De Gids. Jaargang 27
(1863)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 532]
| |
Politiek overzigtGa naar voetnoot1.Amsterdam, 25 Augustus 1863.
De maand, waarin wij dit schrijven, is getuige geweest van eene nieuwe poging tot het vinden van de kwadratuur van den cirkel. Er is wederom een middel beproefd tot de vestiging der Duitsche éénheid. Dat middel vormt het politieke hoofdmoment der afgeloopen weken, en heeft voor het oogenblik zoowel de Poolsche kwestie, als de gebeurtenissen in Mexiko op den tweeden grond teruggedrongen. Keizer Frans Joseph van Oostenrijk heeft geheel Europa verbaasd, door op 't onverwachtst zijne bondgenooten, al de groote en kleine potentaten van Duitschland, uit te noodigen tot het houden van een congres te Frankfort a/d Mein, ten einde gemeenschappelijk te beraadslagen over een ontwerp van hervorming van den Duitschen Bond, onder zijne onmiddellijke leiding ontworpen en in breede trekken uitgewerkt. In het diepste geheim door den jeugdigen monarch met zijne ministers von Rechberg en von Schmerling voorbereid, getuigt deze plotselinge bijeenroeping van een Congres van duitsche vorsten onder presidium van Oostenrijk op nieuw van de schranderheid en het doorzigt der Weener staatslieden. Juist in dezen oogenblik, nu Pruissen's magt en aanzien gefnuikt zijn door de ernstige spanning tusschen vorst en volk, nu von Bismarck's reactionaire politiek, zoowel naar binnen als naar buiten, den invloed van Pruissen heeft verlamd en de burgerij van de regering heeft vervreemd, acht de Oostenrijksche diplomatie den tijd gekomen | |
[pagina 533]
| |
om - door het nemen van een verrassend initiatief in het gewigtigste vraagstuk van algemeen-duitsch belang - zijn overwigt te herwinnen in de raadsvergaderingen der duitsche vorsten en zich aan het hoofd te plaatsen van de partij van vooruitgang in het groote Duitsche vaderland. In het begin van Augustus had tusschen de souvereinen van Oostenrijk en Pruissen - de laatste bijgestaan door den Heer von Bismarck-Schonhausen - te Gastein eene ontmoeting plaats, waarbij door Frans Joseph onmiddellijk de kwestie der bondshervorming op het tapijt werd gebragt en het voornemen geopenbaard, een Congres van vorsten in de vrije Rijksstad bijéén te roepen. Uit de mededeelingen van Pruissische zijde, die later het licht hebben gezien, blijkt, dat al aanstonds door koning Wilhelm eenige bedenkingen tegen het plan zijn geopperd en de meening werd uitgesproken, dat in geen geval zulk een Congres vóór 1o. October zou kunnen vergaderen, eene meening, welke door den keizer, zoo het schijnt, met stilzwijgen werd aangehoord. - Aldus, lieve oom, mag ik er op rekenen u te Frankfort a/d Mein te ontmoeten - waren de afscheidswoorden van Frans Joseph. Een dag later ontvingen de koning van Pruissen en al de vorsten van Duitschland en de senaten der vrije steden van den keizer van Oostenrijk de schriftelijke uitnoodiging tot bijwoning van een vorstencongres te Frankfort op den 16den Augustus. De uitnoodiging droeg den datum van 31 Julij; het onderhoud te Gastein tusschen de beide gekroonde hoofden had den 2den Augustus plaats! Zijn de pruissische mededeelingen juist - en wij hebben geen reden het te betwijfelen - dan schijnt met opzet de aanmerking van zijnen lieven oom door den oostenrijksche keizer onbeantwoord en onopgemerkt te zijn gelaten, en blijkt ook hieruit, hoe zeer het tot de politieke beweegredenen van het voorstel heeft behoord, wij zeggen niet, om Pruissen achteruit-te-zetten, maar althans op handige wijze in een min gunstig daglicht te plaatsen. Trouwens, het licht waarin zich tegenwoordig de Pruissische staatkunde vertoont, is in de oogen van alle constitutionele volken van Europa toch zeker reeds in de hoogste mate ongunstig, en Oostenrijk maakte er gebruik van, om aan geheel Duitschland het isolement te toonen, waarin die verderfelijke rigting de Berlijnsche regering heeft gebragt. Isolement, ook waar het de behandeling geldt eener hervorming van het geheele Duitschland, ziedaar Pruissen's onbehagelijken toestand. Verre van de spits | |
[pagina 534]
| |
der beweging, mag het zelfs geen plaats nemen aan de staart; het staat er buiten; het wordt geïgnoreerd, het pruilt en huilt als een ondeugend kind in den hoek, omdat het niet meê mag spelen met de jongens. Met de laatste woorden wordt de positie geteekend door den ‘Morning-Post’, wij zouden haast zeggen met Palmerstoniaanschen spot. Bijna eenparig werd de uitnoodiging door de koningen, vorsten en stedelijke besturen aangenomen. Alleen de koning van Pruissen weigerde te komen, en met hem zijn erfvijand, de koning van Denemarken. Merkwaardige sympathie op dit ééne punt! Maar zoo natuurlijk en verstandig de handelwijze van Denemarken is, bij de gespannen verhouding tusschen dat land en den duitschen Bond, ten gevolge der Sleeswijk-Holsteinsche moeijelijkheden; zoo wijs en waardig die weigering was van de zijde van een vorst, die door zijne bondgenooten met eene bondsexecutie wordt bedreigd, even zoo scheef en onstaatkundig is het van den pruissischen koning om niet op het vorstencongres te verschijnen, al gebiedt de onpartijdigheid ons te erkennen, dat