| |
| |
| |
Politiek overzicht.
's Gravenhage, 25 Januarij 1863.
Bij den woedenden strijd, dien wij thans in Pruissen door Bismarck zien voeren tegen het Duitsche volk, is de vraag geoorloofd, of het hier uitsluitend politieke beginselen en meeningen geldt, dan of daarin niet op eene sociale revolutie wordt gewezen. - Hebben de traditiën van het verleden, heeft de adel nog iets te beteekenen? Is de democratie, steunende op de kracht van het getal, van het groote blinde cijfer, oppermachtig geworden; is zij reeds geslaagd in haar streven om alles te nivelleren, elke grootheid der overlevering, elke superioriteit ter zijde te zetten, al wat nog weêrstand kon bieden aan de wisseling der meeningen van den dag te verbrijzelen, het historische leven en de rijke eigenaardigheid van een traditioneel zich ontplooijend volksbestaan te verwoesten en, brutale die zij is, van het staatsleven een orkaan te maken? Droevige vraag, die zich de edellieden in Pruissen schijnen te stellen. Want zij willen niet begrijpen, dat zij zelven die vreesselijke questie hebben in het leven geroepen, dat de duitsche aristocratie de leiding van staat en maatschappij heeft verloren, toen zij in plaats van meerder lasten dan de overigen te dragen - noblesse oblige - die lasten geheel en al van eigen schouders wierp om ze door den rug van het volk te doen torschen. In plaats van tevreden te wezen, dat zij in een positie geplaatst was, die niet veroverd behoefde te worden, maar als door het verleden was gereed gemaakt: in plaats van zich te vergenoegen met het beroep op de bekendheid van eigen geslacht en het langdurig bezit van een vasten toestand, van uit die positie de kracht te ontleenen èn om waardigheid, edelen zin, eenheid van beginselen, standvastigheid
| |
| |
tegen de verleiding van rijkdom ten toon te spreiden, èn aldus te wedijveren met andere kringen der maatschappij, heeft de adel in Duitschland nóg geëischt om bevoordeeld te wezen bij alle gelegenheden, heeft hij nogmaals alleen rechten doen klinken en de plichten ter zijde geschoven: en dus is het gekomen, dat in Duitschland de democratie zeer weinig ontzag meer heeft gehad voor al die hoog geroemde grootheid, die slechts afhing van geboorte en voorrecht. Zij is verwoestend opgetreden om in haar oog kunstmatig opgevoerde grootheden ter neder te stooten; zij heeft verlangd dat elk man een zoon van zijn werken was, dat elke persoonlijkheid voortaan alleen naar het verstand waarmede zij handelde en de goede trouw, waarvan zij deed blijken, mocht gemeten worden; zij heeft de gelofte afgelegd alleen op de kracht van het individu te bouwen: en zij heeft met bewondering naar Frankrijk opgezien waar de vroegere adel zelf de eerste was, die, in grootsch vertrouwen op eigen verdiensten, de traditie van het voorgeslacht dorst minachten. Een echo van die Fransche gedachte heeft wellicht ook in Duitschlands hooge kringen zich doen hooren, toen het laatste vers van graaf Alfred de Vigny werd gelezen, en zonderling moeten voorzeker aan menig ridder van de Kreuzzeitung de volgende regelen hebben toegeklonken:
Dans le caveau des miens plongeant mes pas nocturnes
J'ai compté mes aieux, suivant leur vieille loi,
J'ouvris leurs parchemins, je fouillai dans leurs urnes,
Empreintes sur le flanc des sceaux de chaque roi,
A peine une étincelle a relui dans leur cendre.
C'est en vain que d'eux tous le sang m'a fait descendre,
Si j'ecris leur histoire, ils descendront de moi.
Ils furent opulens, seigneurs de vastes terres,
Grand chasseurs devant Dieu, etc....
De Heer von Bismarck, de groote jager van weleer, heeft zeker wel moeten glimlachen als men hem met zulke gedachten wilde opvrolijken: hij heeft een oogenblik moeten peinzen, den strijd op nieuw opgevat en weldra de Duitsche democratie in het Huis der Afgevaardigden wederom in het aangezicht geslagen. Want dat is zijn antwoord op de vraag van het volk als het begeert naar eigen inzichten bestuurd te worden, als het verlangt dat alle privilegiën voortaan ophouden, dat willekeur verdwijne om plaats te maken voor orde, vrijheid en recht.
| |
| |
De Sleeswijk-Holsteinsche questie is voor den Pruissischen presisent-minister eene welkome gelegenheid geweest om te toonen, hoe zeer hij zijn volk veracht. Want waarlijk hoe ingewikkeld deze questie ook moge wezen, hoe slaapverwekkend zij op de hersenen moge drukken van hen, die den treurigen plicht hebben op zich genomen om het publiek over deze questie voor te lichten: - ééne zaak is in de tegenwoordige phase der questie slechts al te duidelijk: Bismarck staat weder lijnrecht tegenover zijn volk. Die Sleeswijk-Holsteinsche zaak heeft ondertusschen aller berekening verward, aller inzicht gelogenstraft. Reeds van zelf is het een coup de théatre, zoo verrassend als alleen de beste comedie kan opleveren, dat terwijl alle mogendheden met angstige spanning naar Frankrijk uitzagen, terwijl alle diplomaten slechts één arbeid schenen te hebben, te weten om den oorlog, die wellicht om Polen kon uitbarsten, te voorkomen; terwijl alle teekenen des tijds, die vrede zouden kunnen beloven, door allen gretig werden aangevat: - plotseling om eene zaak, zóó oud, dat iedereen haar als een sprookje wilde beschouwen, juist dat ligchaam, 'twelk tot nu toe der lamlendigheid scheen prijsgegeven, de Duitsche Bond, een oorlog ging op touw zetten!
