bij voorkeur, die door hunnen algemeenen invloed op het organisme, ook tot de hoop op eene algemeene omstemming, althans op wijziging van de belangrijkste levensverrigtingen het regt gaven. Onder die voornaamste middelen nam de verandering van klimaat al vroeg eene eerste plaats in. Wel konden de gronden, waarop men het hezigde, veelal den toets der wetenschap niet doorstaan; wel was de voorstelling, die men van zijne werking had, meestal zeer onbestemd, daar de wetenschap zelve, waaraan men haar ontleende, nog zoo onvolledig en gebrekkig was; maar desniettemin was de greep vaak gelukkig en had men zich dikwerf over de gunstigste resultaten te verheugen. Eerst met behulp van metereologie, physische geographie, klimatologie, statistiek en soortgelijke wetenschappen, verkreeg men eenen rationelen grondslag en eenen zekeren gids voor zijne keuze. Het aantal plaatsen, waaruit die keus geschieden kan, vermenigvuldigde zich bijna dagelijks. De concurrentie bleef ook hierin niet vrij van hare natuurlijke en onvermijdelijke kwade gevolgen, en het eigenbelang nam alle mogelijke middelen, ja, soms van leugen en overdrijving te baat, om die concurrentie vol te houden. Vandaar dat men van bijna alle stations de santé de tegenstrijdigste berigten kan vernemen. Terwijl de een deze
of gene plaats hemel- | |
| |
hoog prijst, ja, haar schildert alsof de dood u dáár niet zou kunnen genaken, voorspelt de andere u dáár verergering van uwe kwalen, verhaasting van uwen dood. Wilde men de geschiedenis van de meeste dier plaatsen in twee kolommen tegenover elkander stellen, waarvan de eene al de gunstige uitspraken en loftuitingen, de andere het afkeurend oordeel met zijne gronden bevatte, dan zou de slotsom vaak wezen, dat noch geneescheer, noch lijder meer zoude weten, waaraan zij zich moesten houden. - Om uit dit labyrinth te geraken, zult gij de statistiek willen raadplegen; want wat zij u leert. zal u toch wel het naast bij de absolute waarheid brengen. Ja, maar dan moet gij eerst toegezien hebben, hoe die statistieke opgaven tot stand gekomen zijn; dan moet gij eerst weten, hoe gij haar moet toepassen om tot een zeker resultaat te kunnen geraken. Zoo lang die statistiek hare grootheden niet genoeg specificeert, zoo lang zij nog ongelijknamige met elkander vergelijkt, zoolang zij ons niet in staat stelt hare uitkomsten behoorlijk te analyseren en van alle kanten toe te lichten, zoolang zal zij op onze keuze geen allesoverwegenden invloed kunnen uitoefenen. Dat de statistiek het hierin nog niet zoo ver gebragt heeft, ja, dat zij vaak tot tegenstrijdige uitkomsten aanleiding gaf, behoeft ons in geenen deele te bevreemden. De oorzaak daarvan is gelegen in de buitengewone zamengesteldheid van de beide grootheden, waarmede men hier te doen heeft: het klimaat en het menschelijk organisme. Omtrent beide is onze wetenschap nog niet volledig en positief genoeg. Immers, uit hoevele momenten het klimaat is zamengesteld, waarvan elk zijne bijzondere schatting vordert, hebben wij zoo even reeds aangetoond. Daarbij komt nog, dat men,
als men zijnen invloed wil berekenen, steeds van gemiddelden gebruik moet maken, om zoodoende, ten minste bij benadering, tot de waarheid te geraken, en dat die gemiddelden wederom door allerlei nevenbedenkingen in hunne waarde gewijzigd kunnen worden.
Van den anderen kant houde men in het oog, hoe zamengesteld het menschelijk organisme is, dat in betrekking tot het klimaat beschouwd moet worden; hoe al zijne functiën van ademhaling, bloedsomloop, spijsvertering, afscheiding, beweging, zenuwwerking, enz., allen, bij eene betrekkelijke zelfstandigheid, toch door hare organen in een onverbrekelijk verband gehouden worden; en men zal de moeijelijkheid van de juiste beoordecling van dezen kant ten volle beseffen. Om maar één
| |
| |
voorbeeld te noemen: Een teringlijder wenscht naar het Zuiden te gaan. Welke plaats zal men dáár voor hem moeten kiezen? Om daarop behoorlijk te kunnen antwoorden zou men de verschillende plaatsen in hare tellurische en atmospherische eigenaardigheden volledig moeten kennen. Aan den anderen kant moet men met den lijder tot in kleine bijzonderheden bekend zijn; men moet althans de oorzaak, den vorm, en den graad van zijn lijden naauwkeurig kennen en weten of zijn lijden door aandoening van de luchtpijptakken of van het longweefsel is voortgebragt; of deze laatste op ontsteking of knobbelafzetting berust; of die knobbelafzetting nog eenvoudig als zoodanig bestaat, of reeds in verweeking en verettering is overgegaan; of zich daarbij aanhoudend hoesten met sterke afscheiding van etterachtigen slijm, of met neiging tot bloedspuwing vertoont; of zijne huid en ingewanden behoorlijk werkzaam zijn; of hij prikkelbaar of stomp van zenuwen is; of - doch genoeg om de moeijelijkheden van de beoordeeling door iederen leek te laten gissen en om de noodzakelijkheid aan te toonen dat men in deze streng individualisere, d.i. alle persoonlijke bijzonderheden wel in acht neme, die bij de keus van het klimaat voor dergelijken lijder in aanmerking kunnen komen, ja van groot gewigt kunnen zijn.
