De Gids. Jaargang 28
(1864)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 159]
| |
Journal of the Proceedings of the Linnean Society, Zoölogical Papers. 1856 en volgende jaren.Sedert het laatst der vorige eeuw bestaat in Engeland onder den naam van Linnean Society een bloeijend genootschap, dat aan de bevordering der kennis van de natuurlijke historie gewijd is. Eene dubbele reeks van werken wordt door dit genootschap in het licht gegeven. Verhandelingen van grooteren omvang worden geplaatst in de ‘Transactions of the Linnean Society’, die in 4to worden uitgegeven, en waarvan in 1860 het XXIIIste deel in het licht verscheen. De behoefte aan spoedige mededeeling van nieuwe nasporingen en ontdekkingen, ook dan wanneer zij nog niet rijp zijn voor meer systematische behandeling, deed het genootschap in 1856 het besluit opvatten om met de uitgave der ‘Transactions’ die van een tijdschrift voor kortere aanteekeningen en stukken van meer voorbijgaand belang te verbinden, onder den titel van ‘Journal of the Proceedings of the Linnean Society.’ Van dit tijdschrift verschijnen jaarlijks vier nommers, zooveel mogelijk met gelijke tusschenpoozen. Ieder nommer is zamengesteld gedeeltelijk uit ‘Zoölogical,’ gedeeltelijk uit ‘Botanical papers,’ die geheel afzonderlijke seriën vormen, afzonderlijk gepagineerd worden en ook afzonderlijk verkrijgbaar zijn. Het groote aantal en de belangrijkheid der ‘botanical papers’ aan | |
[pagina 160]
| |
het genootschap geleverd, heeft het bestuur al spoedig tot de uitgave van ‘Supplemental Botanical Numbers’ doen besluiten, die afzonderlijk in rekening gebragt worden. Behalve dezen bedraagt de prijs voor elken jaargang 12 shillings, of 8 shillings voor hetzij de Zoölogical, hetzij de Botanical papers alleen. In de ‘Transactions’ zijn onderscheidene belangrijke bijdragen tot de natuurlijke historie van den Indischen Archipel opgenomen, zooals eene beschrijving van visschen van Sumatra, door Mungo Park, in Deel III (1797), eene systematische rangschikking en beschrijving der vogels van Java door Horsfield, een berigt aangaande de reusachtige bloemen bekend onder den naam van Rafflesia door Brown en een beschrijvende catalogus van een verzameling van zoogdieren, op last der Oost-Indische Compagnie op Sumatra en de naburige eilanden bijeengebragt door Raffles, allen in Deel XIII (1822), de beschrijving van verschillende planten van den Archipel, door Jack, in D. XIV (1825), en eindelijk de hoogst belangrijke Ophelderingen aangaande de Flora's van den Maleischen Archipel en tropisch Afrika, door den beroemden Hooker, in D. XXIII (1860). Maar nog veel belangrijker voor de kennis der natuurlijke historie onzer Indiën zijn de ‘Proceedings’ geworden door de talrijke mededeelingen die zij bevatten, aangaande de onderzoekingen van een uitstekend natuurkundige, Alfred R. Wallace, die zich eene reeks van jaren met zoölogische nasporingen in den Indischen Archipel heeft bezig gehouden en met dat doel vele zijner minst bekende en afgelegenste gewesten bezocht heeft. De Heer Wallace begon zijn onderzoek in Sarawak op Borneo, het rijk van Radja Brooke, bezocht daarna Malakka en Singapore, en begaf zich vervolgens naar de Oostelijke deelen van den Archipel, waar hij zich geruimen tijd ophield op Celebes, de Aroe- en Kei-eilanden, Batjan, Kajoa en Makjan. Later vinden wij hem op Bali en Lombok, en bezield met het voornemen om zijne nasporingen steeds verder voort te zetten. Op zijne verdere verrigtingen kom ik welligt later terug. Voor het oogenblik bepalen wij ons tot eene verhandeling, door hem kort na zijn verblijf op Lombok geschreven, en in 1860 in de ‘Proceedings’ opgenomen: ‘over de Zoölogische Geographie van den Indischen Archipel,’ waarin hij de groote resultaten, door zijn onderzoek voor de wetenschap verkregen, voorloopig in eene algemeene beschouwing te zamenvat. | |
[pagina 161]
| |
Het is mijn voornemen niet thans mijne lezers op te houden bij de vroegere bijdragen in de ‘Proceedings,’ die de vrucht waren der nasporingen van den Heer Wallace. Zij bestaan uitsluitend uit Catalogi van de door hem in de verschillende streken van den Archipel verzamelde insekten uit de orden der Homopteren, Hymenopteren en Dipteren, met bijgevoegde beschrijvingen van de nieuwe species. Deze Catalogi zijn, naar de toezendingen en aanteekeningen van den Heer Wallace, opgemaakt door de Heeren Fr. Walker en Fred. Smith, terwijl de Heer G.R. Gray in de ‘Proceedings of the Zoölogical Society of London’ (D. XXVI, 1858), eene soortgelijke lijst plaatste van de zoogdieren en vogels, door den Heer Wallace van de Aroe-eilanden overgezonden. Zulke lijsten van de soorten van dieren in verschillende localiteiten gevonden, en dan nog wel grootendeels van de meest verachte insekten, hebben voor den oningewijden lezer ongetwijfeld zeer weinig aantrekkelijks; en ik vrees, dat ik er welligt, naar het oordeel van velen, in een tijdschrift voor een gemengd publiek bestemd, reeds te veel over zeggen zal, wanneer ik later zal trachten aan te wijzen wat deze lijsten van den Heer Wallace hebben bijgedragen om onze kennis der Indische dieren te completeren. Het is namelijk mijn voornemen in een volgend nommer in eenige groote trekken te schetsen, wat ons thans van de dierenwereld in onzen Indischen Archipel bekend is, en welke gapingen nog moeten worden aangevuld, eer wij geacht kunnen worden een eenigzins voldoend overzigt zijner Fauna te bezitten. Maar aleer ik mij daaraan waag, gevoel ik behoefte de belangstelling mijner lezers voor dat onderwerp te winnen, en ik meen dit niet beter te kunnen doen dan door te beproeven om in een voorbeeld te toonen, welke hoogst belangrijke resultaten voor de wetenschap door nasporingen omtrent speciale Fauna's en Flora's kunnen verkregen worden. Het rangschikken der bekende en opsporen van nieuwe species van planten en dieren, hetzij in het algemeen, hetzij voor zoover zij in bepaalde localiteiten voorkomen, is eene wetenschappelijke werkzaamheid, die niet alleen door de leeken, maar zelfs door vele beoefenaars der natuurkundige wetenschappen, met geene goede oogen aangezien en vaak als wetenschappelijke knutselarij veroordeeld wordt. Doorgaans is men evenwel minder afkeerig van deze soort van studiën, zoolang zij zich tot de planten en sommige hoogere dierklassen be- | |
