De Gids. Jaargang 28
(1864)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 413]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Speculatie.‘Men brengt bijeen en men weet niet wie het naar zich nemen zal,’ woorden van den Psalmist, die de trouwe beursbezoeker van onze dagen, onverschillig van welke plaats, hier of elders, volmondig als waar zal moeten erkennen. Want al moge er juist geen zoo groote profetische gave toe noodig geweest zijn om reeds bij den aanvang van dit jaar met eene zekere bekommernis te vreezen voor het laatste drietal van dit dozijn maanden, zóó bar en benaauwd had men toch zeker den toestand niet voorzien, als waarin de droeve werkelijkheid den handel, van het buitenland vooral, nu gebragt heeft. Gedurig rijzende standaard van het geld bij dalende prijzen van alle fondsen, der meest solide niet uitgezonderd; dalende prijzen evenzeer van goederen, gepaard met lusteloosheid en vrees zelfs van den haudel om iets flinks te ondernemen; eerst fluisterende geruchten van moeijelijkheden van dezen en genen, soms overmoedigen, handelspotentaat of van oude geldmagten, al spoedig gevolgd door blijkbare belemmeringen van handelen en van maar al te vele openlijke bankbreuken; algemeen wantrouwen en eindelijk overdreven vrees, die het kwaad nog verergerde, door zelfs dáár onmisbaar vertrouwen te weigeren waar het nog veilig kon verleend worden, dat was, zonder overdrijving, zoo al niet het karakter der Hollandsche, dan toch wel degelijk dat der Engelsche beurzen. Menigeen, die het jaar 1864 als een welgesteld, zoo al niet rijk man, met vertrouwen begroette, hij staat nu daar als een gebrekkige schuldenaar van anderen, en hij zal in waarheid moeten erkennen: dat wij menschen niet weten, wie het door ons bijeengebragte naar zich nemen zal. Het voorduren van den Noord-Amerikaanschen burgerkrijg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
was eene eerste aanleiding tot bekommering. Want 't was natuurlijk, dat de geheele toestand van Engeland fel geschokt moest worden door dien oorlog. Die oorlog toch belette den toevoer en al spoedig zelfs de productie der ruwe katoen, die voor Engeland's nijverheid onmisbaar is. En de katoenindustrie is aldaar tot zulk eene kolossale hoogte gerezen, dat eene plotselinge stoornis daarin gebragt, wel gelijk moest staan met eene bepaalde omwenteling op het financiëel gebied, zoowel als op dat van den arbeid van een groot gedeelte der bevolking. Het eerste kanonschot, op den 13den April 1861 tegen Fort Sumter gelost, schoot eene breede bres in de welvaart van geheel Groot-Brittanje vooral. Van de 700 millioen Ned. ponden ruw katoen toch die Engeland in 1860 ontving, leverde Noord-Amerika er alleen 560 millioen. En hoewel van dien geheelen aanvoer weder 125 millioen Ned. ponden zijn uitgevoerd, zoo werden toch de overige 575 millioen in dat land verwerkt. Trouwens, in 1860, het laatste vredesjaar van de Vereenigde Staten, dreven in Groot-Brittanje 2,650 katoenfabrieken, met een kapitaal van ƒ 800 millioen, - ongeveer het bedrag van onze geheele staatsschuld, - 300,000 paardenkrachten en 30 millioen spoelen rusteloos voort, betaalden aan 440,000 menschen, waarvan 90 pCt. volwassenen en 56 pCt. vrouwen, jaarlijks een loon van ƒ 120 millioen; produceerden voor eene waarde van ƒ 912 millioen, of ƒ 72 millioen meer dan de bruto inkomsten van het geheele Rijk in dat jaar, maar leverden dan ook alleen aan Indië 121 millioen Ned. ponden katoenen garens en goederen, tegen den, nu waarlijk belagchelijk klein luidenden uitvoer van 4 Ned. ponden katoenen garens, in het toch nog maar 45 jaren verwijderde jaar 1815. Te groote toevoeren van de grondstof, en bij gevolg te groote voorraden, gevoegd bij het algemeene vertrouwen dat die burgertwist wel spoedig zou geëindigd zijn, temperden aanvankelijk den noodlottigen invloed, dien zulk eene gewigtige gebeurtenis onvermijdelijk