Ten einde bij die keuze ten minste eenigen leiddraad te hebben, is het noodig eenige algemeene verdeeling van de klimaten aan te nemen. Maar daarbij stuiten wij al wederom op vrij uiteenloopende inzigten, die wij echter, voor zoover zij ons tot zuivere klimatologische uitweidingen zouden kunnen verlokken, thans gerustelijk geheel buiten den kring onzer beschouwing kunnen laten, aangezien het ons slechts om de practische waarde, om de toepassing te doen is. Houden wij dus den invloed alleen op het oog, dien het klimaat op den mensch kan uitoefenen, dan zien wij in de eerste plaats dat Guéneau de Mussy, bij zijne beschouwing van de zuidelijke winterverblijfplaatsen, hare klimaten in twee groepen verdeeld heeft, die aan twee vormen, of liever twee karakters van ziekzijn, beantwoorden. De eene groep noemde hij de sedative, die zich door eene zachte, zoele, maar gelijkmatige lucht en door afwezigheid van sterke, althans van Noorde- Ooste- en Noord-Oostewinden kenmerkt en voor erethische, prikkelbare gestellen, voor ligt in ontsteking overgaande ziektetoestanden, voor bloedrijke, tot congestiën geneigde en tevens opgewekte en opgewondene individuen het juist past. De andere groep noemde
| |
| |
hij de prikkelende, gekenmerkt door fijne scherpere, droogere, heetere, aan grootere afwisselingen onderhevige lucht met sterkere winden, waardoor het organisme meer geprikkeld wordt en waardoor deze groep voor trage, phlegmatische, lymphatische gestellen, voor ziekten met een langzaam beloop en voor individuen met gebrekkige stofwisseling en met tragen geest het meest geschikt geacht kan worden. Al vrij wel komt deze verdeeling overeen met die, welke Lombard in zijn werk: ‘sur les climats des montagnes, consideré au point de vue médical’ heeft aangenomen, en waarbij hij gewaagt: 1o. van climats plus doux que toniques, 2o. van climats toniques et vivifiants, 3o. van climats toniques et très vivifiants. Deze laatste afdeeling had hij echter gerust achterwege kunnen laten, daar zij minder een wezenlijk verschil van werking dan alleen eenen hoogeren graad daarvan aanduidt.
Soortgelijke verdeeling, zij moge naauwelijks wetenschappelijk genoemd kunnen worden, is intusschen vrij wat practischer, dan die welke men op physischen of geographischen grondslag zoekt te vestigen, en waarbij men een gegeven landstreek willekeurig in verschillende groepen verdeelt, zonder daarbij in aanmerking te nemen of de verschillende zamenstellende deelen van het klimaat niet in zeer verschillende verhouding in elk dier groepen voorkomen. Op deze laatste wijze heeft Martins gepoogd Frankrijk te verdeelen in 5 klimatische streken. De eerste noemt hij climat vosgien, het Noordoostelijk gedeelte, waarin het land begrepen is tusschen den Rijn, de Côte d'or, de bronnen van de Saone en den bergketen, die zich van Mezières tot Auxerre uitstrekt. In die vrij hooge streken zijn de winters kouder, de zomers warmer, dan bij gelijken breedtegraad in het Westen. De tweede noemt hij le climat sequanien, dat ook te Parijs gevonden wordt, en dat de geheele Noordelijke streek van Mezières tot aan de zee, en van den anderen kant langs de Loire tot aan Auxerre insluit. De winters zijn er niet zoo koud en de zomers bieden er eene getemperde warmte aan. Het derde, le climat girondien, strekt zich uit van de Loire tot aan de Pyreneën, en heeft eenen winter bijna gelijk aan dien van Parijs, maar biedt eene hoogere zomerwarmte aan. De Zuidwestewinden heerschen er nog al veel en brengen er nog al vochtigheid aan, zoodat Bordeaux in dit opzigt weinig gunstiger is dan Parijs. Het vierde, le climat Rhodadien, wordt in de vallei van de Saone en Rhône aangetroffen. Noorde- en Zuidewinden hebben er de boven- | |
| |
hand; de winters zijn er zachter, maar de zomers bijna ondragelijk warm. Het vijfde, le climat
provençal ou méditerranéen, wordt in den driehoek gevonden, gelegen tusschen de steden Montpellier, Marseille en Viviers. Het is wel is waar het warmste klimaat van Frankrijk, maar ook het rijkst aan plotselinge afwisseling, die het voornamelijk aan den ondragelijken Mistral te danken heeft, een wind, die zoo hevig is, dat hij 20 metres in een seconde aflegt.