[pagina 162]
| |
palen, omdat hier de kennis van de soorten en hare verbreiding meer regtstreeksch nut aanbrengt en strekken kan om velerlei behoeften van het dagelijksch leven, velerlei eischen van weelde en genotzucht te bevredigen. De systematische rangschikking en beschrijving van zoogdieren en vogelen wordt dus doorgaans niet overbodig geacht; op die van visschen en amphibiën wordt reeds veel minder prijs gesteld; maar wanneer zij zich tot weekdieren of insekten verlaagt, wordt zij niet zelden met minachting beschouwd. Intusschen is er niets meer onwetenschappelijk dan zulk een onderscheiding. Het vermoeden van praktisch nut uit nasporingen in eene bepaalde rigting te trekken, moge als wegwijzer bij wetenschappelijk onderzoek eene stem hebben, gelukkig is het voor de wetenschap, dat zij ook vrienden heeft, die haar alleen om haar zelve liefhebben, en wien het enkel om het zuivere weten te doen is, onverschillig of dit al dan niet resultaten voor de praktijk zal opleveren. En het verdient opmerking, dat niet zelden juist de meest belanglooze vrienden der wetenschap beloond worden door ontdekkingen, die de rijkste vruchten dragen. Vreemd is dit echter niet: want die vruchten groeijen dikwijls op een weg, waar men die nimmer verwachtte of vermoedde. Is het onwetenschappelijk een tak van kennis te minachten omdat hij niet dadelijk praktische resultaten geeft of belooft, het is even onwetenschappelijk uit de hoogte neder te zien op sommige soorten van nasporingen, dewijl zij te speciaal, te onbeduidend zijn, te weinig in de groote vragen der wetenschap ingrijpen. Want niemand kan zeggen wat in de wetenschap groot of gering verdient te heeten, noch ontkennen, dat vaak uit schijnbaar onbeduidende feiten de gewigtigste gevolgen kunnen getrokken worden. Zulke verkeerde oordeelvellingen zijn intusschen, zelfs onder de opregte vrienden der wetenschap niet zeldzaam. De physioloog b.v. beschouwt, en tot zekere hoogte niet ten onregte, de kennis der levensverschijnselen van planten en dieren als oneindig gewigtiger dan die van de geographische verbreiding en juiste rangschikking der soorten. De noeste arbeid door de systematici aan de opbouwing en uitbreiding hunner stelsels besteed, komt hun vaak onbegrijpelijk voor en wordt slechts met zekeren weêrzin door hen geduld. Naar mijn inzien moest men meer prijs stellen op de voordeelen, die ook in de beoefening der wetenschap aan de verdeeling van den arbeid verbonden zijn, en minder blind wezen voor de resultaten die verkregen | |
[pagina 163]
| |
worden door hen, die eene andere rigting dan onze eigene in hunne studiën volgen. Men moest meer gereed zijn om te erkennen, dat soms eensklaps een licht wordt ontstoken, dat geheele reeksen van wetenschappelijke waarnemingen zoo bestraalt, dat hetgeen tot dusver onbeduidend scheen te zijn, van onschatbare waarde blijkt te wezen. Het fijne uitpluizen van de overeenkomsten en onderscheidingen van geslachten en soorten, vaak naar kenmerken, die zich alleen aan de uitwendige deelen vertoonen, en dus buiten alle verband schijnen te staan met de groote vragen, die de physiologie te beantwoorden heeft, - die muggenzifterij aan de systematici niet zelden voorgeworpen, - krijgt inderdaad een geheel ander aanzien, wanneer men hunne verrigtingen in het licht van Darwins theorie over den oorsprong der soorten beschouwt. Nemen wij voor een oogenblik aan (en zouden wij dit niet veilig ook als blijvend resultaat kunnen erkennen?) dat die theorie althans in zooverre waarheid behelst, dat de tegenwoordig bestaande soorten uit een veel geringer getal van oorspronkelijke soorten gesproten zijn, en in de punten van overeenkomst van verschillenden aard die zij vertoonen, de sporen dragen van haren gemeenschappelijken oorsprong en de verschillende graden harer verwantschap, dan doet dit al aanstonds de waarde van den arbeid der systematici verbazend stijgen. De vereeniging van verschillende species in één genus is niet langer de bloote aardigheid om tot verkrijging van een gemakkelijker overzigt bijeen te voegen wat in de meeste punten overeenstemt, maar een te zamenbrengen van hetgeen van nature bijeen behoort; het begrip van een genus is niet langer eene abstractie, maar wordt eene realiteit; het spreken van verwantschap tusschen de soorten is niet langer een beeld, maar de meest eigenlijke uitdrukking die men bezigen kan. De Heer Wallace doet ons, in zijne verhandeling over de Zoölogische Geographie van den Indischen Archipel, in het gewigt der systematische kennis van geslachten en soorten, in verband met hunne geographische verspreiding, een nog veel dieperen blik slaan, waarbij hij trouwens, zelf Darwinist, steeds de theorie van Darwin duidelijk genoeg onderstelt. Uit de waarneming der soorten, die de verschillende lokaliteiten bevolken, van hare punten van overeenkomst en verschil en daaruit afgeleiden graad van verwantschap, maakt hij gevolgtrekkingen, die voor de geschiedenis van onze aardkorst van het hoogste gewigt zijn; de beschouwing der vormen en kenteekenen | |
[pagina 164]
| |
van de geringste insekten leidt hem op tot de erkentenis van het bestaan van algemeene wetten, die over sommige deelen der natuurwetenschap een geheel nieuw licht doen opgaan. Ik zal de bedoelde verhandeling van den Heer Wallace, klein van omvang in betrekking tot het gewigt van haren inhoud, in de volgende bladzijden in haar geheel vertaald mededeelen. De lezer zal mij, meen ik, dank weten, dat ik niet de ijdele poging heb gewaagd hem door een bloot uittreksel een opstel te leeren kennen, dat bijna zooveel zaken als woorden bevat. Tevens zal, meen ik, dit opstel, dat het groot wetenschappelijk nut der kennis van speciale Fauna's en Flora's zoo duidelijk in het licht stelt, mij strekken tot eene captatio benevolentiae ten behoeve van hetgeen ik in een paar volgende nommers over den tegenwoordigen staat onzer kennis van de Fauna en Flora van Nederlandsch Indië hoop mede te deelen.
