| |
| |
| |
Natuurkundig onderzoek van Nederlandsch Indië.
I. Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch Indië; deel XVIII-XXVI (of 4de serie, deel IV-VI; 5de serie, deel I-V; 6de serie, deel I, 1-2 aflev.). Batavia, 1859-68.
II. Sur la Culture du Quinquina à Java, par M. Rochussen, ancien Gouverneur Général des Indes Néerlandaises, ancien Ministre des colonies de S.M. le Roi des Pays-Bas. Paris, 1863.
III. Verslag over de Koffij en Kaneel-kultuur op het eiland Ceylon, in het jaar 1861, door P.W.A. van Spall. Van wege de Regering uitgegeven door de N.I. Maatschappij van Nijverheid en Landbouw. Batavia, 1863.
IV. Verslag van den Oost-Indische Hoofdambtenaar met verlof A.W. Kinder de Camareeq aan Z.E. den Minister van Koloniën aangaande de kunstmatige bevruchting van granen en vruchtboomen, volgens de methode van Hooibrink. Overgedrukt uit de Staatscourant van 23 Junij 1864.
V. Lassen's geschiedenis van den Indischen Archipel, door Dr. A.W. de Klerck. Utrecht, 1862.
VI. Geographie van Nederlandsch Indië, door Dr. J. Pijnappel, Gz. 's Gravenhage, 1863.
VII. Fleurs, Fruits er Feuillages choisis de la Flore et Pomone de l'île de Java, peints d'après nature par Madame Berthe Hoola van Nooten. Bruxelles, 1863-1864, 1-4 livraison. Gr. folio.
VIII. Choix de Plantes rares ou nouvelles, cultivées et dessinées dans le jardin botanique de Buitenzorg. Publié avee un texte explicatif par F.A.W. Miquel. La Haye, 1863. Folio.
IX. Annales Musei botanici Lugduno-Batavi. Edidit F.A.G. Miquel. Tom. I, c. tabb. X. Amst. et Traiect. ad Rhen. 1863-1864. Folio.
I. Het Natuurk. Tijdschrift, uitgegeven door de Natuurkundige Vereeniging in Nederlandsch Indië, bleef zijnen goeden naam handhaven, en de na het vertrek van Dr. Bleeker uit Indië opgetreden redacteuren volbrengen hunne taak met onvermoeiden ijver. Als
| |
| |
het orgaan der Vereeniging, kan men naar den inhoud van het Tijdschrift hare werkzaamheid beoordeelen. Dat die zeer uitgebreid is, alle takken der natuurstudie omvat, en zich van Java over de verst afgelegen buitenbezittingen uitstrekt, daarvan leveren de voor ons liggende deelen het ondubbelzinnig bewijs. Met de stichting der Natuurkundige Vereeniging is de natuurstudie een bestanddeel van de intellectuele ontwikkeling der europesche maatschappij in Indië geworden, van blijvenden aard, hetwelk met den loop der tijden zijne heilzame gevolgen meer en meer zal doen blijken. Oogst de wetenschap daarvan hare vruchten, van niet minder belang is de beschavende invloed, die, waar deze studie wordt beoefend, zich steeds doet kennen, en al streeft de zuivere wetenschap niet lijnregt naar het materiële nut, zal toch de uitbreiding der natuurkundige wetenschappen van toenemenden invloed worden op de materiële ontwikkeling der indische gewesten. Uit dien hoofde is de Natuurkundige Vereeniging, die over den geheelen Archipel nasporing opwekt en bestuurt, de verspreide krachten vreenigt, eene belangrijke instelling, en een merkwaardig verschijnsel tevens. Wat vroeger op dit gebied verrigt werd, had een ander karakter; het waren onderzoekingen door uit Europa derwaarts gezonden reizigers in het werk gesteld, die naar Europa terugkeerden om de verkregen ontdekkingen openbaar te maken. De aldus verkregen uitkomsten hadden in zeer vele gevallen het ongunstig karakter van onvolledigheid, het natuurlijk gevolg van te kortstondige of vlugtige waarneming. Anders is het, als de waarnemer op de plaats zelve gevestigd is, en men verkrijgt nog grondiger uitkomsten, zoodra de wetenschap in de tropische gewesten hare wortels heeft geslagen. Voegt men daarbij dat
de Indische Archipel voor de natuurstudie een der rijkste en belangrijkste deelen der aarde is, zamengesteld uit de meest mogelijke verscheidenheid van terreinen, voorzien van eenen overvloed van delfstoffen, bedekt men eene Fauna en Flora die in rijkdom en verscheidenheid hare weêrgade niet heeft, dan wordt het niet moeijelijk te beseffen, dat het vestigen van een uitgebreid en georganiseerd onderzoek in die landen ook in de geschiedenis der wetenschap als eene gewigtige zaak moet worden aangemerkt. Dat de deskundige tijdgenooten dit al dadelijk hebben begrepen, blijkt onder anderen uit de omstandigheid, dat de Natuurkundige Vereeniging van Nederlandsch Indië zeer spoedig in
| |
| |
verband is geraakt met soortgelijke instellingen in de beschaafde landen van ons werelddeel. De correspondentie die zij onderhoudt met Genootschappen, Academiën en met particuliere geleerden, de boekwerken die zij ontvangt, getuigen van de achting die men haar alom toedraagt. Dat ook de Indische Regering de Instelling thans krachtig ondersteunt, zal ieder met vreugde vernemen.
In de aangekondigde deelen vindt men even als in de vroegere, behalve de uitgewerkte verhandelingen, een tal van kortere berigten en mededeelingen, verslagen van de bestuursvergaderingen der Vereeniging, jaarlijksche overzigten van de werkzaamheden, ‘personalia’ over de leden der Vereeniging. Hoezeer alle vakken der natuurstudie hier vertegenwoordigd zijn, kan het niet bevreemden dat sommige afdeelingen hier meer omvang hebben dan anderen. De vulcanische verschijnselen bijv., geologische nasporingen, ichthyologische verhandelingen, landbouwkundige onderzoekingen, berigten over het nuttig gebruik van inlandsche voorbrengselen en natuurkundige reisverhalen staan vooral op den voorgrond. - Terwijl het onmogelijk is, onze lezers met al de bijzonderheden van den inhoud bekend te maken, bepaal ik mij bij een overzigt van den inhoud, geordend naar de verschillende vakken, en zal slechts van eenige meer uitgebreide Verhandelingen breedvoeriger gewag maken.
