De Gids. Jaargang 27
(1863)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 360]
| |
Politiek overzicht.Amsterdam, 25 Julij 1863.
In de Hernani leest gij die schoone verzen waarin het vizioen wordt beschreven van den ter dood toe gefolterden strijder, die voor het laatst in droom zijn geluk ziet dagen. Ja, ziedaar hem teruggekomen in het kasteel dat hij als kind heeft gekend; een engel des Heeren wenkt hem reeds op den drempel; hij treedt binnen, hij richt de pijlers op waar ze omvergeworpen zijn, werpt kruisraam en venster open, laat vrolijk zonnelicht en zomerlucht de gewelven doordringen, laat het onkruid met een tooverslag verdwijnen; zie, alles stroomt reeds toe om hem te verwelkomen; de dienaren vliegen en ijlen, brengen den breedgepluimden helm en het slagzwaard voor hem gereed; alles joelt en leeft, en ook zij komt, donna Sol, zij die hij liefheeft, de bruid zijner jonkheid; zij komt blozend met neêrgeslagen oogen; laat nu alles vertrekken, laat hem alléén met haar, het nieuwe leven begint, het verleden is voorbijgegaan, il n'a rien vu, rien dit, rien fait: il recommence.
Het is slechts een droom; maar een droom die menig onzer dikwijls in zijn leven heeft gehad. Waar grievend aanhoudend leed de armen mat ter neder doet hangen en het hoofd op de borst doet zinken, daar kan soms dat vizioen voor een enkele reize de gestalte weder opwekken en, zij het voor een oogenblik, doen herleven. Niet anders is het met de volken gesteld. Ook voor hen, wanneer zij overweldigd zijn en verdrukt en vertrapt worden, gaat soms dit vizioen voorbij. Dat vizioen wordt lang gekoesterd; in het rijk der verbeelding beweegt men zich zoo gemakkelijk, elke moeijelijkheid wordt overwonnen, elk beletsel weggedacht. | |
[pagina 361]
| |
Wanneer éénmaal dat denkbeeld zich van hoofd en hart heeft meester gemaakt, dan kan geen dagelijksch leven meer afleiding geven. Zaken van het gewone leven, huiselijk bestaan, huiselijke zeden, zij worden bejegend met een glimlach. De hut blijft armoedig en onaangenaam in wat licht zij is geplaatst; de gedachte snelt naar het gebouw vast en hecht, trotsch en gastvrij, zoo als het in de verbeelding wordt opgetrokken; dáár ingewoond, dáár het zich zoo gemakkelijk gemaakt, dat men die stoute gedachte bijna niet meer kan onderdrukken, waarom men datzelfde gebouw niet op de werkelijke aarde zou plaatsen. Ja waarom niet? En die reuzenvraag wacht niet lang op antwoord. Het volk is reeds bezig het bestaande te verstoren, een koortsachtige gloed schittert op ieders wang en doortintelt ieders aderen, zij zijn aan het werk, zij hebben al het verledene vergeten, zij beginnen weder het leven, ils recommencent. Dus Polen in het jaar onzes Heeren 1863. Tegenover den geweldigen vijand strijden zij nu reeds zoo lange maanden. En niet alleen het koningrijk Polen, zoo als het gevormd is door de tractaten van 1815, neemt deel aan den opstand; neen, al de provinciën van het Polen vóór de verdeeling van 1772, voor zoover zij onder Rusland's arm bukken, Lithuanië, Grodno, Volhynië en Podolië, al deze gewesten, die Rusland geheel in zijn macht meende te hebben, hebben den krijgsroep doen weêrklinken. Rusland heeft dan ook al zijn krachten ingespannen om het vuur meester te worden, voordat het 't gansche rijk bedreigt, en nieuwe legers worden telkens naar die Poolsche gewesten gezonden. Op het oogenblik heeft Rusland een leger van 170,000 man aldaar op de been: 60,000 man staan in het Polen van 't Congres van Weenen, 25,000 in Podolië, 15,000 in Volhynië, 40,000 in Lithuanië en 30,000 in Kourland. Daartegenover kan de opstand slechts kleine vliegende corpsen stellen, die uit elkander snellen om den volgenden dag zich weder te vereenigen, en waarvan het cadre dus niet bepaald is. In Lithuanië zijn 31 zulke corpsen, waarvan er een van 2000 man: de opperhoofden aldaar zijn Jablonowski, de priester Machiewicz, de gebroeders Narbutth, Wislouch en anderen. In Volhynië en Podolië zijn 8 corpsen onder Rozycki, Buinski en anderen; mede streed daar het corps van Wysocki. Tot het eigenlijk koningrijk Polen overgaande, zoo vinden wij in het gouvernement Augustowo 8 corpsen onder Kaminski, Brandt, Hlasko en anderen, voorts in de gouvernementen Lublin en Sandomir 3 corpsen onder Lewelel, Czachowski en Rogolski, en in de gou- | |
[pagina 362]
| |