‘In een artikel van den Heer Sclater over de geographische verspreiding der vogels in de ‘Proceedings’ voor Febr. 1858 wordt aangewezen, dat de westelijke eilanden van den Archipel tot het Indische, de oostelijke tot het Australische gebied der Ornithologie behooren. Mijne onderzoekingen in die landen hebben mij de overtuiging gegeven, dat deze verdeeling op elken tak der Zoölogie van toepassing is; en het doel der tegenwoordige mededeeling is, de juiste grenzen van elk gebied aan te wijzen en de aandacht te bepalen bij eenige daaruit af te leiden gevolgen van groot algemeen belang met betrekking tot het onderzoek naar de wetten van de verspreiding der organismen. De Australische en Indische gewesten der Zoölogie zijn van elkander zeer verschillend. In het eene vormt de orde der buideldieren de groote massa der Mammalia, in het andere wordt geen enkel dier van deze orde aangetroffen. Buideldieren van ten minste twee geslachten (Cuscus en Belideus) worden gevonden op Celebes en in den ganschen Molukschen Archipel; maar geene zijn ooit ontdekt in de naburige eilanden Java en Borneo. Van de onderscheidene vormen van Quadrumana, Carnivora, Insectivora en Ruminantia, die zoo overvloedig zijn in de westelijke helft van den Archipel, zijn Paradoxurus en Cervus de eenige geslachten die in de Molukken gevonden worden. De Sciuridae (eekhoorns), zoo talrijk | |
[pagina 165]
| |
in de westelijke eilanden, zijn in Celebes slechts door één of twee soorten vertegenwoordigd en ontbreken verder oostwaarts geheel. Niet minder merkwaardige voorbeelden verschaffen ons de vogels. Het Australisch gewest is het rijkste ter wereld in papegaaijen; het Aziatische van alle tropische gewesten het armste. Drie geheele families van de orde der psittacinae zijn bijzonder eigen aan eerstgenoemd gewest, en twee daarvan, de kakatoes en lories, strekken zich uit tot aan zijne uiterste grenzen, maar zonder dat eene enkele soort tot de Indische deelen van den Archipel overgaat. Het geslacht Palaeornis is aan den anderen kant even strikt tot het Indisch gewest beperkt. In de orde der Rasores (hoenderachtige vogels) zijn de Phasianidae Indisch, de Megapodiidae Australisch; maar hier overschrijdt in elke familie ééne species de grenzen van het aanliggend gebied. Het geslacht Tropidorhynchus, dat het Australisch gewest bijzonder kenmerkt, en overal in de Molukken en Nieuw Guinea zoowel als in Australië overvloedig is, is op Java en Borneo geheel onbekend. Aan den anderen kant nemen de geheele families der Bucconidae, Trogonidae en Phyllornithidae, en de geslachten Pericrocotus, Pycnonotus, Trichophorus, Ixos, bijna de geheele uitgestrekte familie der lijsters en eene menigte andere geslachten plotseling een einde aan de oostzijde van Borneo, Java en Bali. Al deze groepen zijn gewone vogels op de groote Indische eilanden, zij komen er overal voor, zij vormen de kenmerkende trekken hunner ornithologie; en het valt den natuuronderzoeker bijzonder in het oog, dat hij, de naauwe straten van Makassar en Lombok overgaande, ze in het geheel niet meer bespeurt, even als de Quadrumana en Felinae, de Insectivora en de Rodentia, wier talrijke species de bosschen van Sumatra, Java en Borneo bevolken. Ten einde de grenzen der beide gewesten, waar zij (geographisch genomen) elkander het naast raken, met naauwkeurigheid te bepalen; kan ik mededeelen dat ik, gedurende een verblijf van weinige dagen, op het eiland Bali vogels vond van de geslachten Copsychus, Megalaima, Tiga, Ploceus en Sturnopastor, allen kenmerkend voor het Indisch gewest en overvloedig op Malakka, Java en Borneo, terwijl ik, naar Lombok overgestoken zijnde, waar ik mij drie maanden met verzamelen bezig hield, nooit een exemplaar van die geslachten heb gezien; en evenmin vertoonden zij zich op Celebes of eenig der meer oostwaarts gelegen eilanden, die ik bezocht. Bren- | |
[pagina 166]
| |
gen wij dit in verband met het feit dat Cacatua, Tropidorhynchus en Megapodius op Lombok hunne westelijke grens hebben, dan mogen wij het als zeker aanmerken, dat de straat van Lombok, slechts 15 Engelsche mijlen breed, de grenzen aanwijst en twee der groote zoölogische gewesten van den aardbodem scherp van elkander scheidt. Waarbij de Philippijnsche eilanden moeten worden ingedeeld, is in sommige opzigten twijfelachtig, daar zij op beide gewesten gelijken en van beide verschillen. Het ontbreekt hun aan de veelsoortige Mammalia van Borneo, maar zij bevatten geene buideldieren. De papegaaijen zijn schaarsch, gelijk in het Indisch gewest: de lories ontbreken geheel, maar er is één vertegenwoordiger der kakatoes. De spechten en Trogons, de geslachten Ixos, Copsychus en Ploceus hebben zij gemeen met Indië. Daarentegen zijn de Australische vormen Tanysiptera en Megapodius hier, ofschoon slechts door enkele species, vertegenwoordigd. Ook zijn eenige weinige geslachten aan deze eilanden bijzonder eigen. Over het geheel moeten wij de Philippijnsche eilanden plaatsen in het Indisch gewest, maar met de opmerking dat zij eenige van zijne meest in 't oog loopende trekken missen. Zij bezitten onderscheidene op zich zelf staande Australische vormen, maar op verre na niet genoeg om een werkelijken overgang uit te maken. Wanneer wij de Philippijnsche eilanden voor het oogenblik buiten de rekening laten, behooren de westelijke en oostelijke eilanden van den Archipel, naar de hier gemaakte verdeeling, tot gewesten die meer onderscheiden en aan elkander overgesteld zijn, dan eenige andere van de groote zoölogische afdeelingen onzer aarde. Zuid-Amerika en Afrika, schoon gescheiden door den Atlantischen oceaan, verschillen niet zoo sterk als Azië en Australië: Azië met zijn overvloed en verscheidenheid van groote zoogdieren en geen buideldieren, en Australië met naauwelijks iets anders dan buideldieren: Azië met zijne schitterende Phasianidae, Australië met zijne eenkleurige Megapodiidae: Azië het armste tropische gewest in papegaaijen, Australië het rijkste. En al deze treffende karaktertrekken vertoonen zich in nagenoeg volle kracht tot aan de uiterste grenzen der beide gewesten; zoodat wij hier in weinige uren eene mate van zoölogisch verschil kunnen gadeslaan, die in andere deelen der aarde slechts na weken of zelfs maanden reizens wordt opgemerkt. | |
[pagina 167]
| |