Oostenrijk's gedrag eenigzins eerlijker en openhartiger had kunnen zijn. Met genoegen constateren wij, dat ook de koning der Nederlanden voor het hertogdom Limburg de uitnoodiging heeft afgewezen, maar zich daarentegen als Groothertog van Luxemburg door Prins Hendrik op officiëele wijze heeft doen vertegenwoordigen. Op den 16den Augustus kwam het vorstencongres bijeen, en de grijze rijksstad zag in hare wallen bijna al de duitsche potentaten in groot en klein formaat met hun talrijk gevolg verzameld. Met luid gejuich werd de oostenrijksche keizer begroet, en hij mogt met welgevallen opmerken, hoe zeer de schreden, door hem op den constitutionelen weg gezet, zijn aanzien en invloed en zijne populariteit hadden vergroot, zoo zelfs dat men op hem zag, als op den toekomstigen hervormer van Duitschland, niettegenstaande slechts een betrekkelijk gering gedeelte zijne staten tot den Bond behoort. Het hervormingsontwerp, door Frans Joseph ter tafel gebragt, behelst in hoofdzaak de volgende bepalingen: 1o. Uitbreiding van de werking en bevoegdheid van den Bond, bescherming van de veiligheid en van de magt van Duitschland naar buiten, verzekering der openbare orde in het land, bevordering der algemeene welvaart van de duitsche natie, vertegenwoordiging van hare gemeenschappelijke belangen, bescherming van den openbaren | |
[pagina 535]
| |
regtstoestand, zooveel mogelijk invoering eener gelijke wetgeving en regtsbedeeling, alles onder uitdrukkelijke eerbiediging der souvereiuiteit en onafhankelijkheid van elken bijzonderen staat. 2o. Instelling van een Directorium, waaraan de leiding van alle bondsbelangen door de souvereine vorsten en vrije steden wordt opgedragen; - van een bondsraad, gevormd door de gevolmagtigden der verschillende regeringen; - van eene vertegenwoordiging des volks, bestaande uit gedelegeerden der parlementen van iederen staat; - van eene vorstenvergadering, periodiek tezamenkomende, en eindelijk van een Bonds-geregtshof. 3o. Het directorium zal bestaan uit den keizer van Oostenrijk, den koning van Pruissen, den koning van Beijeren en nog twee andere souvereinen, beurtelings te keizen door de overige vorsten, dus te zamen uit vijf leden. 4o. De bondsraad zal gevormd worden door de gevolmagtigden van de 17 stemmen, die den zoogenaamden engeren raad van de bondsvergadering uitmaken. Daar echter Oostenrijk en Pruissen in den nieuwen bondsraad ieder drie stemmen zullen uitbrengen, wordt dus het aantal stemmen daardoor op 21 gebragt. Zoowel in het Directorium als in den Bondsraad bekleedt Oostenrijk het presidium. 5o. De bonds-afgevaardigden worden gedelegeerd door de vertegenwoordigende kamers der verschillende staten en steden, en komen om de drie jaar bijéén. Wij gelooven met dit korte uittreksel te kunnen volstaan, om den geest der hervormingsontwerpen van Oostenrijk te doen kennen. Aan het Directorium zijn zeer uitgebreide bevoegdheden toegekend; het oefent het uitvoerend gezag uit, verklaart oorlog en sluit vrede, handhaaft de openbare orde, wet en zekerheid in het land, bevordert de eendragtige zamenwerking der verschillende deelen, vertegenwoordigt den Bond in het buitenland, zorgt voor de gemeenschappelijke militaire aangelegenheden, administreert de bondskas, roept - zoo noodig - de hulp en voorlichting van den bondsraad in, en is gehouden de wetsontwerpen aan den raad voor te leggen. De Bondsafgevaardigden besluiten over alle onderwerpen, welke tot de wetgevende magt van den Bond behooren; over veranderingen in de bondsconstitutie; over de bestaande of nieuw op te rigten organieke bondsinstellingen; over de bondsfinanciën en over de vaststelling van algemeene grondslagen voor de wetgeving der afzonderlijke staten en | |
[pagina 536]
| |
over de aangelegenheden van de drukpers en het regt van vereeniging. Even als het Directorium, heeft ook de bondsvergadering het regt van initiatief in zake van bondswetten. Na iedere zitting der bondsvergadering, komt de vergadering der vorsten bijeen, aan wier eindbeslissing alle besluiten worden onderworpen. Alzoo een regelmatig driejaarlijksch vorstencongres ter toetsing van al de handelingen der volksvertegenwoordiging, indien deze uitdrukking voor zulk eene gedelegeerde en gefiltreerde vergadering mag gebruikt worden. Naar onze meening, zondigen de Oostenrijksche hervormingontwerpen niet door overgroote liberaliteit en is daarbij op het altaar der democratie weinig wierook gebrand. Of ook inderdaad zulk eene liberale rigting in de bedoeling van Oostenrijk ligt, mag, zelfs na de loffelijke wending zijner politiek in de laatste twee jaren, nog worden betwijfeld. Veeleer mag de Bondshervorming, op zulke pompeuse en overrompelende wijze aangeboden, beschouwd worden als een wel-gekozen pretext om Oostenrijk's overmagt in Duitschland te verzekeren en zijn mededinger nog dieper te doen zinken in de schatting van het duitsche volk. Zoowel in binnenlandsche als buitenlandsche politiek streeft het Weener kabinet naar een sterksprekend contrast met het Berlijnsche; hoe kantiger en duidelijker het antagonisme tusschen beide ‘Grossmaechte’ in 't oog springt, des te aangenamer is het voor de raadslieden der