De Gids. Jaargang 28
(1864)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 443]
| |||||||
Het Amerikaansche volk en zijne verwachtingen, tijdens den onafhankelijkheidsoorlog.Er is in de nieuwere geschiedenis geen feit, dat dermate de aandacht van staat- en staathuishoudkundigen geboeid en tot zoovele beschouwingen aanleiding gegeven heeft, als de ongeloofelijke snelheid waarmede, en de bijzondere wijze waarop het Amerikaansche volk zich heeft ontwikkeld. Nog geen eeuw geleden de gehoorzame volkplantingen van het Britsche rijk, streven de Vereenigde Staten reeds sedert jaren op politiek en commerciëel terrein het oude Europa in onderscheidene opzigten voorbij. Over welke ontzaggelijke, zoo stoffelijke als zedelijke hulpbronnen zij te beschikken hebben, toont de schier bovenmenschelijke inspanning, waarmede zoowel het Noorden als het Zuiden een burgeroorlog, zoo hardnekkig en vernielend als de geschiedenis er geen tweede weet aan te wijzen, volhoudt, en naar alle waarschijnlijkheid nog lang zal blijven volhouden. Een volk van zoo zeldzamen aanleg en eigenaardige geschiedenis als het Amerikaansche, dat op de denkbeelden der oude wereld zulk een invloed uitgeoefend heeft, en dat, al mogt de scheiding van Noord en Zuid haar beslag verkrijgen, ongetwijfeld eene schitterende toekomst te gemoet gaat, verdient in iedere phase van zijn ontwikkelingsproces onze aandacht en belangstelling. Ondanks de gretigheid waarmede wij in zijn verschiet trachten te dringen, blijft zijn verleden ons boeijen en durf ik mij met een genegen oor vleijen, beproevende naar aan- | |||||||
[pagina 444]
| |||||||
leiding van een lang vergeten, doch in der tijd veel besproken boekske, dat mij onlangs in handen kwam, in enkele bladzijden te verlevendigen, wat tachtig jaren geleden de Vereenigde Staten, toen nog strijdende voor hunne onafhankelijkheid, zich voorstelden van de rol die zij bestemd waren op het wereldtooneel te vervullen. Het Amerikaansche volk is zeer spoedig tot mannelijken wasdom gerijpt; schier van den beginne af was zijn karakter positief, en wars van illusiën. Doch hoe kort dan ook, eens is het jong geweest en heeft het in de verleidelijke wereld der jongelingsdroomen omgezweefd. Het heeft toen gedaan, wat wij allen in de goede dagen onzer jeugd deden, het heeft zich van die toekomst eene ideale voorstelling geschapen. Waarin die bestond, wat Amerika van zijne politieke en commerciële bestemming dacht, zullen wij in enkele trekken trachten te schetsen. | |||||||
I.Over de aanleidende oorzaken van den opstand der Engelsche volkplantingen in Amerika zullen wij niet spreken. Voor ons doel is het genoegzaam er aan te herinneren hoe, nadat door een reeks onstaatkundige maatregelen van het moederland, gemor en ontevredenheid, alras door verzet gevolgd, was uitgelokt, in 1775 het eerste bloed bij Lexington stroomde en van beide zijden tot beslissing van het geschil een beroep op de oorlogskans gedaan werd. Wat de Amerikanen door geweld wilden verkrijgen, was aanvankelijk niets anders dan het herstel hunner grieven. Slechts zeer weinigen beoogden of wenschten de losscheuring van den band, die de koloniën hechtte aan de Britsche Kroon. Het ontbrak niet aan ernstig gemeende pogingen om met het moederland tot een vergelijk te geraken, doch zij leden op het stelsel van volharding van George III en zijne raadslieden schipbreuk. Eerst den 4den Julij 1776 ging het Congres, daartoe door den loop der omstandigheden gedrongen, tot de Onafhankelijkheidsverklaring over. En toen deze gewigtige stap eens gedaan was, viel er aan geen terugtreden meer te denken. Tusschen volkomene zelfstandigheid als afzonderlijke staat en onvoorwaardelijke onderwer- | |||||||
[pagina 445]
| |||||||
ping was geen middenweg meer. Alles moest gewonnen of alles verloren worden. Het eerste geschiedde, en de oorlog eindigde in 1783 met de erkenning der onafhankelijkheid der Amerikaansche staten door hun vroeger moederland. Met de grootste afwisseling van overwinningen en nederlagen was de strijd van beide kanten gevoerd. Aanvankelijk hield het geluk slechts zelden de zijde der Amerikanen. Hunne weinig geoefende legers waren tegen die der Engelschen niet bestand. Gebrek aan krijgstucht vooral werkte allernoodlottigst. Onderlinge afgunst en nijd verdeelde de legerhoofden, en slechts een man van het taai geduld, de kalme onversaagdheid en de onbegrensde vaderlandsliefde eens Washingtons was in staat de dreigende gevaren te bezweren, waarmede nimmer rustende tweedragt de goede zaak bedreigde. De Amerikaansche onafhankelijkheidsoorlog behoort wel tot de schoonste episoden der wereldgeschiedenis, doch heeft desniettemin ook zijne donkere zijden gehad. De vrijheid vond in Amerika vele en vurige apostelen; zij had er echter ook meer dan één verrader. Tot de min gunstige jaren van den Amerikaanschen oorlog moet 1779 worden gebragt. Het leger van Washington was destijds door ziekte, gebrek en desertie op droevige wijze gedund. Zijns ondanks zag hij zich tot werkeloosheid veroordeeld. Lijdelijk moest hij aanzien, dat de Engelschen van dien stand van zaken gebruik maakten, om het kustland van Virginië op de felste wijze te teisteren, en Zuid-Carolina voor het grootste gedeelte te veroveren. Er heerschte in de opgestane staten eene ligt verklaarbare moedeloosheid en verslagenheid, en angstig vroeg men zich af, wat de toekomst zou opleveren. Terwijl deze kwade tijdingen zich in Europa verspreidden en de vrienden van den Amerikaanschen vrijheidskamp met zorg vervulden, verscheen te Londen onder den titel van ‘Memory to the Sovereigns of Europe’ een boek, dat ofschoon noch door vorm, noch door stijl uitmuntende, echter veel opziens wekte om den stouten daarin aangeslagen toon, en de grondige kennis van zaken, waarvan iedere bladzijde op treffende wijze blijken droeg. Met hartstogtelijke opgewondenheid kondigde het de schitterende toekomst aan voor de Amerikaansche Unie weggelegd, terwijl het de aanstaande erkenning der onafhankelijkheid van de opgestane koloniën niet louter als iets wenschelijks voorstelde, neen als eene uitgemaakte zaak, waaraan het ongerijmd wezen zou te twijfelen. De naam des schrijvers was | |||||||
[pagina 446]
| |||||||