vernementen Warschau en Kalisch 10 corpsen, vooral aangevoerd door den uiterst bekwamen Taczanowski, door Michiewicz, Rembowski en Carlier. Tegenover deze als uit de grond verrijzende strijders, is de taak van Rusland niet gemakkelijk. Allereerst moet gezorgd worden, dat de opstand zich voorloopig bepaaldt tot het Polen van het Congres van Weenen, opdat niet te eeniger tijd het denkbeeld wortel kan vatten om van geheel het vroegere Polen een onafhankelijken staat te vormen. Een der meest krasse veldheeren van de oud-Russische partij, de oud-minister Murawieff, is daarom naar Lithuaniëns hoofdstad Wilna gezonden, om daar tot elken prijs den tegenstand meester te worden. Het is hier de raison d'état, die de geboden voorschrijft, en het is dus niet te verwonderen, dat de maatregelen een onverbiddelijk karakter dragen. Geheel Europa is dan ook deze laatste weken met ontzetting vervuld over de gruwelen van uit Wilna ons gemeld. Het verbod aan de vrouwen om den rouw te dragen was slechts het voorspel: weldra werd een ordonnantie uitgevaardigd, waarbij de goederen van allen, die afwezend waren, verbeurd werden verklaard en hunne huisgezinnen met geweld uit het huis werden gezet. De adel, die geen adressen aan den keizer wilde teekenen, werd met verbanning naar Siberië bedreigd. De bisschop van Wilna, Krasinski, werd reeds dadelijk verbannen; de goederen van den adel, die uitgeweken was, werden aan de boeren gegeven om die ten minste ten gunste van het keizerlijk bewind te stemmen; de oude kunstgreep van Metternich om de verschillende standen tegen elkander in het harnas te jagen, werd met goed gevolg weder beproefd: elk landbouwer krijgt, naar gelang van de diensten die hij door 't aanbrengen der schuldigen heeft betoond, een stuk grond; want aan de boeren is het voorbehouden, dus luidt Murawieff's circulaire, om den woelzieken adel in bedwang te houden. Aldus hoopt Murawieff den opstand te dempen en zijn keizer te dienen. Terzelfder tijd heeft generaal Berg het opperbevel in het eigenlijk Polen op zich genomen. De markies Wielopolski heeft deze maand voor goed zijn ontslag genomen. Nu zijn land, mede ten gevolge van zijn werkzaamheid, tot den felsten krijg is opgerezen, moet hij zijn plaats verlaten, door niemand beklaagd, door ieder veracht. Hij had goede bedoelingen - maar de hel is daarmede geplaveid; hij had goede hoedanigheden, naar men zegt, - doch wij kunnen slechts voor hem hopen dat, als de balans van zijn dengden moet worden | |
[pagina 363]
| |
opgemaakt, er met valsch gewicht zal worden gewogen. Generaal Berg heeft hem thans ook in het burgerlijk bestuur vervangen. Doch dat burgerlijk bestuur te Warschau is mede ten einde raad. Want na de verbanning van den aartsbisschop Felinski is de geestelijkheid openlijk tot verzet overgegaan. Al de kerken hebben den rouw aangenomen, dat wil zeggen, dat de altaren met rouwfloers zijn bedekt, en dat geen klok meer luidt. Ten gevolge van die demonstratie zijn dadelijk 30 priesters in den kerker geworpen. Ondertusschen is de Europesche diplomatie haar gang gegaan. Met kalmte, alsof daar niets geschiedde, alsof het bloed niet overal stroomde, heeft zij nota's bedacht, geschreven en overhandigd. Multa movent, nihil promovent. Aldus zijn de nota's van Engeland, Frankrijk en Oostenrijk van den 18den Junij tot stand gekomen. Haar inhoud, die sinds de vorige maand is bekend geworden, heeft het reeds bekende bevestigd. Gevraagd werd in hoofzaak van Rusland 1o de aanneming der zes punten, die wij in ons vorig overzicht hebben medegedeeld, 2o een voorloopige wapenstilstand door den keizer van Rusland uit te schrijven en 3o een conferentie der 8 mogendheden, die het tractaat van Weenen hadden onderteekend. Met ongerustheid werd de uitwerking van deze tweede nota op Rusland verbeid. Duidelijk was het, dat Rusland haar niet met vriendelijke nietszeggende woorden kon ter zijde leggen, zoo als met de eerste nota van 10 April was geschied. Hier toch werden bepaalde eischen gesteld, waarover Rusland zich moest verklaren. Aan den anderen kant kon men zich niet ontveinzen, dat de drie mogendheden, Oostenrijk, Frankrijk en Engeland, na zoo beslissend een eisch zich ook niet geheel konden terugtrekken en dat het uitzicht op den krijg ook een der pezen van den boog moest wezen. Eindelijk, den 17den Julij, werd die nota van uit Petersburg beantwoord. Aan de drie rijken werd elk een antwoord gegeven en sinds zitten de diplomaten over dat antwoord te peinzen. Dat antwoord is karakteristiek genoeg. Hooghartig wordt alle vriendschapsbetuiging van de hand gewezen, er op gedrukt, dat al die eischen, voor zoover zij in de zes punten zijn geformuleerd, reeds lang een deel uitmaken van het plan, dat Ruslands keizer aan Polen heeft beschoren en reeds gedeeltelijk zijn verwezenlijkt; maar nadrukkelijk wordt verklaard, dat niets kan worden gedaan voor en aleer de revolutie geheel is ten onder gebracht. Slechts tot één stap wil Rusland voorloopig zich bereiden: het is deze, dat de drie mogend- | |