Iedereen ziet alligt, dat zulk eene verdeeling van de klimaten noch veel theoretische, noch veel practische waarde bezit; geene theoretische, omdat zij zonder redelijken grondslag en eigenlijk, met voorbijzien van al de andere atmospherische en tellurische, slechts twee factoren van het klimaat, de temperatuur en den wind, in aanmerking neemt; geene practische, omdat zij ons in geenen deele in staat stelt daarop onze keus ten behoeve van den een of anderen ziektevorm te vestigen. Veel verkieslijker komt ons nog de eenvoudiger verdeeling voor in koude en warme, in gure en zachte, in vochtige en drooge, in continentale en zeeklimaten. Wat deze laatste, de zeeklimaten aangaat, zoo zou men eerst moeten vragen wat men eigenlijk onder zeelucht of zeeklimaat te verstaan hebbe, en waardoor zich de zeelucht toch wel van de land- en berglucht onderscheidt? Is het soms het zoutgehalte, dat in de lucht in opgelosten toestand gevonden wordt, en dat nú de beteekenis krijgt van eenig mineraalwater, en even als dit in het ligchaam wordt opgenomen en geassimileerd? Is het soms het uiterst geringe jodium- en bromiumgehalte, dat men in de zeelucht onderstelt? Noch het een, noch het ander zou men met voldoenden grond kunnen aannemen; veeleer zal men moeten erkennen, dat het verschil vooral in hare zuiverheid, in hare door den grooten waterspiegel gewijzigde temperatuur, in hare vochtigheid gelegen is, die uit de wolken ontstaat, waarin het zeewater in kleine druppels gesuspendeerd zou zijn.
Wil men echter tot grondslag voor de verdeeling der klimaten niet hare werking aannemen, en dus niet aposterioristisch te werk gaan, maar daarvoor meer het oog vestigen op de ligging, op den bodem, op de landstreek, waar het klimaat gevonden wordt, dan komt zeker de verdeeling in hooge en lage klimaten in de eerste plaats in aanmerking, omdat wij daarbij twee groote groepen krijgen, die in haren invloed op het menschelijk organisme zeer goed afzonderlijk, ja zelfs als tegen elkan- | |
| |
der overgesteld, beschouwd kunnen worden. Het is daarom dat wij bij deze verdeeling langeren tijd wenschen stil te staan.
Hoe hooger men stijgt, des te dunner wordt de lucht, des te geringer wordt dus hare drukking op alle zelfstandigheden, des te sterker wordt hare verdamping en uitzetting. In diezelfde verhouding neemt daarenboven de vochtigheid der atmospheer af en hare droogheid toe. Vandaar dat vooral op lagere plaatsen regen en nevel gevonden worden, wier voorkomen zeldzamer wordt, naarmate men hooger opklimt. Daarenboven is de beweging der lucht, met andere woorden, de wind, op hoogere plaatsen, en vooral op meer geïsoleerde punten, veel levendiger; terwijl de luchtlagen in lagere streken veel meer in rust en klamte blijven verkeeren, totdat zij, eens verstoord wordende, ook heviger stormen voortbrengen. Naarmate men nu hooger op de bergen komt en de lucht dunner wordt, neemt de zuurstof in gehalte af, maar neemt het licht daarentegen in intensiteit toe; de warmtegraad vermindert er, maar de positive electriciteit wordt er meer opgehoopt en verkeert er meer in gebonden toestand. Aan dit laatste is het toe te schrijven dat onweders betrekkelijk zoo zelden in hoogere streken worden aangetroffen, terwijl zij in lagere, bij het praedomineren van negative electriciteit in vrijen toestand, zich zoo dikwerf laten hooren.
In zeer breede trekken geschetst vindt men in het bovenstaande het voorname verschil tusschen hoog en laag klimaat aangeduid. Men kan daaruit reeds gemakkelijk den verschillenden invloed afleiden, dien het organisme daarvan moet ondervinden, en het antwoord op de vraag, waar wij dat verschil van hoog en laag in Europa, met het oog op de behoefte van onze lijders moeten zoeken, ligt als 't ware voor de hand. Zwitserland zal daarbij een iegelijk terstond voor den geest komen.
| |
III.