in het werk niet genoemd, doch het publiek hield daarvoor - en teregt - Sir Thomas Pownall, lid van het Engelsche Huis der Gemeenten, een man door zijne sympathie voor de Amerikaansche volkplantingen bekend. Een groot deel zijns levens had hij in deze doorgebragt, en zijne betrekking, eerst van Luitenant-Gouverneur van New-Jersey, en later van Massachusetts-Bay, had hem gelegenheid te over gegeven om land en volk te leeren kennen en waarderen. Het doel door den schrijver beoogd, was een antwoord te geven op de volgende vraag, uitgeschreven door de ‘Vereeniging van Vrienden der Menschheid:’ ‘Is de onafhanlijkheid van Amerika wenschelijk? zullen de gevolgen daarvan voordeelig of schadelijk zijn voor den koophandel van Europa?’ Pownall kweet zich con amore van zijne taak om de Europesche Souvereinen het gewigt te doen gevoelen, dat bepaaldelijk met het oog op den handel, een vrij Amerika in de schaal zou leggen. Zijn werk was een soort van manifest; eene oproeping tot alle magthebbenden gerigt, om in hun welbegrepen eigenbelang zoo spoedig mogelijk het voorbeeld van Frankrijk en Spanje te volgen en den jongen staat te erkennen. Allen, die den opstand met hunne beste wenschen vergezelden, begroetten de door Pownall gedane poging met den levendigsten bijval, en voorzeker niet het minst mijn grootvader, Mr. Johan Luzac, die van den aanvang der Amerikaansche onlusten af, met onverdroten ijver zijne krachten aan de bevordering der zaak welke hij voor die der menschheid hield, wijdde. In 1772 had hij de bloeijende regtspraktijk, die hij in den Haag uitoefende, laten varen, om zijn hoogbejaarden oom Etienne Luzac in de redactie der Fransche-Leijdsche courant behulpzaam te zijn. Het gezag en de invloed door dit blad uitgeoefend, waren destijds zeer groot. De waarde, die in het buitenland aan zijne mededeelingen en oordeelvellingen werd gehecht, was van dien aard, dat de staatslieden der grootste mogendheden zich uit eigene beweging tot zijne redactie in betrekking stelden en aan deze regtstreeks de belangrijkste berigten toezonden; terwijl zelfs gekroonde hoofden het niet beneden zich rekenden met den Leijdschen courantier in briefwisseling te treden. Zoo was de Fransche-Leijdsche courant een Europeesch politiek nieuwspapier geworden, dat in het kabinet van geen vorst of minister werd gemist. Het was dus niet te verwonderen, dat het aan de leiders van den Amerikaanschen opstand hoogst welkom was, een invloedrijk orgaan der drukpers tegen Engeland en voor hen partij te | |||||||
[pagina 447]
| |||||||
zien kiezen. Zij begrepen al het gewigt dat er gelegen was in het bezit van een bondgenoot, zoo bij uitstek geschikt en berekend om gunstig te werken op de opinie dergenen, die in de staten van Europa het roer in handen hadden. Al ras wedijverden een aantal Amerikaansche staatslieden om met Johan Luzac betrekkingen aan te knoopen, en hem op de hoogte te houden van de stemming der gemoederen en den loop der gebeurtenissen in de strijdende volkplantingen. Uit de legerplaats van Washington en andere veldoversten werden tevens voortaan de berigten van het tooneel des oorlogs regtstreeks met de eerste de beste gelegenheid naar Holland overgemaakt. De sympathie van Johan Luzac voor de zaak der Amerikanen beperkte zich echter niet tot den steun dien hij haar in zijne courant schonk. Eene levendige briefwisseling met Adams, Pinckney en anderen gaf hem van zelve aanleiding de resultaten eener grondige studie van het staats- en volkenregt aan zijne vrienden aan gene zijde van den oceaan mede te deelen, en hen bij een aantal gelegenheden van goeden raad te dienen. In hoeverre hij zoodoende eenigen wezenlijken invloed op het beleid van zaken in Amerika heeft gehad, zou ik niet met stellige zekerheid durven zeggen; dit echter blijkt uit onderscheidene brieven van Amerikaansche staatslieden tijdens en na den onafhankelijkheidsoorlog aan mijn grootvader gerigt, dat zij met erkentelijkheid vervuld waren voor hetgeen hij uit de rijke bronnen zijner kennis ter hunner voorlichting in zake van politiek en wetgeving, geheel belangeloos had ten beste gegeven. Volstaan deze weinige toelichtingen om de warme belangstelling te verklaren, waarmede ‘de Memory to the Sovereigns’ door Luzac werd begroet? De gelegenheid scheen hem te gunstig om haar ongebruikt te laten voorbijgaan; men moest zijns inziens van de denkbeelden des schrijvers partij trekken en de publieke opinie in Europa trachten te winnen. De taal, waarin het boek geschreven was, en die toen op verre na nog niet zoo algemeen bekend was als thans, bleef echter voor dat doel een ernstig bezwaar. Eene letterlijke vertaling in het Fransch van het geheele werk viel ook niet aan te raden, deels uithoofde der vele daarin voorkomende onduidelijkheden, bovenal wegens de gezwollenheid van den stijl. In overleg met John Adams, die zich destijds te Amsterdam ophield en van wien schier elk mijner lezers, in het IVe deel van het Vervolg op Wagenaars Vaderl. | |||||||
[pagina 448]
| |||||||
Historie de onbevallige beeldtenis heeft gezien, terwijl slechts weinigen, vreeze ik, Bancroft's keurige karakterschets van dien man lazen, door Groen van Prinsterer beide ‘kundig en schrander’ geprezen, besloot men het boek om te werken en zijn inhoud zamen te vatten in de weinige bladzijden eener Fransche brochure. Mijn grootvader belastte zich met het toezigt op dien arbeid en nam het schrijven der voorrede op zich. Het gevolg hiervan was dat in November 1780 een boekske het licht zag onder den titel: ‘Pensées sur la Révolution de l'Amérique Unie, extraites de l'ouvrage Anglois, intitulé: Mémoire, adressé aux Souverains de l'Europe, sur l'état présent des affaires de l'Ancien et du Nouveau monde.’ Het werd veel gelezen, besproken en gecommentariëerd, en teregt beschouwd, niet de uiting te zijn eener individueele meening, maar de tolk van hetgeen er omging in het hart van een gansch volk. Wanneer ik het dus als leiddraad bij dit korte opstel ter hand neem, vrees ik niet, dat men mijnen gids, als van te gering gezag zijnde, wraken zal. | |||||||
II.De voorstelling van de rol die de Vereenigde Staten in eene nabij zijnde toekomst te vervullen zonden hebben, was niets minder dan gematigd. Er zijn trouwens momenten in het leven van ieder physiek of moreel individu, waarin gematigdheid hoogst zeldzaam is. Wanneer men eene zware, ontzaggelijk moeijelijke taak heeft aanvaard, wacht men van zijnen arbeid resultaten, geëvenredigd aan de daarbij aangewende inspanning en opoffering. En de taak door Amerika aanvaard was zwaar en moeijelijk. Het had de handschoen toegeworpen aan Engeland, dat destijds het toppunt zijner magt had bereikt en door zijne vloten alle zeeën beheerschte. Gaarne vergelijken nog thans de Vereenigde Staten hunnen opstand, even als zij toen deden, met dien der Nederlanden tegen Spanje; en met opzigt tot de onevenredigheid der materiële hulpmiddelen van onderdrukkers en onderdrukten valt eene treffende overeenkomst van toestanden zeker niet te loochenen. De zeven Vereenigde Provinciën, te zamen een nietig plekje gronds beslaande, hadden, | |||||||
[pagina 449]
| |||||||
na behaalde eindelijke zegepraal een invloed weten te veroveren, grooter dan de meeste landen van uitgestrekt grondgebied en talrijke bevolking ooit hadden uitgeoefend. Kwam de kleine republiek tot zulk eene hoogte van magt, welk eene toekomst stond dan wel Amerika te wachten, dat onder nog veel gunstiger omstandigheden zijn weg van vrij volk zou hebben te bewandelen! Geen der hinderpalen, waarmede de volken van Europa - de Vereenigde Provinciën niet uitgezonderd - hadden te worstelen, behoefde het te boven te komen. Geene lastige monarchale en feödale traditiën zouden het hinderen in zijne vrije beweging; geene staatspartijen en staatsberoeringen de aandacht der menigte behoeven af te leiden van de onverpoosde behartiging harer algemeene stoffelijke en intellectuële belangen. Onder zulke voorwaarden zich ontwikkelende, kwam het aan het Amerikaansche volk voor, dat het zonder eenigen twijfel, binnen korten tijd de eerste plaats moest innemen onder de invloedrijke mogendheden der aarde. Doch langs welken weg zouden de Vereenigde Staten dat hooge standpunt bereiken? Zouden zij het doen door groote legers te onderhouden, talrijke vloten uit te rusten en bij iedere politieke verwikkeling hun gewigt