op den geheelen maatschappelijken toestand uitoefenen moest van een land, dat zijn belang bij den voortdurenden aanvoer van de ruwe katoen met zulke kolossale cijfers bewijzen kan, als de hierboven, in een enkelen volzin, meêgedeelde. Maar toen die gewaande burgertwist een felle burgeroorlog bleek te zijn; toen die oorlog omtrekken verkreeg zoo groot en wijd, dat zelfs den anders voor niets terugdeinzenden Yankee de schrik om het harte sloeg; en toen het bleek dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een verdelgingskrijg was begonnen, waarvan het einde niet te voorspellen maar waarvan 't wel duidelijk was dat de gevolgen zich ten slotte in de schromelijkste uitputting van beide partijen en van hun beider land zouden wreken, toen daverde geheel Engeland van den kreet naar andere hulpbronnen om die zoo kolossale katoennijverheid te blijven voeden. Allerwege moest katoen worden voortgebragt; elk volk, welks bodem ook maar de minste geschiktheid toonde te bezitten voor de cultuur van dat product, moest daartoe worden aangewakkerd, en, wat meer zegt, in staat gesteld. Een warm klimaat, eene talrijke en voor den arbeid goedkoop te verkrijgen, bevolking, niet al te moejelijke wegen voor het vervoer, noemde men als de hoofdeischen van die cultuur. Maar de landen waar al die elementen vereenigd gevonden worden, hoe weelderig ook van natuur, zijn verre van rijk aan kapitaal. Wilde Engeland vandaar rijke toevoeren van katoen verkrijgen, het moest er eerst aanzienlijke kapitalen heenzenden, en dat wel in klinkende munt. Belangrijke voorschotten moesten dus verstrekt en uit de circulatie genomen worden, en dat juist door het land welks circulatie wel op edel metaal gebaseerd is maar toch grootendeels in het vertegenwoordigend papier bestaat. De evenaar tusschen de onontbeerlijke hoeveelheid edel metaal als waarborg van dat papier, was daardoor niet dan met groote moeite op de juiste maat te houden, en weinig was er natuurlijk maar noodig, om dat evenwigt te verstoren. De zoo gevoelige geldmarkt gaf dan ook al spoedig het bewijs dat zij zich niet zoo gemakkelijk meer bewoog; de vraag naar specie, voor den uitvoer naar de nieuwe productielanden van katoen, werd al grooter en grooter, en een hooger rentestandaard was het onvermijdelijk gevolg. De groote geldmagten konden niet zoo ruim meer zijn in hunne voorschotten aan den eigen handel als in gewone tijden; een zekere malaise deed zich langzamerhand gevoelen; en toen duurder geld weldra lagere prijzen van goederen ten gevolge had, was de afstand tusschen eene ongemakkelijke financiële positie en eene gelderisis, niet zoo zeer groot meer. Daarenboven was de overdreven aanbidding van het stelsel van associatie van kapitalen, eindelijk van Frankrijk tot Engeland, en, op kleine schaal nogtans, ook tot ons land overgewaaid. Maar het werkelijk goede van dat stelsel dreigde door de overdrijving geheel ten onder te gaan. Reeds alleen van de vereeniging van kapitalen, zonder nog een bepaald doel daarmede | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te hebben, verwachtte men wonderen. Dit vereenigd kapitaal zou tot stand brengen wat het geïsoleerd, natuurlijk zooveel kleiner kapitaal, niet vermogt. Maar toch moesten alle die kleine geïsoleerde kapitalen wel degelijk krachtig medewerken. De groote kolos schiep de groote instellingen, onverschillig van welken aard en voor welk doel, maar groot en breed en weidsch; en dan moesten de kleine kapitalen daarin deelnemen. Natuurlijk stond het bij den kolos vast, dat zijne scheppingen groote winsten zouden opleveren; het publiek had zich dus maar te beijveren om de aandeelen te koopen, zoo als van zelf spreekt met bijbetaling eener billijke winst, op rekening der later immers volkomen zekere winsten, voor den oprigter. Deze kon dan weder met die gelden nieuwe instellingen formeren. In Engeland moest dat stelsel te