En voorwaar de vreemdsoortigste der wereld: - want naauwelijks had de Bond tot den oorlog besloten, of dadelijk kwam geheel Duitschland in beweging en opschudding en gaf de gansche Duitsche natie te kennen, dat ook zij een oorlog voor die questie begeerde; en wederom toen geheel het Germaansche volk overal zulk een besluit had doen hooren, gaven de Oostenrijksche en Pruissische ministers elkander de hand en verkondigden zij, dat ook zij den oorlog aan Denemarken zouden aanzeggen. De kreet van ‘oorlog’ galmde dus door gansch Duitschland: in de stille huisselijke steden kwam op marktplaats en raadhuis de burgerij te zamen om den welsprekenden volksredenaar aan te hooren, die het thema van het ‘stammverwandte’ ‘meerumschlungne’ land wist te brodeeren: in de woelige hoofdsteden liep stoet bij stoet met ontrolde vaandels door de bochtige straten, om voor Sleeswijk-Holstein een gewapenden arm en vooral veel geld te vragen. Allen, allen hadden slechts één stem, één kreet, - en toch welk een verschil, welk eene tegenstrijdigheid! Want terwijl de Duitsche Bond, in deze geleid door de meerderheid der kleine Duitsche Staten - Saksen, Beijeren en Wurtemberg - niet anders bedoelde dan de bondsexecutie op Holstein toe te passen,
| |
| |
om Denemarken te straffen voor het niet nakomen der constitutionele verplichtingen tegenover Holstein: wil het Duitsche volk allereerst de questie zien beslist of Sleeswijk en Holstein te zamen niet het recht hebben van de Deensche monarchie zich los te rukken ten einde een eigen Duitsche Staat, met eigen Duitschen vorst aan het hoofd, te vormen: en willen de Berlijnsche en Weener kabinetten allereerst handhaving van het Londensche tractaat van 1852, dat is, instandhouding van Denemarkens monarchie, maar met afzonderlijke rechten en staatsverband voor Holstein en ook voor Sleeswijk. Helaas! het Duitsche volk speelt bij dat alles de treurigste rol: want terwijl zoowel de Bond als vooral Bismarck en Rechberg legers in overvloed bezitten - legers echter zoo duur betaald met de penningen van datzelfde Duitsche volk - bezit het volk zelf geen enkel soldaat, geen enkel kanon, geen enkel geweer; niets, niets kan het leveren dan een massa verwenschingen, woorden en nog eens woorden: - en, men weet het, de Duitsche taal is wel zeer krachtig, maar niet krachtig genoeg om de Deensche krijgers op de vlucht te slaan.
De oude Deensche koning kan gerust in zijn graf zich verheugen. Want is ook al de oorlog tegen zijn rijk aan den gang, bezetten al de Saksische en Hannoversche troepen als bondsleger onder generaal von Hake en de burger-commissarissen von Könneritz en Riepen, geheel Holstein; trekken ook de Pruissische en Oostenrijksche legers - 80,000 man groot - onder generaal Wrangel naar Sleeswijk; toch is voor Denemarken een groot genot onder dat alles verholen: - namelijk dat de oneenigheid in Duitschland zelf nog nimmer zulk eene hoogte heeft bereikt. De meest verrassende uitkomsten zijn inderdaad verkregen. Was tot nu toe in den Bond de positie deze: dat Pruissen en Oostenrijk lijnrecht tegenover elkander stonden, had zelfs Bismarck nog in Januarij 1863, het voetspoor volgend van graaf Bernstorff, de dépêche geschreven, waarbij hij Oostenrijk niet langer als Duitschen Staat wilde erkennen: en werd Oostenrijk dan steeds door alle verdere kleine koningrijken geholpen, door Beijeren op zoo krachtig eene wijze dat een tweede volkslied daaruit ontstond - bijna even vervelend als dat voor Sleeswijk-Holstein: Oestreich, Bayern stammverwandt, gehen immer hand in hand, - nu doet zich het vreemde schouwspel voor, dat de kleine Duitsche koningrijken, zonder te bedenken, dat zij met Oostenrijk het congres te Frankfort dezen zomer hebben gehouden, een eigen politiek
| |
| |
gaan voeren, en door von Beust en von der Pfordten opgewakkerd, die het oude trias-idee maar niet kunnen vergeten, de twee groote Duitsche monarchiën wenschen te dwingen. Én Pruissen én Oostenrijk hebben begrepen waar die toeleg op doelde: - zij hebben rondweg verklaard, dat zij eerst en bovenal Europesche mogendheden van den eersten rang waren, en slechts in de tweede plaats leden van den Duitschen Bond: zij hebben in de Bondszitting van den 14den Januarij, toen hun voorstel om Sleeswijk te bezetten, ten einde den Deenschen koning te dwingen de bepalingen van het Londensche tractaat van 1852 na te komen, werd verworpen, - den Bond aangekondigd, dat zij dan op eigen gezag dat Sleeswijk zouden bezetten, en zich niet zouden bekommeren om de uitspraken van den Bond. In werkelijkheid is dus reeds het gezag van den Bond gebroken en de kleinere Duitsche Staten moeten zien wat zij kunnen uitrichten: le vin est tiré, il faut le boire.
