De Gids. Jaargang 28(1864)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] Het schaakbord. Heugt, lieve! met wier trouw 'k mij vleide Eer ons zoo droeve wijsheid scheidde, Heugt u wat zoets die winter had Bij 't haardvuur prettig omgevlogen Waar wij ons over 't schaakbord bogen, Vaak door elkanders blik schaakmat? 'k Zie nog uw poezel handje spelen Met d'eerst veroverden pion; Daar doet ge in schuts van haar kasteelen Uw koningin den strijd bevelen; Die raadsheer schijnt zich weg te stelen Of hij een nieuwe list verzon! Hoe raken eensklaps onze ving'ren Elkander aan! - uw lokkig haar Omgolft mijn wang, - en dwars door 't slingren Worde ik uw blanke hals gewaar! Is 't wonder dat de gulden netten Op 't onvoorzienste schaak mij zetten? Ook mat! - De slag heeft uit! Verheerd Ligt wie zoo fier de kroon mogt dragen! - En hebbe ons 't lot, in later dagen, [pagina 171] [p. 171] Verpligt wel stouter zet te wagen, Wat heeft het falen als het slagen, Wat droeve wijsheid ons geleerd? Slechts dit, helaas! dat gij noch ik, - Al sloot het saai voor dubble ruiten Niet enkel storm en sneeuw weêr buiten, Maar ook wat slaat met feller schrik, Ook 's werelds oogen, 's werelds ooren - We ons nooit, neen, nooit, nooit weer zien gloren Wat zoete jonkheid blijkt beschoren: 't Schaakmat zijn door elkanders blik! Naar Owen Meredith. W.D. - s. Vorige Volgende