[pagina 364]
| |
heden, die belang bij de zaak hebben, Rusland, Oostenrijk en Pruissen, in een conferentie beraden, wat tegenover Polen te doen zij. Als precedent wordt aangevoerd, dat in 1815 evenzoo geschied is. Moeijelijk was het voorzeker een middel te bedenken, dat op ergerlijker wijze het geweten van Europa moest schokken. Hoe, de drie rijken, die te zamen laaghartig een land hebben gestolen en als buit verdeeld, die een gansche bevolking als kudde hebben toegewezen, dat gedeelte aan Pruissen, een ander aan Rusland en een derde aan Oostenrijk, die dan ook nu gewoon zijn de Polen hetzij Pruissische, hetzij Oostenrijksche, hetzij Russische onderdanen te noemen: - deze zelfde rijken zullen thans beraden hoe men de Poolsche questie tot een goed einde zal voeren. Zoo iets laat zich niet denken. Bovendien zou Rusland dan zijn goeden bondgenoot Pruissen aan zijn zijde voeren om Oostenrijks aanmatiging geheel te straffen. Engeland en Frankrijk zouden worden geëcarteerd en zich moeten troosten met de betuiging, dat de opstand in Polen een deel is van de algemeene revolutie, die overal rondwaart en thans zich geconcentreerd heeft op één plek......... Het plan van Gortchakoff, men begreep het dadelijk overal in Europa, was noch aanneembaar noch voegzaam. Doch wat daarmede te doen? - dat was en is de groote vraag. Mocht men Frankrijks stemming naar de houding der dagbladen beoordeelen, dan zou men denken dat Frankrijk niets liever wenschte dan een oorlog tegen Rusland om aan Polen zijn zelfstandigheid terug te geven. Reeds van zelf kan iedereen, die opstaat tegen zijn regering, rekenen op de sympathie vooral van Parijs. Want hetgeen van Lafayette zoo geestig gezegd werd geldt inderdaad van geheel Parijs: M. de Lafayette a été ami des revoltés de tous les pays, et on peut dire, sans aucune exagération, que e'a été l'esprit et le coenr le plus vraiment revolutionnaire de notre siècleGa naar voetnoot1; en al wat jong is in Parijs, onderschrijft dan ook nog altijd de woorden, die de jonge markies de Lafayette, zoo even gehuwd met een dochter van den hertog d'Ayen, in zijn dagboek schreef, zoodra hij hoorde, dat de Engelsche koloniën in America besloten waren zich te verzetten: ‘zoodra ik den twist hoorde, had mijn hart dienst genomen en ik dacht aan niets anders dan om naar mijn vaandel te snellen.’ Nog altijd is er een bij uitstek ridderlijke trek in de Fransche natie: hoe gehaat de feodalileit zich ook gemaakt heeft, wat er | |
[pagina 365]
| |
van overbleef, de chevalerie was boven alles geliefd aan het volk. Altijd het hart hoog te dragen, wanneer het krijgsgedachten geldt, en de leuze te voeren van Messire Gauthier de Chatillon: qui a bon coeur trouve toujours bon temps pour la bataille, is zelfs in onze van stoom en gaz voorziene eeuw een kenmerk der Franschen. En thans, waar het de Polen geldt, de Franschen van het noorden, daar schijnt het meerendeel van Parijs niet te wankelen. De Fransche keizer laat echter niet te spoedig gevolg geven aan zulk een geestdrift. Hij weet, dat inderdaad velen hem zullen wantrouwen, wanneer hij voor Polen het zwaard zal trekken: zoo even heeft hij aan het dagblad de Siècle, dat op een volksbesluit ter wille van Polen zinspeelde, een waarschuwing gegeven, al noemde hij juist in die waarschuwing Polens zaak une grande cause, en voorloopig arbeidt hij - naar het zeggen der bladen - aan het leven van Julius Caesar. Engeland, de tweede der mogendheden die voor Polen partij zouden trekken, is in een zonderlingen toestand geraakt. Het Engelsche volk, hoe heftig het ook in zijn uitdrukkingen over Ruslands gedrag is geweest, heeft nimmer de bedoeling gehad om Polen zoo dadelijk met de wapenen te helpen. Engeland zonder conscriptie en aldus verstoken van het gemakkelijke middel om op die wijze groote legers op de been te kunnen brengen, heeft al van zelf niet de geneigdheid om de legers, die het heeft, heinde en verre te zenden. Daarbij is de natie - volgens het geestige woord van Alfred de Musset - bonne menagère mais non pas soeur de charité. Het onmiddellijke voordeel dat Engeland dus bij een oorlog tegen Rusland moet hebben, moet aan het volk duidelijk voor oogen staan. De rol van commissaris van politie van de geheele wereld te wezen, laat Engeland gaarne aan Frankrijk over. De Engelsche ministers, Lord Palmerston en Lord Russell, haasten zich dus om aan het parlement te verkondigen dat Engeland niet genoodzaakt is door zijn vorige stappen om tot een oorlog over te gaan, en het liefst zag Lord Palmerston zeker zijn goeden vriend Napoleon in het veld trekken, terwijl hij rustig met de handen in den zak, als een andere Uncle Toby, zijn Lillibullero kon fluiten. Maar boven alles gedwongen is de houding van Oostenrijk. Van den omkeer, dien het Oostenrijksch bewind in de binnenlandsche politiek gedurende de laatste drie jaren gemaakt heeft, handig gebruik makende, ten einde ook in de buitenlandsche politiek op die wijze een scherp onderscheid tegenover Pruissen te vormen, heeft het | |