Bovendien is er in het voorkomen of het physisch karakter der eilanden niets dat ons zulk een verschil zou doen verwachten. Hunne physische en geographische verschillen gaan met de zoölogische niet zamen. Daar is een treffende overeenkomst tusschen de beide helften van den Archipel. De groote vulkanische keten loopt door beide deelen heen. Borneo is de tegenhanger van Nieuw Guinca; de Philippijnsche eilanden gelijken sterk op de even vruchtbare en even vulkanische Molukken; terwijl men in oostelijk Java reeds het meer dorre klimaat van Timor en Australië begint te bespeuren. Maar deze overeenkomsten gaan gepaard met een verbazend verschil uit zoölogisch oogpunt, terwijl de Aziatische en Australische gewesten respectief op Borneo en Nieuw-Guinea de hoogste ontwikkeling hunner eigenaardigheid vertoonen. Maar welligt zal men zeggen: ‘de scheiding tusschen deze beide gewesten is niet zoo volstrekt: er is eenige overgang; er zijn soorten en geslachten die aan de oostelijke en westelijke eilanden gemeen zijn.’ Dit is waar, en bewijst toch, mijns inziens, geen overgang in den eigenlijken zin des woords, daar de aard en het bedrag der overeenkomst hier alleen dient om de volstrekte en oorspronkelijke onderscheidenheid der beide gewesten in een te sterker licht te plaatsen. Zoo ergens, dan bevestigen hier de uitzonderingen den regel. Laat ons deze gevallen van veronderstelden overgang nader onderzoeken. Bijna het eenige voorbeeld in de westelijke eilanden van eene groep, die aan Australië en de oostelijke eilanden eigen is, is de Megapodius van noord-westelijk Borneo. Geen enkele der Australische vormen van Mammalia overschrijdt de grenzen van dit gewest. Aan den anderen kant komen Quadrumana voor op Celebes, Batjan, Lombok en misschien op Timor; herten hebben Celebes, Timor, Boeroe, Ceram en Gilolo, maar niet Nieuw-Guinea bereikt; zwijnen strekken zich uit tot Nieuw-Guinea, waarschijnlijk de ware oostelijke grens van het geslacht Sus; eekhorens worden gevonden op Celebes, Lombok en Sumbawa; onder de vogels komt Gallus voor op Celebes en Sumbawa; spechten bereiken Celebes en hoornbekken strekken zich uit tot het noord-westelijk deel van Nieuw-Guinea. De gevallen die men ten voordeele van een overgang tusschen de dieren van beide gewesten zou kunnen aanvoeren, kunnen wij rangschikken in drie klassen: 1o identische soorten, | |
[pagina 168]
| |
2o naauw verwante of vertegenwoordigende soorten, en 3o soorten van geslachten aan zekere bepaalde streken bij uitsluiting eigen. Omtrent de gevallen der eerste soort merken wij het volgende op. De gewone grijze aap (Macacus Cynomolgus) heeft Lombok en misschien Timor, maar niet Celebes bereikt. De herten der Molukken schijnen eene verscheidenheid te zijn van Cervus Rufus, van Java en Borneo. De boschhaan van Celebes en Lombok is eene Javaansche soort. Hirundo Javanica, Zosterops flavus, Halcyon collaris, Eurystomus gularis, Macropygia phasianella, Merops Javanicus, Anthreptes lepida, Ptilonopus melanocephala en sommige andere vogels schijnen dezelfde te zijn in de aangrenzende eilanden van het oostelijk en westelijk gebied, en enkele van dezen strekken zich uit over den ganschen Archipel. Maar wanneer wij Lyell over de verschillende wijzen van verspreiding der dieren hebben geraadpleegd en op de onderlinge nabijheid der eilanden acht geven, dan zullen wij verbaasd zijn, niet over het bedrag van ruiling in soorten (die grootendeels vogels zijn van een sterk vermogen om te vliegen), maar veeleer dat in den loop der eeuwen niet eene veel grootere en bijna volkomene zamensmelting heeft plaats gegrepen. Indien eens de Atlantische oceaan zich langzamerhand mogt vernaauwen, totdat slechts eene straat van twintig Engelsche mijlen breedte Afrika van Zuid-Amerika scheidde, kunnen wij dan nalaten te gelooven, dat zij weldra aan elkander eene menigte soorten van vogels en insekten en eenige weinige van zoogdieren zouden hebben overgedaan? Maar zulk eene ruiling zou eene toevallige vermenging van wezenlijk verschillende Fauna's zijn, geen natuurlijke en regelmatige overgang van de eene tot de andere. Op gelijke wijze nu zijn de gevallen van identische soorten in de oostelijke en westelijke eilanden van den Archipel het gevolg van trapswijze en toevallige vermenging van oorspronkelijk geheel verschillende Fauna's. In onze tweede klasse, die der vertegenwoordigende soorten, moeten wij de wilde varkens plaatsen, die op ieder eiland van verschillende, schoon naauw verwante soort schijnen te zijn. Ook de eekhorens van Celebes zijn van bijzondere soorten, en even zoo de spechten en hoornbekken, gelijk ook twee op dit eiland voorkomende vogels van de Aziatische geslachten Phoenicophaeus en Acridotheres. Maar in deze en eenige weinige andere soortgelijke gevallen bestaat steeds naauwe verwantschap met andere soorten op | |
[pagina 169]
| |
Java, Borneo of de Philippijnsche eilanden voorkomende. Wij hebben dus alleen te veronderstellen, dat de soorten van de westelijke naar de oostelijke eilanden overgingen in een zoo ver verwijderd tijdvak, dat zij aan de eene of aan de andere zijde zijn uitgestorven en door een verwanten vorm vervangen, en wij zullen ons juist den staat van zaken hebben gedacht die werkelijk bestaat. Wij weten dat zulk een uitsterving en zulk een vervanging gedurig plaats hebben. Zoodanig is de regelmatige loop der natuur geweest in alle deelen van den aardbodem, waarvan wij geologische gedenkteekenen bezitten; en tenzij wij in staat mogten zijn om te toonen, dat de Indisch-Australische Archipel een geheel en al exceptioneel gewest is geweest, moet zoodanig ook hier de loop der natuur geweest zijn. Indien deze eilanden in hun tegenwoordigen vorm slechts gedurende een der latere tijdperken van het tertiaire tijdvak bestaan hebben, en indien ruiling van soorten ook maar enkele malen met lange tusschenruimten heeft plaats gehad, dan is het feit van enkele identische en eenige andere naauw verwante soorten eene noodzakelijke uitkomst, ook indien de twee gewesten in quaestie oorspronkelijk waren bevolkt geweest door geheel en al verschillende scheppingen van organische wezens en er nimmer eenige naauwere band tusschen hen bestaan had dan nu bestaat. Het voorkomen van een beperkt getal vertegenwoordigende soorten in de beide groote deelen van den Archipel kan derhalve voor een waren overgang van het eene tot het andere niets ter wereld bewijzen. ‘De voorbeelden van onze derde klasse - van bijzondere geslachten, die weinig of geen verwantschap hebben met die der aangrenzende eilanden, - zijn bijna geheel beperkt tot Celebes, en maken dit eiland tot een in de hoogste mate belangwekkend op zich zelf staand distrikt. Cynopithecus, een geslacht van bavianen, het buitengewone Babiroesa (hertzwijn) en het zonderlinge herkaauwende dier, Anoa Depressicornis genoemd, hebben niets gemeen met de zoogdieren van Azië, maar schijnen meer met die van Afrika verwant. Een vierhandig dier van hetzelfde geslacht als het eerstgenoemde (misschien wel hetzelfde) komt voor op het kleine eiland Batjan, dat de uiterste oostelijke grens van de hoogste orde der zoogdieren vormt. Eene verwante soort komt, zegt men, ook op de Philippijnsche eilanden voor. Een zoodanig voorkomen nu van Quadrumana in het Australisch gewest bewijst niets hoegenaamd ten aanzien van een overgang tot de wes- | |