Oostenrijksche kroon. In welk een oogenblik valt dan ook deze bom te midden van het verbaasde Duitschland? In den oogenblik, waarop het fransch-pruisische handelsverdrag Oostenrijk nog verder schijnt te verwijderen van het Tolverbond en het schier met algeheele uitsluiting bedreigt, - tenzij het eene volkomene economische revolutie in zijn muntwezen en handelstelsel bewerkstelligt, - treedt Frans Joseph op als de tolk der innigste lievelingsgedachte van Duitschland. De berigten omtrent den gang der beraadslagingen in het vorstencongres zijn uiterst spaarzaam en onvolledig. Men schijnt uit hetgeen hier en daar tot de profanen doordringt, te mogen besluiten, dat in de hoofdpunten het Oostenrijksche ontwerp wordt aangenomen en althans de hoofdbeginselen geene gewigtige bedenkingen hebben ontmoet. Alleen het aantal leden van het Directorium schijnt eene kleine vermeerdering te zullen ondergaan; het permanente presidium van Oostenrijk blijft onbeslist; door den voorsteller vastgehouden, wenschen vele leden het presidium te doen alterneren tusschen | |
[pagina 537]
| |
den keizer en den koning van Pruissen, daarenboven terwijl van de zijde van Coburg en Baden het verlangen is uitgesproken om de leden van de Bondsvergadering regtstreeks door het volk te doen verkiezen, in plaats van hen te doen delegeren door de stenden en kamers der verschillende landen. Het laatste is een amendement in liberalen zin, dat allen lof verdient, maar door welks aanneming evenmin de duitsche éénheid zal worden bereikt, als door eenige, hoe diep ook ingrijpende hervorming van de Bondsconstitutie. Noch een statenbond, noeh een bondsstaat zal ooit dat denkbeeld kunnen verwezenlijken; tegenstrijdige belangen, lokale verdeeldheden en naijver; naijver bovenal tusschen de vorsten onderling, zullen voortdurend zulk eene éénheid beletten. Wie er dupe van wezen moge, zeker niet de Oostenrijksche staatslieden. Om de Duitsche éénheid te grondvesten, behoort er slechts één Duitschland te zijn, en zoude één rijk de plaats moeten innemen van al die koningrijken en vorstendommen, waarin thans het Duitsche vaderland verbrokkeld, versnipperd en verzwakt is. - De kwadratuur van den cirkel, Mijne Heeren! de kwadratuur van den cirkel! Te gelijker tijd vergaderde te Frankfort de vereeniging van Duitsche afgevaardigden van ieder afzonderlijk land, waaraan - opmerkelijk genoeg - het Oostenrijksche element bijna geheel ontbrak. Deze vereeniging heeft in hare bijeenkomsten besloten het hervormingsontwerp van den keizer te ondersteunen, met invoering ook der regtstreeksche keuzen voor de leden van de bondsvergadering. - In zooverre een ieder, die lid is of was van eenig afzonderlijk Duitsch parlement, tot deze vereeniging kan toetreden, verdienen hare besluiten en meeningen als de openbaringen van den volkswensch alle aandacht en overweging, en mag het als een groote zegepraal voor Oostenrijk worden beschouwd, dat zij haren bijval schonk aan het Weener ontwerp en zich bereid verklaarde dat concept als basis aan te nemen van de door allen gewenschte hervorming van den Bond. Ofschoon de koning van Pruissen voortdurend in den hoek bleef zitten en het bezoek van zijn zoon te Gastein hem evenmin als de raad zijner gemalin, koningin Augusta, tot andere gedachten kon brengen, besloot de keizer van Oostenrijk eene laatste poging te wagen. Eene gemeenschappelijke uitnoodiging van al de vorsten, in congres verzameld, werd den koning van Pruissen te Baden Baden op den 19den dezer maand door den koning van Saksen persoonlijk overhandigd. Hij bleef weigeren, weigeren in hoffelijke vormen en | |
[pagina 538]
| |
met bereidverklaring om het Oostenrijksche ontwerp in aandachtige overweging te nemen, maar toch volstandig weigeren, omdat hij den tijd niet had gehad zich behoorlijk voor te bereiden en met zijne raadslieden het ontwerp te overwegen, zoodat hij zich ook niet wenschte te verbinden door het nemen van overhaaste besluiten. Uit de dokumenten later openbaar gemaakt; de circulaire nota van den Heer von Bismarck-Schönhausen en zijne brieven aan de Heeren von Werther en von Sydow, Pruissische ambassadeurs aan het hof te Weenen en bij den Duitschen Bond, blijkt, dat ook Pruissen geneigd is tot eene hervorming van den Bond op breede schaal, doch op eene wijze, waarbij zijne stelling en invloed en de algemeene belangen van Duitschland beter verzekerd zullen worden. Voor eene overhaasting bij de uitwerking dier plannen behoeven wij bij het tegenwoordige Pruissische ministerie niet bevreesd te zijn; maar inderdaad even verrassend als het Oostenrijksche ontwerp is de zinsnede, waarin de Heer von Bismarck zijne voorliefde voor vrije, regtstreeksche keuzen en voor volksinvloed verkondigt. Wachten wij ons evenwel daarin de dageraad van eene gezondere Pruissische politiek te begroeten! De Heer von Bismarck toch behoort tot het ras van hen, qui n'ont rien appris et n'ont rien oublié. Bij het verlaten van dezen nieuwen schotel, waarmede de illusiën onzer bij uitnemendheid mediterende en redevoerende naburen worden gevoed, wenden wij den blik naar Polen en daarna naar de Poolsche kwestie. De bekentenis moet ons echter van het