[pagina 366]
| |
Weensche kabinet in deze Poolsche questie gehandeld alsof ook Oostenrijk op zijn beurt niet een deel van Polen in bezit had. Doch van tijd tot tijd moest men wel bedenken, dat, wat men zelf voor Polen van Rusland eischte, men in het eigen land niet geneigd was te geven. Vandaar dat de depêches van Rechberg blijkbaar een geven en nemen, een voortdrijven en terugtrekken verraden, dat aan Gortschakoff zeer zeker een glimlach moet hebben ontlokt. In één zaak slechts schijnt Costenrijk zich zelf gelijk te blijven, namelijk in zijn haat tegen Rusland. Het schijnt dat de hooghartige inval van keizer Nicolaas in Hongarije, met het doel om uit de hoogte dat land aan Oostenrijk terug te geven, nimmer door de Weensche staatslieden kan worden vergeten. Graaf Rechberg schijnt dan ook met Gortchakoff een boek te houden op de wijze ingericht van den Venetiaan Loredano. Op de ééne bladzijde stonden de woorden: ‘Foscari voor den dood van mijn vader en mijn oom;’ en na twintig jaren, toen de doge Foscari gewelddadig omkwam, kon men eerst op de tegenoverstaande bladzijde lezen de woorden: ‘Hij heeft mij betaald.’ Voorloopig heeft Oostenrijk tegenover Engeland en Frankrijk open spel willen spelen, en daar Rusland schijnbaar het wilde uitlokken tot een conferentie met Pruissen, heeft Rechberg dadelijk een depêche naar Parijs en Londen gericht, waarbij hij deze manoeuvre afwijst, en zich blijft scharen aan de zijde der twee westersche mogendheden. Wanneer wij de opmerkelijke feiten der afgeloopen maand in hoofdgroepen willen voorstellen, dan moeten wij dadelijk van Polen tot America overspringen. Generaal Lee der Zuidelijken was de Potomae overgetrokken, om de Noordelijken in hun eigen kampplaats te bestoken. Men herinnert zich hoe ten vorige jare Lee en de nu reeds gesneuvelde generaal Stonewall Jackson denzelfden aanval deden als nu werd beproefd, doch hoe toen Mac-Clellan het Noorden van een wissen ondergang redde. Thans voerde generaal Hooker bevel over de troepen van het noorden; de Zuidelijken schenen thans in hun toeleg volkomen te gelukken. Zij hadden de Rappahannock en de Potomac achter zich gelaten en waren voortgetrokken tot in Pennsylvanie en Maryland. Den 25sten Junij bevond zich Lee in den laatsten staat in de stad Frederickscity; van uit die stad kon hij op Baltimore of op Washington lostrekken. Men begrijpt de gevaren die de zaak der | |
[pagina 367]
| |
Noordelijken aldus liep. Want in Maryland werd Lee met open armen ontvangen; even warm toch als Pennsylvanie zich betoont voor de zaak van het abolitionisme, even hard wenscht Maryland naar een vereeniging met het Zuiden. Voordat hij echter voorttrok, besloot Lee eerst een aanval in Pennsylvanie te doen, ten einde van dien kant zeker te zijn; hij was dus naar de Susquehannah getrokken. Nog altijd stond Hooker met zijn leger als het ware werkeloos; het was blijkbaar dat hij was verrast, en dat zijn veldheerstactiek niet zeer groot was. Het bestuur te Washington aarzelde dan ook niet, en op het meest eritische oogenblik voor de republiek, terwijl de legers slagvaardig tegenover elkander stonden, werd Hooker plotseling afgezet, en moest hij het opperbevel overgeven aan den generaal Meade. Generaal Meade nam onmiddellijk zijn maatregelen, voerde zijn leger tegenover dat van Lee, en op den 1sten, 2den en 3den Julij had bij de stad Gettysburgh in Pennsylvanie de meest woedende veldslag plaats. Wij kunnen niet al de lotwisselingen van dezen veelbewogen slag verhalen. Alle berichten gewagen van de sterke positie die Meade zich had verzekerd, en van den veldheersblik dien hij scheen te bezitten. Genoeg zij het voor ons doel om te constateren dat Lee volkomen was geslagen. De Zuidelijken moesten de krijgsgevangenen en de dooden achterlaten, en Lee moest naar Hagerstown terugtrekken. Weldra (half Julij) moest hij ook de Potomae weder achter zich laten; het Noorden was gered van den inval dien de Zuidelijken met zulk een ophef hadden aangekondigd. Washington herleeft, en Richmond, de hoofdstad der geconfedereerden, is op nieuw bedreigd. Terzelfder tijd dat in Virginië aldus een beslissende overwinning werd behaald, gelukte