De Gids. Jaargang 27
(1863)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 548]
| |
Politiek overzicht.Amsterdam, 25 Februarij 1863.
Wij hervatten den draad van onze kroniek en vinden op alle punten van Europa de parlementen geopend. Bijna overal vergaderen de afgevaardigden des volks, om de wenschen en behoeften der natiën te onderzoeken en te toetsen. Waar de leiders der staten van kanonnen, van legerscharen, van oorlogsrumoer spreken, daar zullen de vertegenwoordigers des volks zeer zeker van industrie, van handelswegen, van vredestilte weten te gewagen; en waar de onrust en gejaagdheid der individuen slechts de zig-zagwegen der eigendunkelijkheid doet vermoeden, daar zal de overweging der vergaderingen den vooruitgang van 't staats- en maatschappelijk leven luide verkondigen en bewijzen.... Wellicht zal dit alles geschieden, en als getrouwe kroniekschrijvers zullen wij dat alles met ingenomenheid opteekenen; maar voorloopig is er slechts ééne zaak die aller aandacht gevangen houdt: de opstand van Polen. Wel is waar heeft het uitbreken daarvan niemand verrast. Sinds dien gedenkwaardigen dag, waarop voor twee jaren Polen hel eerst het besluit opvatte om ontwapend en stil voor den Czaar van Rusland te staan, vastbesloten om het luide uit te spreken dat het weder een eigen volk wilde zijn, - was de toestand zoodanig onnatuurlijk, dat een uitbarsting wel te éénigen tijd moest volgen. Toen den 10 Maart 1861 de eerste opheffing van het volk plaats had, gaf de leider van het volk, graaf Zamoïsky, in weinig woorden de positie weêr. Hij werd bij vorst Gortschakoff geroepen, die hem dankte voor de handhaving der rust binnen Warschau. - Niet ik, maar de studenten hebben de rust gehandhaafd, antwoordde de graaf. - Het zal noodig zijn dat hun bemoeijingen voortduren. - | |
[pagina 549]
| |
Maar prins, ze hebben iets anders te doen. - Neen, neen, gij hebt bewezen dat de geheele stad u gehoorzaamt. - Daarop een heftiger toon aanslaande, vervolgde Gortschakoff: In allen geval, ik ben niet bang voor u, ik heb nu troepen. - Wij zijn bereid uw kogels te ontvangen. - Neen, wij zullen strijden. - Wij zullen niet strijden, gij zult ons neêrhouwen. - Wanneer gij wapens wilt hebben, ik zal ze u geven. - Wij zullen er geen gebruik van maken. Aldus stond Polen in afwachting van wat de keizer zoude doen; het wilde toonen dat Polen nog niet dood was, zoolang men er voor sterven kon; maar het bedoelde alleen een zedelijk protest uit te spreken, het wilde niet strijden. Daar was nu slechts één middel - wij hebben er meermalen op gewezen - voor Rusland, waardoor het Polen aan zich kon verbinden; het was dit, om de weg der tractaten te volgen, aan Polen zijn in 1831 ontnomen en bezworen constitutie terug te geven en het rijk tot een onafhankelijk koningrijk te hervormen onder het bestuur van den keizer van Rusland. Dit was de weg door de goede trouw aangewezen. Doch goede trouw is een woord dat ontbreekt in het woordenboek der Russische administratie en diplomatie. Men wilde dat dus niet beproeven; doch wat dan? Openlijk geweld te gebruiken ging niet aan tegen een volk dat vast besloten was zich te doen neêrhouwen; gedwee liet het zich martelen, en ten tecken dat het niet anders dan den dood verwachtte, had het gansche volk den zwaren rouw aangenomen. Alle tooneelen waren gesloten, de publieke tuinen ledig, de dans was afgeschaft, de vrouwen waren in het zwart gehuld van 't hoofd tot de voeten, en dagelijks ging de bevolking naar de kerken en bedehuizen, om God te smeeken genadig toch zijn medelijden te willen schenken aan het arme Polen. Men was dus in Rusland der radeloosheid ter prooi; nu eens beproefde men geweld, dan weder zachtheid, doch Polen bleef dezelfde houding bewaren, onverschrokken geleid door de Roomsch-Catholieke geestelijkheid. Eindelijk, het was in Junij 1862, dacht men er aan Wielopolski's raad te volgen. Deze had nog één uitweg aangewezen waarop het mogelijk was dat Rusland Polen kon behouden. De Russen, zoo redeneerde de markies, behoorden tot den Slavonischen volksstam; ook de Polen beroemen zich tot dat ras te behooren; zij het dus ons pogen om het denkbeeld van 't jaar 1848 onder het volk ingang te doen vinden. Men geve voor, een pan-Slavonischen staat te zullen vormen, die alle nuances van dien grooten volksstam zal omvat- | |
[pagina 550]
| |
ten, en zich scherp zal afscheiden van alle Germaansche staats- en maatschappelijke toestanden. Vorst Constantijn, de broeder des keizers, werd aangewezen om die politiek in te wijden, en de markies Wielopolski reed hem ter zijde toen hij zijn intocht in Warschau deed. Den 1sten Julij werd de staatsraad door den markies geopend - doch Polen veranderde zijn houding niet. Het wilde zich niet laten medeslepen door de begoochelingen van een phantast; het weêrsprak de verwachting van hen die meenden dat Polen altijd nog geschikt kon zijn voor het beproeven van eene theorie; - het vroeg recht; het vroeg handhaving der tractaten van 1815; het vroeg meer, de erkenning van een eigen volksbestaan. En waarom zou het dat meerdere niet hebben mogen vragen? Is dan de slechtste bladzijde