Zwitserland, zeker een der interessantste landen van den aardbol, met zijne hemelhooge, met eeuwige sneeuw en ijs bedekte bergen en zijne diepe, groene valleijen, met zijne kale rotsen, mollige weiden en vruchtbare akkers, met zijne bruischende stroomen en trotsche landzeeën, met zijne nijvere fabrieksteden en zijnen voortreffelijken landbouw, met zijne rijke Fauna en zijne schoone, zoowel tropische als arctische Flora, - uit welk
| |
| |
oogpunt men het ook wille beschouwen, altijd is het een land interressant genoeg om den stroom van reizigers te verklaren, dien het jaarlijks naar zich toe lokt. In weêrwil van alle geweld, daartegen gepleegd, in weêrwil van alle tijdelijke overheersching van naburige Vorsten, in weêrwil dat het van alle kanten door monarchische en soms al vrij absolutistisch-monarchische Staten omgeven is, heeft Zwitserland op politische terrein toch evenzeer zijne republikeinsche vrijheid weten te handhaven als het alle, zelfs de meest uitbundige democratische vrijheidsuitingen door eene degelijke en deugdelijke bondsconstitutie heeft weten te beteugelen. Het beginsel van leven en kracht, dat het Zwitsersche volk bezielt, en hem zijne magt en onafhankelijkheid verzekert, is de politieke, ja de individuele vrijheid. Zij wordt hem door de confederatie tegenover de cantonale regeringen gewaarborgd, terwijl deze het is, die de menigvuldige en zelfstandige cantonnale bewegingen binnen de perken weet te houden en er voor zorgt dat geene cantonnale inrigting zich tot eene zelfstandigheid verheffe, die voor het welzijn van het geheel gevaarlijk zou kunnen worden. Op humanitair en religieus gebied treft men er alle opvolgende trappen van het eenvoudigste elementaire onderwijs, van de meest primitive denkbeelden, van het beperktste bijgeloof en de onzinnigste orthodoxie tot aan de uitgebreidste geleerde en polytechnische scholen, tot de hoogste zedelijke en intellectuele ontwikkeling, tot het verhevenste liberalisme en de ruimste verdraagzaamheid, aan. Let men voorts op die verschillende taalvormen van franschen, duitschen, italiaanschen en romanischen tongval; denkt men aan het verschil tusschen de eenvoudigste landelijke bezigheid en de colossaalste
industriële ondernemingen, tusschen de armoede van de schamelste hutten en de verblindende pracht van die burgerpaleizen; vestigt men eindelijk het oog op al die menigvuldige kleederdragten, op die uiteenloopende zeden en gebruiken, op hunne ring- en schwingfesten; hoort men hunnen kuhreigen, hunne nationaalliederen enz., dan moet men bekennen, dat Zwitserland alles in zich vereenigt, om elken reiziger, hetzij staatsman of wijsgeer, natuur- of geschiedvorscher, industriëel, handelsman of oeconoom, te boeijen en te bekooren. Maar niet alleen door de gezonden verdient het bezocht en geprezen te worden; ook voor den zieken bezit het een niet genoeg te waarderen schat in zijne vele geneeskrachtige wateren, in zijne voortreffelijke Molkenanstalten en niet het minst in
| |
| |
zijne gezonde lucht, die én op zich zelf én tot nakuur voor verschillende badkuren zoo'n weldadige werking op het organisme kan uitoefenen, al naar gelang van de hoogere of lagere streken, die men tot verblijfplaats heeft uitgekozen.
Ten einde in die keuze niet mis te tasten, behoort men voor dat hooger en lager eenen zekeren maatstaf te hebben en daarvoor verschillende graden of trappen vast te stellen. Wahlenberg en Steiger lieten zich bij de bepaling daarvan door de vegetatie leiden en verdeelden het klimaat naarmate deze en gene plantensoorten er nog in kunnen groeijen en er zelfs welig in tieren. Zoodoende kregen zij de streek van den notenboom, d.i. van de laagte tot aan 2500 boven de oppervlakte der zee, alwaar, althans in het noordelijke Zwitserland, de notenboom niet meer voorkomt. 2o. De streek van den beukenboom van 2500'-4000'. 3o. De streek der dennen van 4000'-5500'. 4o. De streek der Alpen van 5500-7000, waarin geene boomen meer voorkomen en alleen nog de Gentiaan, de Ranunkels, de Saxifragen en andere soortgelijke planten gevonden worden. 5o. De streek van de sneeuw (boven 8000'), waar alle plantengroei ophoudt, bijna al het leven verdwijnt en alleen eeuwige sneeuw en ijs de toppen van het aardrijk bedekken.
Lombard is van deze verdeeling eenigzins afgeweken. Hij spreekt 1o. van eene lagere streek, die zich van 1000'-1500 boven de zee verheft en waarin wijnstok, turksche tarwe en vruchtboomen welig groeijen; 2o. van een middenstreek, die zich tot ruim 2000' boven de zee uitstrekt, waarin bovengenoemde planten en boomen beginnen te verminderen en plaats te maken voor kastanjes, eiken-, berken- en beukenboomen; 3o. van eene bergstreek, waarin deze boomen schaarscher gevonden worden en de dennen daarentegen, ja, zelfs de zilvere sparren op den voorgrond treden, terwijl men hier vooral de mollige weiden en de Alpenflora aantreft. 4o. Van de alpestre of subalpine streek (van ruim 4000'-6000'), waarin men bijna te vergeefs naar boomen zoekt en zich slechts op enkele plaatsen en tusschen kale rotsen drooge Alpenplanten laten zien. 5o. Van de alpine streek, van 6000' en hooger, waarop alle plantengroei heeft opgehouden.
Werber heeft eindelijk de zaak het meest vereenvoudigd door in zijn werk: ‘die Schweizer Alpenluft,’ enz., dat ons in deze voornamelijk tot gids diende, slechts 3 zonen aan te nemen, waarvan de laagste ons het koren, de ooft-, noten- en kas- | |
| |
tanjeboomen, enz., aanbiedt; de middelste of woudzone, nog rijk aan vegetatie, tevens eene groote afwisseling van wouden en beemden laat zien, terwijl op de hoog-Alpenstreek alle vegetatie en bijna alle leven ophouden.