het den legers van het Noorden aan den Mississipi een haast nog belangrijker voordeel te verkrijgen. Zoo als men weet, was het een der eerste plannen van Lincoln's bestuur om van geheel de Mississipi zich meester te maken. Men dacht aldus het Zuiden als het ware binnen een ijzeren ring te sluiten. Nieuw-Orleans werd daarom bemachtigd; voortdurend bewogen zich legers uit Kentucky en Tenessee om den grooten stroom in het Westen geheel voor het Noorden te verzekeren. Na eindelooze gevechten was dit gelukt en tot op dit oogenblik waren slechts twee plaatsen, Vicksburg en Port-Hudson, in de macht der Zuidelijken. Reeds maanden achtereen werden deze plaatsen belegerd. Aan de rivierzijde voerde de admiraal Porter het bevel; aan de landzijde wa- | |
[pagina 368]
| |
ren het de generaals Grant en Banks, die de krijgsoperatiën leidden. Welnu, in deze zelfde maand Julij gelukte het aan de legers van het Noorden om Vicksburg en Port-Hudson te doen bukken, en de Mississipi is dus geheel en al in handen van de Noordelijken. Geheel het leger van den generaal der Zuidelijken in Vicksburg, generaal Pemberton, is krijgsgevangen, en de zege van het Noorden is volkomen. De indruk, dien deze tijdingen op Europa moeten maken, kan niet anders dan gewichtig zijn. Nog voor weinige weken schenen de kansen van het Zuiden telkens te winnen en voorspelde men reeds in sommige kringen den bepaalden ondergang van het Noorden. Wel maakte men daarop opmerkzaam, dat elke veldslag - hetzij ze gewonnen of verloren werd - voor het Zuiden een verlies was, daar het aantal manschappen, waarover het Zuiden kon beschikken, op den duur niet in evenredigheid kon blijven met de van alle kanten optrekkende massaas, waarover het Noorden de beschikking heeft; maar toch, organisatie en talent en geluk schenen aan de zijde van de geconfereerden te huisvesten en den Noordelijken verbleef ter naauwernood het goede beginsel. En zelfs dat beginsel liep in het Noorden gedurende de laatste maanden het grootste gevaar. Men meende in de groote steden reeds genoeg offers te hebben gebracht: men verwenschte het doordrijven der abolitionisten, zoo als men het noemde, en men wilde zich vooreerst ook tegenover de zwarten als het ware in een tijd van overgang gevoelen. En hoe groot het misnoegen en de onrust was die overal smeulde ten gevolge van de herhaalde nederlagen en misrekeningen van Lincoln's bestuur, bewijzen het best de berigten, die juist deze laatste dagen uit New-York tot ons komen. Bij gelegenheid van de toepassing der conscriptie-wet, door Lincoln uitgevaardigd, zijn den 13den en 14den Julij in New-York de meest geweldige tooneelen voorgevallen. De kooplieden schenen besloten niet te willen dienst nemen: op de negers ging men zich wreken, een slachting onder hen had plaats, en eerst met het kanon werd de opstand gedempt. Dat alles zal nu weldra ophouden, zoodra men begrijpt dat Lincoln vordert en de zaak der Noordelijken wint. De indruk, dien dit alles op de zienswijze van Europa zal maken, zal niet minder gewichtig zijn. Men had in de laatste tijden reeds kunnen opmaken hoe de partij van hen, die op eene erkenning der Zuidelijke Staten aandrongen, gedurig grooter werd. In Frankrijk | |
[pagina 369]
| |
vooral wendde de keizerlijke politiek alle middelen aan om het zoover te brengen. Sinds dan nu ook, dank zij de snelle manoeuvres van generaal Bazaine, de stad Mexico in de handen der Franschen is gevallen, en weldra geheel dat land zal moeten zwichten voor de bevelen van Napoleon, is het den keizer dubbel veel waard aldaar als noordsche nabuur een niet al te groot rijk te hebben, dat bovendien aan hem alsdan zijn eerste consolidatie zou te danken hebben. De keizer laat dus telkens spreken van een erkennen der geconfedereerde staten, en begint, volgens zijn gewoonte, de publieke opinie aan dat feit te gewennen. Wel wijzen nog de edelste Franschen, en daaronder vooral Laboulaye (die onlangs nog het zoo merkwaardige boek Paris en Amerique heeft geschreven), op het min voegzame van zulk een handelwijze, daar de eigen republiek, die men nu wil helpen vernietigen, weleer in de glorierijke dagen van Washington vooral door de hulp van Frankrijks zonen is gegrondvest; - doch voor zulke tradities heeft de keizer geen hart. In Engeland begon men in den laatsten tijd ook weder meer dan ooit te spreken van een erkenning der Zuidelijke Staten. Het was ditmaal Roebuck, die in het parlement het orgaan van die denkwijze zou wezen. Men kent Roebuck, al zijn leven l'enfant terrible der radicale partij. Sinds het tot stand komen der reformbill van het jaar 1830/32 - een wet die naar zijn