weliger wortel schieten, omdat eindelijk ook aldaar de zoo lang gewenschte verandering in de wetgeving op de naamlooze vennootschappen was ingevoerd door het stelsel van limited liability, volgens 't welk de deelhebber voor niet meer aansprakelijk is dan voor het bedrag van zijn aandeel. Lang bleef men dat stelsel eerst wantrouwen, alleen soliditeit toekennende aan de inrigtingen onder het vroegere systeem van unlimited liability; maar toen ‘die laatste stuiver en die laatste bunder’ werd opgeëischt van de ongelukkige deelhebbers in zulk eene oude, gefailleerde maatschappij, en de rijke winsten der op nieuwe leest geschoeide vennootschappen bekend werden, toen wierp men zich met eene ware woede in de nieuwe beweging. Van de 263 nieuwe maatschappijen die in 1863 in Engeland werden opgerigt, met een kapitaal van £ 100 millioenGa naar voetnoot1, waren 261 limited, niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan 2 unlimited. Dat zulk eene magt van vennootschappen, alle onder de schitterendste voorspiegelingen en beloften aan het publiek ter deelneming aangeboden, de speelzucht algemeen moest aanvuren en prikkelen, was natuurlijk. Maar even natuurlijk eischten de massale kapitalen op het papier ook massale werkelijke kapitalen, die getrokken moesten worden uit andere kanalen. En met hoeveel scherpzinnigheid en vernuft men daarvoor ook de grenzen van het crediet wist uit te zetten, toch moest de geldmarkt den schok ondervinden van eene, vaak onstuimige, vraag naar kapitaal. Niet al die nieuwe ondernemingen beantwoordden aan het doel; niet alle aandeelen der nieuwe scheppingen vonden zoo gereedelijk koopers; de overdrijving wreekte zich aldra hier en daar, nu eens in geringe, dan weder in grootere mate. En toen de beursspeculatiën onrustbarende proportiën hadden aangenomen en er eene zekere soort van spanning merkbaar werd, toen moest de druk der katoenschaarschte en de vraag naar groote kapitalen om daarin te voorzien, zich wel klemmender en klemmender doen gevoelen, en beide oorzaken te zamen ten slotte tot eene crisis aanleiding geven die wel begonnen is en die reeds vele slagtoffers geëischt heeft, maar waarvan het einde nog geenszins is te voorzien. Is 't wonder, dat men in zulke dagen onwillekeurig de hand weder uitstrekt naar de geschiedenis van soortgelijke tijden in de handelswereld, om eene vergelijking te maken tusschen het heden en het verleden? Voorzeker niet, en de grootste held op dat gebied, John Law, wiens aardig grafschrift: Ci-gît cet Ecossais célèbre,
Ce calculateur sans égal,
Qui, par les règles de l'Algêbre,
A mis la France à l'Hôpital,
hem zoo juist teekent, wordt dan ook tegenwoordig weêr uit zijne halve vergetelheid gerukt. Terwijl in Frankrijk een man als Thiers verlof geeft, om zijne voor meer dan dertig jaren verschenen studie over dien, tot nog toe altijd onovertroffen, agioteur te herdrukken, maakt in Engeland een Ainsworth hem tot den held van zijn nieuwen levendig geschreven roman, en voert ten onzent de studerende jongelingschap hem ten tooneele in hare gemaskerde optogten. De getrouwe lezers van dit tijdschrift, ik ben er zeker van, zullen vast reeds voor lang heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben erkend, dat ook in deze kolommen het bewijs geleverd is van de teekenen der tijden op te merken, want velen hunner zullen zeker al hunne oude nommers hebben nageslagen en niet gerust, eer zij dat van Mei 1856 voor zich hadden, om nog eens met een waar genot het zoo aanschouwelijk geschreven ‘groot tafereel der Dwaasheid’ van onzen Vissering te herlezen. Reeds voor acht jaren fluisterde zijn goede genius hem in, dat spreken thans pligt was voor hem, die zoo uitnemend de gave bezit, om de vruchten van zijn onderzoek en zijne kennis aan anderen meê te deelen. En de prakticus, die zich toen niet dan meesmuilende gevangen gaf, hoewel toch overmeesterd door den