[pagina 170]
| |
telijke eilanden, die onder hunne talrijke soorten van apen niets aanbieden dat naar deze gelijkt. De soort van Celebes en Batjan heeft den hoogen rand die van boven de oogkassen overschaduwt, het lange neusbeen, de op een hond gelijkende gestalte, den kleinen opgerigten staart, de roofzuchtige en moedige geaardheid der echte bavianen, en vindt hare verwante soorten in geen nader gelegen gewest dan tropisch Afrika. Ook de Anoa schijnt naar hetzelfde gewest, zoo rijk in verschillende vormen van antilopen, heen te wijzen. In de klasse der vogelen bezit Celebes eene bijzondere soort van papegaaijen (Prioniturus), die, naar men zegt, ook in de Philippijnsche eilanden voorkomt; Meropogon, die het midden houdt tusschen een Indischen en een Afrikaanschen vorm van bijen-eters; en Scissirostrum, welke moeijelijk onder te brengen soort Prins Bonaparte verbindt met een vogel van Madagascar, om dan voor beiden eene afzonderlijke subfamilie te vormen. Celebes bevat ook eene soort van Coracias, die hier geheel van haar eigenlijk gebied is afgezworven, daar het geslacht voor het overige tot Afrika en het vasteland van Indië beperkt is, en in geen ander gedeelte van den Archipel voorkomt. De soort van Celebes is, in den Conspectus van Bonaparte, geplaatst tusschen twee Afrikaansche soorten, met welke ik daarom veronderstel, dat zij naauwer dan met de Indische soorten verwant is. In den Catalogus door den Heer Smith opgemaakt van de Hymenoptera, die ik gedurende mijn eerste verblijf op Celebes verzamelde, en die mij zoo even in handen komt, vind ik eenige feiten van even zonderlingen aard. Onder de 103 soorten zijn er slechts 16, die ook als bewoners der westelijke eilanden van den Archipel bekend zijn, terwijl 18 overeenkomen met soorten van het vasteland van Indië, China en de Philippijnsche eilanden, twee worden opgegeven als overeenkomende met insekten tot dusver alleen uit tropisch Afrika bekend, en eene ten naauwste verwant moet zijn met eene soort van de Kaap de Goede Hoop. Deze verschijnselen van verspreiding zijn, zoo ik geloof, de onregelmatigste die tot dusverre bekend zijn, en inderdaad geheel en al eenig. Mij is geene andere plek op den aardbodem bekend, die een aantal soorten in de meest verschillende klassen van dieren bevat, waarvan de naaste verwanten niet voorkomen in een der gewesten die haar van alle zijden omringen, maar uitsluitend gevon- | |
[pagina 171]
| |
den worden in een geheel ander deel der wereld, door eene uitgestrekte watervlakte van die allen gescheiden. In geen ander geval zijn de soorten van een geslacht of de geslachten eener familie verdeeld over twee geheel verschillende gewesten, van elkander gescheiden door landen in welke zij niet voorkomen; waarom het zelfs als eene wet der geographische verspreiding wordt aangemerkt, ‘dat zoowel groepen als soorten aangrenzende gewesten bewonen.’ Feiten als de hier vermelde kunnen slechts verklaard worden door de stoute onderstelling van groote veranderingen in de oppervlakte der aarde. Zij leeren ons dat het eiland Celebes ouder is dan de meeste eilanden die het thans omringen, en sommige gedeelten zijner Fauna erlangde voordat deze het aanzijn kregen. Zij wijzen op een tijd toen een uitgestrekt vastland althans een deel innam van hetgeen nu den Indischen Oceaan uitmaakt; een vastland, waarvan de eilanden Mauritius, Bourbon enz. welligt nog overblijfselen zijn, terwijl de riffen van Chagos (Chagos-archipel) en de Keelingatollen (Kokos-eilanden) zijne oostwaartsche strekking naar den kant van den tegenwoordigen Maleischen Archipel aanduiden. De groep van Celebes is het laatste oostelijke overblijfsel van dit nu verdronken land of van de eilanden in zijne nabijheid, en bewijst dezen bijzonderen oorsprong door hare zoölogische afzondering en door de nog bewaarde in het oog loopende verwantschap harer Fauna met die van Afrika. Het groote vasteland der Stille Zuidzce, waarvan Australië en Nieuw-Guinea ongetwijfeld fragmenten zijn, bestond vermoedelijk reeds in een veel vroeger tijdvak en strekte zich westwaarts uit tot aan de Molukken. De uitbreiding van Azië, zuid- en oostwaarts, tot aan de Straten van Makassar en Lombok, moet hebben plaats gehad nadat de twee genoemde zuidelijke vastelanden door het water bedolven waren; en de verbrokkeling en scheiding der eilanden Sumatra, Java en Borneo moet als de laatste groote geologische verandering beschouwd worden, die deze streken ondergaan hebben. Dat dit een en ander werkelijk heeft plaats gehad, gelijk hier is aangeduid, blijkt dunkt ons duidelijk, als wij het volgende overwegen. Niet meer dan 20 (en waarschijnlijk een nog kleiner getal) onder omstreeks 100 thans bekende landvogels van Celebes komen ook voor op Java of Borneo, en slechts één of twee onder twaalf tot vijftien Mammalia. Van de Mammalia en vogels van Borneo ech- | |
[pagina 172]
| |
ter bewonen ten minste drie vierden, en waarschijnlijk wel vijf zesden, ook Java, Sumatra en het Maleisch Schiereiland. Let men nu op de rigting der Straat van Makassar, die nagenoeg van het Noorden naar het Zuiden loopt, en herinnert men zich daarbij dat wij ons bevinden in het gewest der moesons, d.i. van bestendige zuid-oosten- en noord-westen-winden, die bij afwisseling ieder gedurende zes maanden achtereen waaijen, dan zal men dadelijk opmerken, dat Celebes gunstiger dan eenig ander eiland gelegen is om afzwervelingen van Borneo op te nemen, hetzij over zee of door de lucht aangevoerd. Ook is de afstand kleiner dan tusschen de andere groote eilanden; geene hevige stroomingen neutraliseren de werking der winden, en talrijke eilandjes, midden in de Straat, bieden rustplaatsen aan voor de zwervers en vergunnen hun hunnen togt bij gedeelten te volbrengen. Tusschen Java en Borneo ligt eene veel grootere uitgestrektheid van water en een veel kleiner getal eilandjes, en de rigting der moesons overlangs en niet overdwars, vergezeld van afwisselende stroomingen in dezelfde rigting, moet