in de schaal te leggen? Geenszins. Die kostbare, den handel en nijverheid der ingezetenen drukkende middelen lieten zij gaarne over aan de potentaten der oude wereld. De grondslag van de buitenlandsche politiek van Amerika zou zijn de vrede, de non-interventie. En men rekende er vast op, dat die politiek de bron zou blijken van meer gezags en meer voorspoeds, dan eene politiek van materieel geweld en magtbetoon ooit vermogt te geven. De gedragslijn, die de Vereenigde Staten zich afbakenden, was geene utopie, maar vloeide van zelve uit den aard der zaak voort. Een hemelsbreed verschil lag er tusschen den toestand, waarin zij geplaatst waren, en dien, waarin de volken van Europa zonder uitzondering verkeerden. Door den breeden oceaan was Amerika van Europa gescheiden; geene naijverige buren loerden op zijne grenzen; oppermagtig heerschte het over eene ontzaggelijke uitgestrektheid gronds, en verre kon het zich nog uitbreiden zonder vijanden te ontmoeten. Dit alles maakte dat Amerika geene behoefte had aan vreemde bondgenooten, en volkomen onverschillig kon toezien welke veranderingen plaats grepen in het statenstelsel der oude wereld. Het kon dus, altijd neutraal, met allen op een goeden voet blijven. | |||||||
[pagina 450]
| |||||||
De beginselen, waarnaar Amerika volgens zijne eerste staatslieden, zich in zijne toekomstige betrekkingen met Europa moest gedragen, waren de volgende:
Door streng vast te houden aan deze drie beginselen, meende men de belangen van alle handeldrijvende volkeren van Europa met die van den jeugdigen staat te vereenzelvigen; dezen tot beheerscher te maken van den wereldhandel; daardoor alle andere staten in meerdere of mindere mate van hem afhankelijk te doen worden, en op die wijze, door de middelen des vredes eene onbetwiste suprematie over de geheele wereld te zullen uitoefenen. Eene suprematie over de gansche wereld! Met welk regt kon de nog om zijne onafhankelijkheid strijdende staat, met opzigt tot den reusachtigen omvang, dien zijn handel erlangen moest alvorens hij gezegd mogt worden eenigzins het geliefkoosd ideaal te naderen, zulk eene sanguinische hoop koesteren? Die hoop toch, de ondervinding van tachtig jaren heeft het geleerd! die hoop was geen hersenschim! Werkelijk rustte zij op goede gronden; met het oog op het verleden der koloniën, was er voor ieder, die doordacht, aanleiding te over, om tot den toekomstigen bloei des lands te besluiten, zonder de toevlugt te nemen tot de droomenwereld der verbeelding. Het boven door ons aangehaald boekske leert, dat de denkbeelden der Amerikanen, omtrent hunne aanstaande handelsgrootheid, gegrond waren: op den reeds destijds merkbaren snellen aanwas der bevolking; op de uitgestrektheid en het productief vermogen van den bodem; op den bijzonderen aanleg der bevolking; op de vrijheid der ingezetenen; op hun handelssysteem. De snelle aanwas der bevolking. Aan gegevens, om dien te voorspellen, ontbrak het in de vorige eeuw niet. Enkele voorbeelden zullen dit voldoende staven. | |||||||
[pagina 451]
| |||||||
Massachusetts-Bay had in 1722, 94,000 inwoners; in 1742, 164,000; in 1761, 216,000; in 1765, 255,000; in 1771, 292,000; in 1773, 300,000. Connecticut telde in 1756, 129,994 inwoners; achttien jaar later in 1774, 257,356. Het cijfer der bevolking van New-York was in 1756, 96,776; in 1771, 168,007; in 1774, 182,251 inwoners. De geheele bevolking der volkplantingen werd in 1754 geschat op anderhalf millioen zielen; door anderen echter, en naar het schijnt met meer grond, op 1,250,000 zielen. De volkstelling in 1774 door het congres bevolen, gaf een cijfer van 3,026,678 zielen, dat echter geen vertrouwen verdiende, daar men om bijzondere redenen het verre boven het wezenlijke had opgedreven. Eene telling, een paar jaar later geschied, wees althans slechts een bevolking van 2,810,000 zielen aan. Desniettemin blijkt uit de vergelijking der jaren 1754 en 1774, dat in dit tusschenvak het aantal bewoners veel meer dan verdubbeld was geworden. De uitgestrektheid en het productief vermogen van den bodem. De Amerikanen van 1779 begrepen zeer goed, hoe dienstbaar aan de uitbreiding der bevolking de ontzaggelijke uitgestrektheid van het grondgebied was, dat wel is waar nu nog woest en onbewoond, eens bebouwd en bevolkt, de daaraan bestede zorgen en kosten met woekerwinsten beloonen zou. Geen van die natuurlijke hindernissen, welke voor de ontginning van wilde oorden belemmerend plegen te zijn, lagen aan de vestiging van kolonisten in den weg. Groote stroomen liepen van het hart des lands naar zee; geene tollen bemoeijelijkten de vrije vaart; niets dat den settler belette van het Westen naar het Oosten, van het Noorden naar het Zuiden te trekken. De ondernemingsgeest behoefde niet te vragen, waar de grenzen waren, die hem onder eene andere souvereiniteit en onder eene andere wetgeving zouden brengen. De staten, die oorspronkelijk de Unie vormden, zouden niet altijd met hun dertienen blijven, maar de kern wezen, om welke zich andere later zouden aansluiten. De algemeene overtuiging was, dat er eens een tijd zou komen, dat de geheele uitgestrektheid gronds gelegen tusschen den Noord-Pool en de landengte van Panama slechts één statenverbond zou vormen. ‘Geheel Noord-Amerika,’ zegt het meergenoemd werkje, ‘is in het bezit van menschen van één zelfden oorsprong, en dit moet leiden tot | |||||||
[pagina 452]
| |||||||
vestiging eener maatschappij van ontzaggelijken omvang en vatbaar om te worden tot ééne zelfde heerschappij.’ De politiek van uitbreiding der Vereenigde Staten, die in de laatste vijf en twintig jaren aan Europa zooveel stof tot nadenken en ligt te verklaren bekommering heeft gegeven, is dus zoo oud, ja ouder dan de vestiging zelve hunner onafhankelijkheid. Zoo zat reeds van den beginne eene onbegrensde eerzucht en een onrustig najagen van het reusachtige den Amerikaan in het bloed. Bij den aanvang des oorlogs waren landbouw, veeteelt en vischvangst nagenoeg de eenige bronnen van den handel, die bij uitsluiting met het moederland gedreven werd. Engeland zond zijne manufacturen naar Amerika, en vond daarvoor eene goede markt. Fabriekmatige arbeid was in de volkplantingen zeldzaam. ‘Amerika,’ zoo leest men in de brochure, ‘Amerika heeft zich aan fabriekmatigen arbeid weinig laten gelegen liggen, omdat het op eigen grond producten vond, voor welke het alles, wat de kunst- en fabriekmatige arbeid oplevert, veel beterkoop kan inruilen, dan wanneer het die zaken zelf ging voortbrengen. De bebouwing van den grond behoeft aller handen; de vrije oogenblikken maakt men zich ten nutte om voorwerpen van eerste noodzakelijkheid voor binnenlandsch gebruik te vervaardigen. Wanneer de landbouw eens over meer handen te beschikken zal hebben dan hij vereischt, zullen fabrieken en trafieken van zelf verrijzen en zich met ongeloofelijke snelheid vermenigvuldigen. Voor het oogenblik gevoelen de Amerikanen er geene behoefte aan, omdat de natuurlijke hulpbronnen des lands hun een excedent opleveren, dat het voorwerp wordt hunner ruilingen met het buitenland.’ Pownall was de eenige niet, die op dit punt zoo dacht. John Adams deelde in die meening, getuige de volgende aan Johan Luzac gerigte brief, dien ik de moeite niet onwaardig reken hier in zijn geheel af te schrijven.