hart, dat, hoe groot onze sympathie ook zij voor iedere onderdrukte nationaliteit, en hoe zeer wij overtuigd zijn, dat eene wijze politiek, in het belang van Europa's rust, de vrije ontwikkeling en het zelfstandig bestaan van iedere nationaliteit moet trachten te bevorderen, noch de Polen zelven als volk, noch de hoofdelementen der Poolsche kwestie ons tot onverdeelde omhelzing hunner zaak kunnen stemmen. De geschiedenis van het koningrijk Polen vertoont ons een treurig tafereel van eindelooze binnenlandsche veeten en woelingen, van onderlingen naijver, zonder eenig spoor van zelfverloochening in 't algemeen belang, van twist en verdeeldheid, van ongeschiktheid beide om te regeren en te gehoorzamen. En ook nu nog; magtige adellijke familiën, met elkander in eeuwigen strijd; eene aristocratie, welke niets over heeft om het volk en voor het volk; eene beweging ten gunste van velerlei, waaraan de nationaliteit alleen tot dekmantel dient; | |
[pagina 539]
| |
oligarchische velleïteiten, gevoed door godsdienstige hartstogten. In deze elementen ligt geen winst voor de zaak van het liberalisme, van de volksvrijheid, van het zelfstandig volksbestaan. Gelouterd en teruggebragt tot een zuiver nationaal verzet tegen vreemde en harde heerschappij, zal voorzeker de Poolsche kwestie op de warme instemming van alle vrienden van vrijheid en vooruitgang kunnen rekenen; maar haar gehalte is niet zuiver; onedele bestanddeelen borrelen op in den kroes dezer revolutie; niet die onedele, welke steeds naar boven plegen te komen bij iedere geweldige beroering, maar dezulke, waarvan het beginsel vicieus moet worden genoemd en die het karakter van den strijd doen ontaarden. Wij herhalen het: naar onze overtuiging, schrijft Europa's rust de vrije ontwikkeling aller nationaliteiten voor. 't Valt niet te ontkennen, dat de toestand van ons werelddeel sedert de laatste jaren iets onzekers, onduurzaams vertoont. Het statenleven trilt, alsof het bewogen wordt door onderaardsche schokken en zich nieuwe vormen, nieuwe grenzen, nieuwe toestanden voorbereiden. Het wordingsproces is naauwelijk begonnen; de barensweëen hebben zich pas geopenbaard. Geen morphine voor de arme lijderes! Laat de natuur haren eisch hebben; laat de smart geleden, de strijd gestreden worden! Laat ze volkomen fermenteren, die bruischende en opgestuwde nationaliteitsbewegingen; beter een tiental jaren van verwarring dan eeuwen van koortsachtige half-gezondheid. Uit dit oogpunt beschouwd, zijn ook wij groote voorstanders der Poolsche nationaliteit en achten wij het - ook in Rusland's belang - wenschelijk, dat de heterogene deelen zich afscheiden en zich verbinden met die, waartoe zij aangetrokken worden. Groote wijzigingen hebben echter in den laatsten tijd in den stand der Poolsche zaak niet plaats gehad. In den guerilla-oorlog schijnen de Polen meesttijds de overwinnende partij, en zoo zij hier worden teruggeslagen, ginds verschijnen zij op nieuw, onvermoeid en onverschrokken. Aan wraakoefeningen van Rusland's zijde ontbreekt het niet; doodstraffen worden voltrokken; den 17den Augustus werden te Wilna de twee jeugdige broeders Joseph en Alexander Rutnowski onthoofd op het bloote vermoeden van deelneming aan den moord van Domeyko; brandschattingen worden overal opgelegd, duizenden gevangen genomen en honderden naar Siberië gevoerd; doch de kleine verspreide benden der opstandelingen buigen het hoofd niet onder den vreemden meester. De adel van Wilna moge door | |
[pagina 540]
| |
zijnen maarschalk een loyauteitsadres aan Muravieff hebben overhandigd, wij vreezen zeer, dat bij deze manifestatie de wil van den gevreesden russischen generaal de natuur zal zijn tegemoet gekomen, en zonder dat, de betuiging van aanhankelijkheid aan den Czaar minder warm zou zijn uitgevallen. Geene grootere beteekenis hechten wij aan een vliegend blaadje uit Rusland aan de Poolsche broeders toegezonden, bij duizendtallen in de opgestane gewesten verspreid, waarbij deze in gemoede worden vermaand onder de zachte vaderlijke regering van den keizer terug te keeren. Aandoenlijk gedacht, zal echter de uitwerking vermoedelijk gering blijken te zijn. De Poolsche broeders wenschen nu eenmaal liever den gezelligen familiekring te verlaten. Zal het hun gelukken? Zullen zij kunnen rekenen op den bijstand der Europesche mogendheden, op een anderen bijstand dan dien van nota's en van phrases? Zal Frankrijk, zal Engeland of Oostenrijk inderdaad ooit van hunne zaak een casus belli maken, of zal hun zedelijke invloed voldoende zijn, om Polen te beschermen? Wij blijven het betwijfelen op meer dan éenen grond, en wel hoofdzakelijk op dezen, dat Polen's wenschen geheel andere zijn dan de eischen der westersche mogendheden; dat zelfs met de aanneming der bekende zes punten aan de begeerte der verdrukte natie naauwelijks halverwege zal zijn tegemoet gekomen. Polen wil niet eene menschelijke behandeling; - het wil in het geheel niet door Rusland behandeld worden; - Polen verlangt geene vrijzinnige constitutie, het eischt eene geheel vrije en zelfstandige constituëring. Wij meenen hiermede het hemelsbreede verschil te hebben aangegeven, dat tusschen de officiële