houden, dat doorgaans enkele individuën boven de menigte uitmunten en van het algemeen karakter van de natie, waaronder zij leven, verschillen, en dat er bij gevolg enkele schrijvers zijn, die bij het beoordeelen eener literatuur buiten rekening moeten blijven. Minder zuiver spiegelt zich het volkskarakter in de beeldende kunsten af. Meer uitzonderingen moet men daar op den algemeenen regel toelaten. Maar toch in haar is de eigenaardigheid van het volk en van de eeuw niet te miskennen. Zelfs in de numismatiek kunnen wij den aard der volken opmerken. Vergelijken wij de gedenkpenningen uit het begin der 17de eeuw met die van het eind der 18de, dan zullen wij niet behoeven te vragen in welke richting ons volk zich bewogen had. Ik laat het onderscheid daar tusschen de voorvallen, die men in beide tijdvakken waardig keurde om vereeuwigd te worden. Maar welk een verschil in den stijl der spreuken en opschriften! De aloude kracht en kortheid van uitdrukking maakt plaats voor breedsprakigheid en overdrijving. Hoe uitbundige lofspraak en hoe groote woorden worden er verkwist aan personen en zaken, die liever maar onvermeld hadden moeten blijven.
Het spreekt van zelf, dat het huwelijk van Prins Willem V en later de gelukkige bevalling zijner gemalin zoowel den stempelsnijder als den rijmelaar te doen geven. Aan den Hertog van Brunswijk, den opvoeder des Prinsen, wijdt de stad 's Hertogenbosch, wier gouverneur hij 25 jaar was geweest, een gouden gedachtenispenning. Daden van hem of van zijn kweekeling vallen er niet te verheerlijken. Maar weldra brak het tweede eeuwgetijde aan van die heugelijke gebeurtenissen, waarmeê onze vrijheidsoorlog was aangevangen. De dankbare nakomelingen toonden hun erkentelijkheid aan het voorgeslacht onder anderen door het slaan van een menigte gedenkpenningen, in 1772 ter eere van den Briel en Vlissingen, in 1774 ter eere van Leyden, in 1779 ter gedachtenis van de Unie van Utrecht. Gelukkig de natie, die, zoo zij zelf niets roemrijks bedrijft, toch te roemen vindt wat eens door de vaderen verricht is.
De 18de eeuw stichtte niet veel anders dan genootschappen, maar deze dan ook in menigte. Hun aantal kan men eenigermate begrooten uit de veelheid dergene die hun leven tot in onzen tijd gerekt hebben; bovendien zijn er nog vele voor de ongunst der revolutietijden bezweken. Van alle zijn de noodige gedenkpenningen voorhanden, bij hun oprichting of bij eenige andere gelegenheid geslagen.
Niet gering is verder het getal van penningen, die op enkele familiën betrekking hebben, gedenkpenningen van huwlijksfeesten of begrafenissen. Zij zijn niet de minst merkwaardige, die de beide afleveringen bevatten. Zij bewijzen, zoo het nog een bewijs vereischte, hoe rijk en hoe prachtlievend onze grootvaders waren. Wat