uit de geschiedenis eenvoudig uit dat groote boek gescheurd? Is de verdeeling van Polen in 1772 door Rusland, Pruissen en Oostenrijk vergeten? God wilde toen - zeide Johannes von Müller - de moraliteit der Grooten toonen. Het wordt langzamerhand tijd, dat men zich de phraseologie der vorsten van die dagen ontwenne. Polen gevaarlijk voor de rust der naburen, de verdeeling van Polen geëischt door het Europeesch evenwicht, zijn de zinnen waarmede men zich tot nu toe de hardste waarheden heeft ontveinsd. Doch die zinnen zullen weldra hebben uitgediend. Reeds heeft Georg Waitz - de beste leerling van Ranke - geheel andere gezichtspunten laten doorschemeren. Na den dood van August III van Saksen, die van 1733 tot 1763 over Polen heeft geregeerd, kan men schrede voor schrede den gang en toeleg van Frederik den Groote aanwijzen om Polen te verdeelen. En merkwaardig is het, dat Rusland en Pruissen bijna altijd in deze zaak één hart, één ziel hebben, terwijl Oostenrijk eerlijk genoeg is om bij tijd en wijlen tot minder slechte handelingen aan te sporen. In 1764 is er sprake in Polen om het koningschap erfelijk te maken, ten einde alle onrust te voorkomen. Frederik schrijft over de houding, die Rusland en hij tegenover dat plan innemen, het volgende: on s'engageoit à s'opposer à ce que ce royaume devint héréditaire, et à ne pas souffrir les entreprises de ceux qui tenteraient, en changeant la forme du gouvernement, d'y introduire le pouvoir monarchique. Later zal - men herinnere het zich - juist de niet-erfelijke constitutie de meest dringende oorzaak der verdeeling zijn. Je saisis donc - dus laat Frederik in dat zelfde staatsstuk zich uit - par les cheveux l'occasion qui se présentoit, et à force de négocier et d'intriguer, je parvins à indemniser notre | |
[pagina 551]
| |
monarchie de ses pertes passées, en encorporant la Prusse polonoise avec mes anciennes provinces. Cette acquisition était une des plus importantes que nous puissions faire etc. Men ziet op welke wijze een koningrijk van Gods genade bij elkander wordt geroofd. Eerst Silezië, dan Polen: het is waar, dat Frederik de Groote deze woorden van zijn opvolger niet gebruikt; hij komt er rond voor uit, en rekent het zich zelven tot niet geringe eer toe: C'est là le premier exemple que l'histoire fournisse d'un partage réglé et terminé paisiblement entre trois puissances. C'étoit la fin de tant de négotiations qui demandoient de la prudence, de la fermeté et de l'adresse. Hoe meer men in deze geheele zaak doordringt - en wij betreuren het, dat wij hier de punten slechts kunnen aanstippen - des te meer zal men inzien dat machtsvergrooting het éénige motief der drie rijken was, en dat men eerst later, toen de zaak was volvoerd, meer schoonschijnende motieven is gaan opzoeken. Frederik de Groote wilde dan ook dat opgeven van redenen voor het verdeelingstractaat liever nalaten: C'est nne règle génerale - zoo zegt de cynieke vorst - dans la politique, que faute d'argumens sans replique, il vaut mieux s'exprimer laconiquement et ne point trop éplucher la matière. Or je sais bien que la Russie a beaucoup plus de raisons à alléguer, mais il n'est pas de même de nous. - Waarlijk, wanneer men het geduld heeft gehad om, zonder ze uit verontwaardiging weg te werpen, al die stukken en brieven door te lezen, dan is er maar één oogenblik waarop men weder gewaar wordt, dat er nog menschen zijn: het is wanneer Maria Theresia aan haar minister in bedenking geeft: dass nicht blosz das offenbare Recht himmelschreiend wider uns, sondern auch alle Billigkeit und alle Vernunft wider uns ist..... was wir der Welt für ein Exempel geben, wie wir um ein elendes Stück von Polen unser Ehre und Reputation in die Schanze schlagen. Heeft dan Polen geen recht om weder een eigen volksbestaan te vorderen, om op te staan? Maar ook de aanleiding is rechtvaardig, wanneer ooit een aanleiding rechtvaardig kan zijn. In December van het vorig jaar werd een maatregel uitgeschreven, die zeker een der wreedste daden van onze eeuw mag genoemd worden. Een militaire conscriptie voor de Russische legers werd in Polen uitgeschreven. Vooreerst werden daardoor weder de tractaten vertrapt, daar Polen recht heeft op een nationaal leger. Maar dan: - die dienst in de Russische legers is, zoo als de Krimoorlog ons dat voor het eerst goed heeft geleerd, | |
[pagina 552]
| |