toevallige gemeenschap tusschen de beide eilanden hoogst moeijelijk maken. Derhalve is het getal soorten aan twee eilanden gemeen het kleinst, waar de gelegenheden tot gemeenschap het menigvuldigst zijn, en omgekeerd. Maar wat meer is, de massa der soorten van Borneo, Java enz., zijn, zoo al niet identisch, toch van dezelfde geslachten, wat, zoo als boven verklaard is, identiteit in een vroeger tijdperk aantoont, terwijl de groote massa der Fauna van Celebes geheel en al verschillend is van die der westelijke eilanden, en niet alleen uit soorten, maar zelfs uit geslachten en geheele familiën bestaat, die aan deze vreemd zijn. Dit wijst dus duidelijk op eene vroegere algeheele verscheidenheid van vormen en soorten, - daar de bestaande punten van overeenkomst het gevolg zijn van vermenging, waarvoor hier, zoo als wij reeds opmerkten, de allergunstigste gelegenheid bestond. In het geval der groote westelijke eilanden mag eene vroegere meer volkomen identiteit op even goede gronden worden aangenomen, zoodat de tegenwoordige verscheidenheden ontstaan zijn uit hun afgezonderd zijn gedurende een aanmerkelijk tijdvak, dat genoegzame ruimte laat voor eene gedeeltelijke wegsterving en invoering van nieuwe soorten, overeenkomstig den gewonen loop der natuur. Indien het zeer gering getal van species uit het Westen op Celebes alles is wat de voor overplanting gunstigste om- | |
[pagina 173]
| |
standigheden konden teweegbrengen, dan kan de volkomene overeenkomst van de Fauna's der westelijke eilanden onderling, bij het bestaan van oneindig minder gunstige voorwaarden van overplanting, nimmer door dezelfde middelen zijn voortgebragt. En welk ander middel zouden wij kunnen uitdenken, dan de vroegere verbinding dezer eilanden met elkander en met het vasteland van Azië? Physische feiten van hoogst belangrijken aard leveren eene treffende bevestiging van deze zienswijze op. De genoemde landen toch zijn inderdaad nog onderling verbonden, en dat op zoo volkomen wijs dat eene verheffing van slechts 300 voet de uitgestrektheid van het tropische Azië bijna zou verdubbelen. Overal in de zee van Java, de straat van Malakka, de golf van Siam en het zuidelijk deel der Chinesche Zee kunnen schepen in minder dan 50 vademen ankeren. Eene groote onderzeesche vlakte vereenigt de schijnbaar gescheiden deelen van het Indisch zoölogisch gewest met elkander, en eindigt plotseling, juist aan zijne grenzen, vervangen door een onpeilbaren oceaan. De diepe zee der Molukken nadert tot vlak aan de kusten van Noord-Borneo, tot aan de straat van Lombok in het Zuiden en ongeveer tot het midden der straat van Makassar. Mogen wij dan niet met alle regt uit deze feiten opmaken, dat, overeenkomstig het stelsel van afwisselende gordels van opheffing en neêrdrukking, dat zeer algemeen schijnt te heerschen, de laatste groote rijzende beweging der vulkanische reeks van Java en Sumatra vergezeld ging van de neêrdrukking, die nu deze eilanden van Borneo en het vaste land scheidt? Het verdient allezins onze opmerking dat de verschillende eilanden der Molukken, ofschoon doorgaans door eene minder uitgestrekte watervlakte gescheiden, minder soorten van dieren met elkander gemeen hebben; doch de scheidende zeeën hebben bijna overal onmetelijke diepte en bewijzen dus dat de scheiding in een veel vroeger tijdvak plaats greep. Hetzelfde beginsel wordt duidelijk in het licht gesteld door de verbreiding van het geslacht Paradisea, waarvan twee soorten (de gewone paradijsvogels) alleen gevonden worden op Nieuw-Guinea, de Aroe-eilanden, Misole, Waigioe en Jobi, die allen door banken van ankergrond met Nieuw-Guinea verbonden zijn, terwijl zij zich niet uitstrekken tot Ceram of de Kei-eilanden, die niet verder van Nieuw-Guinea zijn verwijderd, maar door eene diepe zee er van gescheiden zijn. De kleine vulkanische eilanden ten Westen van Gilolo bezitten vele onderscheidene vertegenwoordigende soorten van insekten en in | |
[pagina 174]
| |
sommige gevallen zelfs van vogels, ofschoon zij gescheiden zijn door zeeëngten van slechts 10 à 15 (Eng.) mijlen breedte. De bavianen van Batjan zijn niet overgegaan naar Gilolo, een veel grooter eiland, dat er slechts door eene straat ter breedte van 10 (Eng.) mijlen van gescheiden wordt, en dat hoewel een gedeelte dier straat door de menigte van kleine eilanden schier versperd is. Geven wij acht op deze verschijnselen der verbreiding, en inzonderheid op die welke de Fauna van Celebes aan onze waarneming aanbiedt, dan schijnt het mij dat doorgaans een zeer overdreven invloed op de tegenwoordige verspreiding der diersoorten is toegeschreven aan den toevalligen overgang van enkele exemplaren over tusschenliggende zeeën; want wij hebben hier als het ware een toetssteen of standaard, met behulp waarvan wij de mogelijke uitwerking van deze oorzaak kunnen meten, en bevinden dat onder voorwaarden die welligt de gunstigste zijn die ergens op den aardbodem bestaan, de hoeveelheid van soorten op deze wijze overgeplant percentsgewijze uiterst gering is. Wanneer ik mijne nasporingen in den Indischen Archipel zal hebben ten einde gebragt, hoop ik in staat te zijn deze proportie in verschillende gevallen met eenige naauwkeurigheid in getallen uit te drukken: middelerwijl zullen wij 20 pCt. als het waarschijnlijke maximum van soorten beschouwen, die, voor zooveel vogels en zoogdieren betreft, Celebes aan Borneo en Java kan hebben ontleend. Laat ons nu dezen standaard toepassen op het geval van Groot-Brittanje en het Vasteland, waarin de wijdte der scheidende zee en de uitgestrektheid der tegenoverliggende kusten nagenoeg dezelfde, maar waarin de soorten bijna allen identisch zijn, - of op Ierland, van welks soorten meer dan 90 pCt. ook in Groot-Brittanje voorkomen, - en wij zullen dadelijk bespeuren dat hier de theorie van overplanting over de tusschenliggende zeeëngten niet kan worden toegepast, terwijl wij gedwongen worden onze toevlugt te nemen tot de (sedert lang aangenomen) onderstelling eener scheiding in zeer laat tijdvak, om van deze zoölogische verschijnselen rekenschap te geven. Wij zijn echter van meening dat het gebruik van dezen standaard de belangrijkste uitkomsten levert ten aanzien der eilanden van den Atlantischen Oceaan. Indien iemand zich vergelijkende rekenschap wilde geven van de gelegenheden tot overplanting van organische wezens van Borneo naar Celebes over de straat van Makassar en van | |
[pagina 175]
| |