Op het gebied der Geographie ontmoeten wij de belangrijke verslagen over de bepaling der geographische ligging van talrijke plaatsen op Java, door Dr. J.A.C. Oudemans, Hoofdingenieur van de geogr. dienst (XXIVe deel), de herleiding van de waarnemingen gedaan door de Heeren S.H. en G.A. de Lange, ter bepaling van de lengte van Menado, Kema, Boeton, Ternate en Makasser, door denzelfden (XXVIe deel). - In de reisverhalen van Teysmann door Sumatra, Bangka, de Molukken (deel XXIII), Celebes, Siam, vindt men naast de belangrijke uitkomsten op het gebied der kruidkunde, menig punt, dat voor de geographische kennis van die gewesten van belang is. - Het XIXde deel bevat het eerste gedeelte van de Beschrijving eener reis naar de Z.W. kust en N.O. kust van Nieuw Guinea, door H. von Rosenberg. Verdient alles wat tot opheldering van deze terra incognita dienen kan, in hooge mate onze belangstelling, hier vinden wij veel dat tot dusverre onbekend was. In het eerste gedeelte wordt berigt gegeven over de reis naar de Z.W. kust. Van gouvernementswege toegevoegd aan eene in het
| |
| |
einde van 1857 benoemde Commissie voor een onderzoek op Nieuw Guinea, begaf de schrijver zich in Januarij 1858 naar Amboina. Vandaar later vertrokken, naderde hij den 20sten Maart de kust van N.G. op de hoogte van Kaap van den Bosch, aan de westzijde. Eerst werd het nabij de kust gelegen eiland Poeloe-Adi bezocht, en vervolgens op de hoogte van de Koroefa-rivier Nieuw-Guinea zelve betreden. De rivier, eene dagreize opgevaren, en de geheele kuststreek, vertoonen de gewone indische kustvegetatie; de Fauna is vooral rijk aan vogels en vlinders. ‘Deze westelijke kuststreek is weinig bewoond en het strand wordt door binnen 's lands wonende Papoes alleen bezocht, wanneer Ceramsche handelspraauwen bij Poeloe-Adi ten anker liggen. De inboorlingen zakken dan de rivier af, met eene hoeveelheid van massoi en wilde muskaatnoten, die ze door tusschenkomst der Adiers verruilen tegen katoen, boslemmer messen, koralen en tabak.’ - Noordoostelijk opgevaren werd de bogt Kaimani aangedaan, waar de reizigers door de bewoners welwillend werden ontvangen. De baai levert tot op 1700 el van den wal eenen goeden ankergrond op, wordt westelijk bepaald door Tandjong Smora, oostelijk door T. Bosweri, eenen uitspringenden hoek van eene steile bergketen, wier hoogste punten 300 voet bereiken. Bij eene weelderige vegetatie en eene rijke Fauna, worden er weinig menschen aangetroffen. Vervolgens werd de Speelman's baai, 1 mijl afstands van Kaimani, bezocht, op de kaart van Melvill van Carnbee verkeerdelijk westelijk van haar geplaatst. Het strand op vele plaatsen steil, vertoont op den achtergrond den 5000 voet hoogen berg Ganafa, waarschijnlijk uit zandsteen zamengesteld. Op den verderen togt werd de Arigoeni-baai onderzocht, aan wier linkeroever een 1000 voet
hooge bergketen zich uitstrekt, die uit kalkgesteente, van zandsteen doorbroken, is zamengesteld. ‘Deze baai ligt zuidelijk van de groote Kamranbaai en is geheel niet vermeld op de kaart van Melvill van Carnbee, waarop over het algemeen de strekking en gedaante der kust, van af Kaap van den Bosch tot aan Tandjeng Boeroe geheel foutief is opgeteekend, natuurlijk wegens gebrek aan zuivere bronnen.’ - Op den verderen togt werden de Tritons-baai, het eilandje Lakahia (waar bruinkolen voorkomen), en de Etna-baai aangedaan, welke laatste in eene rigting van het W. naar het O., 4 duitsche mijlen lang, aan het smalste gedeelte der landtong, die beide schiereilanden van N.G. verbindt, gelegen, aanleiding schijnt gege- | |
| |
ven te hebben tot de gissing, dat hier eene doorvaart zou bestaan van de Geelvinks-baai, die werkelijk op de kaart van Derfelden van Hinderstein opgeteekend staat. Wat de oprigting van een nieuw gouvernements etablissement aangaat, is daartoe, volgens het gevoelen van den Heer von Rosenberg, op het bezochte gedeelte der Z.W. kust niet een geschikt punt te vinden. Nergens toch ziet men vlakten van genoegzame uitgestrektheid en droogte; daarbij volslagen gebrek aan goed drinkwater en eene te schrale bevolking ‘Wil het Gouvernement aan de Westkust eene vestiging hebben, die niet louter een politiek doel zou hebben, maar tevens ook langzamerhand tot kennis van het binnenland en tot meerdere beschaving der bevolking moest leiden, zoo moeten wij verder noordwestwaarts in de Mac-Cluër-golf een plek tot een etablissement kiezen. Daar is eene sterke bevolking, die wij door het overwigt onzer wapenen gemakkelijk in bedwang zouden kunnen houden en van lieverlede aan bebouwing van het land zouden kunnen gewennen. De golf snijdt ook diep
het land in en het zoude derhalve welligt niet zeer moeijelijk zijn het geheele noorderschiereiland van hier uit te onderzoeken.’ - Aan het slot van dit verhaal wordt ene kleine lijst van woorden uit de landtaal medegedeeld, waarin ook namen van dieren en planten voorkomen. Sommige kultuurplanten hebben dezelfde namen als in andere deelen van den Archipel. - Het 2de gedeelte dier reisbeschrijving (in deel XXII) omvat de reis naar Doreh. Van Lakia tot aan de Gallewo-straat, tusschen N.G. en Salawatti, bleven de schepen der expeditie verre van de kust; voorbij de Mac-Cluër-golf gepasseerd zijnde, deed zij zich voor als laag boschrijk land. De eilanden Salawatti en Battanta, met woud bedekt, verrijzen hoog en steil uit de zee. In het binnenland van N. Guinea ontdekt men eene bergketen in noordelijke rigting, tot nabij de opening der Gallewo-straat, langs de geheele noordkust en de Geelvinks-baai om, die in den Vlakkenhoek zacht golvend uitloopt. Gemiddeld schijnt dit gebergte eene hoogte van 2 tot 3000 voet te bereiken, terwijl enkele uitstekende toppen op 5 à 6000 voet geschat werden, - De kuststreek Doreh wordt door den S. nader beschreven, waarbij op grove onnaauwkeurigheden in de berigten van vroegere reizigers gewezen wordt. Maar ook hier werd geene noemenswaarde excursie in het binnenland ondernomen. Vele zoölogische merkwaardigheden werden er waargenomen en een
| |
| |
vlugtige blik op de plantenwereld geworpen. Uitgebreid is het wat de S. omtrent de bewoners, tot het Popoes-ras behoorend, mededeelt, èn volgens zijne eigen waarneming, èn op gezag van de zendelingen Ottow en Geissler. Eene lijst der verzamelde woorden der inlandsche taal besluit dit verhaal. - Het 3de gedeelte (in het XXIVste deel) beschrijft de reis naar de Humboldts-baai en de terugreis naar Amboina. - Aan de N. kust vertoont het eiland zich geheel bergachtig, 1200-1500 voet hoog. Op de hoogte van Kaap d'Urville kwam de uitgestrekte vlakte in het gezigt, waardoor de groote Ampernoh-rivier stroomt, die nabij de Z.W. kust in het hooggebergte haren oorsprong heeft. Voorbij het kleine eiland Arimoa verrijst een langs het strand zich uitstrekkend heuvelland, naar het binnenland gemiddeld 5000 voet hoog, terwijl het in het westelijk van de Humboldts-baai gelegen Cycloop-gebergte 6-7000 voet hoogte bereikt. - Het verdere gedeelte der beschrijving is vooral aan de Ethnographie gewijd. - De geheele togt kan niet anders als eene kustopneming beschouwd worden, waarvan het eigenlijk doel dat de Regering zich voorstelde, mij niet genoegzaam duidelijk is. De expeditie schijnt met zekere overhaasting beraamd te zijn. Bij bedaarder voorbereiding had men daarmede uitstekende, welgeorganiseerde wetenschappelijke nasporingen kunnen verbinden. Men had, onder eene kleine militaire bedekking in het binnenland doorgedrongen, veel opheldering kunnen verkrijgen, bijv. over de gesteldheid der gebergten, over de eigenaardige vegetatie, die ons tot dusverre alleen uit de strandvlakten bekend is, enz. De Heer Rosenberg, als teekenaar aau de expeditie toegevoegd, heeft evenwel omtrent de Fauna vele belangrijke bijzonderheden opgespoord, die
afzonderlijk door hem gepubliceerd werden, en waarvoor de wetenschap hem erkentelijk zal zijn.
In het verhaal eener reis naar de eilanden Misool, Salawatie, Batanta en Waigeo, door denzelfden schrijver in het XXIVste deel geplaatst, komen behalve geographische aanteekeningen ook bijzonderheden voor over de Flora en Fauna dier eilanden, die bijkans identisch schijnen te zijn met die van Nieuw Guinea.
Meteorologische waarnemingen, door particulieren gedaan, worden onderscheidene medegedeeld, van Zollinger in Banjoewangi, K.F. Holle in Bandong (XVIIIde en XXIIste deel), door Schwencke (XXIIste deel), te Pamakasan door Arriens (XXIIIste deel). - Zoo als bekend
| |
| |
is, heeft de Regering sedert eenige jaren zich de zaak der meteorologische waarnemingen aangetrokken, en is op Java een observatorium gevestigd, met een kundig man aan het hoofd en van de noodige instrumenten rijkelijk voorzien. Welligt zal de wetenschap daarvan reeds spoedig de vruchten zien.