inzien slechts ten halve was blijven staan - had hij geen gelegenheid laten voorbijgaan om aristocraten en vorsten de meest onaangename dingen te zeggen. Hoekig in de vormen, bijtend in zijn woorden en in geheel zijn wezen het eigenzinnigste, brutaalste, kordaatste en excentriekste schepsel ter wereld, was hij jaren lang de schrik van tories en whigs in het parlement, en deed hij het land door zijn waakzaam toezien de grootste dienst. Nu echter langzamerhand geheel de wereld den stroom van denkbeelden is gevolgd, die vroeger meer bijzonder de privatieve jacht uitmaakten van Mr. Roebuck M.P., is hij zich eenigzins onhuiselijk gaan gevoelen. Zijn kracht was zijn excentriciteit, en ziedaar, hij was niet excentriek meer. Hij heeft het dus op een anderen boeg gewend, en is gaan opmerken dat die veel gelasterde vorsten en aristocraten toch ook hun goede zijde hebben, en dat tegenwoordig onder de leuze van vrijheid en volksonafhankelijkheid de grootste tyrannie wordt gepleegd. Toen dus langzamerhand Italie zich vrijvocht van uit de tyrannie van Oostenrijk, is hij met de meening voor den dag gekomen, dat het onzinnig was Italiens po- | |
[pagina 370]
| |
gingen dus toe te juichen, en dat men beter deed de loffelijke daden van den jongen Oostenrijkschen keizer te steunen. Hij ging zelf naar Weenen, werd door de ministers met de behoorlijke beleefdheden ontvangen, nam al die hoffelijkheid zoo trotsch aan, als ware hij geboren koning, en kwam terug om in het Engelsch parlement zijn wedervaren te vertellen. Velen poogden Roebuck toen reeds voor den gek te houden, doch hij heeft een scherpe tong; het volk noemt hem daarom - hem vergelijkend bij den echt Engelschen bulldog die alles verscheurt - tear 'em, en de Engelsche parlementsleden lieten hem spreken en gingen hun eigen weg. Nu echter ging hij verder, en wilde hij zijne meening ook over America aan het parlement kenbaar maken. Bright toch had in de laatste maanden meer dan ooit, op zijn eigen bezielende wijze, de zaak van het Noorden voorgestaan; de ministers lord Palmerston, Gladstone en lord Russell hadden het ook aan betuigingen van eerbied voor die zaak niet geheel laten ontbreken, hoewel die sympathie der ministers hoe langer hoe zwakker scheen te worden, en Roebuck meende dus dat het tijd was een motie in het parlement te brengen strekkende tot erkenning der Zuidelijke Staten. Die motie nu van Roebuck is om de zonderlinge wijze, waarop hij die heeft ingekleed, het incident geweest dat aller verwondering heeft gaande gemaakt. Hij vertelde namelijk aan zijne medeleden van het parlement, wie hij overigens voor schijnheiligen en napraters uitmaakte, dat hij in gezelschap met Lindsay den keizer van Frankrijk had bezocht, hoe deze hem had verklaard dat hij voor zich gaarne het Zuiden wilde erkennen, dat zijn pogingen echter steeds schipbreuk leden op den onwil van lord Palmerston; hoe hij, Napoleon, het betreurde zoo weinig medewerking te vinden bij zijn zoo menschlievende bedoelingen, en hoe hij Roebuck machtigde dit alles aan het parlement te zeggen. Nog onlangs had hij, de kei zer, een depêche gezonden, die in geheel verkeerde handen was gekomen; en nog veel meer voorbeelden zouden bij te brengen zijn. - Met het meest ongeloovige gezicht van de wereld hoorde het huis dit alles aan; Lindsay zelf maakte - naar de uitdrukking van Bright - de zonderlingste gebaren om het huis zijn volkomen onschuld aan dit alles te betuigen; de ministers (lord Palmerston was door de jicht verhinderd deze eerste zitting bij te wonen) verklaarden op hun eer dat zij van al die depêches niets af wisten, dat zij bovendien zich moesten verwonderen over den curieusen gezant dien | |
[pagina 371]
| |
de keizer op deze wijze naar het parlement had gezonden. In één woord, een schaterlach was het antwoord waarmede Roebucks onthullingen werden begroet. Gelukkig kwam eenige dagen later lord Palmerston zelf weder in het parlement. Het algemeen oprichten van het Huis van de zitplaatsen, ten einde den weêr herstelden staatsman te begroeten, bewees reeds van zelf hoe veilig men het staatsroer in zijne handen gelooft en hoe vast een macht hij over Engeland heeft. De grijze lord begon dan ook Roebuck te verzoeken de motie in te trekken en - sinds ook de Moniteur Roebucks woorden had gedesavoueerd - zich niet nader in ontwikkelingen te begeven omtrent zijn gesprekken met den Franschen keizer: en eerst toen Roebuck, na een dag beraad, eindelijk toegegeven had aan den wensch van Palmerston, diende de minister hem over geheel zijn handelingen als buitengewoon en ongemachtigd ambassadeur, hem, den ouden volkstribuun, de meest