En het Duitsche volk zelf - wat kan het hopen, wat verlangen? Toen den 23sten December 492 leden van de verschillende Kamers der Afgevaardigden uit geheel Duitschland bijeenkwamen om de resolutie te nemen, dat nu of nooit de gelegenheid daar was om Sleeswijk-Holstein tot afzonderlijk Duitsche Staat onder het bestuur van den hertog van Augustenburg te vormen; toen een comité door die vergadering werd benoemd, dat blijvend de belangen van dat denkbeeld zou behartigen; - toen wist elk van die Duitsche vertegenwoordigers zeer goed, dat het Pruissische ministerie, waarop vooral alles aankwam, niets eerder zou doen dan het omgekeerde van hetgeen verlangd werd, maar men had toch niet kunnen denken, dat zoo hevig de worsteling zou wezen, die von Bismarck tegen de geheele natie zou beproeven.
Wat toch is in Berlijn geschied? De Kamer der volksvertegenwoordigers te Berlijn - men herinnert het zich - was weder op den goeden weg om de rechten van het volk tegenover de overmoedige bevelen van het ministerie te verdedigen; zij was weder met noesten vlijt aan het werk getogen om het zoo brooze gebouw der constitutie steviger en vaster in zijn gebindten te bevestigen: toen plotseling de mare weêrklonk, dat de Deensche koning was gestorven. Het was alsof in eens alles moest omkeeren toen dat feit werd vernomen. Voorbij was de koele bedachtzaamheid, die allereerst herstelling van de oude grieven vroeg voordat aan nieuwe plannen werden gedacht; voorbij was die stille waakzame werkzaam- | |
| |
heid, die niet bereid was tot morgen te verschuiven wat heden kon worden ingewacht; voorbij was de voorzichtige kloekheid, die vermijdt om twee doeleinden tegelijk te bejagen, wanneer slechts naar het ééne noodige moet worden gestreefd; voorbij was het phlegma, voorbij het nuchtere oordeel; een wilde roes beving de Kamer der Afgevaardigden; zij vroeg aan von Bismarck om Pruissen te doen optreden als eischeresse voor een onafhankelijk Duitsch hertogdom Sleeswijk-Holstein.
Doch was ook het Huis als door een koorts aangetast, de minister wankelde niet: hij was bereid het Huis ook op dat gebied met den degen in de hand te ontmoeten. Hij verklaarde dat Pruissen gebonden was door het tractaat van Londen van 1852: dat het dus, wat de questie der erfopvolging betrof, den nieuwen Deenschen koning Christiaan IX ook als souverein van Sleeswijk en van Holstein moest erkennen, dat het echter van dien nieuwen koning erkenning der door de tractaten gewaarborgde rechten van Sleeswijk en van Holstein kon vragen, en dat dus allereerst eene intrekking der Deensche constitutie van 20 November 1863 werd gevorderd. Ten einde alle eventualiteiten onder de oogen te kunnen zien, vroeg hij aan het Huis eene leening te mogen sluiten van 12 millioen thalers. Met eene mengeling van verbazing en verontwaardiging hoort het Huis dit alles aan, en ten einde zich geheel en al te kunnen verklaren, besluit het vóór de discussie over die leening den koning een adres aan te bieden, waarin nogmaals de wenschen en gevoelens van het Pruissische volk zouden worden ontvouwd. Dit adres werd weldra aangenomen en het antwoord afgewacht: doch naauw was het Huis der Afgevaardigden met dat adres gereed, of ook het Heerenhuis nam het besluit om zijne overtuiging voor den koning uit te spreken. Het Heerenhuis, zoo even versterkt door de benoeming van nieuwe pairs, onder welke ook Leo, de vermaarde reactionnaire hoogleeraar uit Halle, zou een gansch ander tafereel aan den Koning ontrollen; wel was er een onder de leden van dat Heerenhuis, professor Tellkampf, die een oogenblik dorst spreken van den wil van het volk, doch von Bismarck - waarom spreekt hij zooveel beter dan al de anderen? - wist met bijtende ironie hem tot zwijgen te brengen, en ried hem aan zijne cathederpolitiek voor zijn gehoorzaal te bewaren. De feudale heeren ontvingen met gejuich den minister, die zulke taal sprak, en het meest onderworpen adres werd aan den koning gericht. De koning
antwoordde op beide
| |
| |
adressen schriftelijk en de inhoud was niet twijfelachtig: de politiek van het Huis der Afgevaardigden werd in geen enkel opzicht gebillijkt. Het Huis der Afgevaardigden meende echter te moeten volhouden; het meende dat de eer van Duitschland op het spel stond, en bij de verdediging van de rechten der eigen constitutie nog altijd de erkenning te moeten vorderen van Sleeswijk-Holsteins autonomie. De interpellatie van von Virchow of het ministerie zich nog altijd gebonden achtte door het Londensche tractaat - eene interpellatie waarop von Bismarck niet had willen antwoorden - was naauwelijks afgeloopen, of Schultze-Delitsch en von Carlowitz deden de vraag: in hoeverre von Bismarck zich nog gebonden achtte door de besluiten van den Duitschen Bond. Deze vraag werd tegelijkertijd behandeld met het wetsontwerp over de leening door de regering aangevraagd, en nadat von Bismarck vrij duidelijk had verklaard, dat als men hem het geld weigerde, hij het nemen zoude waar hij het konde krijgen, werd de aanvraag verworpen en het geld niet toegestaan. Maar nu was ook het einde van de kamer daar. Den 25sten Januarij werd de kamer bijeengeroepen, doch voor het laatst. De hoop op zamenwerking was opgegeven. De eer van het Pruissische vaderland moest door den koning gehandhaafd worden tegenover zulk een democratische kamer.