Over de geologische gesteldheid van den indischen Archipel is in nieuweren tijd meer licht verspreid. Vroeger beperkt tot voorstellingen over uitsluitend vulcanische vormingen, deed eerst Marsden in zijne beschrijving van Sumatra eenige meer bepaalde geologische systemen, talrijke lagen van de palaeozoische en mesozoische groepeu kennen, en Horsfield gaf door zijne geologische beschrijving van Bangka eene eerste proeve van een bepaald geognostisch ouderzoek. Waren Reinwardt's reizen onvruchtbaar voor de uitbreiding der geologische kennis, aan den onvermoeiden Junghuhn zijn wij eene gedetailleerde orographische en gedeeltelijk geognostische beschrijving van Java en het N.W. gedeelte van Sumatra verschuldigd, en indien de door hem met ijver verzamelde rotssoorten en de talrijke fossilen, welke hij in 's Rijks Museum van Nat. Historie te Leyden plaatste, behoorlijk bestemd en gepubliceerd waren, zou over den eigenlijken aard der vulcanen en der secundaire en tertiaire vormingen van die gewesten veel licht kunnen verspreid worden. - Talrijk waren intusschen de nasporingen, op de grootere en kleinere eilanden door de Ingenieurs van het Mijnwezen in Ned. Indië in de jongst verloopen jaren in het werk gesteld, waardoor van lieverlede eene meer vollcdige geologie van den Archipel wordt voorbereid. Die opnemingen, in de verschillende deelen van het Natuurkundig Tijdschrift meer of minder volledig gepubliceerd en niet zelden door kaarten en profielteekeningen opgehelderd, hadden of een uitsluitend wetenschappelijk doel, of waren op het opsporen van kolen en andere nuttige delfstoffen gerigt. Voegt men alles zamen, wat door dit corps van wetenschappelijke ambtenaren aan het licht gebragt is, en ziet men daarbij de moeijelijkheden niet voorbij die aan geologisch
onderzoek in tropische landen, en met ongeoefende of onwillige werklieden, verbonden zijn, dan zal men aan de verdiensten van het Mijnwezen in Indië hulde moeten brengen.
Behalve de uitkomsten van deze nasporingen vindt men in he Tijdschrift ook geologische opstellen van anderen, waaronder ik
| |
| |
in de eerste plaats melding maak van de ‘Bijdrage tot de geologische kennis van Timor,’ door C.F.A. Schneider, in het XXIVste deel. Dit merkwaardige eiland heeft reeds sedert lang boven andere oostelijk gelegen eilanden de aandacht der natuuronderzoekers getrokken door zijne eigenaardige Flora en Fauna, in sommige opzigten van de naburige verschillend, hoezeer wij thans, op grond van volledige kennis, niet meer van eene bepaalde overeenkomst met de Kaap de Goede Hoop mogen spreken. Zeker naderen dit en andere naburige eilanden alsmede Nieuw Guinea in hunne geologische wording en het karakter van het organische leven aan het noordelijk gedeelte van Nieuw Holland. - Flora's en Fauna's van verschillenden oorsprong en aard bedekken de eilanden-wereld van Ceylon af, tot in Nieuw Guinea en de Philippijnsche eilanden; zij vermengen zich op vele plaatsen, en het is thans nog niet mogelijk de natuurlijke grenzen te bepalen. Wat ter zake van de dierenwereld hieromtrent door Wallace gesteld wordt, behoeft op het gebied der plantenwereld nog eenen naderen toets, waarbij de veranderingen die de verdeeling van land en zee sedert de vestiging van het tegenwoordig organisch leven onderging, niet mogen voorbijgezien worden.
Het onderzoek van den Heer S. had in de omstreken van Koepang plaats en strekt zich dus slechts over een klein gedeelte van het eiland uit, maar verkrijgt eene grootere waarde door de op de bepaling der fossilen gegronde onderscheiding der lagen. Door de Molasse rijst eene kalkformatie op, in den vorm van hooge rotsen, die de hoogten der bergen bedekt, of gelijk muren de bergwanden doorbreekt. Talrijke fossilen werden in die kalkvorming gevonden, en op hunne bepaling steunend, meent de Heer S. haar als een equivalent van de Jura-formatie, de coral-rag van Engeland en den witten Jura van Duitschland te mogen beschouwen, terwijl tusschengeschoven lagen van eenen rooden krijtachtigen kalk door hem met den Portlandgroep vergeleken worden. Boven het gehucht van Montassy zag hij een klein-korrelig oolith-gesteente, daaronder zwarte letten. Aan de overzijde van Kali-Matti, aan de zijde van den berg van Tabeno, treedt de grofkorrelige oolith-kalk te voorschijn, waaronder mergelkalk ligt, rustende op zwarte schieferletten. Aan den oorsprong van de Kali-Matti ligt ijzer-oolith met aderen van bruin ijzeroxyde. Onder den ijzer-oolith vindt men eenen met bruinen
| |
| |
mergel afwisselenden groenen zandsteen (beiden opgevuld met versteeningen), die de zwarte schieferletten bedekt, en die ook tot den bruinen jura moet gebragt worden. Onder de fossilen, die de S. nader bepaalde, behooren velen mede tot den in de nabijheid voorkomenden lias-zandsteen, de meesten echter zijn kenmerkend voor den zwarten jura. De gele lias-zandsteen bedekt het plateau van den bergrug van Oifetto, en vormt het bovenste gedeelte van den bergrug van Bakanassy. De aldus in drie leden onderscheiden juragroep omzoomt volgens de vroegere onderzoekingen van Dr. S. Müller de geheele kust en begrenst den schelpenkalk. In het westelijk gedeelte omsluit hij echter ook nog een krijtbassin. Over het geheel is het jura-terrein op Timor rijk aan mangaan- en ijzererts, vooral waar het door dioriet doorbroken is. - Ook de keuper-formatie is op dit eiland vertegenwoordigd, in den vorm van kleine geïsoleerde heuvelen, ingesneden ravijnen of steile bergwanden, uit lagen van bonte letten zamengesteld, die naar beneden in rooden zandschiefer overgaan, en dan weder in eenen eigenaardigen zandsteen, op wien bonte mergelletten met zandsteen afwisselend volgen. De keupermergel treedt van den rug van Oifetto af tusschen alle bergruggen te voorschijn. Onder den zandsteen komt een eigenaardige leem voor, en in de nabijheid dezer laag te Penkassy heeft men bij het graven van eenen put, zout water gevonden, op eene hoogte van eenige honderd voet boven het zeevlak. Een in de nabijheid liggende fossilrijke kalksteen bevat eene groote hoeveelheid van Avicula socialis, waardoor de geologische bepaling vaststaat. De kalk gelijkt ook wel op schelpenkalk. Een ware trochiten-kalk, uit de stelen van Encrinus liliiformis zamengesteld, werd ook
aangetroffen. Het trias-systeem speelt hier dus eene belangrijke rol. - Het krijtsysteem verheft zich bij Manbaki met eenen rotswand uit de zee, lagen van grijzen zandsteen, vuursteen en krijt, die zich naar het oosten uitbreiden en in bijkans zuidelijke rigting het geheele eiland doorsnijden, en in het binnenland ontbloot, zich als zachtgolvende heuvels voordoen. - Dioriet in verschillende wijzigingen bekleedt als endogene vorming eene belangrijke plaats in het geologisch zamenstel van Timor. Het nevengesteente is overal met koper bedeeld. Men vindt kopergroen, zwavelkoper, malachiet en lazuur. Te Delhi ligt gedegen koper in eene laag van witte klei. Zout is op het gebied van Nederlandsch Timor nog niet gevonden, maar de bovenvermelde zoutbron toont
| |
| |
het bestaan genoegzaam aan. In Portugeesch Timor wordt zout gedolven.