Even als deze verschillende streken zachtjes in elkander overgaan en men ze nergens door scherpe lijnen van elkander kan scheiden, zoo is het ook onmogelijk van elke afzonderlijk de uitwerking op den mensch naauwkeurig te bepalen, daar ook hierbij een langzame overgang plaats vindt. Tschudi heeft in zijn voortreffelijk werk: ‘das Thierleben der Alpenwelt,’ den invloed van het klimaat op de dieren zoo naauwkeurig mogelijk nagegaan en is daarbij eveneens tot de ovetuiging gekomen, dat die invloed zeer afwisselt en niet anders dan tusschen zeer breede lijnen, en dan nog niet eens volkomen naauwkeurig, afgebakend kan worden. Voor den mensch, wiens accommodatie-vermogen nog sterker is dan van de dieren, zijn de perken nog moeijelijker te zetten en is de blijvende invloed van het eene of andere klimaat nog minder naauwkeurig op te geven.
Intusschen valt het niet te ontkennen, dat in de hoogere streken de menschen bruiner van kleur, dorder van huid, magerder maar sterker van spieren zijn; dat hunne borst doorgaans breeder, hun bovenlijf langer en hunne extremiteiten korter zijn; voorts dat bij hun levendigeren geest hart en longen predomineren. Het is inderdaad verbazend te zien, met welke snelheid en volharding de menschen aldaar, als lastdieren beladen, de steilste bergen kunnen opklouteren, zonder dat die sterkere spierinspanning op hunne ademhaling eenen merkbaren invloed uitoefent. Een gids verhaalde ons, dat hij op éénen dag den grooten St. Bernard, van Martigny uit, was op- en afgeklommen en dus, van 's morgens vier tot 's avonds negen ure, achttien mijlen had afgelegd en toch door dezen buitengewonen togt zoo weinig vermoeid was geweest, dat hij den volgenden dag wederom eenen anderen reiziger over de tête noire naar Chamouny had kunnen geleiden. Mogen hier ook al gewoonte en dagelijksche oefening voor een groot deel de verklaring van die kracht en volharding aan de hand geven, het is toch niet te ontkennen, dat bergbewoners voornamelijk door de eigenaardigheden van het hoogere klimaat daartoe in staat gesteld worden, en zeker is het althans, dat de bewoners van lagere streken, met hunne bleeke, vale gelaatskleur, met hunne weekere huid, met hun dikker vetpolster, met hunne smallere
| |
| |
borst en omvangrijke buik, met hunne langere ledematen en hunnen trageren geest, met hun predominerend aderlijk stelsel en buikleven, tot zulke lang volgehoudene krachtsinspanningen minder in staat zijn.
Schetsten wij met bovenstaande algemeene trekken den verschillenden invloed van hoog en laag, van berg en dal op den mensch, vooral bij een langer verblijf in de eene of andere dier streken; het is van belang die werking op het organisme eenigzins nader aan te toonen.
Wij zien dan al aanstonds dat de mechanische invloeden van het hooger klimaat, de verminderde luchtdrukking, de meerdere droogheid en de sterker bewogen lucht, den toevloed van het bloed naar de longen en de huid, maar ook in het algemeen naar de periphersi van het ligchaam doen toenemen. Vandaar dat de peripherische vaten en cellen verwijd en gevuld worden en hunne werkzaamheid eene aanmerkelijke verhooging ondervindt. Van den anderen kant heeft er door de ruimere opneming van zuurstof uit de atmospheer eene sterkere verdamping plaats van die stoffen, die uit het ligchaam verwijderd moeten worden. Door beide oorzaken neemt de strooming van het bloed naar de onderbuiksorganen, naar lever, milt, nieren, darmen, enz., af en verminderen derhalve deze organen ook in omvang, vooral indien die omvang het gevolg is van eene ziekelijke uitzetting door meerdere ophooping van bloed. Daarbij komt nog dat de diepere en snellere ademhaling eene sterkere beweging van het hart en eenen levendigeren bloedsomloop onderhoudt, die meerderen toedrang van bloed naar de longen en een algemeene verhooging van het mechanisme des levens teweegbrengt, waarvan de slotsom zich als levendiger stofwisseling, betere voeding, ruimere af- en uitscheiding en een sterker organisch verbrandingsproces laat kennen.
Bij den eersten oogopslag zou men meenen, dat vermindering van zuurstof in de hoogere lucht, tot vermindering van het geheele levensproces zou moeten aanleiding geven; maar daar de longen door het dieper en veelvuldiger ademen toch met eene grootere hoeveelheid zuurstof in aanraking komen, en daarvan, vooral bij meerdere ligchaamsbeweging in de vrije, dunnere en koudere lucht meer opnemen, zoo wordt ten slotte de vorming van slagaderlijk bloed toch begunstigd en vindt er ook een levendiger chemisme plaats.