En is de vraag thans niet geoorloofd of de Berlijnsche kamer goed heeft gedaan toen zij zoo dadelijk de verdediging der constitutiën vasthechtte aan de vordering van dat hersenschimmig rijk in het Noorden: Sleeswijk-Holstein?
Mij dunkt dat thans na de overspanning het gezond verstand eindelijk zijne rechten zal handhaven. Zoolang nog Duitschland met eigen staatstoestand niet gereed is gekomen, moet het de hand niet uitstrekken naar wat van verre misschien toelacht. Carlyle zegt ergens, dat Duitschland gepredestineerd was voor den tabak. Toen dat artikel eens aan den Duitscher was verleend, nam hij, reeds lang in gebreke van zulk een surrogaat, enthousiast het aan, en sinds dien tijd heeft de tabak dan ook belangrijke diensten aan het land bewezen. Ja, zij rooken! - En toch hadden wij zoo gaarne gezien, dat de Berlijnsche kamer die rook-, damp- en nevelperiode achter zich had gelaten: dat zij kloek het werk, wat de dag eischte, had volbracht.
Thans rukt reeds het Oostenrijksch-Pruissische leger in Holstein om weldra den Eider over te trekken, terwijl het Bondsleger Hol- | |
| |
stein blijft bezetten. De Hertog von Augustenburg gedraagt zich reeds als wettig souverein van dat Holstein en heeft in Kiel zijne tenten opgeslagen. Daarentegen heeft Denemarken na kort beraad zich in staat van tegenweer gesteld. Wel is waar is de straf der Bonds-executie tegen Holstein aangenomen, maar over den Eider zal geen Duitsch soldaat trekken. Het ministerie Hall is vervangen door een ministerie Monrad. Pruissen en Oostenrijk hebben het ultimatum, om de constitutie van November jl. in te trekken, voorloopig zien afwijzen, en de gebeurtenissen moeten haar gang hebben. Want Denemarken weet te goed, dat het op zijn eigen volk en op de kracht van zijne positie kan vertrouwen. Als toch de strijd heftig uitbarst, dan wordt het weder de strijd van den hond en de visch; op de schepen trekken de Denen zich terug, en van uit die, voor de Duitschers onneembare vestingen, vuren zij hun schoten op den bluffenden vijand. Of dan de oorlog altijd zal gevoerd worden volgens de paragrafen van de Duitsche handboeken over het volkenrecht, weten wij niet, maar à la guerre comme à la guerre, en Duitschland heeft den oorlog gewild.
Denemarken vertrouwt ook een weinig op Europa. Allereerst op Engeland. Lord Wodehouse is dan ook van wege het Engelsch ministerie te Copenhagen aangekomen om kostbaren raad te geven; maar meer dan raad is op het oogenblik noodig: de Denen vragen hulp. Engeland heeft dan ook reeds straffe nota's tot de Duitsche vorsten gericht; maar het is niet te ontkennen, dat de betuigingen van Lord Russell, bij gelegenheid der Poolsche onderhandelingen, dat Engeland niet bereid is te gaan vechten voor eene haar vreemde zaak, hare uitwerking niet hebben gemist. De Duitsche vorsten zijn minder bang geworden voor al die nota's en schrifturen; het zenden van fregatten naar de Oostzee zou vrij wat meer practische gevolgen hebben. - Denemarken had vroeger nog andere bondgenooten, Rusland, Zweden en Frankrijk; maar Rusland houdt op het oogenblik zich stil, om later, wanneer Duitschland zijne aanmatigingen wil volhouden, zijn Gottorpsche erfrechten op Holstein te doen gelden; terwijl Zwedens koning, fantastisch als altijd, nadenkt of uit al die verwikkelingen niet een groot Scandinavisch rijk voor hem kan gevormd worden; - en Frankrijk, ja Napoleon III heeft verschillende pijlen op zijn boog en laat nu dezen dan genen door de lucht snorren, terwijl degeen, tegen wien het schot was gericht, dit eerst bemerkt wanneer het te laat is.
| |
| |
Want men vergete niet, dat deze Deensche questie den keizer de welkome gelegenheid aanbiedt om meer dan één slag te slaan. Terwijl Engeland alle moeite doet om thans over die Sleeswijk-Holsteinsche questie een congres bijeen te roepen, blijft Frankrijk zich weigerachtig betoonen om zulk een congres bij te wonen, zij het alleen om Engeland te straffen voor zijne trotsche weigering van het vorige jaar. Daarbij is er thans eene gelegenheid zoo schoon als ooit om in de Duitsche binnenlandsche politiek in te grijpen. Men herinnere zich wat de eerste Napoleon had gedaan om beide, Oostenrijk en Pruissen, in bedwang te houden. Hij richtte overal koningrijken en vorstendommen in dat Duitschland op en liet zich toen tot den grooten beschermer van al die kleinere staten van den Rhijnbond verklaren: welnu, zou hetzelfde niet voor den opvolger mogelijk wezen, zij het dan ook onder andere vormen? Hij heeft ten minste thans reeds, den 8sten Januarij, eene nota tot de Duitsche vorsten gericht, waarin dat doel eenigzins doorschemert.