Ga naar voetnoot* Amsterdam, Sepr. 15, 1780. Sir
I have just now received yours of the 14 and I wish I had time to write you a sheet or two upon the subject of it. | |||||||
[pagina 453]
| |||||||
I am very glad to find that you will undertake to be the editorGa naar voetnoot1, and I beg the favour of you to place such a Preface as you like, and to correct the Language, wherever it has occasion. I hope to see it public as soon as possible. I have met often in Europa with the same species of Reasoners that you describe; but I find they are not numerous; - among Men of Reflection the sentiment is generally different, and that no power in Europe has any thing to fear from America. The Principal Interest of America for many centuries to come, will be landed and her chief occupation Agriculture. Manufactures and Commerce will be but secondary objects and always subservient to the other. - America will be the country to produce Raw Materials for Manufactures; but Europe will be the country of Manufactures. - And the commerce of America can never increase, hut in a certain Proportion to the growth of its Agriculture, until its whole Territory of Land is filled up with Inhabitants, which will not be in some hundreds of years. Russia and the Northern Powers are too well informed to fear that America will interfere with them, in the articles of their commerce. America will demand of them in Hemp, Duck, Cordage, Sailcloth, Printed Linnens and many other Articles, much more than they will ever interfere with them in Tar, Iron and Timber, - in fact, the Atlantic is so long and dif- | |||||||
[pagina 454]
| |||||||
ficult a navigation, that the Americans will never be able to afford to carry to the European Market great quantities of these articles. They have other productions, of greater Profit in a smaller Compass in such numbers and variety, that they never can interfere with the Northern Powers. As to Iron, we shall import it in Bars from Sweden, as we ever did. We used to import Swedish Iron from England. But supposing we should interfere: Should we interfere less under the Government of England, than under our own Government? I have not the original Memoir to the Sovereigns of Europe but I can get it from London. I have been much obliged to you for your favourable Representation of the News from America, and of our affairs in general, and am with great respect and esteem, Sir, Your most obed. servt. John Adams.
The question to your antagonists should be: Can Europe prevent the Independence of America? If united perhaps they might, but will they be united? If Europe cannot prevent, or rather if any particular nation of Europe cannot prevent the Independence of America: then | |||||||
[pagina 455]
| |||||||
the sooner her Independence is acknowledged the better - the less like she will be to become warlike, enterprizing and ambitious. The Truth however is that America can never unite in any war but a defensive one. Mr. Luzac.
De levering van producten van den bodem is een hoofd-element van den Amerikaanschen handel gebleven, en hoe zeer Europa afhankelijk geworden is van de uit Amerika aangevoerde grondstoffen, heeft de tegenwoordige katoencrisis op overtuigende wijze geleerd. Fabriekmatige nijverheid heeft echter daar veel omvangrijker plaats ingenomen dan iemand tijdens den onafhankelijksoorlog bevroedde of bevroeden kon. De reden hiervan is deze, dat, hoeveel men zich ook van het voortdurend klimmen van het bevolkingscijfer voorstelde, de aanwas veel grooter en sneller is geweest dan destijds de stoutste verwachtingen zich voorspiegelden. Een toenemende vraag naar artikelen van het buitenland ingevoerd, lokte de mededinging der inlandsche nijverheid uit, en zulks leidde tot groote resultaten. Het bezit van havens aan de Stille Zuidzee en het daaruit geboren uitgebreide handelsverkeer met de eilanden van deze, met de kust van China, enz. werkte tot hetzelfde einde niet minder krachtig mede. Niemand kon tachtig jaren geleden deze en andere oorzaken, die zoo magtig veel hebben bijgedragen tot den voorspoed der Vereenigde Staten, voorzien. Zelfs de enthousiaste verbeelding van een Pownall reikte destijds zoo ver nietGa naar voetnoot1. De bijzondere aanleg der inwoners. Met - het valt niet | |||||||
[pagina 456]
| |||||||
te ontkennen, - regtmatige zelfverheffing roemden de mannen van den onafhankelijkheidsoorlog op den aanleg en het karakter der Amerikanen. Een geest van onderzoek, een koortsachtig najagen van kennis, om daaruit practisch nut te halen, was hun van oudsher als aangeboren. In het uitvinden en verbeteren van werktuigen voor de bebouwing hunner gronden, had hun scherp vernuft eene hoogte bereikt, waarvan men zich in de oude wereld slechts een zeer onvolkomen denkbeeld kon vormen. De rijke gaven van zijn gelukkigen aanleg kwamen den Amerikaan bij het drijven van zijn handel uitnemend te stade en verschaften hem in meer dan een opzigt belangrijk voordeel. IJver en volharding, die blijken van een krachtigen geest, hadden zij in erfdeel van hunne vaderen ontvangen. Gesticht door kloeke en wakkere mannen, die om den wille van vrijheid des geloofs hun vaderland verlieten, hadden de meeste der Amerikaansche koloniën in de school van het self-government eene mate van zelfstandigheid en vrijheidsgevoel opgedaan, die het moederland wel aanranden en onderdrukken maar nimmer uitroeijen kon. Dien jeugdigen burgers blaakte een levendig besef van hetgeen zij vóór hadden boven de volken van Europa, en zij schepten er behagen in hunne zich ontwikkelende maatschappij met die der oude wereld te vergelijken. Zij wisten dat bij die vergeijking hun de eerepalm toekwam. De vrijheid der ingezetenen. Wat in ons werelddeel den vooruitgang van handel en nijverheid belemmerde, zoo als het gildenwezen en de loodzwaar drukkende belastingen, dat alles kende men in Amerika niet. Men vergelijke slechts den toenmaligen stand van zaken in Europa met het tafereel, dat het boven door ons genoemd boekske van de Amerikaansche maatschappij der vorige eeuw ophangt, om de ontzaggelijke voordeelen te begrijpen, die het jonge volk uit den staat van vrijheid, waarin het leefde, putte. ‘In Amerika,’ merkt het op, ‘is de mensch vrij; ieder, die zulks verlangt, verkrijgt er het burgerregt, ieder kan zich naar goedvinden een beroep kiezen en aan zijne talenten eenen door niets begrensden werkkring openen. In het volle genot zijner regten, is men meester van zijne gedachten, van zijn tijd, van zijne vermogens. In Amerika behoort men aan zich zelven; de vruchten door eigen vlijt verkregen vallen aan niemand anders ten deel. Wat vermag zulks niet! Laat iemand het volkomen gebruik zijner vermogens, eene onver- | |||||||