Voorts ontvangen de zenuwen en ook de spieren door het zooveel
| |
| |
intensivere licht, door de steeds bewogen atmospheer, en de daardoor vernieuwde lucht, eindelijk door de opgehoopte positive electriciteit zoo vele prikkels, die ze tot eene verhoogde werking en krachtsoefening aansporen, dat behoefte en magt om zich te bewegen er door te voorschijn geroepen worden en zelfs het gemoed zich verruimt, de geest zich verheldert en het geheele dynamisme verlevendigd wordt. Wie kan, zegt Werber, de bekoorlijke schoonheden der natuur, die verbazende openbaringen eener onmetelijke scheppingskracht aanschouwen, zonder in het diepst van zijn gemoed getroffen, opgewekt en gesticht te worden?
Vatten wij dan den invloed van het hoogere klimaat der Alpen zamen, dan zien wij, dat de werkzaamheid der spijsverteringsorganen er door wordt aangezet en geregeld, de chymen chylbereiding er door worden bevorderd, aan het bloed derhalve een beter doorwerkt materiaal wordt aangeboden, de longen er dieper ademen, het hart er krachtiger en sneller slaat en het slagaderlijke bloed met meer aandrang in alle deelen van het ligchaam gedreven wordt. Met andere woorden, de geheele stofwisseling wordt er verbeterd, opname en teruggave worden meer geregeld, het spierstelsel wordt gestevigd, hersenen, ruggemerg en zenuwen worden tot eene verhoogde werkzaamheid geprikkeld, die den geest helderder en het gemoed vrolijker doet zijn.
Uit deze physiologische werking van de hoogere Alpenlucht kan men reeds hare therapeutische kracht afleiden, even als men van den anderen kant uit de ziekten, die op de Alpen voorkomen, kan opmaken, voor welke ziektetoestanden men de Alpenlucht te vermijden hebbe.
Maken wij nu de toepassing hiervan, dan zien wij in de eerste plaats, dat de ziekten der spijsverteringsorganen al zeer spoedig, ja, zelfs in de eerste dagen van een verblijf op de Alpen eene aanmerkelijke verbetering ondergaan. De verloren eetlust keert terug, de maag begint meer naar voedsel te verlangen en verdraagt het weldra beter. De opgezetheid van het lijf, het gevoel van drukking en spanning in de maagkuil, dat zich in lagere streken zoo ligt na den eten doet gevoelen en met lusteloosheid en traagheid gepaard gaat, verdwijnt weldra om plaats te maken voor een gevoel van behagelijkheid (bienaise), van luchtigheid, dat tot beweging en werk geschikt maakt. Die luchtigheid neemt toe bij de verdere verbetering der digestie, die zich door regelmaat in de afscheiding en door de hoeveelheid der uitgeworpene stoffen kenmerkt.
| |
| |
In de tweede plaats is het de ziekelijke toestand van het bloed, die van de Alpenlucht eene belangrijke verbetering te wachten heeft. Daar alle functiën van het menschelijk ligchaam in een organisch verband staan en van elkander afhangen, zoo moet eene verbeterde spijvertering eene betere stofwisseling en deze wederom eene betere bloedbereiding ten gevolge hebben. Maar daareuboven wordt de omzetting van het aderlijk in slagaderlijk bloed door den meerderen toevoer van zuurstof in de longen, die weêr van de frequentere en diepere ademhaling afhangt, aanmerkelijk bevorderd. Het bloed wordt rooder en beter van zamenstelling, zoodoende een meer normale prikkel voor het hart en de grootere vaten, en noopt deze tot levendiger zamentrekkingen. Die meerdere zamentrekkingen drijven van den eenen kant weer meer aderlijk bloed uit het hart naar de longen en van den anderen kant meer slagaderlijk bloed uit het hart naar de peripherie van het ligchaam. Daardoor wordt de buid meer verwarmd, wordt het zenuwstelsel meer geprikkeld en worden de spieren beter in staat gesteld om den van haar gevorderden arbeid te verrigten. Op die wijze worden bloedophoopingen in lever en milt opgeheven, neemt de uitzetting van verslapte aderen, d.i. van aderspatten, af en vermindert tevens elke andere zwelling, vooral aan de beenen of waar dan ook, die door stoornissen in den bloedsomloop ontstaan was en in waterzucht dreigde over te gaan. Hydraemischen, oligaemischen, chloraemischen, dat zijn zij, wier bloed of te dun, of te waterig is; zij, die te weinig bloed hebben en de bleekzuchtigen zijn het vooral, die op de Alpen al heel spoedig beterschap, ja volkomen herstel kunnen vinden.