Zuid-Europa of Noord-Afrika naar het eiland Madera, op ten minste viermaal grooter afstand gelegen en slechts een stip in den oceaan, hij zou ongetwijfeld tot de conclusie komen dat in een gegeven tijdvak er meer kans zou bestaan voor honderd voorbeelden van zoodanige overplanting in het eerste dan voor een enkel in het laatste geval. En toch zijn van de betrekkelijk rijke insekten-Fauna van Madera 40 pCt. ook op het vasteland voorkomende soorten, en van de bloeijende planten meer dan 60 pCt. Alleen een vroegere zamenhang met het vasteland kan een zoo groot bedrag van specifieke identiteit verklaren (waarvan het gewigt nog zeer aanmerkelijk zal vermeerderen, indien wij ook op de vertegenwoordigende soorten acht geven), en de rigting van het Atlas-gebergte naar Teneriffe en van de Sierra Nevada naar Madera heen kunnen als materiële aanwijzingen van zulk een zamenhang beschouwd worden. De Galapagos zijn niet verder verwijderd van Zuid-Amerika dan Madera van Europa, en, daar zij veel grootere uitgestrektheid hebben, veel vatbaarder om toevallige immigranten op te nemen; en toch hebben zij naauwelijks eene enkele soort die met eenige soort van het vasteland van Zuid-Amerika overeenkomt. Deze eilanden zullen dus wel midden in den oceaan ontstaan zijn, of indien zij ooit met het vasteland verbonden waren, dan was dit in een zoo verwijderd tijdvak, dat alleen de natuurlijke wegsterving en vernieuwing van soorten genoegzaam is geweest om alle gemeenschappelijkheid op te heffen. Inderdaad echter is het karakter der Fauna van deze eilanden meer een zoodanig als wij geneigd zouden zijn te verklaren uit de toevallige invoering van eenige zeer weinige species na lange tusschenpoozen. Zij is zeer arm; zij bevat slechts weinige genera, die verstrooid zijn in niet zamenhangende familiën; die geslachten hebben dikwijls onderscheidene allernaauwst verwante soorten, die op het ontstaan uit één antitype wijzen. Daarentegen hebben de Fauna en Flora van de Kanarische eilanden en Madera niets van dit toevallig karakter. Zij zijn betrekkelijk rijk in geslachten en soorten; de meeste der voornaamste groepen en familien zijn meer of min vertegenwoordigd; en inderdaad verschillen deze eilanden, met betrekking tot het algemeen karakter hunner dierlijke en plantaardige voortbrengselen, niet wezenlijk van eenigen op zich zelf staanden berg in Europa of Noord-Afrika van ongeveer gelijken omvang. | |
[pagina 176]
| |
Geheel naar dezelfde beginselen wijst het zeer groote aantal soorten van planten, insekten en vogelen, die Europa en Noord-Amerika óf geheel met elkander gemeen hebben óf die in beiden door zeer naauw verwante soorten vertegenwoordigd zijn, met zekerheid aan, dat in een niet zeer ver verwijderd geologisch tijdvak er in gematigde of subarctische breedten eenig middel van gemeenschap te land moet bestaan hebben; en ofschoon vele natuurkundigen geneigd zijn al zulke beschouwingen als ongegronde en nuttelooze bespiegelingen aan te merken, zijn wij overtuigd dat zij weldra hare plaats onder de wettige gevolgtrekkingen der wetenschap zullen innemen. De geologie kan slechts een deel der veranderingen die de oppervlakte der aarde ondergaan heeft, aan het licht brengen. Zij kan de vroegere geschiedenis en de veranderingen van wat nu droog land is voor ons ontvouwen; maar de oceaan berigt ons niets aangaande zijn verleden. Zoölogie en botanie komen hier hare zusterwetenschap te hulp, en door middel der nederige kruiden en verachte insekten die aan de nu ver uiteenliggende stranden des oceaans gevonden worden, kunnen zij althans een deel der voorbijgegane veranderingen aan den dag brengen, die de oceaan zelf weigert ons te openbaren. Zij kunnen aanwijzen, althans bij benadering, waar en in welk tijdvak vroeger uitgestrekte landen moeten bestaan hebben, van welke gewesten eilanden moeten zijn afgezonderd, en hoe ver verwijderd het tijdstip is waarop de losscheuring heeft plaats gehad. Door de onwaardeerbare gevolgtrekkingen die de Heer Darwin heeft afgeleid uit den bouw der koraal-riffen, door de thans in vollen gang zijnde onderzoekingen van het bed des oceaans, en door een meer uitgestrekte en in bijzonderheden tredende kennis van de geographische verbreiding van dieren en planten, mag de natuurkundige hopen weldra eenig denkbeeld te krijgen van de groote landen, nu door den oceaan bedolven, en van de verdeeling der aard-oppervlakte in land en zee in vroegere geologische tijdperken. De meeste schrijvers over de geographische verspreiding hebben haren zamenhang met behoorlijk geconstateerde geologische feiten geheel en al over het hoofd gezien en diensvolgens moeijelijkheden opgeworpen waar er inderdaad geen bestaan. De bijzondere en schijnbaar endemische Florae en Faunae der eilanden van den Atlantischen Oceaan (zoo als de Galapagos en St. Helena) zijn als iets onregelmatigs en onverklaarbaars voorgesteld. Men heeft zich ingebeeld dat | |
[pagina 177]
| |
de meer natuurlijke toestand zulker eilanden zijn zou, dezelfde voortbrengselen te hebben met de naastbijgelegen landen en dat hun werkelijke toestand een onbegrijpelijk mysterie is. Maar juist het tegendeel hiervan is waar. Wij hebben inderdaad geen speculatieve hypothese, geen nieuwe theorie noodig, om deze verschijnselen te verklaren: zij zijn de logische gevolgen van welbekende natuurwetten. De regelmatige en onophoudelijke vernietiging van species en hare vervanging door verwante vormen, is niet langer een hypothese, maar een gestaafd feit; en het brengt natuurlijk op eilanden die slechts niet sedert al te korten tijd gevormd of losgescheurd zijn, zulke Faunae en Florae voort, die echter aan meerdere of mindere wijziging onderhevig blijven, naarmate van de gunstige gelegenheid tot overplanting van soorten van nabijgelegen landen. Zulke verschijnselen zijn dus verre van zeldzaam. Madagascar, Mauritius, de Molukken, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Caledonië, de Stille-Zuidzee-eilanden, Juan Fernandez, de West-indische eilanden en vele anderen vertoonen allen zulke bijzonderheden in een staat van meer of minder ontwikkeling. Het zijn de voorbeelden van identiteit van soorten in verwijderde landen die de ware moeijelijkheid opleveren. Wat men veronderstelde dat de normale staat van zaken is, moet als werkelijk exceptioneel worden aangemerkt en vereischt tot zijne verklaring eenige hypothese. De verschijnselen van verspreiding in den Maleischen Archipel, waarbij ik hier de aandacht bepaald heb, leeren ons dat, hoe naauw ook de straat moge zijn die een eiland van zijn vasteland scheidt, zij toch een schier onoverkomelijke hinderpaal is voor de overplanting van een eenigzins aanmerkelijk getal of verscheidenheid van landdieren; en dat in alle gevallen, waarin zulke eilanden eene tamelijk rijke en gevariëerde Fauna van met de soorten van het nabijliggende land doorgaans identische of althans naauw verwante species bezitten, wij gedrongen worden tot het besluit dat eene losscheuring heeft plaats gehad, die in geologischen zin nog nieuw is te noemen. Groot-Brittanje, Ierland, Sumatra, Java en Borneo, de Aroe-eilanden, de Kanarische eilanden, Madera, zijn gevallen waarop zich deze redenering volkomen laat toepassen. In zijne Inleiding op de Flora van Nieuw-Zeeland heeft Dr. Hooker dit beginsel op de meest overtuigende wijze toegepast, om den vroegeren zamenhang van Nieuw-Zeeland en andere zuidelijke eilanden met het zuidelijk uiteinde van Zuid-Amerika aan te toonen; en | |