beschermers der Poolsche nationaliteit en haar zelve bestaat. Het oude koningrijk Polen; niets meer, niets minder; ziedaar de leuze van den opstand. Toepassing der bepalingen van het Weener traktaat van 1815 wordt alleen door de drie mogendheden beleefd, maar ernstig, van Rusland geëischt. Zoo men twee kleine incidenten der laatste weken raadpleegt, zou men alligt tot het vermoeden overhellen, dat Frankrijk verder zou willen gaan in zijne sympathie dan Groot-Brittanje. Graaf Russell toch weigerde in het begin dezer maand eene deputatie te ontvangen van eene vergadering, welke in St. James hall was gehouden, om aan te dringen op eene gewapende interventie ten behoeve van Polen; de vergadering diende daarop een adres aan de koningin in, welke het aan den minister zond, die op nieuw verklaarde zelfs het | |
[pagina 541]
| |
adres niet te kunnen aannemen. Te zelfder tijd sprak te Parijs de Heer Filon, inspecteur van de akademie, uit naam van den minister van onderwijs, bij de prijsuitdeeling aan de Poolsche school eene redevoering uit, tintelende van geestdrift voor de Poolsche zaak. Het Engelsche ministerie betwijfelt - zeggen de Engelsche bladen - of keizer Napoleon de Poolsche zaak wel met die warmte omhelst, welke men van hem had mogen verwachten. Hopen - ware welligt in den mond van lord Palmerston juister geweest, indien we ons althans niet vergissen, wanneer wij den edelen lord de geheime - wensch of verwachting? - toedichten, dat de Fransche bondgenoot-alleen den weg der interventie tegenover Rusland wat verder ware opgegaan. Bij het omkijken, had keizer Napoleon dan welligt Engeland en Oostenrijk gezien, die den terugtogt, wij zeggen niet afsneden, maar zorgvuldig bewaakten. De drie nieuwe nota's, welke, in antwoord op prins Gortschakoff's dépêche, door Engeland, Frankrijk en Oostenrijk naar St. Petersburg zijn gezonden, zijn den 17den aan den Russischen minister medegedeeld door de vertegenwoordigers der drie mogendheden. Door de afwezigheid van den Czaar hebben zij echter geene aanleiding gegeven tot gedachtenwisseling, en om diezelfde en welligt nog andere redenen, zullen zij wel voorloopig onbeantwoord blijven. In de fransche nota verdedigt de Heer Drouyn de Lhuys zich tegen de verdenking, alsof de Poolsche revolutie haar brandpunt te Parijs zou hebben en vandaar zou worden onderhouden, betreurt hij de verwerping van een wapenstilstand, wederlegt de beweringen van prins Gortschakoff omtrent de wenschelijkheid eener regeling der Poolsche aangelegenheden door Rusland, Oostenrijk en Pruissen, dringt nogmaals aan op de aanneming der zes punten en eindigt met Rusland verantwoordelijk te stellen voor de ernstige gevolgen, welke uit den voortduur van den opstand voor Europa kunnen ontspruiten. Lord Russell bestrijdt met den tekst der Weener traktaten in de hand de argumenten van het Petersburger kabinet, en in gelijken zin is de nota van graaf Rechberg vervat. Eene identieke paragraaf vormt het slot der drie nota's. Maar hoe, wanneer ook deze nota's zonder uitwerking blijven en beleefdelijk worden ter zijde gelegd? Aan eene oorlogsverklaring schijnt niet te worden gedacht. Alleen spreekt de ‘Morning Post’ van eene erkenning der Poolsche opstandelingen als oorlogvoerende partij, waardoor zedelijk en feitelijk hunne stelling zeer zoude ver- | |
[pagina 542]
| |
beterd worden, en prijst dat orgaan de voortzetting der gemeenschappelijke pogingen der drie westersche mogendheden dringend aan. 't Is niet gewaagd te onderstellen, dat Polen zich zelven zal moeten helpen en eindigen zal, zich met een à-peu-près tevreden te moeten stellen. Rusland zal eenige concessiën doen; het zal verbeteringen beloven; vrijere instellingen toezeggen; de conscriptie verzachten; maar Polen loslaten, zal het ongetwijfeld niet. En of het Polen ditmaal door de uiterste krachtsinspanning gelukken zal, zonder vreemde hulp, zich los te rukken uit de knellende greep van den Russischen adelaar is - wij erkennen het met leedwezen - zeer twijfelachtig. Eene naauwere aansluiting der Scandinavische rijken, eene toerusting tot verdediging in Denemarken bij mogelijke uitvoering der bondsexecutie, waarmede het bedreigd wordt in de hertogdommen; deze zijn de feiten, die omtrent Denemarken, Zweden en Noorwegen op te teekenen vallen en waarbij de eerste sporen eener nationale beweging in Finland niet geheel mogen worden voorbijgezien. Gelukkig Groot-Brittanje, waaromtrent de politieke kroniek kan zwijgen, omdat het inwendig niets dan rust en vrede vertoont, en slechts zijne krachtige werking naar buiten heeft geopenbaard! Bijna even weinig stof levert Frankrijk's binnenlandsche toestand. In weêrwil der buitengewone hitte, welke in de eerste helft dezer maand heerschte, hebben de goede Parijzenaars hunnen Napoleonsdag met vreugde, vuurwerk en ontelbare decoraties van het legioen van eer gevierd. Te Laôn gaf de onthulling van het standbeeld van den maarschalk Serrurier gelegenheid tot het houden van aanspraken; de bekende mandementen der bisschoppen zijn bevonden de wetten des lands te overtreden en een breedvoerig gemotiveerd rapport is daarover uitgebragt. De goede verstandhouding tusschen den keizer en de geestelijkheid schijnt echter niet te hebben geleden. Op vereerend verlangen, werden bij de opening der departementale raden door de presidenten zoo min mogelijk politieke redevoeringen uitgesproken, waardoor de eenstemmigheid op politiek gebied op afdoende wijze is bevorderd. Die van den regel afweken waren allen zeer Napoleontisch gezind. Zoo wij slechts in het voorbijgaan melding maken van het Catholieke Congres, dat te Mechelen deze maand heeft plaats gehad, van het besluit van het Grieksche parlement, waarbij koning George I zes maanden vroeger meerderjarig is verklaard, en van den brief van den jeugdigen koning der Hellenen, waarin hij zijne beminde onder- | |