een slavernij zonder hoop, zonder toekomst. Vijftien tot twintig jaren lang blijft men in de laagste rangen, onder de meest vernietigende tucht, weggevoerd tot de uiterste grenzen van 't rijk, en dat alles in de beste jaren des levens: het leven is geen leven meer. Welnu, terwijl er geen ligting in Rusland plaats had, werd het Russisch leger voltallig gemaakt uit de Rusland hatende Polen. Ten tweede zou het ditmaal geen loting zijn, die de ligting vormde. Integendeel de administratie zou zelve de personen aanwijzen, om aldus, zoo als zij zelf erkende, de Polen het best te straffen: voorts zou het contingent alleen door de steden worden geleverd, want de landelijke bevolking zou dan wel rustiger worden ten gevolge van dat voorrecht, en wellicht was er hoop dat alsdan tweedracht in Polen ontstond. De nacht van den 14den en 16den Januarij was uitgekozen om het feit te volvoeren. De gewapende wachten drongen de huizen binnen, de aangewezen jongelingen werden weggesleurd uit de armen der bloedverwanten en bij het licht der toortsen naar de citadel gebracht. Nog altijd - men bedenke het wel - blijft Polen rustig: het officiëele blad heeft zelfs de onbeschaamdheid te zeggen, dat nooit een lichting op meer regelmatige wijze is tot stand gekomen: doch nu is het ook te laat.... Al wat vluchten kan uit Warschau, al wat jong is en het hart voelt kloppen, snelt uit de woning, en de opstand begint. Men weet dat de strijd, dien men gaat voeren, hopeloos is; men ziet in, dat men tegen de ijzeren deur van het noodlot aanloopt; doch liever de dood in 't krijgsgewoel dan in de angstige spanning der stille afwachting. Wellicht zou het ook mogelijk zijn, dat eindelijk Europa eens medelijden kreeg. Met alle natiën heeft zij gedweept, met Griekenland, met Italië: waarom kan zij nooit iets over hebben voor Polen? En door de hoop geleid, gordde al wat jong was in Polen zich het zwaard om de lendenen, en poogde den vijand te weêrstaan. Zij wilden weder zijn de helden van weleer, of het mogelijk ware, dat in Europa medelijden ontstond. In den guerilla-oorlog, dien zij op het veld, vooral aangevoerd door Langiewicz, tegen de overmachtige Russen begonnen, vonden zij zich den 5den Februarij, 5000 in getal, dicht bij Wengrow, overvleugeld door den vijand. De vijand had 20 kanonnen, was gelegen op een hoogte, en 't evenwicht van kracht was niet door moed te verkrijgen. Een spoedige aftocht was het eenige redmiddel. Terwijl de hoofden beraadslaagden hoe die ten uitvoer te brengen, boden 250 jonge edellieden, meest alle on- | |
[pagina 553]
| |
der de twintig jaar, zich aan om zich op te offeren voor het behoud van allen. Zonder oponthoud stegen zij te paard en renden op de Russische artillerie los. Gedurende een vierendeel uurs wisten zij den ongelijken kamp op te houden; de een vóór de ander na zeeg neder; doch toen alle 250 waren gevallen, was de bende der Polen gered. Doch deze daden, eenvoudig weg als ze door onze bladen werden vermeld, hadden niet het geluk van Europa te kunnen bewegen. De Fransche keizer liet ook niets van zich hooren, ja zelfs deed hij op dienzelfden 5den Februarij zijn minister Billault op een interpellatie in het wetgevend ligchaam verklaren, dat Frankrijk thans niets voor Polen kon doen. Een houding, die te vreemder mag schijnen wanneer men bedenkt, dat het Fransche volk zich steeds voor Polen in de bres heeft gesteld, wat zeggen wij, dat de Fransche keizer zelf in 1831 bereid is geweest zijn degen voor Polens zaak te trekken. Den 21sten Augustus 1831 was hem dan ook door den Poolschen adel de kroon aangeboden, die hij, voorzichtig avonturier, met deze woorden afwees: J'appartiens avant tout à la France; d'ailleurs je servirai plus efficacement la sainte cause de la Pologne en combattant à vos cotés comme volontaireGa naar voetnoot1. Doch, zoo als wij zeiden, thans scheen hem die heilige zaak vrij wat minder ter harte te gaan; ook op de naleving der tractaten van 1815 werd bij Rusland niet aangedrongen: en Polens zaak stond hopeloos. Daar heeft op eens de schijnheilige regering van Pruissen aan de zaak een andere wending gegeven en Europa's sympathie voor Polen ondubbelzinnig doen uitbarsten. De koning toch en zijn president-minister, de heer von Bismarck-Schönhausen, hebben, zonder 't parlement in iets te kennen of te raadplegen, plotseling een verbond met Rusland gesloten, waarbij hulp werd toegezegd om Polen schielijk ten onder te brengen. Moeijelijk is het de verontwaardiging te beschrijven, die allerwege werd gevoeld bij het hooren van deze nieuwste daad van het Pruissisch gouvernement. Niet tevreden met het binnenlandsch bestuur geheel in verwarring te hebben gebracht, poogt nu die zinnelooze regering thans het volk nog te wikkelen in buitenlandsche moeijelijkheden. Reeds heeft in het Engelsch hoogerhuis een verwoede interpellatie van lord Ellenborough plaats gehad. De Fransche kei- | |
[pagina 554]
| |
zer verstaat zich met het Engelsch ministerie wat in deze te doen, en Oostenrijk wendt zich met fierheid af, nu Rusland het tot dezelfde laagheid poogt over te halen. Het Pruissische huis der afgevaardigden poogt den koning en zijn minister nog tegen te houden, doch naar het volk luistert geen Pruissisch vorst meer, tenzij 't loyaliteitsadressen aanbiedt. De zaken in Pruissen zijn hollend den breeden weg des verderfs opgegaan. De Landdag was tegen den 14den Januarij weder bijeengeroepen, en von Bismarck-Schönhausen las de troonrede voor, waarin van tegemoetkoming niets werd bespeurd. De regering scheen vast besloten zonder budget te regeren, nu de kamer haar begrooting niet had goedgekeurd. Grabow opende dadelijk daarop het huis der afgevaardigden, constateerde dat het conflict met de regering in de laatste maanden veel grooter was geworden, dat het huis der afgevaardigden voor den troon was beschimpt, dat zonder budget werd geregeerd, dat art. 99 van de Grondwet