[pagina 178]
| |
ik wil deze gelegenheid waarnemen om de aandacht der zoölogen te vestigen op de bijzonder voldoende manier, waarop deze zienswijze een groot aantal moeijelijkheden in de verbreiding der dieren uit den weg ruimt. De meest in 't oog loopende hiervan is, dat, behalve in het Australisch gewest, alleen in Amerika buideldieren voorkomen. Zij kwamen er klaarblijkelijk langs denzelfden weg als de planten van Nieuw-Zeeland en Tasmania, die in zuidelijk gematigd Amerika gevonden worden, maar daar zij een grooter vermogen om zich te verspreiden, eene grootere plasticiteit van organisatie bezitten, hebben zij zich over het geheele vasteland uitgestrekt, ofschoon met zoo geringe wijzigingen van vorm en bouw, dat deze met noodwendigheid éénheid van oorsprong in een betrekkelijk nieuw tijdperk doen onderstellen. Maar vooral onder de insekten komen de punten van overeenkomst in aantal en graad die door de planten aangeboden nabij. Onder de vlinders zijn de fraaije Heliconidae strikt bepaald tot Zuid-Amerika met uitzondering van een enkel genus (Hamadryas), dat in het Australisch gewest van Nieuw-Zeeland tot Nieuw-Guinea voorkomt. Onder de Coleopteren (kevers) zijn onderscheidene familiën en geslachten die beide landen bepaald karakteriseren, zoo als de Pseudomorphidae onder de Geodephaga, de Lamprimidae en Syndesidae onder de Lucaniden, de Anoplognathidae onder de Lamellicornia, de Stigmoderidae onder de Buprestiden, Natalis onder de Cleridae, benevens een groot aantal vertegenwoordigende soorten. De bijzondere aard dezer verspreiding heeft tot hiertoe slechts verbazing gewekt en alle denkbeelden van eenheid in de verbreiding der organische wezens verstoord; maar wij zien nu dat zij in volkomen overeenstemming is met de verschijnselen die de Flora van dezelfde gewesten aanbiedt, zoo als zij door de nasporingen van Dr. Hooker tot in de kleinste bijzonderheden zijn in 't licht gesteld. Het is met dat al eenigzins zonderling, dat tot dusver niet ééne geheel identische soort van insekten gevonden is, terwijl Nieuw-Zeeland en Zuid-Amerika niet minder dan 89 soorten van bloeijende planten met elkander gemeen hebben. De onderlinge betrekkingen der dieren en die der planten in die gewesten zijn noodzakelijk afhankelijk van dezelfde door het zuidelijk halfrond ondergane physische veranderingen; en wij mogen dus uit die omstandigheid opmaken dat de insekten veel minder getrouw blijven aan hunne specifieke vormen dan de bloeijende planten, terwijl onder de zoogdieren en landvogels (van | |
[pagina 179]
| |
welke zelfs geen genus aan de landen in quaestie gemeen is) de species veel sneller nog dan óf in planten óf in insekten moeten uitsterven en vervangen worden. En dit is in volkomen overeenstemming met het (door de geologie behoorlijk gestaafde) feit, dat op een tijdstip waarop de schelpen der Europesche zeeën reeds bijna geheel identisch waren met de nu bestaande soorten, de Europesche zoogdieren bijna allen van de tegenwoordige verschilden. Het schijnt dus dat de levensduur der species in een omgekeerde evenredigheid staat tot het ingewikkelde van hunne organisatie en hunne levenswerkzaamheid. In de korte schets die ik hier van dit belangwekkend onderwerp gegeven heb, zijn alleen zulke in 't oog loopende en treffende feiten bijgebragt, als het aanteekeningboek eens reizigers kan opleveren. Het bewijs moet veel van zijne kracht verliezen bij gebrek van uitwerking in bijzonderheden en van opeenstapeling van voorbeelden. Maar er is in het algemeen zulk een volkomen overeenstemming in de verschijnselen der verspreiding, die in de verschillende klassen of rijken der organische wereld ieder op zich zelf worden waargenomen, dat, zoo vaak eenige klasse van dieren of planten op eene genoegzaam duidelijke wijze zekere betrekkingen tusschen twee landen aanwijst, de andere klassen ongetwijfeld soortgelijke betrekkingen zullen aanduiden, zij het dan ook in een meerderen of minderen graad. Vogels en insekten zullen ons dezelfde waarheden leeren; en zelfs dieren en planten, ofschoon in hun bestaan van geheel verschillende voorwaarden afhankelijk, en vermenigvuldigd en verspreid door een zoo verschillend proces, zullen nooit strijdige getuigenis geven, hoe groot het verschil ook zijn moge ten opzigte van het bedrag der betrekking tusschen twee landen dat door hen wordt aangewezen, en, bij gevolg, geheel onafhankelijk van het grooter of geringer gewigt dat aan een van beiden in de beslissing van vraagstukken van dezen aard mag toekomen. En ziehier dan mijne verdediging wanneer ik aan de “Linnean Society” deze onvolkomene schets aanbied, in afwachting van de meer uitgewerkte bewijzen en ophelderingen, die ik bij een volgende gelegenheid hoop te berde te brengen.’
Ziedaar het belangrijke opstel van den Heer Wallace, door zijn vriend en leermeester Charles Darwin aan de Linnean Society aan- | |
[pagina 180]
| |
geboden. Het is niet het eenige eigenhandige geschrift dat de Heer Wallace gelegenheid vond te midden der vermoeijenissen en ontberingen zijner reis, bij het gemis van schier alle hulpmiddelen, behalve zijn getrouw geheugen en zijne rijke aanteekeningen, te boek te stellen. Wij bezitten ook nog van zijne hand eene verhandeling over de natuurlijke geschiedenis der Aroe-eilanden (eene groep die hij met bijzonderen ijver onderzocht), geplaatst in Deel XX (1857) van de ‘Annals and Magazine of Natural History.’ Doch de schoonste vrucht die zijne nasporingen tot dusverre hebben opgeleverd, is ongetwijfeld het medegedeelde stuk: ik zou mij althans zeer moeten bedriegen, indien het, al is het ook slechts eene schets, niet toereikend was om den ontwerper als een meester te doen erkennen.
P.J. Veth. |
|