verdiende en daarom de meest gevoeligste slagen toe. Onnoodig is het hierbij te voegen, dat de zaak van het Zuiden op die wijze niet vorderde, en dat Roebuck best zal doen weder een gewoon mensch te worden. Een dwerg is er niet grooter om, al staat hij op zijn hoofd. - Lord Palmerston heeft overigens deze maand een van die overwinningen behaald, die aan hem persoonlijk moeten geweten worden. Hij heeft namelijk het Huis weder overgehaald op nieuw vrij belangrijke geldsommen toe te staan, ten einde de fortificatiën der Engelsche kust in volkomen goeden staat te brengen. Natuurlijk was het weder Cobden, die hier een lans met hem brak. Cobden sprak als altijd sober en toch vol vuur, op den man af en practisch; doch de oude Lord had niet veel moeite om het Huis te overreden: wie toch zal lord Palmerston vervangen? en lord Palmerston vond goed om voor zijn systeem der fortificatien pal te staan. Lord Russell heeft met dezelfde wakkerheid de zaken van staat in het Hoogerhuis behandeld. En als minister van buitenlandsche zaken vielen alle netelige questiën ook hem te beurt; Polen en Pruissen, Japan en Brazilië kwamen telkens ter sprake. Tegen Japan zal men een expeditie beproeven: in Brazilië zal men eindelijk wel moeten toegeven, daar koning Leopold van België, die tot bemiddelaar was gekozen, openlijk verklaard heeft, dat de aanmatigingen van Engeland in dat land te ver gingen. Na veel tegenspraak van de zijde der Tories, na een heftigen strijd met lord Derby, heeft voorts lord Russell het besluit | |
[pagina 372]
| |
der koningin voorloopig gehandhaafd, waarbij de Ionische eilanden vrij worden gelaten om zich met Griekenland te vereenigen. Griekenland! - Dat land heeft zich in de laatste weken zoo uitnemend gedragen, dat het best kon voorvallen, dat de Ionische eilanden, na rijp beraad, liever het protectoraat van Engeland bleven behouden, en dat de eindelijk verkregen koning der Hellenen zijn steven weder naar Denemarken wendde. Men zou meenen, dat in den tusschentijd, dat die koning aankwam, de natie zich zelve rustig zou hebben weten te houden. Integendeel, als uit verveling begonnen zij weder op te staan. Dit echter was geen gemakkelijke zaak, daar niemand eenige macht in handen had en men, om op te staan, toch allereerst iemand noodig heeft tegen wien de toeleg moet zijn gericht. Doch geen nood; de Grieken begonnen te Athene een revolutie ins blaue hinein en Proudhon zou in zijn handen gewreven hebben bij de verwerkelijking zijner theorie, dat de beste staatstoestand voor een volk is de anarchie. Het doelwit van aller streven was de Bank. Het leger, de staatslieden, de vertegenwoordigers en het volk poogde zich van dien schat meester te maken. En ware het niet, dat onder toezicht der gezanten een Fransch-Engelsch-Russisch garnizoen was zamengesteld, dan waren de laatste penningen der Grieken de wijde, wijde wereld ingegaan. De rust is nu hersteld, sinds het Grieksche leger bevel heeft gekregen buiten Athene te trekken en de heldhaftige Luitenants niet langer de tergende nabijheid behoeven te dulden van een gebouw als de Grieksche Bank. Een aardig pendant van de revolutie van Athene levert een omwenteling, waarin het Fransche volk de grootste belangstelling heeft gesteld, wij bedoelen de omwenteling in Madagascar. Zoo als men weet, was daar een jong koning, Radama II, aan de regering, die in den laatsten tijd vele voorrechten aan de Franschen had verleend en zelfs een zaakgelastigde, een gewezen Fransch doctor, Lambert, aan het hof der Tuilleriën had gezonden. De Engelsche zagen dit alles met leede oogen aan. Plotseling, terwijl reeds een maatschappij te Parijs was opgericht, om groote exploitatiën op Madagascar te beginnen, wordt de tijding vernomen, dat de koning door zijn volk is vermoord. Weldra zond de Fransche consul, de heer Laborde, een verhaal van dien opstand naar Parijs, dat zich liet lezen als een roman van Cooper. Alles geschiedt even regelmatig als tusschen de stammen der wilden. De koning heeft zich omringd | |
[pagina 373]
| |