was gebroken. Met 247 van de 259 stemmen werd Grabow weder tot voorzitter benoemd, terwijl terzelfder tijd in de stad Elbing tot volksvertegenwoordiger werd verkozen de heer von Unruh, de president der nationale vergadering van 't jaar 1848, tempestuous Unruh, zoo als de Engelschen hem toen noemden. Zonderling was het, dat geen enkele wet der kamer werd aangeboden; niets lag ter behandeling voor dan het budget van het volgende jaar; doch de kamer begreep zelf 't initiatief te moeten nemen, en besloot nogmaals een adres aan den koning te richten over den toestand van het land. Wellicht ware het beter geweest eenvoudig eenige besluiten te nemen, dan thans weder als voor doove ooren tot den koning te spreken; doch Pruissens volk heeft tot nu toe zijn koning steeds geëerd, en de vertegenwoordiging wilde zich dat volk waardig toonen. Zoodra het besluit was genomen dat men een adres tot den koning zoude richten, werden van drie verschillende zijden ontwerpen in gereedheid gebracht. De Fortschrittspartij liet een ontwerp opstellen door Virchow; de meer gematigden droegen het op aan von Vincke; de Catholieke fractie aan von Reichensperger. De drie ontwerpen waren éénstemmig in de hoofdzaak, dat de constitutie was gebroken. Het adres van Virchow vermeldde nog de overige deloyale besluiten van het ministerie, beklaagde zich over de zoogenaamde loyaliteitsadressen der reactionaire fractie, en riep den koning | |
[pagina 555]
| |
toe om vrede met zijn volk te sluiten. - Het was dat ontwerp 't welk den 27en Januarij in de kamer werd gebracht. Reeds had de commissie voor het adres een veelzins onrustige bijeenkomst met den president-minister gehad. Op zijn gewonen koelen toen had von Bismarck-Schönhausen gezegd, dat er een grens was voor datgene wat een koning van Pruissen aanhoort. Hij had met blijkbare verkrachting van artikel 44 der grondwet de commissie aangeraden niet langer den koning van de regering te scheiden. Het was de wil des konings dien hij volvoerde; verantwoordelijke ministers behoorden elders thuis. Op het zien van een glimlach op het gelaat van enkele afgevaardigden, had hij trotsch van beleediging van 't ministerie gesproken. Thans nu het adres in de volle kamer kwam, ging hij verder. Von Carlowitz, de oud-Saksische minister, von Sykel en Waldeck hadden gesproken, de laatste met zooveel vuur en zooveel warmte, dat men de gehechtheid begrijpt die Pruissen voor zulk een persoonlijkheid moet koesteren: - daar stond von Bismarck op. Zeer kalm begon hij zijn rede met te zeggen dat hij niet sprak om tot verstandhouding te komen, maar alleen om zijn meening te uiten. Op gemakkelijk luchtige wijze vloeiden de meest uittartende zinnen uit zijn mond. Ter naauwernood kon de voorzitter het huis bedwingen. Het koningshuis Hohenzollern, zoo redeneerde hij, was nog niet rijp om een ornament van het grondwetsgebouw der kamer te worden. Sinds de kamer de begrooting had verworpen, en zij een budget voorstelde dat de koning niet kon aannemen, was er voor 't oogenblik eene schorsing in de dienst. De kroon nam in dien tusschentijd de verantwoordelijkheid der uitgaven op zich. Wat een regering zonder budget betreft; hij, minister, had nog niet gehoord dat een enkel ambtenaar zijn salaris had geweigerd, omdat het huis de posten niet had goedgekeurd. Kortom hij voor zich wist wat hij doen zou. - Zoo sprak hij koeltjes voort als een cavalier die op den ordeloozen hoop neêrziet: doch een weinig stilte ontstaat, nu hij zwijgt, en ziet, de graaf von Schwerin staat op. Dat is ten minste uw evenknie in rang en stand, o vrijheer von Bismark-Schönhausen! Het huis luistert eerbiedig toe nu hij het volgende spreekt: ‘Het was mijn voornemen tegen het adres te stemmen. Voor dat ik echter mijn stem motiveer, meet ik mijn diepe droefheid uiten over de woorden van den president-minister. De heer minister heeft herinnerd aan den geboortedag van den toekomstigen troonsopvolger in Pruissen, en heeft die herinnering als een opwekking gebruikt om het recht der kroon te bewaren. Dat zullen wij ook. Maar de zinsnede, waarin de rede des ministers als zamengevat is: macht gaat | |
[pagina 556]
| |
voor recht, die is het niet, waarop de kracht van het Pruissisch koningshuis berust; neen die spreuk heet: ‘Recht gaat, voor Macht.’ De verpletterende toejuiching die op deze woorden volgt, is het vonnis geweest over den minister; hij spijkere nu vrij zijne trotsche oorlogsverklaring tegen het volk aan de deuren der vergadering, uit die zaal zullen hem de woorden van von Schwerin ernstig en erustiger toeklinken, totdat die woorden hem en zijn gansch bestuur hebben omvergeworpen. - Nog twee zittingen werden aan het adres besteed; Twesten, Gneist en Schultze Delitsch namen voor het grootste deel de zwaarte van het debat op zich, en met 255 tegen 68 stemmen werd het adres van Virchow aangenomen. Doch de koning liet den man van zijn hart, den heer Bismarck, niet los. De minister had gezegd dat er grenzen waren voor wat een koning van Pruissen aanhoorde. Welnu, de koning weigerde de deputatie uit de kamer te ontvangen die het adres zou voorlezen. Het moest hem dus