En nu het zenuwleven! - Als men bedenkt, dat het voornamelijk door het zenuwstelsel is, dat de eenheid van het organisme tot stand gebragt wordt, dat het die ontelbare en fijne draadjes zijn, die al de organen mechanisch met elkander verbinden en al de verrigtingen in eene onverbreekbare afhankelijkheid van elkander houden, dan spreekt het alweêr van zelf, dat verbeterde voeding, verbeterde bloedshereiding en verbeterde bloedsomloop reeds eene normalere werking van het zenuwstelsel ten gevolge moeten hebben. Daarbij komt dan nog de regtstreeksche invloed van de fijnere, droogere, aan meer afwisseling onderhevige lucht en van de opgehoopte positive electriciteit, waardoor het zenuwstelsel, zoowel peripherisch als centraal, soms zelfs al te sterk geprikkeld kan worden: waaruit het
| |
| |
zich gemakkelijk laat begrijpen, dat zij, wier gevoeligheid voor de gewone prikkels des levens te gering is, of die daartegen te weinig reageren, met andere woorden, dat zij, wier zenuwwerking traag en bijna verlamd is, zich in de hoogere lucht zoo spoedig beter gevoelen, en dat anderen daarentegen, die tot krampen, stuiptrekkingen of toevallen geneigd zijn, er op moeten letten, dat zij voor hun langer verblijf een minder hoog oord, een minder fijne en prikkelende lucht zullen moeten kiezen. Tot de laatste soort van zenuwlijders behooren voornamelijk de hysterischen; tot de eersten de hypochondristen. In ieder geval echter behoort de bijzondere aanleiding voor hunne ziekte in het oog gehouden te worden, om daarvan de keus van de Alpenstreek te laten afhangen. Zoo toch verdraagt de hysterie, die op bloedeloosheid berust of met bleekzucht gepaard gaat, beter eene hoogere en fijnere lucht, dan die, welke haar ontstaan aan eenen geprikkelden toestand van het ruggemerg te danken heeft. Zoo heeft voorts de hypochondrie, die het gevolg is van bloedsophooping in de onderbuik, door eene zittende levenswijze of door te ruim tafelgenot ontstaan, dringender behoefte aan eene fijnere lucht dan die, welke alleen op eene te groote prikkelbaarheid van het zenuwstelsel berust.
Er zijn echter nog meer ziektevormen, die door den invloed der Alpenlucht eene aanmerkelijke verbetering kunnen ondergaan. Wij bedoelen hier voornamelijk de scrophulosis (klierziekte), de Rachitis (beenziekte, Engelsche ziekte) en de tuberculosis (knobbelziekte). Het is hier de plaats niet om deze ziektevormen nader te omschrijven of de wijze van hun ontstaan na te sporen. Zeker is het, dat men ze tot de voedingstoornissen mag rekenen, en op grond daarvan is het reeds meer dan waarschijnlijk, dat de hoogere Alpenlucht daarop eenen heilzamen invloed zal kunnen uitoefenen. Immers, zoo als wij zagen, op de betere digestie volgt meestal eene ruimere assimilatie, maar ook tevens eene rijkelijker afscheiding van die bestanddeelen, die uit het ligchaam verwijderd moeten worden en hierdoor wordt aan eene der eerste voorwaarden voldaan tot opheffing van de scrophulosis, tot beteugeling van de tuberculosis. Daarbij komt nog, dat de meerdere uitzetting der longen er niet alleen eene grootere hoeveelheid bloeds heen zal lokken, maar dat bloed zelf ook beter zal oxyderen en daardoor de zweling der klieren en de nederzetting van knobbels in de longen zal te- | |
| |
genhouden. Hoe jonger het individu is, voor hetwelk de verplaatsing naar de Hoog-Alpen gevorderd wordt, hoe beter het is, want hoe meer het kans heeft om genezen te worden. Dat zelfde geldt ook voor de knobbelziekte. Heeft deze reeds eenen zekeren graad van ontwikkeling bereikt, zoodat òf herhaalde bloedspuwingen voorafgingen, òf reeds etterachtige massa's opgegeven werden, óf nachtzweet, diarrhoe en koorts zich al openbaarden en zich daarbij telkens ontstekingachtige verschijnselen opdeden, dan is er van een verblijf op de Hoog-Alpen niet alleen geen voordeel, maar zelfs verslimmering van
lijden en de dood te wachten.
Dezelfde nadeelige werking openbaart zich, indien bijeenigen lijder neiging tot congestie bestaat naar hart en longen, of indien organische ziekten van het hart en de groote vaten bij hem niet miskend kunnen worden, of wanneer hersenen en ruggemerg organisch ontaard of door bloeduitstortingen aangedaan zijn, in welk geval zij evenzeer verslimmering zullen ondervinden als de darmen, waarin reeds zweren, of de andere buiksingewanden, waarin reeds kankerknobbels ontwikkeld zijn.
Zoo ziet men - en de rationele verklaring er van ligt in het bovenstaande opgesloten - dat het eene onzinnigheid zou zijn in het klimaat der Alpen een panacée voor alle ziekelijke toestanden te willen zoeken. Zijne voorbehoedende zoowel als zijne genezende kracht is inderdaad reeds belangrijk genoeg, zoo als uit de bovenstaande schets heeft kunnen blijken.