aangenamen vorm en door den rijken inhoud van dat opstel, meesmuilend, omdat hij alleen het oordeel van den man van de beurs over zaken van de beurs vertrouwt, hij zal nu wel tot de eerlijke erkentenis gekomen zijn, dat toen althans, de man van de muffe studeercel in de toekomst der beurs juister blik heeft gehad dan de trouwste dier beursbezoekers zelfs. Zonder ook maar in de verte te deelen in den afkeer van enkele verouderde beursmannen, verouderd niet naar het ligchaam juist, maar naar den geest, - mogt die anomalie ten onzent door beter onderwijs toch spoedig onmogelijk worden! - die in de beoordeeling van handelsfeiten aan de wetenschap geenerlei regt toekennen maar alleen aan de praktijk, zoo wil ik toch, ten einde ook hen te gerieven, hiermede de aandacht van het publiek vestigen op het werk van een prakticus bij uitnemendheid, in den loop van dit jaar te Londen verschenen, en dat uitsluitend over de zaken handelt die tegenwoordig de geheele aandacht van den koopman innemen. Morier Evans heeft zijne sporen op dat gebied sinds lang verdiend. Zijn ‘Commercial Crisis of 1847-8’, waarin hij, met bijna lastige indiscretie voor velen, de namen heeft geboekt van alle huizen van Engeland zoowel als van het Vaste-Land, die alstoen het slagtoffer geworden zijn van die nog menigeen smartelijk heugende financiële ramp, is voorzeker ten onzent niet onbekend. Evenmin zal zijn ‘Commercial Crisis of 1857-8’ hier te lande vreemd zijn, noch zijne ‘Facts, Failures and Frauds’, hoe pijnlijk ook de lectuur van het laatste werk voor denkoopman wezen moet. Want aanschouwelijker verhaal van wat al booze praktijken de angstige geest van den handelsman weet uit te denken om zich in tijden van nood staande te houden, of om bevrediging te vinden voor zijn overdreven zucht naar geldwinnen en weelde en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoten aanzien, is zeker moeijelijk elders te vinden. Wat mij betreft, ik stel die werken daarenboven, in juiste en praktische opvatting en beschouwing, verre boven Max Wirth's Geschichte der Handelskrisen, of Clement Juglar's Histoire des Crises Commerciales, en veeleer op ééne lijn met het uitnemende boekske van Hartwig Hertz van Hamburg, die zijne nieuwe uitgave van Professor Busch's algemeen bekende Handelsverwirrung im Jahre 1799, verrijkt heeft met aanmerkingen over de crisis van 1857. Minder bekend echter schijnt mij te zijn, te oordeelen naar gesprekken met kooplui en het stilzwijgen der pers, het laatste werkje van Evans, ten titel voerende ‘Speculative Notes and Notes on Speculation’. Toch meen ik mij, onder het schrijven, te herinneren, dat de heer Gunn, in zijn ‘English and American Reviewer’, een aardig maandschrift voor het Vaste-Land, er melding van maakt, maar zonder het gevolg, dat het boek daardoor gemeenzamer bij ons geworden is. Evenwel acht ik dat, in deze dagen vooral, wenschelijk. Moge deze, dan hernieuwde aanbeveling, daartoe leiden. Eene korte beschouwing van den inhoud zij daarvoor toereikend. Iedere crisis toch heeft weder hetzelfde karakter; telkens worden weder dezelfde fouten, vergrijpen zelfs, begaan. En wel verre dat de droeve en harde lessen der ervaring den handelsman zouden hebben geleerd dat maar een enkele van de duizende spelers rijk wordt en nog naauwelijks een enkele rijk blijft; dat overspanning van kracht even overdreven moedeloosheid en uitputting na zich sleept, zoo wordt integendeel de anders zoo looze vogel altijd weêr in dezelfde strikken gevangen, waarin hij nu al zoo vele zijner vroegere makkers magteloos heeft zien spartelen. ‘'t Zou mij onmogelijk zijn 's avonds den slaap te vatten, wanneer ik den laatsten prijs niet kende van de Consols en de Fransche rente, of den koers niet wist van het geld, zoowel bij de Bank als in Lombardstreet.’ Wraak, zoo ge den moed daartoe hebt, stugge prakticus, het oordeel over beurszaken van den man, die vrijwillig en in druk, dit getuigenis van zich zelven aflegt. Geboren en getogen in de City van Londen, zijn eersten ademtogt dus geput hebbende uit dien commerciëlen dampkring bij uitnemendheid, reeds als kind, tot proeve zijner vaardigheid in het leeren lezen, zijnen vader aan het ontbijt voorlezende wat de dagbladen berigtten over den toestand der geldmarkt, en later zelf schrijver van die redeneringen, zoodat zijn dagelijksch werk bestaat in het van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uur tot uur opvangen en bijeenverzamelen van al wat op de Londeusche geldmarkt voorvalt, waarlijk, indien iemand, hij is bevoegd een oordeel uit te spreken over de zaken die de beurs betreffen. Trouwens, al zijn de artikelen in de Engelsche dagbladen, met het enkele woord Money-Market aan het hoofd, niet onderteekend, de namen der schrijvers daarvan zijn voor den Londenschen beursman geen geheim. En dat die dagbladen zulk eene, ligt te contrôleren maar moeijelijk te volvoeren taak niet aan onbevoegden overlaten, is zelfs der vermelding onwaard. Reeds het jarenlang vervullen van eene zoodanige betrekking, ijkt hem als ‘de regte man op de regte plaats’. Daarenboven, in de vroeger aangehaalde werken heeft hij het bewijs daarvan voldingend geleverd. Op de Londensche beurs geen feit, geen plan, geen gerucht, geene fluistering zelfs, geldzaken betreffende, of hij kent 't, want de praktijk van ettelijke jaren heeft hem als afgerigt op de beste wijze om van alles kennis te verkrijgen wat op dat terrein voorvalt. En juist omdat hij tot de geheimen toe op dat gebied kent, vervoegt zich een ieder, die eenige meêdeeling van dien aard verlangt, tot hem, en maakt hem weêr deelgenoot van 't geen hij weet. Van alle kanten vloeijen hem berigten van allerlei aard toe en hij is, wat beursnieuws betreft, een waar centrum. De gewoonte van dagelijks de pen te voeren, heeft hem daarenboven eene zekere gemakkelijkheid en vlugheid gegeven om zijne kennis aan anderen meê te deelen. Die gaaf is niet te minachten. Bij de behandeling van dergelijke, altijd zoo dor en droog genoemde onderwerpen, die den gewonen lezer veeleer afschrikken dan aantrekken, is eene levendigheid van voorstelling, een aangename vorm en een vloeijende stijl zeer noodig, wanneer namelijk geschriften van dien aard een grooter publiek zullen bereiken dan alleen de toch beperkte beurswereld. Daarom ook durf ik de lectuur van dit boekske in ruimer kring aanbevelen. De uitgever die hiervan eene vertaling in 't licht zendt zal, dunkt mij, vooral in dezen tijd, nog al kans op koopers hebben. Want ik zou mij al zeer in den smaak van ons publiek moeten vergissen, wanneer het niet gaarne eens zulk een werkje ter hand nam, reeds tot afwisseling van dien blijkbaar niet te stremmen zondvloed van fashionable en sensation novels, waarin Lords en Ladies voortdurend als karikaturen van deugd of van ondeugd, van beschaving of van ruwheid, van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangeboren adeldom des geestes of van aangeleerde gewrongenheid van manieren en neigingen, rondgeleid worden als beeren op een boerenkermis. De drie en dertig hoofdstukken, waaruit het boek bestaat, als op den voet te volgen, door eene korte vermelding van den hoofdinhoud, zou den lezer van dit opstel nog meer vervelen dan, zoo mogelijk, mijzelven. Daarenboven zou ik den schrijver onregt doen, door mijn voortdurend en toch onvermijdelijk gekortwiek zijner voorstellingen. Wanneer ik eenvoudig meêdeelde, dat het eerste hoofdstuk eene toevallige ontmoeting inhoudt van den schrijver met den beruchten Pullinger, een maand eer diens naam zoo geheel andere gewaarwordingen bij het publiek opwekte dan de vroegere van jaloezy over zijn voorspoed, en ik liet de speculatiën over diens carrière, die in het gemoed van den auteur, voor en na den val van dien man oprezen, achterwege, dan zou ik de eigenlijk