Die nota is inderdaad merkwaardig genoeg. Had de keizer op een brief, dien in zeer laffe bewoordingen de hertog van Augustenburg tot hem had gericht, reeds den 20setn December geantwoord, dat zeer zeker ook de beweging van Sleeswijk-Holstein, als staande in verband met het recht der nationaliteiten, hem veel belang inboezemde, thans verklaarde hij weder, dat het geheele Londensche tractaat van 1852 ‘n'aurait fait qu'une oeuvre impuissante.’ De nota zet voorts uitéén, hoe Frankrijk niet dadelijk was toegetreden tot het verzoek van Engeland om een speciaal congres over de Sleeswijk-Holsteinsche questie te houden: hoe de keizerlijke regering echter bereid was met de andere Europesche mogendheden zich te beraden, indien eerst de Duitsche Bond zich gunstig over zulk een congres uitliet. Kortom, keizer Napoleon III reikt zeer vreedzaam aan al de kleine en groote duitsche vorsten de hand, geheel bereid om des noods hun bemiddelaar te zijn: de status quo van Sleeswijk-Holstein moet tot uitgangspunt genomen worden en Napoleon zal de schutsheilige zijn van de Duitsche éénheidspartij.
Heerlijke resultaten voorwaar en wel waardig om verkregen te worden in het jaar dat onmiddellijk volgt op de vijftigjarige herdenking van den slag bij Leipzig!
Terwijl aldus Frankrijk, wat zijne buitenlandsche politiek aangaat, poogt te herwinnen, hetgeen de stoute weigering van Engeland om
| |
| |
op het congres te komen, deed verliezen, heeft de keizerlijke regering in de binnenlandsche politiek een zwaren kamp te verduren gehad. De wetgevende kamer heeft de discussie over het adres van antwoord op de keizerlijke troonrede begonnen en de parlementaire oppositie heeft haar eischen kunnen formuleren. Die oppositie van het intelligente Frankrijk tegenover het Napoleontische absolutisme, heeft zich ditmaal in één persoon geheel en al geconcentreerd, in Thiers. Reeds vóór dat de debatten over het adres begonnen, vond Thiers gelegenheid om bij de discussie over de leening van 300 millioen francs - door Fould aangevraagd om de kosten der expedities naar Mexico, enz., te dekken - zijne meeningen omtrent ware finantiële politiek weder te uiten; even als eenige dagen te voren Beryer kon worden bewonderd toen hij eene rede hield bij de behandeling van het wetsontwerp, waarbij het supplementair crediet voor het jaar 1863 werd aangevraagd: - maar dit alles was toch slechts voorspel tot het groote drama dat volgen zou. Den elfden Januarij toch begon de discussie over het adres, en Thiers zou de eerste redenaar wezen.
Terwijl dien ochtend, in de salle des pas perdus van het paleis, waar de vertegenwoordigers van het fransche volk steeds hebben vergaderd, de bonte stoet der leden van het wetgevend ligchaam zich bewoog, moet het zeker soms menigeen voorgekomen zijn, alsof de tijden teruggekeerd waren, toen Louis Philippe met de Orleanisten het roer van staat in handen hield. Want wat al bekende gelaatstrekken uit dat zoo levendig en prikkelbaar tijdvak; daar staat hij, met dat vurig oog, hij de groote redenaar der legitimisten, Beryer, de welsprekendste mond, dien Frankrijk na Mirabeau heeft gehoord; ginds hij met zijn heftig gebaar en volle zeggingskracht: en híj, en weder een ander, en boven een ieder herkenbaar wandelt daar die kleine gestalte, die zóó groot een bladzijde in de fransche geschiedenis inneemt, Thiers.
Wat al jaren zijn verloopen, sinds de naam van dien man voor het eerst de aandacht van Europa tot zich trok; de revolutie van 1830 had in hare krachtige bruischende vaart hem naar boven gevoerd; weldra werkte zijn stem mede om de uit haar bedding gestroomde wateren weder tot de door de wet bepaalde boorden te beperken - en hij nam mede de leiding op zich van de staatshulk. Hij is in den beginne de Franschman bij uitnemendheid: zijne woorden - als hij zijne vlugge en kristalheldere redevoeringen tot
| |
| |
de kamer der afgevaardigden richt - schieten vleugelen aan, en snellen zoo ligt en zoo fijn over al de moeijelijke questies van die dagen, dat een ieder het bejammert dat de dag slechts zoo weinig uren heeft als Thiers aan het woord is. Tintelend van vernuft, van dat echt Attisch vernuft, waarvan vroeger ook Voltaire het geheim had gekend, was hij meer dan ieder ander de lieveling van het Parijs van het jaar 1830, van het nobele, edelmoedige, zoo intellectuele Parijs, dat niet was opgeschrikt door de zwarte schimmen en duistere raadsels, waarmede het socialisme van het jaar 1848 is gaan tooveren. Jaren gaan intusschen voorbij, en met een mededinger van gansch andere plooi, van gansch ander figuur, doch in alle opzichten zijn waardige evenknie, - met den stroeven doctrinair Guizot, wordt hij de vertegenwoordiger bij uitnemendheid van Louis Philippe's regering. Thiers is de lichte bewegelijke zijde van het systeem, Guizot de onveranderlijke, onverzettelijke hoek; Thiers is zoo moedig in woorden, Guizot zoo bedachtzaam in daden; Thiers is het electrisch licht dat hier en gindsch en overal schittert, Guizot het koude kalme maanlicht; Thiers gelooft nog aan het gekletter van de wapenen, Guizot alleen aan de kracht van zijn eigen denkbeelden; de een gaat met lichte sprongen voort, de ander heeft vaste stelregels, die geheel het leven van een volk moeten afbakenen; Thiers spreekt telkens van oorlog, Guizot wil vrede ten koste van alles; Thiers, met een woord, wil voorwaarts zoo als het Fransche volk voorwaarts wilde - maar de ander krijgt ten leste alléén gelijk, alléén het vertrouwen van den koning - en op een goeden, vrij bekenden winterdag, valt het gansche systeem, en de koning, en de kamers, en alles ter neder; en zoowel de onverzettelijke Guizot als de licht bewegelijke Thiers worden eenvoudig ter zijde gezet.