[pagina 543]
| |
danen belooft tot hen te komen, zoodra de zaak der aansluiting van de Ionische Eilanden aan Griekenland zal zijn geregeld, dan geschiedt dit niet, omdat wij aan deze feiten geene beteekenis hechten, maar om de eischen eener beperkte ruimte en van een nog meer beperkten tijd. Die zelfde onverbiddelijke eisch veroorlooft ons niet in eene beschouwing van Italië's toestand te treden; wij hebben slechts te vermelden, dat de zoogenaamde wet op de rooverijen is afgekondigd, waarbij 11 provinciën worden verklaard in een staat van onveiligheid en onrust te verkeeren; - dat tot groot leedwezen van het Turijnsche kabinet de Britsche ambassadeur Sir James Hudson door graaf Russell is teruggeroepen, en dat de beruchte Bourbonsche generaal Tristany zich naar Spanje heeft ingescheept, waardoor aan Italië althans een ‘roover’ minder ter bestrijding overblijft. Maar gewigtiger dan deze zijn de gebeurtenissen in de Nieuwe Wereld. - Niet minder verrassend dan de Oostenrijksche bondshervorming, was het berigt, dat de vergadering van Notabelen te Mexico op den 10den Julij besloten heeft den monarchalen regeringsvorm in te voeren en de keizerlijke kroon van het rijk van Iturbide aan te bieden aan den aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, of, zoo deze mogt weigeren, keizer Napoleon uit te noodigen een vorst aan te wijzen, aan wien de kroon alsdan kan worden opgedragen. Het behoeft wel geen betoog, dat dit spontane besluit der Mexikaansche notabelen het werk is der fransche diplomatie en dat de generaal - thans maarschalk - Forey namens zijnen meester zeer duidelijke wenken zal hebben gegeven, nadat het Fransche leger de hoofdstad was binnengerukt, hetzij als bondgenoot en bevrijder, als hersteller van regt en wet, hetzij als overwinnaar. De monarchale beweging, van de hoofdstad uitgegaan, vond ook te Vera-Cruz en in de meeste overige steden des lands luiden weêrklank, en met algemeene geestdrift is de republiek ter zijde gezet, het keizerrijk geproklameerd en een dankadres aan de keizer en keizerin der Franschen - hoffelijke hidalgo's als ze daar zijn! - opgesteld en aan den maarschalk overhandigd. Tot de aankomst des nienwen keizers, heeft de opperste regerings-junta, uit 35 leden te zamengesteld, het regentschap opgedragen aan een triumviraat, bestaande uit den generaal Almonte, den generaal Salas en den aartsbisschop Labastida. Ofschoon - gelijk onze lezers zich zullen herinneren - reeds bij den aanvang der mexikaansche expeditie door Frankrijk het denkbeeld werd geopperd om de republiek in eene monarchie te herschep- | |
[pagina 544]
| |
pen en een prins uit het Huis van Habsburg op den nieuwen troon te plaatsen, zoo is echter gedurende den verderen loop der gebeurtenissen met geen enkel woord meer gerept van dit plan. Een volstrekt stilzwijgen werd over de toekomstige reorganisatie bewaard, en met uitzondering van enkele scherpziende diplomaten, mag men aannemen, dat het Europesche publiek niet meer dacht aan de schijnbaar fantastische kandidatuur van den aartshertog Maximiliaan, totdat nu eensklaps het verbaasde Europa verneemt, dat keizer Napoleon steeds zijn geliefkoosd denkbeeld onthouden heeft, ja het zelfs nu in den vorm van een feit weêr op het tapijt brengt. Die volksstem is een kostbaar element in de Napoleontische politiek! Even zuiver als zij zich uitsprak vóór de aanexatie van Savoye, even onmiskenbaar wijst zij nu de lang in Mexio gevoelde behoefte aan een eenhoofdigen regeringsvorm aan. Het is dan ook niet vreemd, dat het onverwachte besluit, in de stilte van Napoleon's kabinet gerijpt en door den mond der Mexikaansche notabelen geopenbaard en door de publieke opinie in dat land bekrachtigd, een zeer diepen indruk op Europa heeft gemaakt. Die indruk is natuurlijk bij de verschillende mogendheden niet dezelfde. Terwijl de feodale duitsche partij in de opdragt der kroon door Frankrijk aan een Oostenrijkschen aartshertog eene gevaarlijke en beteekenisvolle toenadering tusschen Frankrijk en Oostenrijk bespeurt, en reeds de veiligheid van Pruissen bedreigd acht, laten andere Duitsche organen zich op afkeurende wijze over de zaak uit, en beschouwen haar in het licht eener vernedering van het Habsburger Huis door de Napoleontische familie. Een kroon uit handen en als geschenk van een Bonaparte te ontvangen, acht een groot deel der Oostenrijksche pers voor den aartshertog smadelijk en onaannemelijk; met dat geschenk toch, zal ongetwijfeld aan den nieuwen keizer van Mexiko de verpligting worden opgelegd in den geest van Frankrijk te regeren en zich te beschouwen als een onderkoning, wien het gevoel van dankbaarheid tot het instrument van zijnen magtigen weldoener en beschermer moet maken. De keizer van Oostenrijk, die, als het hoofd van het geslacht, over de aanvaarding of weigering te beslissen heeft, neemt voor alsnog eene afwachtende houding aan, of schijnt althans de zaak te willen doen voorkomen als een particulier belang van zijnen broeder, waarmede de Oostenrijksche staatkunde niets te maken heeft. Om de veruitziende gevolgen, die de aanvaarding der kroon na zich kan slepen, is inderdaad de houding | |