Over de niet onbelangrijke ontdekking van platina-erts in Martapoera op Borneo vindt men een onderzoek van den Heer Maier in deel XXIII. - Het goud bevattende kustzand van Tjilatjap werd door denzelfden scheikundige met veel zorg nagegaan (XVIIIde deel), waarbij hij met deze conclusie eindigt: Het voorkomen van gedegen goud, cinnaber, platina, zeker looderts, titaanhoudend ijzerzand, chroomijzererts, enz. in het kustzand van Tjilatjap bewijzen dus voldoende, dat het een werkelijk of natuurlijk goud-alluvium is, en dat het van het grootste wetenschappelijke belang is, dat het met de meeste naauwkeurigheid worde onderzocht. - Mangaanerts uit de Preanger Regentschappen werd door den Heer Huguenin medegedeeld (XXIIste deel), waarbij tevens de gevondene tot het miocene tijdvak behoorende fossileschelpen vermeld worden. - De Chef van het Mijnwezen, de Heer Cs. de Groot, deelde vele belangrijke geologische Verhandelingen in het Tijdschrift mede. In een ‘Woord aan het Publiek’ verdedigt hij zich tegen klagten van den Heer Bleekrode te Delft, over het onvoldoende van toegezonden mineralen ten behoeve van het onderwijs, alsmede over leemten in het het door het mijnwezen volbragte geologisch onderzoek. Uit dit welgeschreven stuk blijkt onder anderen ook dat op last der Regering aan Prof. Goeppert te Breslau specimina uit de N.I. Koolformatiën tot onderzoek werden toegezonden. - Onder den titel van ‘Bijdrage tot de geol. en mineralogische gesteldheid van Ned. Indië’, deelen de Ingenieurs van het Mijnwezen belangrijke opstellen mede. De 22ste bijdrage bevat een onderzoek van Sumatra's westkust, door P. van Dijk; de 23ste handelt over ontginbare kolenlagen in de ommelanden van Benghoelen
(XXIIste deel); de 25ste bijdrage over een onderzoek naar kopererts in Mandhor (West-Borneo), door Everwijn (XXIVete deel); de 26ste over de zwartkolen in en nabij de baai van Tapanoeli, door P.v. Dijk (24ste bijdr.). Het opsporen van steenkolen maakte een niet gering deel uit van de werkzaamheid der Ingenieurs. De vraag tot welke geologische afdeeling die verschillende koolformatiën in N.I. behooren, is voor de zuivere wetenschap van meer belang dan voor de Industrie. Gelijkheid van eigenschappen van fossile kolen in Europa met die van Indië, uit hetzelfde tijdvak, kan a priori niet gesteld worden.
| |
| |
Uit alles blijkt echter dat de Indische kolen tot de tertiaire periode behooren en dus tot den groep der bruinkolen. Over deze zaak vindt men een lezenswaard woord over de ‘Bruinkool van Borneo’ van den Heer Cs. de Groot, in het XXIIIste deel, die daarbij teregt aanmerkt dat Dr. Schwaner de eerste was die de nummuliten-vorming op Borneo constateerde. - Een onderzoek der kolen in Palembang door den Heer Everwijn komt in het XXIste deel voor.
De Heer Mickeller heeft in het XXIIIste deel eene afzonderlijke Verhandeling over het Diënggebergte geleverd, waarin de schoone beschrijving van Junghuhn wordt aangevuld of hier en daar verbeterd.
De vulcanische verschijnselen welke in Ned. Indië zoo sterk en algemeen optreden, worden in nieuwer tijd met zorg waargenomen en opgeteekend. In het Tijdschrift beslaan zij eene aanzienlijke ruimte. De over vroegere tijdvakken verspreide berigten bijeen te brengen en daardoor de geschiedenis van het vulcanisme volledig te maken, was een gelukkig denkbeeld, door de Heeren A.W.P. Weitzel, M.Th. Reichel en Versteeg, ten uitvoer gebragt. In het XVIIIde deel beginnen de ‘Berigten over aardbevingen en berguitbarstingen, vermeld in de Bataviasche Koloniale Courant, de Java-Gouvernement Gazette, de Bataviasche Courant en de Javasche Courant van 1810-1830.’ Is deze kennis op zich zelve van gewigt, ook voor het beheer des lands levert zij gezigtspunten op, onder anderen om bij de vestiging van zetels voor menschen en de stichting van kulturen de meer veilige plaatsen te onderscheiden. Bij de uitbarsting van den Galoengoeng op den 8 en 12 October 1822 werden 114 kampongs en 41 rijstvelden verwoest en 45 beschadigd, 775,795 koffijboomen gedood, 3,851,742 beschadigd; er kwamen om het leven 4011 menschen, 105 paarden, 140 koeijen en 713 buffels. - De verzameling van waarnemingen over 1831-1840 werd door M.Th. Reiche bijeengebragt, en over 1841-1850 door H.F. Versteeg. Tot soortgelijke rubriek behoort het geschiedkundig onderzoek van J. Hageman (XIXde deel) over de uitbarsting der Oostelijke Vulkanen op Java in 1586. - Het geldt hier vooral de vraag, of ‘de brandende bergh’ van Houtman de Ringgit of de Raung geweest is. - Uit het onderzoek wordt besloten, dat het de eerstgenoemde vulkaan was, die in dat jaar door zijne ontzettende uitbarsting het omliggende land verwoest heeft.
| |
| |
De hedendaagsche vulkanische verschijnselen worden in het Tijdschrift onder eene doorloopende rubriek met zorg opgeteekend. Ook over de minerale bronnen worden talrijke mededeelingen uit alle oorden van Indië aangetroffen. - Een belangrijk onderzoek over de scheikundige zamenstelling der vulkanische asschen, leverde de Heer Rost van Tonningen in het XXXste deel, en talrijke analysen van minerale bronnen stelde de onvermoeide scheikundige H.J. Maier in het werk.
Onder de botanische Verhandelingen maak ik in de eerste plaats gewag van de beschrijvingen van nieuwe plantensoorten uit 's lands plantentuin te Buitenzorg, door de Heeren Teysmann en Binnendijk, in de verschillende deelen van het Tijdschrift gepubliceerd. Zij getuigen evenzeer van den rijkdom der inlandsche Flora als van den onvermoeiden ijver dier Heeren. Vooral waren het de reizen van den Heer Teysman door Java, Bali, Sumatra, Bangka, Celebes, de Moluksche eilanden, die den botanischen tuin te Buitenzorg met zoo vele nieuwe zaken verrijkt, en tevens over het karakter der vegetatie op die eilanden veel licht verspreid hebben.
De verdienstelijke arbeid van den Heer G.J. Filet, officier van gezondheid der 2de klasse: ‘de inlandsche plantennamen, bijeenverzameld en in alphabetische orde gerangschikt’ (deel XIX), mag geenszins onvermeld blijven. De S. had daarbij op het oog, door de botanische bepaling der inlandsche namen, aan de in de kruidkunde ongeoefenden een hulpmiddel tot het herkennen van bepaalde plantensoorten te verschaffen. Kan dit hulpmiddel in sommige gevallen tot het doel leiden, in zeer vele zal het echter falen. ‘Vaak toch,’ zegt de Heer F., ‘heeft eene en dezelfde plant een groot aantal synonymen, omgekeerd ook hebben vele planten denzelfden of wel eenen algemeenen inlandschen naam.’ In het laatste geval is deze niet zelden de naam van eenen natuurlijken groep of een geslacht, en getuigt van de juiste waarneming der inlanders, die dan de soorten van zulke groepen veelal met een soortsnaam onderscheiden, waarvan men bijv. onder de Laurieren, die in het Soendaasch ‘Hoeroe’ heeten, talrijke voorbeelden aantreft. - Maar ook zonder deze toepassing der inlandsche benamingen van plantensoorten, hebben deze nasporingen voor de taalstudie eene belangrijke zijde. De S. heeft getracht zijne lijst, die 275 bladzijden beslaat, zoo volledig
| |
| |
mogelijk te maken door compilatie uit verschillende boekwerken en door eigen onderzoek.
Boscheria Minahassae, eene geheel nieuwe soort van het Ficus-geslacht, op Celebes ontdekt, wordt door de Heeren de Vriese en Teysmann in deel XXIII breedvoerig beschreven. - Van den Heer J. Amann (die sedert zijne plaatsing aan den bot. tuin te Calcutta dezen aangenomen met zijnen waren naam: S. Kurz heeft verwisseld) vinden wij in het XXIIIste deel eene opsomming van de Vaatkryptogamen van het eiland Bangka, waar deze kundige Botanist eenen geruimen tijd als soldaat in het indische leger doorbragt.
Dat de kennis van het gebruik van voortbrengselen der inlandsche plantenwereld tot verschillende doeleinden, alsmede de landbouwkundige wetenschap in ruime mate in dit Tijdschrift vertegenwoordigd is, heb ik boven reeds aangeduid.