pointe der voorstelling over 't hoofd zien. Evenzeer zou ik een misgreep doen, door in het tweede hoofdstuk alleen een afkeurend oordeel te lezen over de verregaande weelde die tegenwoordig in Engeland in het prachtig bouwen en overdadig inrigten van weidsche hôtels voor de verschillende banken heerscht, want al is dat in waarheid het hoofdelement er van, dan zou ik toch door die bondigheid de wezenlijk aardige karakteristiek van de Londensche banken en bankiers, die er met losse en breede draden doorgeweven is, onopgemerkt laten. En zoo zou ik kunnen voortstrompelen tot het laatste hoofdstuk toe, met allerlei onnaauwkeurigheden en misslagen. De lezer oordeele zelf. Wie lust heeft de loopbaan te volgen van enkelen dier ongelukkigen, die met eene onverzettelijkheid, eener betere zaak waardig, hun goed gesternte meenen te volgen, door zich voortdurend in de meest vermetele speculatiën te begeven, zonder toch tot eene andere uitkomst te geraken dan die zoo natuurlijke en onvermijdelijke van verlies en bankbreuk, ruimschoots vindt hij hier bevrediging. En niet te vergeefs zal hij zoeken naar de wijze waarop die speculatiën vaak gedreven worden, noch naar het oordeel van Capel Court over vele der ook op onze officiële prijscourant voorkomende fondsen, welker fluctuatiën zeker een grooter aantal rampzaligen dan gelukkigen hebben gemaakt. Maar weldadiger zal de indruk zijn dien de korte schets van een man als George Peabody op den lezer maakt, de groote Amerikaansche koopman, die zijne dankbaar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid over het gelukkig doorkomen der ook hem zoo schromelijk benaauwd hebbende crisis van 1857 heeft getoond door eene gift aan de armen van Londen, ten bedrage van de waarlijk vorstelijke som van achttien tonnen gouds Nederlandsch. Liever zal hij verwijlen bij de oproeping van de geesten dier vroegere beursvorsten, magnaten van geld- en goederenhandel, eigenaars en reeders van geheele vloten van schepen, wier achtbaarheid echter voorzeker een zonderling figuur zou maken in onze dagen, nu eene geheel nieuwe orde van zaken voor goed gebroken heeft met het oude en tot de oude namen toe welhaast zal hebben verdreven. Of de soliditeit van den handel er door heeft gewonnen; of de oplossing der oude en alom geachte bankers-namen in Joint-Stock-Companies, daar zoowel als hier langzamerhand onvermijdelijk, wenschelijk zij; en of premiebejag en massale maatschappijen blijder toekomst voor het algemeen voorspellen, 't zijn vragen in wier beantwoording menigeen zich naar hartelust moge verdiepen, maar waarvan de ontkenning zoowel als de toestemming even nutteloos zal blijven, omdat de verandering werkelijk plaats heeft gehad, en omdat die omwenteling niet meer in het vage gebied der vragen rondzwerft, maar reeds onwrikbaar in het nuchter rijk der feiten is gegrondvest. IJdel is het geklag over 't geen de wisselende omstandigheden des tijds hebben veranderd, ijdel het treureu over dat gouden verleden, dat echter ook toen door de ouden van die dagen als een tijd van schromelijk vandalisme werd uitgekreten. En verstandiger is 't de nieuwe beweging te kennen en er dat voordeel uit te trekken, 't geen ieder tijdperk van handel aan den man van kennis en ondernemingsgeest en kapitaal toekent. Wil men een bewijs van de juistheid dier bewering, en verdriet het den Hollander, - die reeds door zijne historische herinneringen belet wordt om ooit tot Anglomanie over te slaan, - gedurig op Engeland voor zijne commerciële opvoeding geroepen te worden, welnu, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, de andere, welhaast, ten spijt van den fellen burgerkrijg. aan Groot-Brittanje volkomen gelijke handelsmagt, zal het gaarne leveren. De raadpleging van een evenzeer in dit jaar, maar te Nieuw-York verschenen werk, strekke daartoe. Onder den titel van ‘The Old Merchants of New-York City’ heeft