[pagina 545]
| |
van Frans Joseph zeer voorzigtig, ongelukkig is zij niet houdbaar-Hij zal gedwongen worden zich te verklaren, en na de sluiting van het Vorstencongres te Frankfort mogen wij spoedig zijne beslissing te gemoet zien. De hoofdpersoon zelf schijnt zeer genegen zich op den keizerszetel te plaatsen, vooral, wanneer hij naast die van Frankrijk, ook op de bescherming van Engeland zal kunnen rekenen. Die bescherming zal echter - zoo wij meenen - altoos slechts eene zedelijke zijn; zij is voor Engeland de minst-kostbare en voor zijne handelsbelangen de beste. Alvorens echter tot een vast besluit te komen, zal de aartshertog vermoedelijk den raad inwinnen van den beproefden staatsman, koning Leopold van België, zijn schoonvader, en zal hij welligt keizer Napoleon te Biarritz een bezoek brengen. Naar hetgeen de duitsche dagbladen schrijven, wil men echter te Weenen in ieder geval eerst eene formele en officiële bekrachtiging der opdragt te gemoet zien; eene bekrachtiging door al de provinciale en gemeentelijke besturen van Mexiko. Zoo dit eene voorwaarde is, zal de maarschalk Forey wel kans zien haar spoedig te doen vervullen met de welbekende en gewaardeerde eenstemmigheid. Van de zijde van Engeland wordt groote behoedzaamheid in het nemen van een besluit gepredikt, en schijnt men verdere bedaarde overweging aan te raden, zoowel om de stelling, waarin Oostenrijk door de aanneming tegenover Frankrijk zal worden gebragt, als om den waarschijnlijken wrevel en de tegenwerking van de regering der Vereenigde Staten, die steeds met leede oogen eene Europesche interventie in de aangelegenheden der Nieuwe Wereld heeft aangezien, en bovenal hare belangen en haar invloed bedreigd zal noemen door de vestiging eener monarchie. De leer van den president Monroe, die elke Europesche interventie in Amerika uitsluit, geldt nog in al hare kracht in de Vereenigde Staten, al zijn ze thans niet bij magte haar door de wapenen te verkondigen. Hoe de Vereenigde Staten zelven over den vroegeren toestand van Mexiko oordeelen, blijkt het best uit hunne verklaring dat zij ‘Mexiko den beker der anarchie tot den bodem willen doen ledigen,’ waarschijnlijk om het daarna in hunnen bond op te nemen. Mexiko, gelijk alle Spaansch-Amerikaansche republieken, steeds aan regeringloosheid en binnenlandsche beroering ten prooi, heeft in de oogen van Europa het regt verloren over zijn eigen toekomst te beschikken; in zooverre zal dus de Fransche interventie geene tegenkanting in ons werelddeel ontmoeten. Integendeel zal Europa er zich in verheugen, zoo het Frankrijk ge- | |
[pagina 546]
| |
lukt om Mexico tot een beschaafden en ordelijken staat te vormen, die aan zijne verpligtingen kan en wil voldoen, en waarmede men op veilige wijze handelsverbindtenissen kan aanknoopen. Een ruim en vruchtbaar veld zal daardoor aan onze handel en nijverheid worden ontsloten. Om deze redenen heeft ook Engeland niets in te brengen tegen de Fransche interventie en de vestiging van een keizerrijk met een Oostenrijkschen aartshertog, of eenigen anderen prins, door Napoleon daarmede te begiftigen, en zoo het tot voorzigtigheid aanspoort, geschiedt het niet in zijn eigen belang, maar in dat der Weener regering. Het ridderlijke Frankrijk zelf juicht over den schoonen uitslag der expeditie en de nieuwe lauweren van zijn leger. De maarschalk Forey is de held van den dag en de inneming van Puebla is het nieuwste spektakelstuk, waarin de Parijzenaars zich verlustigen. Vooral het tweede bedrijf van den Mexikaanschen veldtogt schijnt deze geestdrift te wettigen; in onbegrijpelijk korten tijd is het Fransche leger de hoofdstad binnengerukt en heeft het de meest gewigtige punten des lands weten te bezetten, terwijl de kroon aan Oostenrijk aangeboden, aan Frankrijk de kroon der onbaatzuchtigheid op het hoofd zet. Van Mexiko tot de weleer-Vereenigde Staten, il n'y a qu'un pas. Voor dien sprong behoeven wij onze dezers zelfs niet aan het gevaar eener kortstondige zeeziekte bloot te stellen. - Van het tooneel van den oorlog zijn geene belangrijke gebeurtenissen vernomen; groote veldslagen zijn er niet geleverd en steden zijn niet ingenomen. Alleen wordt de belegering van Charleston door de noordelijken met kracht voortgezet, en is hun leger met 8000 man versterkt. Zij maken zich gereed zoowel te land als ter zee die stad te bestoken. De noordelijke generaal Meade bezet Stafford-Courthouse en de Aquiacreek, terwijl de zuidelijke bevelhebber Lee al zijne krachten heeft geconcentreerd te Culpepper en met eene afdeeling van zijn leger weder de Rappahannock is overgestoken en de hoogten om Fredericksburg heeft bezet. Beide legers schijnen echter elkander eenvoudig te observeren; de groote hitte schrijft oogenblikkelijke werkeloosheid voor. De geruchten omtrent de vervanging van Meade door een anderen bevelhebber bevestigen zich niet, en de verkenning van den generaal Forster in de Jamesrivier is volkomen geslaagd, en hij heeft de positie der Zuidelijken behoorlijk kunnen opnemen. Mogen de Yankees nu slechts toonen, dat ze er hun voordeel mede weten te doen, wat bij hunne weinige taktiek nog verre van zeker is! | |