D.W. Rost van Tonningen, Rapport over de aanwezigheid van grondstoffen in den N.I. Archipel, geschikt tot bereiding van papier (deel XIX). ‘De schaarschte aan geschikte lompen tot papierbereiding had vooral in de jongst verloopen tijden de aandacht der gouvernementen en van deskundigen tot zich getrokken. - Hoe dikwijls men ook heeft aangekondigd, dat eene goede grondstof, in overvloed voorkomende en gemakkelijk te verzamelen, ontdekt was, zoo schijnt het echter, dat geene daarvan, tot heden toe, aan de zich dagelijks vermeerderende behoefte in genoegzame mate voldoen kon; althans de aanvragen en uitlovingen, zoowel door gonvernementen als door partikulieren gedaan, schijnen zulks te bewijzen. Ook de Minister van Koloniën in Nederland, heeft zich deze zaak aangetrokken, en een onderzoek hieromtrent gelast, waarvan als uitvloeisel dit rapport het licht ziet. Door den Directeur der Kultures uitgenoodigd, hebben de verschillende hoofden der gewestelijke besturen in Indië zich beijverd om stoffen te verzamelen, welke volgens hunne wijze van zien, waardig konden geacht worden om tot proefnemingen te dienen. Deze in mijne handen gesteld, werden aan eenige bewerkingen onderworpen, geschikt om eene schifting daar te stellen tusschen diegene, welke mogelijk dienen konden tot eene goede papierbereiding, en andere die, als hiertoe ten eenenmale ongeschikt, moesten worden verworpen. Die stoffen, welke in de eerste kategorie vielen, waren bestemd om naar Europa tot het nemen van meer volledige en juiste proe- | |
| |
ven, door deskundigen, verzonden te worden.’ - Op die wijze heeft de Heer R.v.T. een tal van grondstoffen, uit verschillende oorden van den Archipel toegezonden, onderzocht, met die uitkomst, dat 26 soorten waardig gekeurd
werden om tot verdere beproeving naar het moederland verzonden te worden. Wij treffen daaronder stoffen aan, die in zeer groote hoeveelheid en met betrekkelijk geringe kosten kunnen worden ingezameld. - Ongetwijfeld bevat de indische plantenwereld eene groote hoeveelheid van beste papiergrondstoffen. De vraag is alleen of de transportkosten niet eene onoverkomelijke moeijelijkheid zullen opleveren, tenzij men in Indië zelf de fabricatie kan bewerkstelligen.
Over getah-pertja en elastieke gom komen in het Tijdschrift onderscheidene mededeelingen voor. Dat beide stoffen uit meer dan eene boomsoort verkregen worden, is reeds genoegzaam bekend. Sumatra en Borneo zijn met onderscheidene soorten van getah-boomen rijkelijk bedeeld. Was ons gezag in die gewesten genoegzaam gevestigd, dan zoude de inzameling op grooter schaal en met voordeel kunnen plaats grijpen, want de Engelschen hebben hunne boomen in Achter-Indië reeds bijkans uitgeput. Eene met kennis uitgevoerde ontginning der getahstreken op die eilanden zou naast de belangrijke voordeelen tevens waarborgen aanbrengen tegen het roekeloos verwoesten dier wouden. - De elastieke gom, welke vooral uit Ficus elastica en eenige aanverwante soorten verzameld wordt, kon voor de indische industrie en onzen handel een artikel van nog meer waarde worden, wanneer men die boomen door ruime aanplanting vermeerderde.
Over olieën, vetstoffen, harssoorten, nuttig voor deze of gene doeleinden, wordt een tal mededeelingen aangetroffen, die van de alom aangroeijende belangstelling in de kennis der inlandsche voortbrengselen getuigen. Veel, dat de proef niet kan doorstaan, wordt aldus aanbevolen en ter sprake gebragt. Niet zelden zijn de mededeelingen ook te onvolledig en wordt het moeijelijk te bepalen, van welke plantensoort het voortbrengsel afkomstig is. Het ware uit dien hoofde wenschelijk dat ter dezer zake algemeene aanwijzingen werden gedaan, opdat bijv. de inzenders niet enkel den inlandschen naam der plant vermeldden, maar tevens eenen gedroogden tak of een ander deel tot bepaling der plantsoort medezonden.
De Landbouwscheikunde is op eene uitstekende wijze vertegenwoordigd. De talrijke analysen van wateren, die tot besproeijing dienen
| |
| |
van bouwgronden, proefnemingen met verschillende bemestingen, over suikerbereiding, enz., door de Heeren Fromberg, Mayer, Rost van Tonningen en Krajenbrink uitgevoerd, vormen een schoon geheel van uitstekende nasporingen. De Heer Rost van Tonningen leverde ook in het XXIIste deel een belangrijk opstel ‘Over de nieuwste vorderingen in de Landbouwscheikunde.’
Dat onder de omstandigheden der laatste jaren de Katoenkultuur op onderscheidene plaatsen in Ned. Indië beproefd werd, is eene bekende zaak. De ervaren Teysmann spoorde in Sumatra, Celebes, de Moluksche eilanden, op last der Regering, de daarvoor meer geschikte plaatsen op, en in zijne boven vermelde reisverhalen vindt men daaromtrent vele bijzonderheden. Maar nog zijn alle moeijelijkheden niet overwonnen. Hier waren het overstroomingen, ginds schadelijke insekten, daar weêr mindere geschiktheid van den bodem, die den aanbouw deden mislukken. Van den handel verneemt men, dat ook de hoedanigheid van het verkregen product nog in meer dan een opzigt voor de amerikaansche katoensoorten onderdoet. Kan met volharding eene betere uitkomst verkregen worden, toeh blijft altoos nog de vraag of bij verminderde katoenprijzen deze tak van nijverheid genoeg voordeel zal opleveren. - Over die kultuur in de residentie Palembang op Sumatra, deelde de Heer Gersens vele bijzonderheden mede in het XXIIste deel. - Van dezelfde hand is ook eene Verhandeling over de kultuur der Java-Padi-soorten in dat meer en meer bloeijende gewest.
Over de aankweeking van de Chineesche Rhamnus-soorten, die de kleurstof Lao-Kao leveren, gaf de Heer Junghuhn berigt in het XXIIste deel; in het voorgaande jaar waren er reeds 2742 heesters aangekweekt.
Over de aanplanting der Kinaboomen werden in het Tijdschrift talrijke verslagen door de Heeren Junghuhn en de Vrij medegedeeld. - Van den beginne af, toen de eerste plannen tot deze onderneming gemaakt werden, officieus of officiëel in deze zaak betrokken, zou ik ligtelijk aan de regels der bescheidenheid te kort doen, indien ik mijne kennis van haren loop, van hare verschillende lotgevallen en toestanden, bezigde, om een nader oordeel over die verslagen op te maken. Was het laatste uitgebreide rapport, gegrond op een zorgvuldig scheikundig en botanisch onderzoek der basten en der boomsoorten, op last der Regering opgemaakt, publiek, dan zou
| |
| |
iedereen genoegzaam in staat zijn te oordeelen. Stelde ik te boek al wat ik van dit onderwerp weet, men zou er niet aan twijfelen dat gemis aan kennis, besluiteloosheid en zwakheid, gewigtige fouten hebben doen ontstaan en tot voor korten tijd hebben doen voortduren. Er is hier veel, dat beter is niet op te teekenen, en ik heb mij daarom ook bedwongen om niet te spreken, toen in het vorige jaar twee sprekers in de Tweede Kamer der Staten-Generaal het openbaar bewijs leverden, dat zij met volkomen gemis aan kennis van dit onderwerp en denkelijk van den waren toestand door particulieren onjuist geïnformeerd, over deze zaak het woord hadden gevoerd. Maar het publiek weet nu reeds genoeg van een hoofdpunt, en waarover ik dus ook hier spreken mag. Het is dit. Men bezat van den beginne af, naast de allerbeste kinaboomsoort, Cinchona Calisaya, die de Koningskina voortbrengt, en eenige andere goede soorten, in onze plantsoenen eene soort, die sneller groeide, maar naar hare botanische kenmerken tot de kinine-arme soorten behoorde. Het was natuurlijk dat op grond daarvan dezerzijds bij herhaling gewaarschuwd werd die soort niet boven de andere beste en welbekende soorten aan te planten, te meer daar men omtrent hare botanische bepaling geheel onzeker was. Na haar dan met dezen dan weêr met eenen anderen naam bestempeld te hebben, vereerde men eindelijk deze al meer en meer onbruikbaar gebleken soort met den naam van Cinchona Pahudiana. Zij is echter, en dit werd op overtuigende wijze aangetoond, niets anders dan de C. Carabayensis, door Weddell in zijn beroemde werk beschreven, en door hem, die haar in haar vaderland waarnam, eene onbruikbare soort genoemd. Die soort bleef intusschen de warmste bescherming
in Indië vinden, en men ging zoo ver, dat men haar nog prees, toen men niet in den eigenlijken stambast, maar slechts in den wortel een weinig kinine kon vinden. De man, die in Engeland aan het hoofd der Kinologen staat, Howard, had haar al dadelijk voor onbruikbaar verklaard, en wanneer men nu leest wat hij nog onlangs in het Pharmaceutic.-Journal over den onbruikbaren Pahudiana-bast mededeelt, dan zullen de geachte sprekers in de 2de Kamer tot de overtuiging kunnen komen, dat het oordeel over den toestand onzer kultuur niet is eene kwestie van persoonlijkheden. - Uit die boomsoort bestaan nu voor het overgroote deel onze plantsoenen, terwijl de Engelschen,
| |
| |
die zooveel jaren na ons in Bengalen en Ceylon die kultuur begonnen, in 1865 reeds basten, goede en beste basten, in den handel zullen brengen. - Ons standpunt is dus, dat wij, na tonnen schats uitgegeven te hebben, van den grond af eene algeheele hervorming moeten maken, en ons tot zoo lang stil houden. - Ik houd mij echter overtuigd, dat de tegenwoordige Regering zich niet door ijdele voorspiegelingen, waaraan het nog wel niet ontbreken zal, van den regten weg zal laten afbrengen. - Wie nadere bijzonderheden over onze kinakultuur en die der Engelschen wenscht te kennen, kan die vinden in Markham's werk (Travels in Peru and India), waarop ik later terug kom.