Doch niet voor goed - wat Thiers betreft. Want de revolutie van 1848 is niet alleenlijk eene politieke, maar ook eene sociale revolutie; zij dreigt meer dan een koningrijk, zij dreigt eene maatschappij omver te stooten, en Thiers is de man die zich aanbiedt om weder orde te doen heerschen, en de fondamenten der maatschappij te bevestigen. Hij is in de jaren van de republiek de man die tegenhoudt en die een dam wil opwerpen tegen de omwentelingen die komen zullen. Doch te weinig wordt hij geholpen; de wind blaast uit geheel andere streken; de buijen blijven gieren door het zwerk; een onweder plast neder op Frankrijk; Thiers zit weldra in den kerker en Napoleon op den troon. Jaren gaan weder voorbij
| |
| |
in hun wisselende vaart; de ijzeren hand van de Bonapartes drukt loodzwaar neder op elke vrije uiting; de herinnering aan de glorierijke dagen van het parlementaire Frankrijk scheen zelfs geweken; het standbeeld van de vrijheid was van zijn voetstuk gerukt en onder andere puinhoopen versmeten. Napoleon III was het hoofd waarmede Frankrijk dacht, zijn woord was het eenige vrije woord in het land; en ziet, terwijl zoo stil alles gehoorzaamde, scheen het plotseling of alweder een vreemde wind, zoo zoel als in tijden niet werd gevoeld, over Frankrijk woei; het omvergeworpen beeld der vrijheid scheen weder zich op te richten; het woord der vrijheid werd hier en daar en op ieders lip gehoord; de blikken van Parijs wendden zich eensklaps naar één man om de juiste uitdrukking te geven aan aller heimelijke gedachten, en die man was weder Thiers.
En nu staat hij te midden van het Wetgevend Ligchaam. Nog nimmer hebben de woorden zoo levendig en zoo welsprekend van zijne lippen gevloeid. Hij bepleit de heiligste zaak van een volk tegenover eene stelselmatige dwingelandij op zoo eenvoudige, zoo heldere, zoo oogenschijnlijk kalme, maar toch zoo doordringende wijze, dat de Napoleontische hovelingen een oogenblik verbijsterd blijken. Hij vraagt de vrijheid voor elke persoonlijkheid, voor allen door de drukpers, voor de staatsburgers door het kiesrecht, voor de wetgevende kamers, voor de regering zelve. Hij ontrolt de geschiedenis van Frankrijks verleden; hij wijst de onvermijdelijke hoofdpunten die moeten toegestaan worden, en na de kamer op elke wijze te hebben geboeid, doen glimlagchen, huiveren, in één woord te hebben verplaatst in de vrije dagen van het weleer, eindigt hij op deze wijze: ‘Il me reste à déchirer un dernier voile, et je vous demande la permission d'ajouter encore quelques mots, quoique j'aie déjà bien longuement abusé de l'attention de la chambre. Oui, j'ai servi une auguste famille, aujourd'hui dans le malheur, à laquelle je dois le respect dû a de grandes infortunes noblement supportées. Je lui dois l'affection que l'on doit à ceux avec qui on a passé la plus belle partie de sa vie. - Il y a quelque chose que je ne lui dois pas, qu'elle ne me demande pas, mais que la fierté de mon coeur lui donne volontiers: c'est de vivre dans la retraite et de ne pas lui montrer le spectacle de ses anciens serviteurs recherchant l'éclat du pouvoir quand elle est dans les tristesses de l'exil. Il y a une derniére chose que, j'en atteste le ciel, elle ne m'a pas demandée et ne me demandera jamais, c'est de lui sacrifier les intérêts de mon
| |
| |
pays. - Je le déclare done, si on nous donne ces libertés dont je crois que le pays a le serieux besoin, je les accepte, et on pourra me compter au nombre des citoyens soumis et reconnaissans de l'Empire. - Mais, Messieurs, si notre devoir est d'accepter, c'est le devoir du gouvernement de donner ce qui est necessaire à la satisfaction des voeux legitimes du pays. Le langage, je le sais, ne doit pas être celui d'une exigence arrogante. C'est avec respect que je demande non quoi que ce soit pour moi, mais pour mon pays. - Qu'on ne l'oublie pas toutefois, ce pays à peine réveillé, ce pays si bouillant et chez qui l'exageration du désir est si près du reveil, s'il permet aujourd'hui qu'on demande pour lui d'une maniére déférente et respectueuse, un jour peut-être il exigera.’