[pagina 457]
| |||||||
moeide inspanning is daarvan de vrucht. Overal ontstaat bedrijvigheid, overal leven. Het verstand wordt gescherpt en het gemoed veredeld.’ De schrijver had gelijk; vrijheid is de eenige bron van stoffelijke en zedelijke grootheid. Geef aan een volk slechts die ééne goede gave; de overige zullen zich niet doen wachten. Amerika was zelfs reeds onder de Engelsche heerschappij in het genot van een aantal regten, die Europa - of liever slechts een klein deel daarvan - eerst vele jaren later ten koste van stroomen bloeds en millioenen schats heeft kunnen veroveren. Het had het geheim hoe een volk bloeit en magtig wordt zonder dat de vrijheid der individuën er onder lijdt, reeds lang gevonden, toen men er in Europa eerst er naar begon te zoeken. Is het wonder, dat het jonge en vrije Amerika in zijne vlugge vaart de staten van de oude wereld al zeer spoedig achter zich liet? is het wonder, dat de sympathie, van al wat in de laatste naar herschepping streefde, te Parijs Franklin, ten onzent Adams bleek gewaarborgd? Het handelssysteem. - Wij hebben reeds ter loops opgemerkt, dat Amerika in de openstelling zijner havens voor alle volken zonder onderscheid het levenwekkend beginsel des handels huldigde. Dat het wederkeerig voor zijne reeders en kooplieden alom hetzelfde voordeel zou trachten te bedingen, en dus de reciprociteit tot basis van ieder handelsverdrag aannemen, lag in den aard der zaak. Men stelde zich van die wijze van doen gouden bergen voor. Onttrokken aan de belemmerende banden der Engelsche wet, zouden de Amerikaansche handelsartikelen vrijelijk op alle Europesche markten circuleren, en eene algemeene daling der prijzen veroorzaken. Dat zij tot minderen prijs zouden kunnen aanvoeren dan de Europesche handelaars, viel aan te nemen uit hoofde der lagere waarde in Amerika, de matige transportkosten, de kleine winsten, waarmede zij zich wilden en konden vergenoegen, en den voordeeligen verkoop hunner schepen na de lossing in de Europesche havens. De onafhankelijkheid van Amerika zou dus het sein wezen eener tot nu toe ongekende mededinging, het sein tot eene hardnekkige worsteling tegen de monopoliestelsels der oude wereld, die, men twijfelde er niet aan, op de nederlaag van deze laatsten zou moeten uitloopen. Zoo zou op het gebied des handels eene volslagene revolutie stand grijpen; het oude stelsel van uitsluiting en bescherming voor | |||||||
[pagina 458]
| |||||||
goed de vlag strijken voor de nieuwe in Amerika het eerst beledene leer. En vast besloten was Amerika, om den strijd tegen het monopoliestelsel, waar en hoe het zich ook vertoonde, vol te houden; vast besloten bleek het dien aan te vangen. Het mogt velerlei verbetering van den natuurlijken loop der dingen verwachten; waar die hoop faalde, achtte het zich tot verzet geregtigd. Noch om de voorgewende regten der Hudsonsbaai-Compagnie, noch om die der Hollandsche Oost-Indische, waren zij voornemens zich in het minst te bekreunen. Niets zou hen voortaan tegenhouden Kaap Hoorn en Kaap de Goede Hoop met hunne handelsschepen om te zeilen. Spoedig zou Amerika's vlag wapperen in de Stille Zuidzee en langs de kusten van China hare banen ontplooijen. En die vlag zou niet overal eene bodinne des vredes zijn. ‘De Hollanders,’ zoo zegt het meergenoemd boekske, ‘bezitten geen regt hoegenaamd op de specerijeilanden. Wij zullen daar optreden als hunne mededingers. De ondernemende Amerikaan zal aan den Hollander zijn monopolie betwisten. Hij zal tegen hem dezelfde argumenten keeren welke de Vereenigde Provinciën weleer tegen Portugal hebben gebruikt.’ Niet onduidelijk schemert in deze woorden de meening door, dat men des noods zijn toevlugt tot geweld zou behooren te nemen, indien de Hollandsche Oost-Indische Compagnie niet goedschiks van haar stelsel van uitsluitenden handel mogt willen afzien. Zoo dreef de prikkel van het eigenbelang reeds van den aanvang af tot dat agressieve karakter, lijnregt in strijd met de vreedzame politiek door de Vereenigde Staten zoo welsprekend aangekondigdGa naar voetnoot1. Van hunne toekomstige uitgebreide handelsbetrekkingen met Europa, stelden de Amerikanen zich nog onderscheidene andere indirecte voordeelen voor, en menige voorzegging onder deze werd vervuld! ‘Het voortdurend reizen van Amerika naar | |||||||
[pagina 459]
| |||||||
Europa, en van Europa naar Amerika zal het doen van waarnemingen omtrent de winden, de stroomen en de wisselvalligheden van het weder in de hand werken. Naarmate de vaarwateren beter bekend zijn zal ook de heen- en terugreis korter worden, en het zal zijn als kwamen met den dag de beide halfronden digter bij elkaâr. Ongevoelig zal de werkman, de boer, ja de edelman zich aan het denkbeeld van verre togten gewennen. Alras zal men in Amerika niets anders zien dan een land van belofte, werwaarts verhuizingen op groote schaal aan de orde van den dag komen zullen.’ - Op landverhuizingen hoopte Amerika van den beginne af aan - en waarlijk het is in dien wensch niet teleurgesteld. Zeer juist zag men in, dat van alle Europesche landen, Engeland, uit den aard der zaak, door den handel met den jongen staat het meeste zou worden gebaat. Bestonden er niet tusschen beide volken banden, die de opstand zelf niet geheel zou kunnen vaneenrijten? Dezelfde taal, dezelfde zeden, dezelfde denkbeelden, dezelfde godsdienst, dezelfde gebrniken, alles in één woord liep zamen om Engeland en Amerika tot elkander te doen naderen. Men vergiste zich echter zeer door te meenen, dat Engeland zijn eigenbelang ten offer zou brengen aan zijnen wrok en zijnen toorn. ‘In zijne verblindheid,’ zegt onze brochure, ‘zal Engeland weigeren met Amerika betrekkingen aan te knoopen; als was het reeds door de hand eener wrekende Godheid ter neder geveld, zal het de oogen sluiten voor de ware bron van zijn geluk en zijn voorspoed.’ Het had er niets van; de vrede was ter naauwernood gesloten of er werd tusschen het moederland en de vroegere rebellen een handelsverkeer geopend, dat steeds toenemende in omvang en belangrijkheid, wederzijdsche welvaart en grootheid ten krachtigste bevorderde. Zoo hebben wij aan de hand van een geloof verdienenden leidsman, in enkele bladzijden getracht een denkbeeld te geven van hetgeen een volk, dat nog kampen moest om de vrijheid, van zijne bestemming dacht. Wij zullen geene vergelijking maken tusschen dien droom en hetgeen de werkelijkheid heeft opgeleverd. Eensdeels ligt het niet in ons bestek, en ten andere kan ieder, die met de tegenwoordige Amerikaansche toestanden slechts eenigermate bekend is, ligtelijk de aangelegde schets voltooijen. Wat ons betreft, bepalen wij er ons toe te wijzen op de bron van zijn ontzaggelijken bloei, die te vinden is in het | |||||||