als brief toegezonden worden. Straks - want de heer Bismarck had gezegd dat er geen onderscheid van gevoelen was tusschen den koning en het verantwoordelijk ministerie - besloot de koning zelf te antwoorden, zonder van het contraseign eens ministers gebruik te maken. Het antwoord was, zoo als von Bismarck had gesproken. De kroon moest bij conflicten doen wat zij raadzaam achtte. Macht gaat voor recht. Het huis der afgevaardigden antwoordde niet langer. Twisten met den koning is niet geoorloofd, en ijdele woorden baten niet meer. Het Heerenhuis poogde nog een oogenblik den strijd te hernieuwen, door ook van zijne zijde een adres aan den koning te richten, waarbij alle lof en dank aan zoo krachtig een bestuur werd gegeven, en den koning aan den zoeten naam van landsvader werd herinnerd, doch al dat servilisme zal den koning niet helpen. Men kan slechts steunen op wat weêrstand biedt. Het huis der afgevaardigden intusschen heeft geen wetsvoordrachten om te behandelen. Het kan enkele kleine maatregelen beoordeelen, bij welker discussie de ministers zich niet de moeite geven tegenwoordig te zijn. Reeds heeft eenmaal von Vincke de motie gedaan om bij zoo lomp een bejegening de discussie te verdagen, en die motie werd aangenomen. De commissie uit de kamer onderzoekt het budget voor 't jaar. Voorloopig heeft de commissie voorgesteld de ministers voor hun persoon en goederen aansprakelijk te stellen voor het bestuur. Men schijnt von Bismarck te zullen vervolgen zoo als weleer het parlement Lord Strafford in staat van | |
[pagina 557]
| |
beschuldiging stelde; en ziet: terwijl het huis aldus arbeidt, komt het gerucht van de Pruissisch-Russische Conventie over Polen. Dadelijk komt het huis bijeen. Tot een interpellatie wordt besloten, en von Bismarck-Schönhausen... weigert te antwoorden. Zoo ver is het reeds in het constitutionele Pruissen gekomen. De oorlog kan ontstaan, de fransche troepen kunnen den Rhijn bezetten - de regering te Berlijn acht het niet noodig de toestemming, wat zeggen wij, den steun van het parlement te hebben. Zullen de onderdanen van den koning verder gaan, zullen zij tegenover de middeleeuwsche landsvaderlijke uitspraken van hun feodalen koning, de echt-middeleeuwsche en tevens voor alle tijden geldende stelling plaatsen, die wij bij Commines (L. V, ch. 18) lezen: Il n'y a roy ni seigneur sur terre, qui ait pouvoir de mettre un denier sur ses subjects, sans octroy et consentement de ceux qui le doivent payer, sinon par tyrannie ou violence. De Russisch-Pruissische conventie zou een volk tot zulk een stap kunnen voeren. Keizer Napoleon toch heeft, wanneer niet spoedig de zaken een andere wending nemen, de beste gelegenheid om zijn twee meest geliefkoosde maximes der buitenlandsche politiek: de erkenning der nationaliteiten, en de leer der natuurlijke grenzen, in herinnering te brengen. En dat hij dit wel te eeniger tijd zal doen, dat waarborgt ons geheel zijn leven. Veel overeenkomst heeft hij met den held van Commines, Lodewijk XI. Te hopen is het dat ergens aan zijn hof een even geslepen kroniekschrijver moge zijn, die het karakter van dien man met echte vossenlist weet te bespieden. Als die Commines der XIXde eeuw zijn tiende hoofdstuk sur quelques vices et vertus de l'empereur gaat schrijven, zal hij zeker dezen eigenaardigen trek niet vergeten: Et ne s'ennuyoit point d'estre refusé une fois, mais y continuoit. De nieuwjaarsdag was te Parijs goed afgeloopen; de keizer was blijde met een ieder op zoo goeden voet te staan. In het binnenland was de toestand ook bevredigend. Wel is waar waren er drie eenigzins minder aangename punten, maar met eenige behendigheid was uit dit kwade juist het goede te trekken. Vooreerst toch bleef de nood der fabriekdistricten in het noorden zeer nijpend; van alle kanten was een beroep gedaan op de weldadigheid, doch Frankrijk had betrekkelijk bijna niets gegeven; Parijs had schatten over voor haar feesten, doch gaf geen aalmoes aan hen die honger leden; welnu, zoo zoude dan weder de keizerlijke regering als de groote redder zich kunnen vertoonen; het moest eerst goed blijken dat men van de | |
[pagina 558]
| |
particuliere weldadigheid niets te wachten had, en dan..... vive l'empereur! - Ook de veldtogt in Mexico liet veel te wenschen over; dag op dag kwamen en komen de doodtijdingen van Frankrijks edelste zonen, en Juarez is niet zoo spoedig ten onder te brengen; doch ook die veldtocht bood een aangename gelegenheid aan om uit de hoogte neêr te zien op de vroegere Julij-regering, die den roem van Frankrijk had prijs gegeven, en die er slechts op uit was geweest om voordeelige zaken te doen. - Eindelijk bleef en blijft Rome het Fransche volk op verschillende wijze aandoen. De democratische partij blijft morren, wijl de fransche bajonetten nog immer aan den Tiber de wacht houden; de geestelijkheid is niet tevreden, dat reeds zooveel concessiën aan den tijdgeest zijn gedaan. Doch ook hier is uit de tegenstrijdigheid een aureool voor de kroon eens Napoleons te verkrijgen. Door op handige wijze tusschen de democraten en clericalen te balanceren, houdt hij beide in zijn