Het land zal eischen dat de Regering recht doe weêrvaren aan de duidelijk uitgesproken wenschen van het volk bij gelegenheid der laatste verkiezingen; het wil niet langer als onmondig behandeld worden; het eischt al de verschillende rechten die door de oppositie als zoovele amendementen op het adres van antwoord werden geformuleerd. De oude vijf leden, die zoo lang en zoo glorierijk de zaak der vrijheid hadden bepleit, Jules Favre, Ollivier, Picard, Hénon en Darimon, zij waren nog altijd bij het voeren der debatten de beste tirailleurs van het leger der vrijheid. Nog altijd wisten zij het best en het scherpst den vijand te treffen; maar ondersteund en soms getemperd door de nieuwe bondgenooten, die het land hun had gegeven, en voorgegaan op elke baan door Thiers, was hunne kracht meer dan verdubbeld, en moest - wat zeker ook een gelukkig voorteeken is van het ontwaken van het meer parlementaire leven - de majoriteit zelve haar uiterste kracht inspannen om ook van tijd tot tijd eene eigene meening te ontwikkelen en niet alles aan de Regering alleen over te laten. Wij kunnen hier geen beredeneerd overzicht van die zittingen geven. Voorloopig is alleen nog maar de binnenlandsche politiek behandeld; hebben Jules Favre en weder Thiers het systeem der officiële kandidaten behandeld; heeft Picard al de pijlen van zijn vernuft gebruikt om de wet der algemeene zekerheid te doen vernietigen; heeft Jules Simon het recht van vereeniging ten opzigte van den arbeidersstand besproken; is de municipale en gewestelijke zelfstandigheid, het onderwijs en de drukpersvrijheid gevorderd, en heeft in één woord de oppositie zich het mandaat, dat zij van het volk heeft verkregen, geheel en al waardig getoond. Rouher, de kloeke minister van staat, hield slechts
| |
| |
met de uiterste moeite het veld tegenover zoo geduchte tegenstanders; hij moest in naam van zijne Regering van al die eischen het recht betwisten; hij moest er op drukken dat het gevaar van den revolutietijd nog lange niet was geweken, en dat de exceptionele maatregelen door den keizer genomen, nog altijd moesten worden gehandhaafd. Een complot van Italianen tegen den keizer ontdekt, scheen juist van pas gekomen om dien aandrang naar losser band en minder knellenden staatsvorm van de hand te doen wijzen. De keizer zelf mengde zich in het debat en bij gelegenheid dat de kardinaalshoed door hem werd overhandigd aan den aartsbisschop Bonnechose, sprak hij - met duidelijke zinspeling op Thiers en zijne vrienden - van die mannen die nog naauwelijks de schipbreuk te boven gekomen, thans wederom de gevaren en de stormen oproepen. Neen, wat hij wil geven, het bleek uit het antwoord van Forcade de la Roquette aan de protectionistische leden der kamer, den ons van vroeger bekenden Pouyer Quertier, Brame et tutti quanti, - het is commerciële en industriële vrijheid. Op het gebied der materiële ontwikkeling kon geen stap snel genoeg gedaan worden; stoomtuig op stoomtuig moet in Frankrijk oprijzen; nieuwe ijzeren banden moeten stad aan stad, gewest aan gewest rijgen; spoorwegen en vrije tarieven moeten het land maken tot wat het worden kan; - maar spreek niet van de illusiën van staatkundige vrijheid, van zelfstandigheid, van vermeerdering van zedelijkheid en godsdienstzin: dat alles behoort tot vroegere tijden, het is een dood kapitaal waarmede de nieuwe Napoleontische generatie niet weet, niet kan woekeren.
Hoe Napoleon III zich zal bedriegen! Want krachtig moge nog zijn arm wezen, al verrijzen de legers uit den grond, wanneer zijn voet ter aarde stampt: - de kracht der ideën is ééns zoo geducht, haar vaart eens zoo snel. Wij dachten daaraan toen wij hoorden gewagen van de laatste nieuwjaars-receptie bij den president der Americaansche Vereenigde Staten, bij Lincoln. Het waren ditmaal niet alleen de diplomaten en de vertegenwoordigers der vrije staten en gemeenten, die hem kwamen begroeten; neen, ook eene deputatie uit de vroegere slavenbevolking kwam thans, even als de andere vrije zonen van America, hulde aan hun hoofd bieden. - Nog meer: de zaak van het Noorden, waaraan zoo velen hebben gewanhoopt en aan wier zege in de laatste maanden niemand meer scheen te gelooven, vordert zichtbaar met elken dag.