[pagina 547]
| |
Ter bescherming van Charleston hebben de Zuidelijken hunne kanonnen van het fort Sumter naar Jameseiland overgeplant en leggen daar belangrijke verdedigingswerken aan, terwijl al de engten en bergpassen tusschen den Rapidan en den Rappahannock zich in hunne handen bevinden. Tot dusverre de berigten van de eigenlijke krijgsplaats. In Californië heerscht groote gisting en vreest men voor eene beweging ten gunste der afgescheiden Staten, waaraan echter tot dusver weinig gewigt behoort te worden gehecht. Van ernstiger beteekenis zijn de tijdingen uit New-York. De inschrijving voor de conscriptie heeft in die stad tot tooneelen van oproer, van moord en brandstichting aanleiding gegeven, welke overtuigend de woeste hartstogen der Yankees bewijzen. Onschuldige negers werden opgehangen, boedrukkerijen en publieke gebouwen verbrand en een vormelijke straatoorlog had tusschen de bevolking en de gewapende magt plaats. De gouverneur van den staat New-York, de Heer Horatio Seymour, heeft zich tot den president Lincoln gewend met het verzoek de inschrijving voor de conscriptie te doen staken. De president heeft tot tweemaal toe geweigerd daaraan te voldoen; de ernst van het oogenblik gebiedt hem met spoed te handelen, nu ook de Zuidelijken al hunne strijdkrachten verzamelen; hij neemt er genoegen mede, dat door den Heer Seymour de constitutionele kwestie aan de beslissing van het opperste geregtshof worde onderworpen, maar inmiddels verklaart hij met de inschrijving te moeten voortgaan en geen tijd te kunnen verliezen. Ook in andere staten heeft de conscriptie tot krachtig verzet van de zijde der bevolking aanleiding gegeven, maar het Bondsbestuur schijnt vast besloten om tot iederen prijs door te tasten, en het heeft, naar onze meening, in deze oogenblikken gelijk. Er moet nu een einde aan den strijd komen; het Noorden moet al zijne krachten verzamelen, vooral nu het blijkt, dat ook het Zuiden zich voorbereidt op de laatste beslissende slagen, en zijne hulpmiddelen ten laatste uitgeput dreigen te worden. Zeer ongunstige en ontmoedigende verschijnselen beginnen zich bij de Afgescheiden Staten te openbaren. De jongste nederlagen en tegenspoeden hebben hun vertrouwen zeer verzwakt; zij verkeeren in een toestand van bittere lijdelijkheid, en het bestuur van den president Jefferson Davis wordt luide gegispt en heftig aangevallen, zoowel door den Richmond Examiner als door den Whig. Aan persoonlijke aanvallen tegen hem ontbreekt het natuurlijk in dat land der personaliteiten | |
[pagina 548]
| |
niet. Men verwijt hem zijn favoritisme, zijne haatdragendheid, zijne kleingeestige sympathiën en antipathiën, en waar hij een algemeenen vastendag uitschrijft, antwoordt men, dat het meerendeel der bevolking bijna alle dagen vast en 't dus ook wel op dien officiëlen dag zal doen. En toch doet Jefferson Davis meer dan een vastendag uitschrijven. Met krachtige hand blijft hij de teugels van het bewind voeren, en ook in het buitenland verzuimt hij geene gelegenheid om de belangen der zuidelijke staten door zijne zendelingen te doen bepleiten. Den 1sten Augustus heeft hij te Richmond eene proclamatie uitgevaardigd aan de soldaten der Geconfedereerde Staten, welke in ons oog een meesterstuk van bezielden en bezielenden stijl mag worden genoemd, en waarin hij al de officieren en manschappen, die hunne vanen hebben verlaten, bezweert ter liefde van hun land tot hunnen pligt terug te keeren, en hun kwijtschelding van straf belooft, zoo zij zich binnen twintig dagen weder bij hunne corpsen aanmelden. Vooral zijn beroep op de vrouwen van Amerika is een model van geïnspireerde welsprekendheid: - En eindelijk bezweer ik mijne vrouwelijke landgenooten, de vrouwen, de moeders, de zusters, de dochters der Confederatie, om een laatste verheven offer te voegen bij de vele, die hare vaderlandsliefde reeds met zooveel geestdrift en volharding op het altaar des vaderlands heeft gebragt, en om te waken, opdat geen van hen, die plaats moeten nemen op het slagveld, zich de schande op den hals hale van ontrouw te worden aan zijn pligt, aan zijn gezin, aan zijn land en aan zijn God. - Wat zal het einde van dien reusachtigen broedermoord zijn? Eene verzoening, en eene hereeniging der heterogene deelen? Wij wenschen en verwachten het niet. Waar verschil van zeden en belangen, van maatschappelijke instellingen en behoeften de bevolking scheidt, daar kan en mag de staatkundige band niet worden gevlochten, omdat ze geeselkoord en doodstrik zou kunnen zijn! |
|