macht. Op consequente wijze is dit systeem uitgewerkt. In het ministerie zitten de verdedigers van den Paus en van Italië naast elkander: Persigny raakt Walewski met den elleboog, en aan het hof zelf vertegenwoordigt een prins Napoleon de moderne richting en wendt de keizerin haar schoone oogen naar het verleden. Hoe heeft de bevallig-statige spaansche jonkvrouw, wie de keizer met zooveel hoffelijke nederigheid als zijn gemalin aan Europa voorstelde, daar hij, de parvenu onder de vorsten, zoo als hij zich noemde, geen aanspraak kon maken op de hand van al die Duitsche princessen met haar koninklijke genealogiën, - hoe heeft zij, keizerin Eugénie, de verwachting overtroffen van al degenen die, bekoord door haar schoonheid, haar ridders wilden zijn! Nu is zij, zonderling weefsel van wereldschgezindheid en bigotterie, de vaan geworden waarnaar de clericale partij in Frankrijk opziet; de paus geeft haar zijn liefste groeten; de legitimistische edellieden fronzen minder verachtend het voorhoofd, wanneer haar zijden kleed hen voorbijruischt, en zoo uitnemend schijnt zij haar taak af te spelen, dat zelfs de keizer soms..... verteederd schijnt. Den 12den Januarij opende de keizer de zitting van den senaat en van 't wetgevend ligchaam. Het is de laatste maal dat dit wetgevend ligchaam bij elkander komt. De vijf jaren van zijn bestaan zijn verloopen, en dit jaar zal de nieuwe verkiezing plaats hebben. Reeds geruimen tijd heeft dit feit in de dagbladen de aandacht bezig gehouden. Zal de keizer ook vroeger reeds een beroep doen op het volk bij de groote oneenigheid tusschen de clericale partij en | |
[pagina 559]
| |
de democratie; zal hij niet vreezen dat elke dag hem meer antagonisten schept? - dit waren de vragen waarmede men zich bezig hield. Want dat soms de Italiaansche questie zich voordeed als het begin van een burgeroorlog, had men ten overvloede kunnen bespeuren, toen Emile Augier door zijn tooneelstuk le fils de Giboyer de clericalen in woede had doen ontsteken. De keizer dan vond het goed een terugblik te werpen over de afgeloopen 5 jaren. Wat hij sprak is dus een overzicht van zijn politiek der laatste jaren; hij gewaagde er van, hoe hij den naam van Frankrijk in het buitenland weder had doen eerbiedigen; dat hij in het binnenland meer vrijheid had verleend; vooral dat hij aan den senaat en het wetgevend ligchaam meer invloed op de regering had gegeven. De schilderij, niet onaardig gegroepeerd, had haar bekoorlijke zijde, en de keizer putte uit dien aanblik de hoop, dat de natie hem dezelfde vertegenwoordigers weder zou zenden. Dit laatste punt werd zeer aardig door hem in het begin van zijn troonrede aangestipt met deze woorden: ‘Le corps législatif va commencer sa dernière saison. Devancer le terme fixé par la constitution eut été, à mes yeux, un acte d'ingratitude envers la chambre, de défiance envers le pays. Le temps n'est plus où l'on croyait nécessaire de saisir l'occasion d'un incident heureux pour s'assurer les suffrages d'un nombre restreint d'électeurs. Aujourdhui que tout le monde vote, il n'y a plus dans les masses cette mobilité d'autrefois, et les convictions ne changent pas au moindre souffle qui semble agiter l'atmosphère politique.’ - Ja, de keizer heeft gelijk, het algemeen stemrecht heeft alles veranderd; vroeger hadden individueele meeningen, uitingen van een edel karakter, van eene krachtige overtuiging nog eenige kans gehoord te worden; - thans is het individu in Frankrijk zoo goed als vernietigd, de massa doet alles, beveelt alles, doodt alles, en die logge, onbewegelijke, vaste massa is niet ligt te ontvlammen voor questiën van burgerlijke vrijheid en eerlijkheid; haar treffen veel meer de schitterende phantasmagoriën der Napoleons. Toch vindt de keizer met het oog op dat kiezersvolk het meer dan ooit geraden veel van vrijheid te spreken. Het merkwaardigst was zijn rede aan de industriëelen, die op de Londensche tentoonstelling prijzen hadden behaald. Daar is zelden fijner en aardiger redevoering over de lippen gekomen van dien keizerlijken spreker, die zoo gemakkelijk den eersten rang inneemt onder de orateurs van den dag. Geldt het om door een enkel woord iemand te winnen of een | |
[pagina 560]
| |
zekere klasse op zijn hand te krijgen, - men zal niet ligt zijn wedergade vinden. Hij heeft zoo goed een tact, zoo gaauw een greep en zoo scherp een oog voor de zwakheid van anderen, dat elk zijner woorden bijna een studie waard is. Wij haalden straks Commines over Lodewijk XI aan, en het zij ons vergund nog deze woorden uit dat boek over te nemen, die naar ons inzien even goed den keizer teekenen: ‘Et entre tous ceux que j'ay jamais connu, le plus sage pour soy tirer d'un mauvais pas, c'estoit le roy, notre maistre, le plus humble en paroles, et qui plus travailloit à gaigner un homme qui le pouvoit servir, ou qui luy pouvoit nuire. Waar hebt gij dat alles geleerd? vroeg eens een diplomaat, die zijn vertrouwen bezat, aan den keizer. - Op de academie te Ham, was het antwoordGa naar voetnoot1. Wij hebben natuurlijk hier geen ruimte om de aanspraak des keizers aan de industriëelen over te