De Aanteekeningen betreffende de Kakao-kultuur in de residentie Menado op Celebes, de handleiding tot die teelt, de bijdrage over de insecten die haar benadeelen en eene bijdrage over de statistiek der Kakao, door W.H. de Vriese, de scheik. analyse van de onderscheidene deelen van den boom, voorkomende in het XXste deel, leveren belangrijke gezigtspunten over deze in Ned. Indië welligt nog zeer uit te breiden belangrijke teelt.
De Heer K.W. van Gorkum deelde een onderzoek mede van de Wiedjien-olie of Sesam, in Z. Europa en Klein-Azië algemeen verbouwd, hier en daar ook in Indië geteeld, en beveelt de uitbreiding der kultuur van deze plant zeer aan (deel XVIII). Dezelfde ambtenaar der kultures onderzocht ook de vruchten van den Tangkallakboom (Cylicodaphne sebifera), uit wiens vruchtjes eene vetstof verkregen wordt, waarvan de Javanen kaarsen bereiden (deel XVIII). Zijn oordeel over het industriële gebruik is zeer gunstig.
J.C. Bernelot Moens, Scheikundig onderzoek van den bast van Nauclea orientalis (deel XIX, overgenomen uit het geneeskundig Tijdschrift voor Ned. Indië), N. Rietler, van de hars van Garcinia Mangostana (XXIste deel), brengen onderscheidene voor de wetenschap nieuwe zaken aan het licht.
Op zoölogisch gebied getuigen de ichthyologische Verhandelingen van Dr. Bleeker van eene schier weêrgaloze volharding, om het rijk der visschen, die de indische zee en de zoete wateren van den Archipel bewonen, te leeren kennen. Er is naauwelijks een voorbeeld van zoo snelle uitbreiding onzer kennis over eene bepaalde klasse van dieren. - Van alle grootere en kleinere eilanden heeft de Heer Bleeker de voorwerpen ontvangen of zelf verzameld, en heeft dit on- | |
| |
derzoek het grootste belang voor de systematische kennis der visschen, ook voor de wetten hunner geographische verspreiding over den Indischen Archipel, zal het gewigtige bouwstoffen opleveren. - Wij kunnen den S. hier natuurlijk niet in de bijzonderheden volgen, te meer, daar hij sedert zijne terugkomst onder ons in een uitstekend plaatwerk de uitkomsten van zijn veeljarige nasporingen aan het licht brengt. Wij stippen hier alleen aan, dat in de verschillende nommers van het Tijdschrift zijne voorloopige monographiën van Visch-Fauna's der verschillende eilanden, bijv. van Timor, Bawean, Ceram, Bangka, Bali, Java, Sumatra, Soembawa, Nieuw-Guinea, Celebes, Borneo, van Japan, Singapore, en de Kaap de Goede Hoop, gepubliceerd worden. - Van denzelfden schrijver vinden wij ook nog een belangrijk opstel over de Reptiliënfauna van Sumatra, in het XXIste deel.
Nieuwe Vogelsoorten van Nieuw-Guinea werden door den Heer von Rosenberg in het XXIIIste deel beschreven, waarbij eene afbeelding van den aldaar ontdekten Casuarius Kaupi is gevoegd.
H. Zollinger, Over eenige nieuwe land- en zoetwater Mollusken (XVIIIde deel). - De door Zollinger verzamelde voorwerpen werden door den Hoogleeraar Mousson bestemd en in het ‘Journal de Conchyliologie’ gepubliceerd. - Over de hoogte-verspreiding der Mollusken, deelt Zollinger waarnemingen mede in het XXIste deel.
Over de voor de verschillende kultures schadelijke insekten werden talrijke waarnemingen gedaan, door Teysmann over die van de Cacaoen katoenkultuur; door den Heer von Ellenrieder over de Sêmoetgraman, eene soort van mieren in de koffijtuinen; over schadelijke insecten bij de rijstkultuur, enz.
Francis Walker, ‘Catalogue of the Homopterous Insects collected at Serawak, Borneo, by Mr. A.R. Wallace,’ in het XIXde deel, overgenomen uit het ‘Journal der Linnean Society te London,’ herinnert ons aan de uitgebreide zoölogische nasporingen door de Engelschen in onzen Ind. Archipel in het werk gesteld. Die herinnering kan ons ook tot vermaning strekken om de eer onzer wetenschap te handhaven door voortgezet onderzoek in die gewesten en door ijverige openbaarmaking uit onze Verzamelingen van de schatten die zij bevatten.
De Heer von Ellenrieder was ijverig bezig de insectenwereld te
| |
| |
onderzoeken. In het XXIVste deel vinden wij zijne eerste bijdrage tot de kennis der Hemipteren van den Archipel, een rijke verzameling en nieuwe geslachten en soorten, vooral van Sumatra en Java, door eenige afbeeldingen toegelicht.
Over nieuwe Pennatulinae van den Ind. Archipel deelt de Heer Bleeker in het XXste deel eene bijdrage mede, waarin 11 nieuwe soorten beschreven worden.
Dr. H.A. Bernstein leverde een anatomisch onderzoek, door afbeeldingen opgehelderd, over eene anomalie in den oorsprong der arteriae carotides van Pitta cyanura (deel XIX), en van monorchie bij Centropus medius en C. affinis (deel XXI).
De Heer Swaving begon zeer belangrijke onderzoekingen over de Schedels van de Volken in den Indischen Archipel. De eerste bijdrage vindt men in het XXIIIste deel. De S: werpt in de inleiding eenen blik op de verschillende methoden van schedelmeting en de stelsels van classificatie, en geeft vervolgens als eerste bijdrage eene beschrijving van 14 schedels van Banjareezen van Borneo, en 7 schedels van Dajaks van Borneo. Het vervolg dier Verhandeling komt in het XXIVste deel voor, en nog drie Dajakschedels. Uit het onderzoek trekt de S. het gevolg, dat deze stammen tot den dolichocephalischen vorm behooren. - Verder worden de schedels van de Boeginezen, Makassaren en Menadonezen onderzocht, die met de Dajaks vergeleken, kort en laag zijn, terwijl de Palembangers meer aan de Dajaks naderen. - Ook worden nog onderscheidene schedels van Celehes beschreven en door afbeeldingen opgehelderd, en ten slotte in tabellen de afmetingen van schedels van Dajaks, van bewoners van Ceram, Amboina, Nieuw-Guinea, van Chinezen, van inlanders van Celebes, Sumatra, van Magindanao en de Soeloe-eilanden zamengesteld.
Naar aanleiding van eene aanvrage van Prof. Kieser werden berigten ingewonnen over het al of niet bestaan van Dajaksche menschen-stammen met staarten. Wat de Heer von Gaffron daaromtrent berigt (deel XX), doet ons zien dat dit verhaal tot de sprookjes behoort.