[pagina 460]
| |||||||
onwrikbaar geloof, dat Amerika in zijne toekomst stelde. Dat geloof is gebleken de kracht te bezitten om bergen te verzetten. Het heeft den Amerikanen dien zin gegeven voor het groote en krachtige, welke in onze Europesche maatschappijen zoo zelden wordt aangetroffen. Waar de individualiteit het sterkst is ontwikkeld, daar is de levenskracht het grootst. En waar heerscht de individualiteit onbedwongener dan in de Vereenigde Staten van Amerika? waar verwacht men meer van zich zelven en minder van den staat? waar vindt iedere persoonlijkheid ruimer gelegenheid om zich tot vollen wasdom te ontwikkelen? Voorzeker, het ontbreekt der Amerikaansche wereld niet aan donkere schaduwzijden; zij is evenmin als eenige andere eene ideale maatschappij. Doch het is daarom niet minder waar, dat geene eene zoo voortreffelijke leerschool voor staatkundige vrijheid en algemeene ontwikkeling aanbiedt, als de hare. | |||||||
III.Het was te voorzien, dat het werk van Pownall, in hoofdtrekken door ons medegedeeld, op de meest uiteenloopende wijze zou worden beoordeeld. Ongeloovig en gemelijk schudden grijze staatslieden het hoofd over denkbeelden, welke zoo vele tot nu toe als onomstootelijk gegolden hebbende waarheden, b.v. die van het Europeesch evenwigt en die van de handelsbalans, als beteekenden zij niets meer, wegcijferden of ten onderste boven keerden. Wat het volk aan gene zijde van den Oceaan droomde, had het niet meer van de visioenen der verbeelding eens hartstogtelijken jongelings, dan van het voorzigtig oordeel, een gerijpt en kalm verstand eigen? Toch waren er ook die anders dachten, toch waren er aan wie de teekenen des tijds niet ontsnapten, en die in de Amerikaansche revolutie den voorbode zagen eener geheele verandering in den volkenregtelijken, staatsregtelijken en commerciëlen toestand der wereld. Voor deze was het geloof van Amerika in zijne toekomst geene hersenschim, maar veeleer eene, spoediger dan men misschien vermoedde, te vervullen profetie. Doch het was niet alleen bij staatslieden en bij de zoodanigen, die alleen naar de beginselen, waarop zij rusten, zaken | |||||||
[pagina 461]
| |||||||
en toestanden plegen te beoordeelen, dat de Amerikaansche opstand zijne voor- en tegenstanders vond. Ook het groote publiek, en meer bepaald de handelsstand, was in twee kampen verdeeld. Hier stond bij uitsluiting het belang op den voorgrond. Naarmate men vreesde voor de aanstaande mededinging van een vrij volk, of naarmate men hoopte een ruim aandeel te erlangen in de vroeger alleen door Engeland genoten voordeelen, koesterde men kwade of goede wenschen voor het welslagen der opgestane staten. Voor- zoowel als tegenstanders gingen echter van een zelfde beginsel uit: monopolie. Deze vreesden een tot nu toe bezeten monopolie te zullen zien ophouden; gene hoopten een nieuw monopolie, in hunnen handel met den jongen staat, te zullen verkrijgen. De laatsten dwaalden. En daarom was het een daad van groote openhartigheid, dat het werk van Pownall en de verkorte Fransche uitgave, eens voor altijd, aan dit dwaalbegrip den bodem zochten in te slaan. Onbewimpeld werd daarin vrije concurrentie, strijd tegen monopolie, uitsluiting van alles wat van protectie slechts schijn of schaduw had, verkondigd. Het kwam den eerlijken Adams en Johan Luzac, wiens gansche aan treurige ervaringen rijke levensloop het getuigd heeft, dat hij geene andere leuze kende dan de waarheid, onwaardig voor, door valsche voorstellingen het publiek om den tuin te leiden en zoodoende voor de goede zaak vrienden te winnen. Zou die zaak bovendien daarmede wel gediend wezen? en was het het, ook uit een praktisch oogpunt, niet veel beter, om, na eenmaal op een zuiver terrein te hebben post gevat, van dat onwraakbaar standpunt het belang van Europa bij de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten aan te toonen en te verdedigen? Ongetwijfeld, de waarheid is de trouwste bondgenoot. Want al mogt men door de dingen bij hunnen echten naam te noemen, velen afvallig maken van eene zaak, die zij tot nu toe hadden aangekleefd, velen zouden daarentegen in hunne plaats gewonnen worden. Luzac besefte zeer goed, dat de destijds omtrent volksbestuur en handel nog toegepaste denkbeelden hunne slooping naderden. Zag hij niet, hoe in zijn eigen vaderland eene onbestemde doch levendige en meer en meer veldwinnende behoefte zich openbaarde naar de zuivere lucht der vrijheid? Slechts door ruiterlijk die vrijheid, op politiek zoowel als op commerciëel gebied, te beuren als de vlag, waaronder het jonge volk zich zou scharen, mogt men zich vleijen, dat in de Ver- | |||||||
[pagina 462]
| |||||||
eenigde Provinciën en het door zijne wijsgeeren en encyclopedisten bewerkt Frankrijk, ja zelfs in het vijandig Engeland, velen door invloed en frischheid van krachten uitmuntende, de zaak der Amerikaansche onafhankelijkheid tot de hunne zouden maken. In plaats van baatzuchtige bondgenoten, zou Amerika trouwe en belangelooze vrienden winnen. Er was nog eene tweede reden. Door de toekomstige politiek der Amerikanen in hare ware gedaante te schetsen, werd de taak veel gemakkelijker, om de argumenten der tegenstanders van eene eventuëele vrijverklaring te wederleggen. Men kon hun dan de bezwaren, die zij opperden, in beginsel geheel toegeven, doch tevens aantoonen in welke opzigten zij onjuist, in welke zij overdreven waren. Wat schijn, wat werkelijkheid was, viel dan ligtelijk te schiften. En last, not least, men kon, zonder gevaar te loopen niet te worden begrepen, aantoonen, dat hetgeen van verre een schikbeeld scheen, van nabij beschouwd al zijne afgrijsselijkheid verloor, ja zelfs in een bron van voorspoed en bloei zou verkeeren. Dit doel tractte Luzac, voor zooverre de kleine omvang van het bestek, waarover hij te beschikken had, zulks toeliet, - in de voorrede, die hij op zich had genomen voor het werkje ‘Pensées, etc.,’ zamen te stellen, - te bereiken. Die voorrede bood hem de gelegenheid aan, om in het algemeen de voornaamste argumenten te wederleggen, waarop zij, die de wenschelijkheid van eene onafhankelijkheid der Vereenigde Staten betwistten, gewoon waren zich bij voorkeur te beroepen. Daartoe behoorden intusschen eenige, die van louter politieken aard, tot het werkje in geen regtstreeksch verband stonden. Wij zullen bij die voorrede, zij het dan ook ter loops, even stilstaan. In hoofdzaak komt haar inhoud neder op het volgende. Eene voorname oorzaak van de neiging, die in Europa ten voordeele van Engeland in zijn geschil met de Amerikaansche koloniën zigtbaar was, ontsproot uit den slechten reuk, waarin de Fransche staatkunde bij het algemeen stond. Het wantrouwen door de veroveringszucht van Lodewijk XIV in het leven geroepen en door de onvoorzigtige politiek der ministers van Lodewijk XV gevoed en bevestigd, had heinde en veer maar al te diepe wortelen geschoten. Staten, die in vroeger tijden trouw zijne zijde hielden, waren van een verbond met Frankrijk afkeerig geworden Een treffend voorbeeld daarvan leverde de republiek der Vereenigde Provinciën op. De veroverings- | |||||||