nemen. Genoeg zij het om thans te constateeren, dat door die rede, Engeland, Frankrijk en de liberale partij op zoo handige wijze worden geprezen, dat men niet weet wat men in die rede het meest moest bewonderen, de schijnbare openheid van handelwijze, de erkenning van het eenig goede beginsel in de staatkunde, of de ligte echt-fransche wijze waarop dit alles werd verteld. La voilà donc enfin realisée cette redoutable invasion sur le sol brittannique, deze uitroep in het midden der rede was de pointe van 't geheel en heeft zijn uitwerking ook reeds aan de overzijde des kanaals gehad. Het Engelsch ministerie heeft den keizer voor zijn heusche toespraak reeds laten bedanken. Au clair de la lune, Mon ami Pierrot en hetgeen er verder volgt. Maar de debatten van den senaat en het wetgevend ligchaam roepen ons. Het adres aan den keizer is reeds door beide deze staatsligchamen vastgesteld en wij hebben dus gelegenheid geheel de discussie te overzien. Het resultaat was dit jaar, dat de zittingen van den senaat zeer schielijk en zeer rustig afliepen, terwijl daarentegen het wetgevend ligchaam onrustige en woelige dagen beleefde. In den senaat werden slechts twee zittingen aan het adres van antwoord besteed, en geheel onopgemerkt zouden die discussiën zijn gebleven, zoo niet de baron Charles Dupin - de broeder van den procureurgeneraal - den zonderlingen inval had gehad van een rede tegen Pruissen te houden, hetgeen zekerlijk zeer wonderlijk klonk in den mond van een fransch senator, oud-pair van Frankrijk, die beurtelings alle regimes heeft gehuldigd, en in den laatsten tijd zeer cle- | |
[pagina 561]
| |
ricaal is geworden. De vicomte de la Guéronniere, de markies de la Roche-Jacquelein ontwikkelden wat zij het vorige jaar hadden uitgesproken, doch zoo kalm en zoo alledaagsch bleef de toon der vergadering, dat het haast scheen alsof alles binnen een enkel uur zoude afloopen - iets dat de markies de Boissy onder het gelach van allen dan ook deed opmerken - toen de oud-minister Thouvenel opstond, om zijn politiek te verdedigen tegenover de meer conservative plooi, die aan het beleid der Buitenlandsche Zaken gegeven was door Drouin de L'huys. Deze rede, welke dien vastbesloten staatsman volkomen waardig was, had tot oogmerk om te bewijzen, dat niet alleen het beschermen van den Paus, maar ook de zaak van Italië in de traditiën der fransche diplomatie wortelde; de politiek der interventie tegen de wenschen eener natie was in werkelijkheid geen zaak van langen duur: voorts constateerde hij, dat er in de politiek van het hof van Rome geen verandering kon komen, en het bevreemdde hem, dat er dus zooveel gesproken werd van veranderde positie ook tegenover Turijn. Op deze rede moest door Billault eenig antwoord worden gegeven, en de minister-orateur zeide, dat het verschil daarin bestond, dat thans te Turijn gestuit werd op het non possumus, dat vroeger te veel in Rome alleen had gehinderd. De meer conservatieve leden van den senaat verklaarden tevreden te zijn met deze woorden, en het adres, dat een bloote weêrklank was van de woorden des keizers, werd vastgesteld. Prins Napoleon sprak niet, doch was de eenige in den geheelen senaat, die tegen het adres stemde. Het wetgevend ligchaam was minder schielijk met zijn arbeid gereed. Acht zittingen waren noodig eer het kleurlooze en gouvernementeele adres was vastgesteld. Het waren weder Baroche en Billault, die de politiek des keizers moesten verdedigen, en het waren weder de vijf afgevaardigden Jules Favre, Picard, Ollivier, Darimon en Hénon, die de groote oppositie vormden, van tijd tot tijd bijgestaan door de HH. Keller, Plichon en Anatole Lemercier, zoodra het Rome gold. Het wordt zeer moeijelijk de oppositie dier Heeren op eenigzins andere wijze te schetsen dan ten vorigen jare door ons is gedaan. Het zijn dezelfde verwijten, dezelfde vragen, want de politiek des keizers is inderdaad dezelfde gebleven. De binnenlandsche politiek is nog altijd de misdeelde: drukpers-vrijheid en zelfregering worden nog altijd te vergeefs gezocht; daarentegen is men in het buitenland nog altijd de helper der verdrukte onschuld, blijft men in Mexico bezig de westersche beschaving in te leiden en | |
[pagina 562]
| |
verdedigt men den Paus tegen zijn onderdanen en nu ook tegen de aanvallende lagen van het kabinet te Turijn. Hoe zou een discussie, die over zulke zaken loopt, in den loop van een jaar kunnen veranderen? Het meest zijn de vijf afgevaardigden te beklagen, die de ondankbare taak op zich hebben genomen van ééns in 't Jaar der regering de waarheid te zeggen. Dan verschijnen zij als in groot tenue op den dag van 't appèl: de parade-degen zwaaijen zij lustig en dapper in de rondte, maar, helaas! die sierlijke beweging is ook het eenige resultaat, waartoe men komt: geen enkele wonde wordt toegebracht: de regering laat niet toe dat een ernstige strijd wordt gevoerd en trekt zich terug in geheimzinnig stilzwijgen, zoodra zoo iets wordt bedoeld. Men doet naar ons inzien die vijf afgevaardigden onrecht, door ze te willen vergelijken met die in 't begin kleine oppositie, die, geleid door een Royer