Onze lezers zullen uit dit korte overzigt zich eene voorstelling kunnen vormen van de vruchtbare werkzaamheid der Natuurkundige Vereeniging. ‘Het nut,’ zegt de Heer Bleeker in eene openingsrede, ‘door onze Vereeniging gesticht, wordt slechts eenzijdig opgevat of begrepen, indien men slechts het oog vestigt op hare hande- | |
| |
lingen, op de deelen van haar Tijdschrift en van hare Acta.’ - In den omvang van haren arbeid ligt de roem, dien zij zich heeft verworven, de deelneming, die haar in deze gewesten van alle zijden te beurt valt. - Maar het is geoorloofd nog op eene andere nuttige zijde van haar bestaan te wijzen. Zij heeft den spoorslag gegeven tot de oprigting van talrijke andere wetenschappelijke en maatschappelijke instellingen, Zij heeft meer dadelijk bijgedragen tot de vestiging der Ned. Ind. Maatschappij van Nijverheid, door de bewerking der Bataviasche Tentoonstelling van 1855, uit welke die Maatschappij is ontsproten. Zij heeft hernieuwd leven gegeven aan hare oudere zusterinstelling te Batavia, de oudste wetenschappelijke Instelling buiten Europa, die teregt begrepen heeft, niet alleen dat slechts een krachtiger werken haar behoeden kan voor eene overschaduwing van hare jongere zuster, maar ook, dat haar nog, zelfs na de stichting van zoo vele zusterinstellingen, een ruim veld van werkzaamheid overbleef. - Onze Vereeniging eindelijk heeft het voorbeeld gegeven, hoe door ijver en volharding, door doelmatige organisatie en zedelijken moed, met geringe middelen belangrijke uitkomsten zijn te verkrijgen; want men houde wel in het oog, dat, wat zij is, zij dat is door zich zelve, en noch door den invloed van hooggeplaatste personen, noch ook door de zedelijke en stoffelijke ondersteuning van het gouvernement, welke zij eerst
later heeft erlangd, niet als gunst, maar als erkenning dat zij die waardig is. Laat ons alzoo voortgaan op den tot dusver gevolgden weg, door ieder naar zijne krachten bij te brengen, niet alleen tot den bloei der Vereeniging, maar, ook in het algemeen, tot de intellectuële, zedelijke en stoffelijke verheffing van het gewest onzer inwoning. - Tot die aanvankelijke, hoezeer reeds merkwaardige verheffing, heeft de wetenschap de baan gebroken. Maar zij is er nog verre af, hare taak volbragt te hebben. - Talrijke volgende geslachten zullen nog gelegenheid hebben daartoe mede te werken, en hopen wij het, in meerdere mate, dan zulks der tegenwoordige generatie gegund is. Maar ook voor het tegenwoordige geslacht is nog veel te doen. Het draagt niet alleen den roem, maar ook de verantwoordelijkheid van zijn pogen. Het blijve zorgen voor de welig opgeschotene kiem, die het zaaide, totdat het volgende geslacht de zorg voor het ontloken gewas kunne op zich nemen. Het kan nog meer doen. Het legge nieuwe kiemen voor een toekom- | |
| |
stige ontwikkeling van kennis en beschaving en stoffelijk welzijn. Hooger en middelbaar onderwijs, kolonisatie van Europeanen en immigratie van meerdere europesche kennis en kapitaal, zijn reeds de brandende vraagstukken van den dag geworden, en, merkwaardig verschijnsel, de kloof tusschen de tegenstrijdige gevoelens omtrent deze belangrijke onderwerpen, nog kort geleden onoverzienbaar, is thans reeds op eenige schoppen aarde na gevuld. De hoogste staatsbeambten, zoowel in het moederland als hier, hebben de onbewimpelde verklaring afgelegd, dat die vraagstukken behooren te worden opgelost in den zin, welken de beschaving wenscht, het zedelijk en stoffelijk belang der indische maatschappij verlangt en de bevestiging van ons staatkundig
gezag eischt. - Vertrouwen mag men alzoo, dat de Regering dezer gewesten zal voortgaan, zoo als zij reeds begonnen is, die beweging ten goede te bevorderen en daar, waar het doelmatig is, zich aan de spits er van te stellen. Wij zullen dan spoediger dan ik in een vorig verslag aanwees, de indisch-nederlandsche maatschappij hier opgevoerd zien tot eene hoogte, welke nog kort geleden niet bereikbaar scheen. Nederland zal dan met trots op zijne indische zonen wijzen, gelijk deze er steeds trotsch op zullen zijn den naam van Nederlander te dragen.’
II. De brochure van den Heer Rochussen over de Kinakultuur op Java, is oorspronkelijk geplaatst in het ‘Bulletin de la Société impériale d'acclimatation, Mai 1863,’ en daaruit overgedrukt. De Heer Drouin de Lhuys, toen even als de Heer Rochussen, van het Staatsbestuur teruggetrokken, had van zijnen vriend berigten verzocht over de invoering der Kinakultuur op Java. Aan dat verlangen voldeed de Heer R. door dit opstel, waarbij de geachte schrijver zich blijkbaar op het standpunt van particulier houdt en zijne als Minister verkregen kennis zoo veel mogelijk ter zijde laat. Wij vinden hier een kort resumé van de geheele geschiedenis der kinazaak, te beginnen met de ontdekking in Peru, vervolgens de reis van Dr. Hasskarl naar Zuid-Amerika, belast, vandaar de kinaboomen naar Java over te brengen; eindelijk berigten over den staat onzer kultuur. Ten slotte zegt de Heer R. over de ongelukkige soort, die ik boven als Cinchona Carabayensis (de zoogenaamde Pahuidiana) vermeld heb, het volgende: ‘Aussi le nombre s'en est augmenté au delà de toute proportion, comparativement aux Calisaya. Mais ici je dois constater un résultat non-seulement moins satisfai- | |
| |
sant, mais à mon avis un grand désappointement; les expériences chimiques de M. de Vry ont prouvé que l'écorce de cette espèce ne contient pas d'alcaloide. Toutefois il en trouva dans les racines; ce qui fait espérer à Junghuhn que la quinine, qui manque encore dans la jeune écorce, s'y trouvera grand l'écorce sera plus agée.’ (Later onderzoek heeft echter geenzins dat gewenschte resultaat opgeleverd, en het laatste onderzoek van Howard
doet maar al te zeer zien, dat die hoop eene ijdele was). - ‘Weddell a fait l'observation, et Bidtel l'a confirmée, que plusieurs espèces de Cinchona contiennent beaucoup moins de quinine dans les jeunes écorces que dans les vieilles.’ (Dit geldt van de bruikbare kininehoudende basten en is algemeen bekend. De onderzochte basten van de Pahudiana waren ouder dan zeer vele kininerijke basten van den handel en de Calisaya van Java. Dat uitstel op de toekomst was zeer practisch voor de instandhouding van personen, maar niet voor den bloei onzer zaak.) - Teregt zegt daarom de Heer Rochussen: ‘Mais je ne partage que très-faiblement cet espoir, après tout ce que j'en ai appris et depuis qu'est venu à ma connaissance le jugement d'Howard, qui paraît classer cette espèce parmi les carabayensis, dont Weddell ne pense pas beaucoup de bien’ ..... ‘L'écorce de l'espèce Pahudiana est très-mince, et avec cela ne contient pas de quinine; l'idée qui a été émise de tirer la quinine des racines seulement, est inadmissible, et ne mérite pas même d'être traitée sérieusement. Je le répète, mon opinion personelle, quant à cette espèce, qui par malheur (de S. is in dit woord zeer verzachtend) a été cultivée de préférence aux autres, est défavorable.’
III. Het onderzoek door den Heer van Spall ingesteld over den staat der koffij- en kaneelkultuur in Ceylon, is een zeer volledige en uitstekende arbeid. Voor onze planters zal dat boek vele nuttige wenken bevatten, en het was zeker met het oog daarop dat de Regering het onderzoek en de openbaarmaking gelastte. Over de hoedanigheid der Ceylon-koffij sprekende, zegt de S.: ‘Te Colombo echter werd mij door onderscheidene kooplieden medegedeeld, dat men in Engeland meer en meer de voorkeur begint te geven aan de Ceylon-koffij, welke het Javaproduct allengs van de Londensche markt verdringen zal wegens hare betere hoedanigheden, vooral daarin bestaande, dat de kleur beter bewaard en de boon met meer zorg gesorteerd is, iets, waarop thans op de Londensche markt meer dan
| |
| |
vroeger gelet wordt. Men houdt het er dan ook algemeen voor, dat de prijzen der Ceylon-koffij van lieverlede het hoogste standpunt op alle koffijmarkten zullen gaan innemen.’