[pagina 463]
| |||||||
zucht van Lodewijk XIV had de oude banden van voorheen verscheurd en haar gedwongen het bondgenootschap te zoeken van Engeland, haren bekenden vijand en mededinger. Nederland was tegen zijn belang en tegen zijne wenschen er toe gebragt als een beginsel van wijze staatkunde aan te nemen, dat voor de rust der wereld een sterk Engeland noodig was, om Frankrijk in bedwang te houden. Dit beginsel gold onbetwist in geheel het overig Europa. En dat, bij zoodanig eene stemming der gemoederen, Frankrijk, hetwelk ras zijne sympathie voor de opgestane koloniën betoond en weldra met Spanje zich in een oorlog met Engeland had gewikkeld, de taak der Amerikaansche onafhankelijkheid in het oog der publieke opinie benadeelde, behoeft wel niet te worden betoogd. Amerika ondervond den weêrstuit van het wantrouwen, dat nu eenmaal jegens Frankrijk en zijne staatkunde heerschende was geworden. Luzac beijverde zich om aan te toonen, dat het even onredelijk als impolitiek was, zich bij zijn oordeel door traditionele antipathie of vrees te laten leiden, wanneer de reden, die zulks vroeger kon wettigen, opgehouden had te bestaan. Dit laatste was zijns inziens het geval. Daarom ook achtte hij, die antistadhoudersgezind en bijgevolg geen vriend der Engelsche politiek was, een naauw verbond der Vereenigde Provinciën met Frankrijk zeer wenschelijk. Naar zijne, door de ondervinding later gestaafde overtuiging, was met de troonsbeklimming van Lodewijk XVI de fransche staatkunde een ander tijdperk ingetreden. De nieuwe Souverein beöogde geene veroveringen. Hij had den oorlog tegen Engeland met geen ander doel ondernomen, dan in het belang der vrije vaart op zee. Het was hem niet te doen om Engeland den schepter der heerschappij uit de handen te wringen, om zelf dien te zwaaijen; zijn streven was om de vrijheid der zeëen voortaan door de vaststeling van onveranderlijke voorschriften te verzekeren, onder den waarborg van alle zeevarende mogendheden. Verdiende dit streven, door den onafhankelijkheidsoorlog der Amerikanen zoo bij uitstek begunstigd, niet aller toejuiching? Welke smet viel dan thans der fransche politiek nog aan te wrijven? Zij was in volkomen harmonie met hetgeen Catharina van Ruslannd met haar stelsel van Gewapende Neutraliteit beöogde, het eindigen namelijk van dien staat van onrust en strijd, waardoor de zeehandel zoo vaak was belemmerd. Had dus in vroeger tijd het verbond van Frankrijk met de Amerikaansche koloniën een on- | |||||||
[pagina 464]
| |||||||
gunstigen indruk kunnen geven, thans bestond daartoe stellig geene aanleiding meer. Eene andere reden van den weêrzin dien men in Europa tegen een onafhankelijk Amerika koesterde, lag in de vrees, dat het op het gebied van den handel een gevaarlijk mededinger zou zijn en aanleiding geven tot eene algemeene daling der prijzen. Die vrees was gegrond en Luzac gaf dit gaarne toe. Alleen wees hij er op, dat bij eene onbevooroordeelde beschouwing van het werkelijke, het ware belang des algemeens, zulks eer als eene bron van voor- dan van nadeel moest beschouwd worden. Hij ontwikkelde tevens, dat men zich van den omvang dier mededinging overdreven voorstellingen vormde; dat het cijfer der bevolking in Amerika nog zeer gering was, en dat in alle geval bij toeneming daarvan de behoefte aan invoeren uit Europa in evenredigheid klimmen zou. Bovendien deed hij uitkomen, dat die mededinging alleen zulke voorwerpen kon treffen, als in de oude en nieuwe wereld gelijkelijk werden voortgebragt; doch dat dit óf in het geheel niet, óf op veel kleinere schaal het geval moest zijn met zoodanige artikelen, welke in Europa niet inheemsch waren, zoo als tabak, katoen, indigo, rijst, verwhout, rum, melasse, enz. Een bezwaar, dat in Rusland en Zweden voor zeer gewigtig werd gehouden, was dit: mogt Amerika ten gevolge zijner onafhankelijkheid tot grooten bloei geraken, een rijke bron van inkomsten voor beide Staten zou worden verstopt, te weten de uitvoer van scheepstimmerhout en andere scheepsbenoodigdheden. Men trachtte dit bezwaar te ontzenuwen door aan te toonen, dat de mededinging op dit stuk tot nu toe alleen kunstmatig was geweest, aangezien het Engelsch gouvernement, juist om de twee noordsche Rijken te benadeelen, door hooge premiën, de uitvoer dier artikelen bevorderd, ja alleen daardoor mogelijk gemaakt had. Met hetzelfde doel was ook bij eene parlementsacte uit het 2de jaar der regering van George II de uitvoer uit Nieuw-Engeland van pek, teer, terpentijn, masten, enz., door het uitloven van premiën aangemoedigd geworden. Daar het nu op den weg lag van het toekomstig handelssysteem der Vereenigde Staten, om met het beschermend stelsel voor goed te breken, kon het niet anders of de Noordsche mogendheden moesten bij het einde van de heerschappij des moederlands oneindig veel winnen. De mededinging, die zij nu in het arti- | |||||||
[pagina 465]
| |||||||
kel scheepsbenoodigdheden ondervonden, zou in plaats van grooter, kleiner en in vervolg van tijd ongetwijfeld schier onbeduidend worden. De voorrede, die ons thans bezig houdt, eindigt met het stellen der zeer afdoende, door Adams in zijnen door ons bovenaangehaalden brief reeds geopperde vraag: zou Amerika voor Europa een minder gevaarlijk mededinger zijn, wanneer het onderworpen mogt blijven aan de Britsche kroon? En het antwoord luidde ontkennend. De vereeniging der Amerikaansche koloniën met het moederland was voor den vooruitgang der eerste geen hinderpaal geweest; de ondervinding had immers geleerd hoe ontzaggelijk zij onder het Engelsch bestuur in bevolking en stoffelijken bloei waren toegenomen. De voortdurende vereeniging zou dus in den loop des tijds aan Engeland eene zoo kolossale magt bezorgen, dat het in alle zeëen en over alle takken van handel en nijverheid een onwederstaanbaar gezag zou uitoefenen. Voor Rusland, Zweden en Holland zou de mededinging in eene onmogelijkheid veranderen. Werd Amerika van Engeland gescheiden, dan zou het evenwigt, dat dreigde verbroken te worden, hersteld, en aan Engeland op zijne beurt een krachtig mededinger gegeven worden.