Daarbij verlieze men niet uit het oog, dat het geenszins onverschillig is, welk gedeelte van de Alpen men voor zijn luchtbad uitkiest, en dat daarbij nog allerlei andere omstandigheden, behalve de hoogte, in aanmerking behooren te komen, die met het oog op elk individueel geval van groote beteekenis kunnen zijn. Zoo toch moeten zwakke lijders, die althans in den aanvang geene groote vermoeijenis kunnen verduren, bij voorkeur eenig oord verkiezen, dat zelfs in de naaste omgeving gelegenheid tot wandelen aanbiedt. Zoo moeten zij, die aan allerlei gemakken gewoon en voor de koude bijzonder gevoelig zijn, zich niet in eens aan eene al te sterke onthoudings- of spartaansche afhardingskuur willen onderwerpen; maar in den beginne althans aan zoodanige plaats de voorkeur geven, die hun nog eenig comfort kan aanbieden en waar zij ten minste eene goede woning kunnen vinden die door de zon beschenen, warm,
| |
| |
licht, luchtig tevens en droog is. Daarbij is het van gewigt dat men daar, waar men weken, ja maanden lang tot herstel zijner gezondheid denkt te vertoeven, ook goed voedsel, vooral goed vleesch en brood en melk kunne krijgen.
Voorts hebbe men zich juiste rekenschap te geven van den tijd, waarop eene Alpenkuur begonnen, en gedurende welken zij voortgezet moet worden. Hoe lager het oord gelegen is, 't welk men daarvoor wenscht te kiezen, hoe zuidelijker of westelijker, des te eer kan men er zich heen begeven, b.v. reeds in de maand Mei, en des te langer kan men er vertoeven, b.v. tot in October. Hiertoe zouden alle plaatsen gerekend kunnen worden, die tusschen 1000 en 1500 boven de zee en ten zuiden, zuidoosten en westen gelegen zijn. Hoe hooger echter de ligging, des te later zal men dien graad van warmte in de atmospheer en dien toestand van den bodem vinden, die voor een geschikt zomerverblijf gevorderd worden. Zoo heeft de ondervinding geleerd dat men de plaatsen, die 4000' hoog gelegen zijn, niet wel vóór Junij betrekken kan; die van 5000-6000' vereischen daartoe den vollen zomer, en de nog hooger gelegene van 7000-10,000' (zoo als er trouwens maar weinige gevonden worden, waarvan het Faulhorn (8,261'), het Stilfserjoch (8,610') en het logement op den Matter-Jochpass (10,416') nog de voornaamste zijn) laten slechts een korter verblijf van Julij tot September toe.
In elk geval zullen zij, die uit laag gelegene landen, dus ook uit ons vaderland, eene Alpenkuur willen beproeven, wel doen, van zich eerst eenigen tijd in de lagere streken van Zwitserland, aan de meeren van Constanz, Zurich, Lucern, Thun, Brienz of Genève op te houden en zich dáár voor de kuur op de hoogere Alpen voor te bereiden. Die voorbereidende maatregel is vooral noodzakelijk voor long- en hartlijders, die de al te plotselinge overgangen van temperatuur niet goed kunnen verdragen. Om zich over het geheel tegen die afwisselingen van warmte en koude, die op de Alpen vrij algemeen en vooral ten opzigte van ochtend- en avondtemperatuur in zeer sterke mate gevonden worden, behoorlijk te wapenen, moeten gevoelige personen, met eene zachte huid en prikkelbare longen, en zij die tot catarrhale en rheumatische ongesteldheden bijzonder gedisponeerd zijn, zich van eene doelmatige en zeker warmere kleeding voorzien, dan het jaargetijde anders wel zou vorderen.
| |
| |
Ofschoon het in verreweg de meeste gevallen, bij een verblijf in Zwitserland, alleen of althans in de eerste plaats op de luchtkuur aankomt en ofschoon dat luchtbad meestal op zich zelf in staat is aan de gestelde indicatie te voldoen, zoo kunnen daarmede toch soms nevenbedoelingen verbonden worden, die men in Zwitserland even goed als elders kan bereiken. Wij hebben daarbij het gebruik van de aldaar aanwezige minerale en zwavelbaden, van de molken- en druivenkuren en van de koudwater-inrigtingen op het oog. De aanwijzing daartoe en het gebruik daarvan moeten ongetwijfeld door eenen deskundige, hetzij dáár ter plaatse zelve of elders, geregeld worden. Maar zelfs bij de bepaling van de plaatsen, die voor het luchtbad de meest geschikte zouden kunnen zijn, zal men het best doen op het compas van een deskundige af te zeilen. Haar aantal is echter zoo groot, - het gaat de tweehonderd verre te boven - zij bieden zooveel verscheidenheid aan in ligging en huisvesting, in verpleging en geneeskundige verzorging, dat wij de grenzen van ons bestek al te zeer zouden overschrijden, indien wij ze alle wilden vermelden of omtrent enkele in bijzonderheden wilden treden. Wij meenen dus voor het tegenwoordige te kunnen volstaan met in het algemeen de aandacht op de belangrijkheid van het klimaat in Zwitserland gevestigd, en op den invloed van een verblijf des zomers op de Alpen gewezen te hebben. Welligt dat wij, bij eene volgende gelegenheid, de keuze van een winterverblijf in het Zuiden zullen bespreken.
G.E.V.S. |
|