IV. De Heer Kinder de Camarecq werd door den Minister van Koloniën naar Weenen en Parijs gezonden, om met het oog op de Indische kultuurgewassen de methode van onzen Hooibrink te onderzoeken. Wij vinden in dit verslag een tal van opmerkingen over de indische kultuurplanten, waarvoor wij den geachten S., die uit eigen aanschouwing spreekt, dank verschuldigd zijn. Maar wat de eigenlijke kwestie betreft, de kritiek namelijk van hetgeen Hooibrink met zoo veel ophef der wereld verkondigd heeft, kan die niet anders dan met eene grondige kenuis van de physiologie der planten en wetenschappelijke landbouwkunde in het werk gesteld worden. Dat nu is reeds volbragt, en men kan daarover onder anderen een voorgaand No. van ‘de Gids’ en vooral het ‘Jaarboek der K. Maatschappij van Tuinbouw’ nalezen, waar Dr. Rauwenhoff zijn oordeel goed gemotiveerd uiteenzet, en waar men ook over de literatuur van dit onderwerp eenige bijzonderheden zal aantreffen. - De landbouw is eene wetenschap van ervaring, maar ervaring, gegrond op kennis. De eerste blik op Hooibrinks zoogenaamde ontdekkingen doet ons zien, dat hij een man zonder grondige kennis is en onbekend met de geschiedenis der landbouwkunde. Dat hebben dan ook de gepubliceerde kritieken in het licht gesteld.
V. In het bekende werk van Lassen over den Indischen Archipel, waarin overigens een schat van kennis bijeengebragt is, was evenwel reeds meer dan eene onnaauwkeurigheid aangetroffen. De nederduitsche vertaling, waarin deze verbeterd en de juiste spelling der eigennamen met zorg hersteld werd, is ook daarom een verdienstelijke arbeid, waarbij Dr. de Klerck de uitstekende hulp ondervond van zijnen vriend den Heer van der Tuuk. - Daar het werk voor het grootste gedeelte over de geschiedenis van den Archipel handelt, ligt het eigenlijk buiten mijn bestek. Maar terwijl de eerste hoofdstukken aan een beknopt overzigt van de geographie, de ethnographie en van de voortbrengselen der natuur gewijd zijn, vermeld ik het met een enkel woord. In dit gedeelte had de nieuwere literatuur in nog ruimere mate kunnen geraadpleegd worden. Het hoofdstuk over de voortbrengselen is uitermate kort en
| |
| |
ook onvolledig. Dat bijv. de sagopalm op ééne na de laagste der palmen zou zijn, is eene zonderlinge dwaling.
VI. Met de uitgave der beknopte geographie van N.I. heeft de Heer Pijnappel een verdienstelijken arbeid volbragt, en niet alleen voor het onderwijs een uitmuntend boek geleverd, maar ook door de methode van bewerking eenen grondslag gelegd, waarop met vrucht kan worden voortgebouwd. Wij vinden hier geene vervelende enkel staatkundige aardrijkskunde, maar de wetenschap van het land, met het oog op den in- en uitwendigen bouw, zijne voortbrengselen en zijne bevolking. Het geheel is in hoofdstukken, en deze in paragraphen verdeeld. Het ‘natuurkundig gedeelte’ omvat: I. Ligging en uitgestrektheid. II. Het land. III. Het water. IV. De lucht. V. Voortbrengselen, waarbij afzonderlijk behandeld worden het Plantenrijk (met de voornaamste natuurlijke en gekweekte voortbrengselen), het Delfstoffenrijk, het Dierenrijk. Het ‘staatkundig gedeelte’ behandelt: I. De bevolking, die hier historisch en ethnographisch behandeld wordt. Daarna gaat de schrijver tot de afzonderlijke eilanden over, beginnende met: II. Java. III. Sumatra en Bangka. IV. Borneo. V. Celebes. VI. De Molukken. VII. De kleine Soenda-eilanden, met Timor. In een bijvoegsel worden de in de Indische Zee niet tot het Nederlandsch grondgebied behoorende eilanden of gedeelten daarvan kortelijk behandeld, bijv. Portugeesch Timor, het noorden van Sumatra en Borneo, de Sollok-eilanden, de Philippijnen en Malakka. - Aan het slot vindt men den tekst ophelderende Aanteekeningen. - Ongaarne zullen zij, die het boek gebruiken, een naamregister missen.
VII. De afbeeldingen van vruchtboomen en andere door schoonheid uitmuntende gewassen van Java, door Mevrouw B. Hoola van Nooten naar de natuur vervaardigd, in het beroemde etablissement van Severeyns te Brussel chromolithographisch uitgevoerd, van eenen populairen franschen tekst voorzien, mogen hier niet onvermeld blijven. Het werk is met hartelijke en gevoelvolle woorden aan H.M. onze geëerbiedigde Koningin opgedragen, en ondervindt in de hoogere kringen eene krachtige bescherming. Verwierf het die reeds dadelijk door de achting, welke men aan de talentvolle bewerkster toedraagt, het verdient die ook met het oog op de voortreffelijke afbeeldingen en de uitmuntende lithographische uitvoering, die men onovertroffen kan noemen. Een korte fransche tekst, met vermel- | |
| |
ding van de wetenschappelijke en inlandsche namen, dient tot verklaring der planten. - Vier afleveringen liggen thans voor ons, ieder met vier platen.
VIII. 's Lands Plantentuin te Buitenzorg is eene van die instellingen, welke de kennis der indische Flora in hooge mate hebben bevorderd. Sedert eenigen tijd reeds begon men daar ook nieuwe en zeldzame gewassen af te beelden, van welke afbeeldingen mijn overleden ambtgenoot de Vriese eene reeks van Orchideën gepubliceerd heeft. De thans bedoelde afbeeldingen zijn van denzelfden oorsprong, en werden mij door den Heer Rochussen, toen Minister van Koloniën, ter uitgave toebetrouwd. Daar de vermeerdering van goede afbeeldingen, en vooral wanneer die nieuwe of zeldzame voorwerpen betreffen, altoos eene aanwinst is voor de wetenschap, nam ik die taak gaarne op mij. De in de steendrukkerij van den Heer Mieling te 's Hage in kleurendruk uitgevoerde platen, laten hier en daar wel wat te wenschen over, maar bewijzen nogtans, met vroegeren vergeleken, dat in deze kunst ook bij ons vooruitgang is. Het aangekondigde deel bevat behalve eene dubbele plaat voor de groote wonderbloem van Sumatra, Rafflesia Arnoldi, 25 platen, waarvan 11 nieuwe of vroeger niet afgebeelde Orchideën, die de overige gewassen van andere orden voorstellen.
IX. Aan mijn voornemen, om de sedert 30 jaren in 's Rijks Herbarium opgestapelde botanische verzamelingen, door Reinwardt, Blume, Kuhl en van Hasselt, Zippelius, Kent, Korthals, Spanoghe, Forsten, Junghuhn, Hasskarl en anderen in Nederlandsch Indië, en door Siebold, Bürger en Textor in Japan bijeengebragt, te publiceren, wordt in de aangekondigde Annales gevolg gegeven. Bij de bewerking van dat rijke materiaal staan de kundigste monographische Botanisten, ieder voor den groep zijner bijzondere studie, mij ter zijde, waardoor de moeijelijke taak niet alleen verligt en de eindregeling van het Museum bespoedigd, maar ook de wetenschappelijke waarde van het onderzoek aanmerkelijk verhoogd wordt. De aanwinsten die de kennis der Indische en in zekere mate ook der Japansche Flora door de bewerking van dit materiaal verkrijgt, overtreffen de stoutste verwachting, en toonen tevens dat het onderzoek in de verschillende indische gewesten door de bovengenoemde mannen, met opoffering niet zelden van leven en gezondheid, ten uitvoer gebragt, uitstekende resultaten heeft opgeleverd.
| |
| |
In het thans voltooide eerste deel der Annales zijn de Varens bewerkt door Prof. Mettenius te Leipzig, de Equiseten door Dr. Milde te Breslau, de Pomaceën, Acerineën en Berberideën door Prof. Koch te Berlijn, de Polygaleae door Hasskarl, de Aroideën door Dr. Schott te Weenen, de Hepaticae door Dr. van der Sande Lacoste te Amsterdam, de overige groepen door mij. Voortgaande op den ingeslagen weg, zal binnen een betrekkelijk kort tijdvak de geheele verzameling bestemd zijn. - De Annales verschijnen in afleveringen, ieder uit 8 vel tekst en eene gekleurde of ongekleurde plaat. Jaarlijks worden er 5 afleveringen uitgegeven; 10 afleveringen vormen een deel.
Utrecht, Augustus.
F.A.W. Miquel.
(Wordt vervolgd.) |
|