Hetgeen de Amerikanen tijdens hunnen opstand wenschten, dat namelijk behalve Frankrijk en Spanje, de andere zeemogendheden ten hunnen behoeve in den oorlog dien zij voerden zouden tusschenbeiden komen, werd slechts onvolkomen vervuld. De Noordsche Staten mengden zich niet in den strijd. Wel hadden Zweden en Denemarken van den aanvang der onlusten af, getracht daarmede hun voordeel te doen; wel hadden zij Amerikaansche schepen zelfs in hunne havens toegelaten en gedaan wat zij vermogten om in handelsrelatiën te geraken met de opgestane volkplantingen, doch de kansen eens oorlogs met Engeland wilden zij niet loopen. Tot hetgeen de Noordsche Mogendheden met voorzigtigheid hadden weten te vermijden, werd de republiek der Vereenigde Nederlanden grootendeels door eigen schuld gebragt. Zij wikkelde zich in een oorlog met Engeland, op een tijdstip dat zij inwendig verdeeld en zonder genoegzame strijdkrachten, een weerlooze prooi moest worden van een oppermagtigen vijand. Hadden de Amsterdamsche kooplieden zich minder reusachtige verwachtingen voor gespiegeld van de voordeelen aan den handel met Amerika ver- | |||||||
[pagina 466]
| |||||||
knocht: hadden zij willen gelooven, wat uit tal van voorteek enen viel op te maten, dat met de onafhankelijkheid van Amerika zou worden geopend, dat een tijdperk van mededinging der onderscheidene handeldrijvende natiën, men kan er zeker van zijn, dat zij niet zoo ligtvaardig hun vaderland aan de kansen van een rampspoedigen oorlog zouden gewaagd hebben. Doch eer men met Kluit den staf over hen breke, leze men Vitringa's tafereel dier dagen over en bedenke ten slotte: het lokaas privilegie, al was het onzeker - welk koopman der achttiende eeuw bleek daartegen bestand! Er waren genoeg omstandigheden voorwaar, waaruit viel af te leiden, dat Amerika aan geene vlag eenig voorregt boven alle andere zou toekennen. Wij noemen slechts het verdrag van 4 Februarij 1778 tusschen Frankrijk en de Vereenigde Staten gesloten. Aangegaan op een tijdstip, in 't welk Amerika vreemde bondgenootschappen niet duur genoeg scheen te kunnen koopen, behelsde het geenerlei beding van uitsluitenden handel in welke artikelen ook, ja liet het zelfs aan de Vereenigde Staten volle vrijheid om op dezelfde grondslagen met andere natiën tractaten aan te gaan. Welk handelsverdrag de republiek der Vereenigde Provinciën ook sluiten mogt, het zou Frankrijk, Spanje, misschien nog andere volken, met zich op dezelfde lijn geplaatst zien. Dit ontveinsde men zich niet; doch wanneer slechts een deel van den handel, tot nu toe tusschen het moederland en de koloniën gedreven, der republiek ten deel viel, welke schoone vooruitzigten opende dit voor de toekomst! Men deelde bovendien in de reeds door ons vermelde, ook in Amerika algemeen geldende verwachting, dat met den oorlog de band der handelsbetrekkingen tusschen Engeland en Amerika voor goed, althans voor lange jaren, was afgesneden. Er viel dus een rijken buit te behalen; uitstel was verlies, en zou dien misschien in andere handen spelen. Vandaar dat jagen naar een handelstractaat met Amerika, al kostte het een oorlog. De invoer van Engelsche manufacturen was van den aanvang af der vijandelijkheden in Amerika verboden; en nog in November 1781 werd er door het Congres besloten, alle goederen en koopmanschappen van Engelschen oorsprong te verbieden en bij invoer verbeurd te verklaren. Mogt dus op de Amerikaansche markt de Republiek de plaats van Engeland innemen, een nieuwe dageraad zou voor haar aanbreken. De kwijnende fabrieken zouden worden opgebeurd, de scheepvaart bloeijen | |||||||
[pagina 467]
| |||||||
als weleer, en de bronnen van 's lands inkomsten voortaan met ongekenden rijkdom vloeijen. De komst van John Adams hier te lande, met het doel om een tractaat te sluiten, deed het bestaand verlangen slechts aanwakkeren. Intusschen verliepen er meer dan twee jaren alvorens hij zich door de Algemeene Staten als gezant der Vereenigde Staten zag erkend, en eerst den 8sten October 1782 werd het verdrag van vriendschap en handel te 's Hage geteekend. In alle opzigten merkwaardig, verzekerde het aan onze republiek zeer belangrijke voordeelen voor nu en voor het vervolg. Men neme slechts zijn tweede artikel: ‘De onderdanen van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden zullen, in de havens, reeden, landen, eilanden, steden of plaatsen van de Vereenigde Staten van Amerika of in eenige van dezelve, geen andere of grootere regten of impositiën, van wat natuur die ook mogen zijn, of hoedanig dezelve ook genoemd worden, betalen dan die, welke de meest begunstigde natiën verpligt zijn of verpligt zullen worden, aldaar te betalen. zij zullen genieten alle de regten, vrijheden en privilegiën, immuniteiten en exemptiën in handel, navigatie en commercie, 't zij in het gaan van de eene haven in de gemelde staten naar eene andere; of gaande van en naar dezelve van en naar eenige vreemde haven van de wereld, welke de gemelde natiën reeds genieten of zullen genieten.’ Amerika gaf dus wat het geven kon zonder aan eigen beginselen op handelsgebied ontrouw te worden; het gaf dit gaarne aan de landgenooten der eerste stichters van New-York, wier nazaten voor den opstand goed en bloed hadden veil gehad en onder welke Schuyler van Albany toenmaals onzen aangeboren vrijheidszin zoo waardig handhaafde. De ondervinding stelde de hoog gespannen verwachtingen onzer kooplieden te leur. De niet vermoede concurrentie der Engelschen was daarvan de voorname reden; doch ook aan de kooplieden zelven lag de schuld. De weinige tact om de juiste behoeften der Amerikaansche markt te bevroeden; de zucht om grove winsten te maken; de jammerlijke pogingen om slechte waren aan den man te brengen, - deze en andere redenen schokten het crediet, zaaiden wantrouwen en werkten de handelsrelatiën met andere volken natuurlijk in de hand. Bovendien waren de tijdsomstandigheden tot het aanwakkeren van ondernemingsgeest alles behalve gunstig. Er heerschte ten gevolge van treurige | |||||||
[pagina 468]
| |||||||
burgertwisten, in de geheele republiek een geest van lusteloosheid en flaauwhartigheid, die belette van de schoone gelegenheid, welke de nieuwe handelsdébouchés in Amerika aanboden, wezenlijk partij te trekken. De spanning door de fransche omwenteling te weeg gebragt; de ommekeer van zaken in 1795, en de oorlogen, waarin de Bataafsche republiek ten gevolge van haar bondgenootschap met Frankrijk werd medegesleept, drukten loodzwaar op den handel, en maakten aan de illusiën wat al voordeelen Amerika aan Nederland zou bezorgen, voor goed een einde. Na de in 1813 herwonnen onafhankelijkheid, herleefden onze, door de fransche overheersching afgebroken, betrekkingen met Amerika. Nederland heeft zijn aandeel gekregen in de groote handelsbeweging tusschen Europa en de Vereenigde Staten, doch dat aandeel heeft niet den omvang erlangd, waarvan het voorgeslacht had gedroomd. Mag men daarom beweren, dat de onafhankelijkheid der Vereenigde Staten, waarvoor in vroeger dagen in ons vaderland menig hart zoo warm heeft geklopt, voor Nederland van luttel waarde is geweest? Neen. De Amerikaansche opstand en zegepraal vormen een keerpunt in de geschiedenis der wereld. De edelste geesten begroetten eenmaal de Amerikaansche revolutie als de dageraad van eene betere toekomst, en zij bedrogen zich daarin niet. Aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan is het sein gegeven tot die grootsche beweging, die hare levendigste uitdrukking heeft gevonden in de Fransche omwenteling. Amerika heeft het oogenblik bespoedigd, waarop de volken zijn begonnen de vruchten te plukken van de toepassing van het groote beginsel der vrijheid. En zoo er een is, dat daarvan in volle mate de heilrijke gevolgen heeft ondervonden, - verlieze men het, bij de waardering van de geslachten aan wier kmeën wij hebben gespeeld, niet uit het oog! - dan het is voorzeker ons rijk gezegend vaderland.
Leijden, 1864. Mr. J. Luzac. |
|