door gunstelingen, wier invloed door de vroegere regeringspartij natuurlijk wordt verwenscht. Een oppositie vormt zich, gaat lange onderhandelingen met den koning aan om die gunstelingen te verwijderen. De koning weigert. Men belegert hem in zijn versterkte woning; men maakt zich meester van de gehate personen; de koning bidt en smeekt om lijfsgenade voor zijn vrienden; maar men gaat verder, brengt ook den koning om en roept zijn gemalin tot koningin der Malgachen uit. De koningin schrijft dadelijk een brief aan het Fransche gouvernement, waarbij zij verzoekt zich geen zorgen te maken over de gedane zaken: ce sont purement affaires entre Malgaches; en de rijksgrooten maken een nieuwe constitutie gereed voor de koningin, waarvan het eerste artikel aldus luidt; ‘de koningin zal geen sterke drank drinken.’ Waar zulke wijze bepalingen door half-barbaarsche volken worden genomen, daar mochten zich onze staten wel een weinig schamen! Uit den mond der zuigelingen - sprak een groot afschaffer - zult gij de waarheid hooren! Hoe keizer Napoleon over dit alles deukt, wordt niet gemeld. Voorloopig beijveren zich zijn nieuwe ministers om zich in liberalen zin uit te laten. Vooral munt daarin uit de nieuwe minister van onderwijs, de heer Duruy. Tijdens de republick van 1849 en in het begin van het keizerrijk, had zoowel de conservatieve partij van de rue Poitiers, als later de keizer zelf, het uiterste gedaan om de clericale partij te winnen. De graaf de Falloux had, als minister van onderwijs, overal waar hij kon de Voltairiaansche elementen der regering van Louis Philippe zoeken te verwijderen of te neutraliseren. De eerste minister van onderwijs onder Napoleon, de heer Hyppolite Fortoul was in dien geest voortgegaan en had dan ook weten uit te werken, dat alle jonge menschen van talent, liever dan de carrière van professor te kiezen, zich in de armen der journalistiek of der litteratuur wierpen. De école Normale vormde wel uitstekende jonge mannen, doch, zoodra zij gevormd waren, gaven zij hun afscheidsgroet aan het universitaire leven. Het schijnt het plan van dezen minister te zijn vooreerst den stand der hoogleeraren te releveren en ten andere de clericale bepalingen van de Falloux en Fortoul te doen verdwijnen. Twee verordeningen zijn daarop betrekkelijk. De laatste vooral, die weder een bepaald college voor de philosophie en haar geschiedenis inricht, nadat gedurende zoo langen tijd slechts de logica mocht worden geleerd, heeft een vrij | |
[pagina 374]
| |
aangenamen indruk gemaakt. Terzelfder tijd werd een decreet openbaar, onderteekend door den aftredenden minister van koophandel, den heer Rouher, waarbij eindelijk en ten langen leste het bedrijf der broodbakkers aan de wetten van het algemeen verkeer werd teruggegeven. De broodzetting, benevens de abnormale caisse de la boulangerie, zullen dus eindelijk ophouden. Het rapport op deze zaak betrekkelijk was het laatste dat van het vruchtbare ministerie van Rouher afkomstig was. Het was zoo overtuigend gesteld en zoo zinrijke en onweêrlegbare argumenten werden voor de vrijheid van doen daarin gevonden, dat men zich de vrijheid veroorloofde om overal waar het woord liberté de la boulangerie stond, eens te lezen liberté de la presse. Velen beweerden, dat de argumentatie zelfs dan nog steek hield. Hetgeen zeer vleijend was voor den minister. Ook de keizer zelf heeft het iniatief eens genomen, ten einde zich niet door zijn minister te laten overvleugelen. Hij heeft een brief geschreven aan den nieuwen voorzitter van den Raad van State, waarbij hij als zijn meening verkondigt, dat er groote noodzakelijkheid bestaat om maatregelen te nemen die tot decentralisatie kunnen leiden. De keizer geeft zich de moeite om uit te leggen dat de eenvoudigste zaken soms 2 jaren kunnen duren, dank zij de vele autoriteiten die zij moeten passeren. Telle affaire communale, par exemple, d'une importance secondaire et ne soulevant d'ailleurs aucune objection, exige une instruction de deux années au moins, grace à l'intervention obligée de onze autorités differentes. Het eenvoudigste middel ter decentralisatie ware nu zeker dat men al die elf autoriteiten in zoo eenvoudige zaken niet liet tusschenkomen, en zulke zaken aan de gemeente zelve ter behandeling overliet. Maar of men tot zulk een uitkomst zal komen, betwijfelen wij zeer. Wij vreezen veel meer dat men de 11 autoriteiten zal wegschuiven, en eenvoudig alles van uit Parijs zal doen beslissen. Intusschen verdient het allen lof dat op dit punt door den keizer zoo bepaald de aandacht wordt gevestigd. Van Italie is in deze maand weinig te zeggen. Een kleine onaangenaamheid, veroorzaakt door het wederrechtelijk gevangennnemen van 5 uit Rome gekomen hoofden der Napolitaansche roovers op een Frausche boot, de Aunis, is uit den weg geruimd door de overlevering van die personen aan het Fransch gouvernement. | |
[pagina 375]
| |
En over Pruissen is het best wat men doen kan: zwijgen. De leerlingen der historische school, gevormd door Stahl, zijn geheel in hun recht, wanneer zij in de dagbladen elke redenering, op het recht der volken gebaseerd, verbannen en bladen dreigen op te heffen, die Montesquieu's denkbeelden aanhalen.
H.P.G. Quack. |
|