| |
| |
Om eenigzins den stand van de beide krijgvoerende partijen te beoordeelen, moeten wij elk der vier verschillende krijgstooneelen, waarop het groote drama der slachting wordt volbracht, afzonderlijk in oogenschouw nemen. Allereerst Virginië, waar aan de Potomac nog altijd de belangrijkste legers, zoowel van het Zuiden als van het Noorden, tegenover elkander staan. De legers van 't Noorden, na beurtelings onder het bevel van Mac Clellan, Burnside en Hooker te hebben gestaan, waren na den voor het Noorden ongelukkigen slag van Fredericksburg, den 1sten Julij 1863 onder het bevel van generaal Meade geplaatst. Deze wist den stouten aanval van Lee in Julij bij Gettysburgh te weêrstaan en, gelukkig overwinnaar, Washington te behoeden voor eene dreigende overrompeling. Doch van zijn overwinning wist hij evenmin partij te trekken als zijn voorgangers hadden kunnen doen; zij het dat het ware veldheerstalent ook hem ontbrak, zij het dat de onmiddellijke nabijheid van het oorlogsministerie, bestuurd door Staunton en Halleck, storend op het initiatief van den te veld staanden krijgsman werkte, - hij bleef staan en kon niet voorwaarts trekken. Eindelooze schermutselingen hadden wel tusschen de legers plaats; maar nú hebben zoowel Meade als Lee de winterkwartieren betrokken en de zomer wacht hen weder op het slagveld. Het tweede krijgstooneel is Tenessee, waar in het begin van dit jaar de Noordelijke generaal Rosencrantz het hoofd stootte tegen den generaal der Zuidelijken, Bragg. Den 30sten December 1862 had Rosencrantz den slag bij Murfreesborough gewonnen, en hij rukte met zijn leger voort; doch hij had de krachten der Zuidelijke legers te licht gesteld, want in September 1863 werd hij dicht bij Chattanooga (Chihamonga) door den Zuidelijken generaal Longstreet overvallen en, zoo al niet verslagen, dan ten minste zeer voelbaar bestookt; de regering te Washington verving hem dadelijk door generaal Grant, die, bijgestaan door de
onder hem dienende generaals Thomas, Foster en Burnside, zich uitnemend wist staande te houden, de verbinding van de generaals Lee en Longstreet wist te voorkomen en Oost-Tenessee in handen der Noordelijken hield. Het derde krijgstooneel verplaatst ons in het Zuidwesten, aan de oevers van de Mississipi en in Texas. In de maand Julij had Vicksburg moeten bukken voor generaal Grant en Port-Hudson voor Banks, zoodat de geheele Mississipi-stroom in de macht der Noordelijken was gekomen. In Texas had bovendien Banks eene goede expeditie gewaagd, had hij zelfs door de inname
| |
| |
van Brownville, den toevoer voor het Zuiden van uit Matamorus weten af te snijden, zoodat ook het Westen van America vrij werd gemaakt van den invloed der geconfedereerde staten. Het vierde krijgstooneel eindelijk is Zuid-Carolina, waar nog altijd de stad Charleston door de Noordelijken wordt belegerd. Het talent van den generaal der Zuidelijken, Beauregard, heeft wonderen van vordedigingskracht gewrocht, en niettegenstaande de meest ontzettende bombardementen, geleid door de admiraals Dupont en Dahlgren en da generaal Gillmore, weet de onverzettelijke Beauregard van geen wijken of overgeven. - Zóó staan op deze vier groote streken de zaken: de Boa-constrictor-ring, waarin het Noorden het Zuiden wil verstikken, wordt met elken dag klemmender; de machtsontwikkeling. in het Noorden neemt toe, terwijl het Zuiden alleen nog strijdt met de kracht, die de wanhoop geeft.
Voorwaar, hier wordt wel het duidelijkst bewijs gegeven, dat talent en bezieling niet op den duur kunnen helpen, wanneer eene slechte zaak wordt verdedigd; want zeer zeker tegenover de middelmatige leiders van het Noorden, tegenover zoo zwak een verstand als toch Lincoln waarlijk bezit, blinken des te sterker uit de groote geniale grepen van de hoofden van het Zuiden, en vooral van den president Jefferson Davis. Zoowel deze als Lincoln heeft in December zijn boodschap aan het congres gezonden; maar welk een verschil tusschen die beide stukken! En toch, Jefferson Davis verbloemt niets; hij komt er rond voor uit, dat zijne zaak van alle kanten besprongen en geslagen wordt; hij ziet slechts tegenover zich een ordelooze massale overmacht, maar bezweert zijn aanhangers vol te houden tot den einde toe. Lincoln daarentegen kan blijmoedig spreken, de zaak der Noordelijken wint, en in het bewustzijn der zege vaardigt hij reeds eene amnestie uit voor alle staten, die berouwvol weder in den schoot van de Unie willen terugkeeren. Het congres te Washington is den 7den December geopend; tot voorzitter daarvan is de republikeinsche Schuyler Colfax, de vriend van Fremont, met 101 tegen 81 gekozen, en zoo niet alles bedriegt, naderen wij het einde van den bloedigen burgeroorlog.
Om onze kroniek van deze maand volledig te maken, stippen wij aan dat de prinses van Wallis reeds de gelukkige moeder van een zoon is geworden, dat in Spanje een nieuw ministerie het oude, dat bijkans een half jaar - en dit is eene gansche spanne tijds voor
| |
| |
een Spaansch ministerie - had bestuurd, heeft vervangen; dat de liberalen in Belgie de vruchten hebben geplukt van hunne zoo weinig liberale politiek en thands door de clericalen zijn verslagen; dat in Italie Garibaldi onrustig begint te worden en den degen weder schijnt te trekken; en eindelijk dat de gelukkige Grieken nu onder de regering van een koning zonder de gratie Gods het reeds zoover gebracht hebben, dat het ministerie eene leening uitschrijft van ƒ 22,000 om in de eerste behoeften van de staatsregering te voorzien. Het zijn zuinige lieden de Grieken; ze brengen huisselijke handelingen in zwang bij het behandelen hunner staatszaken; ze realiseren nu reeds het beeld van den vriend die u op straat tegenkomt en een rijksdaalder vraagt om in de behoefte van de eerste week te voorzien.
Wij eindigen ons overzicht met de herinnering, dat den 22sten Januarij 1863 de opstand in Polen is begonnen, en dat dus de strijd aldaar tegen den machtigen overweldiger reeds een gansch jaar duurt.
Hoe lange nog?
H.P.G. Quack.
|
|