zekere Joseph A Scoville, maar die zich achter den pseudonym van van Walter Barrett, Clerk, verschuilt, eene geschiedenis ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven van de groote kooplui dier nieuwe wereldstad. Dat hij niet weinig ingenomen is met die overzeesche metropolis, haar niet weinig hoog stelt, bewijzen de woorden van den profeet Jesajas die hij tot motto voor zijn werk heeft gekozen, luidende: ‘Wier inkomste was de oogst der rivier; en zij was de markt der heidenen; welker oudheid wel van oude dagen af is; de kroonende stad welker kooplieden vorsten zijn, welker handelaars de heerlijkste in het land zijn.’ 't Is niet wel mogelijk een geregeld overzigt van dit zonderlinge en onzamenhangende boek te geven, waarin de wonderlijkste redeneringen en zotste anecdotes vermengd zijn met eene magt van feiten, vooral van kolossale handelsondernemingen en speculatiën, die den lezer werkelijk doen duizelen. Maar wel spreekt duidelijk uit iedere bladzijde, hoe de grondvesters van al die oude firmas er gedurig als op uit waren om maar nieuwigheden te bedenken en af te wijken van den ouden en geregelden gang van zaken, ten einde op die wijze den voorrang te vermeesteren boven hunne broeders van den gilde. Moedeloosheid kenden zij niet. Onuitputtelijk in vindingrijkheid bleek de eene onderneming naauwelijks te zullen mislukken, of reeds was de andere niet zoo spoedig beraamd of ze was ook al reeds in gang gezet. 't Wordt geenszins ontkend, dat tallooze faillissementen eene zware schaduw werpen op zulk eene wijze van handelen, maar 't schijnt dat de echte Yankee niet lang bij zijn leed zucht en dat al zeer spoedig in nieuwe zaken vergeet. Karakteristiek teekent dat het volgend drieregelig versje: Pity, I own, to the distrest is due;
But when the afflicted may themselves relieve,
The fault's their own if they will suffer on.
Moge Nederland nooit tot zulk een geringschatten van het zoo onmisbaar vertrouwen in den handel overslaan, niemand die niet van ganscher harte met mij in dien wensch zal instemmen; maar is de meerdere bewegelijkheid van den Yankeekoopman niet na te volgen, zonder juist ook in zijne afwijkingen te vervallen? Laten wij niet vergeten dat wij in een tijd van ganschelijken ommekeer in de handelswereld leven. Naarmate de groote kapitalen zich in enkele reusachtige maatschappijen bijeentrekken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om des te krachtiger te kunnen werken, wordt het voor de kleinere, meer geïsoleerde kapitalen, al moeijelijker en moeijelijker, om zich werkelijk met voordeel te bewegen. Groot kapitaal is tegenwoordig de groote eisch van den handel. Groote credieten worden gevorderd en ook verleend, maar de minste belemmering in den gewonen gang van zaken verkrijgt dan ook al dadelijk het zoo ernstig karakter van eene crisis, - 1848, 1857 en nu alweêr 1864 - die telkens groote slagtoffers maakt. Van Frankrijk scheen thans weêr, even als voor anderhalve eeuw, de reddende engel voor de geldzoekenden van geheel Europa te zullen uitgaan; maar 't zou ook nu zijn, als De Foe zoo puntig, reeds al voor bijna twee eeuwen, zeide: Some in clandestine Companies combine,
Erect new stocks, to trade beyond the line;
With airs and empty names beguile the town,
And raise new credits first, then - cry 'em down.
Divide the empty nothing into shares,
And set the crowd together by the ears.
maar die renaissance stuitte toch op het meer verlicht oordeel van dezen tijd. De omtrekken van eene manie als de Lawperiode, zal eene algemeene speculatiekoorts in deze eeuw niet ligt weêr verkrijgen. 't Zal nu eene hoogst zeldzame uitzondering blijven, dat men over de spelers aan de beurs het oude deuntje kan aanheffen: Lundi, j'achetai des actions,
Mardi, je gagnai des millions;
Mercredi, j'arrangeai mon ménage;
Jeudi, je pris un équipage;
Vendredi, je m'en fus au bal,
Et Samedi - à l'hôpital!
Voor dergelijke buitensporigheden zijn wij te nuchter geworden, al mogen wij dan ook soms de grenzen van dat uiterste naderen. Maar men vergete niet, dat velen thans in het beursspel zoeken, wat zij te vergeefs in den ouden regelmatigen beurshandel hebben trachten te vinden. Niet een ieder is 't gegeven, zich zoo maar dadelijk geheel en al meester te gevoelen van het nieuwe terrein, waarop de handel nu is overgebragt. De opvoeding der bejaarderen onder ons strekte | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vroeger niet verder dan de eischen van den toenmaligen tijd medebragten; en die eischen waren zoo groot niet als thans. Duidt het hun dan niet euvel als zij dat terrein verlaten, hoe pijnlijk 't ook zij voor de overblijvenden om die hechte steunsels te missen. Maar duidt het wel den jongeren van dagen, het opkomend geslacht, euvel, als zij zich niet met hart en ziel toeleggen om al die kundigheden te verkrijgen, die onmisbaar zijn om in deze dagen werkelijk vooruit te komen in handel en bedrijf. Die vroegere geregelde en bedaarde gang van zaken schijnt zoo wat uitgediend te hebben. Ieder koopman kent den loop, de sleur bijna; heeft eene zeker routine verkregen; maar naarmate het aantal hunner toeneemt, vermeerdert de coneurrentie en verminderen de voordeelen. Wat al huizen, oude en jonge, hebben de vijftigers, en zelfs de veertigers onders ons, in de laatste tien a vijftien jaren zien opkomen en verdwijnen! Is dat alleen aan speelzucht en aan onkunde of gebrek aan ondernemingsgeest te wijten? 't Zou van weinig kennis getuigen, zulk een oordeel. De ouderen verlieten het terrein, omdat de lust hun ontbrak wel afstand, te doen van de oude voordeelen en toch te deelen in de nieuwe kansen; de jongeren betraden het juist in een tijd van kentering. De zoogenaamd algemeene handel bleef in handen van de groote huizen, die een schat van oude connectiën en van kapitaal hebben; wat de jongeren daarvan wisten te veroveren, waren juist niet de puikste leden van het handelsgild, en zulke vrienden worden duur in tijden van gedurige crisis, zoo als tegenwoordig. Nieuwe zaken moesten begonnen worden, transatlantische vooral, met eigen vestigingen in den vreemde; maar daarvoor was speciale kennis van nijverheidsproducten noodig, waarvoor zij geene opleiding hadden genoten, en veel kapitaal tevens, wat lang niet ieder hunner bezat, en wat zij dus door de uitbreiding van het crediet zochten te verkrijgen. Maar juist voor die laatste verleiding is menigeen bezweken. De oude klandisie in den handel verdwijnt al gaandeweg, en de speculatie neemt daarentegen toe, maar de laatste kan nooit een geregelde handel zijn. Alleen in speciale kennis van een vak ligt het geheim der toekomst. De jongeren onder ons worden nu gelukkig in de gelegenheid gesteld om die speciale, meer technische kennis, ruimschoots te verkrijgen; schande voor hen, wanneer zij niet toonen zulk een voorregt hoogelijk te waarderen. Laten de bejaarden erkennen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat hun aan kennis ontbreekt, wat hen van hun vroeger terrein heeft verdreven, om des te krachtiger meê te werken dat de jongeren rijkelijk daarvan worden voorzien. Beter erfdeel, zekerder bezit, kan de oudere den jongeren niet nalaten, dan kennis. De lectuur van werkjes als de door mij genoemde, zal die kennis stellig bevorderen. Want zelfs bij de strengste handhaving van een echt nationaliteitsgevoel kan 't niet dan nuttig werken, dat men wete wat bij de wakkerder naburen omgaat. Een uurtje bladerens nu en dan in de geschiedenis van die oude Nieuw-Yorker kooplui, de meesten half Amerikanen en half Engelschen, maar velen nog halve Hollanders, is waarlijk geene onaardige uitspanning. Sluwe gasten voor het meerendeel, die door en door het geheim kenden om een cent in een dollar te veranderen. Bewegelijke en originele figuren tevens, die de grondige kennis van hunnen tijd vooral schenen te gebruiken om juist datgene niet te doen wat toen algemeen gedaan werd. Eene geringe studie ook zelfs van de handelingen van zulke mannen zou voorkomen, dat er nog jongelui ten onzent gevonden werden, jong van jaren maar oud van hoofd. Al had die studie ook maar alleen dàt gevolg, dan nog zou ik mij dankbaar verheugen de aandacht van het publiek op deze werkjes te hebben gevestigd.
P.N. Muller. |
|