Collard, Foy, Benjamin Constant, de oppositie tegen de Restauratie voerde; en nog veel minder mag men ze naar ons inzien vergelijken met de oppositie der Whigs tegen de Tories in de eerste tien jaren van onze eeuw, toen al de Whigs van 't parlement te zamen wel in een huurkoetsje konden plaats nemen; - neen, de positie van deze allen was vrij wat beter, dan het lot van Jules Favre en zijne vrienden. Toen was er ernst in den strijd; het volk kon de oppositie steunen; de regering handelde eerlijk als met een eerlijken vijand; à la guerre comme à la guerre; nu, integendeel, zijn alle maatregelen zóó getroffen, dat de weinig vrije woorden, die men bij wijze van stoom in de vergadering laat wegvliegen, dadelijk door een geschikte leiding hun kracht en uitwerking verliezen en slechts een doelloos gerucht maken. Doet een afgevaardigde een vraag (het is Picard, die naar een dreigende nota van den Moniteur tegen de dagbladen vroeg), men antwoordt niet, want de afgevaardigden hebben geen recht om interpellaties te doen; bespreekt een dagblad een of andere redevoering, men geeft daaraan een waarschuwing, want het blad stelt die redevoering in een verkeerd daglicht; klaagt Jules Favre over de pressie, die het gouvernement op de verkiezingen uitoefent, men antwoordt, dat het juist de taak is van een regering, om het volk ook bij het verkiezen te leiden en voor te lichten. Hoe is het dan bijna nog mogelijk om met eenige waardigheid te spreken en den strijd toch niet op te geven? Bij het punt der verkiezingen moeten wij nog een oogenblik stilstaan, want daar, zoo als wij gezegd hebben, het wetgevend lig- | |
[pagina 563]
| |
chaam zich aan een nieuwe verkiezing meet onderwerpen, was dit als 't ware de question brulante. De Regering heeft namelijk zooveel doenlijk een nieuwe verdeeling der kiesdistricten laten bewerkstelligen, ten einde de weinige oppositie, die nu van wege de clericale partij wordt gevoerd, geheel te kunnen weren; het kiesdistrict, waaruit bijv. de heer Plichon wordt afgevaardigd, is voor een goed deel versnipperd; wat de oppositie betreft, die uit Parijs komt, Jules Favre en zijne vrienden, zoo heeft men die, daar Parijs zelf moeijelijk op nieuw is te verdeelen, op een andere wijze gaan bestrijden; men is namelijk gaan tellen, niet de Franschen, zoo vele zij meerderjarig zijn, maar zoo vele zij op de kiezerslijsten zijn ingeschreven; en daar die lijsten vatbaar zijn voor menige wijziging, is het schoone resultaat, waarmede de administratie de stoutmoedigheid heeft voor den dag te komen, dit, dat, terwijl Parijs in tal van inwoners is vermeerderd, het getal afgevaardigden 't welk de stad volgens 't algemeen stemrecht naar het wetgevend ligchaam zendt, met één is verminderd. Et nunc, plaudite vos. De altijd geestige Picard, de politieke en liefst gematigde Ollivier en de bezielende Favre hebben met de bijtendste ironie dit alles tentoongesteld, doch zonder de minste vrucht. En welke vruchten zou men ook van edele motieven kunnen verwachten in eene vergadering van leden, die luide en stormend het toejuichen, wanneer, na het bestrijden van het systeem der officiëele kandidaten door Jules Favre, de heer du Miral zich aldus uitlaat: ‘In vroeger jaren ben ik der regering dankbaar geweest, dat zij mijn kandidatuur heeft ondersteund. Ik weet niet of ik de eer zal hebben weder dien steun te erlangen; maar ik aarzel niet te zeggen, dat wanneer ik bij de nieuwe verkiezingen wederom zal worden aanbevolen, ik niet alleen gelukkig, maar daarop trotsch zal zijn.’ Den 12den Februarij nam het wetgevend ligchaam het adres met 245 tegen 5 stemmen aan, en de keizer was tevreden over zijn protégés. Frankrijk heeft in de afgeloopen weken eenige persoonlijkheden door den dood verloren, die hun naam hebben verbonden aan 's lands geschiedenis. Vooreerst de oud-ministers Barthe en Goudchaux. De rol van Barthe onder de Julij-regering is bekend genoeg. Minister eerst in 1830 in het ministerie Lafitte, later in 1832 in het ministerie Molé, was hij een der beste redenaars (in het pathetische genre) van de kamer. Als voorzitter der rekenkamer was hij iemand, op wien ook de volgende regeringen 't oog moesten slaan, doch die zich niet al te moeijelijk liet vinden, want Barthe was | |
[pagina 564]
| |
buigzaam, en vooral zeer gehecht aan zijn plaats; ook in den senaat moest hij wel gaan zitten ter wille van zijn positie, en hij nam de gelegenheid waar om zich zeer conservatief uit te laten. - Goudchaux was de minister van financiën in 1858, die voor het eerst weder vertrouwen wist in te boezemen. Het schijnt een zeer eerlijk man te zijn geweest; het volk had hem lief en de regering haatte hem zeer. - Ook de kardinaal Morlot, aartsbisschop van Parijs, is nog niet lang geleden gestorven; in hem verliest de keizer een van die hoogst fatsoenlijke prelaten, die te allen tijde gematigdheid wist te prediken, die, even ver van de ultramontanen als van de diplomaten, de positie van een geestelijk dignitaris aan een hof als dat der Tuilleriën niet zonder glans ophield. Zijn opvolger is Mgr. Darboy, bekend ook bij ons leeken door zijn voortreffelijke vertaling der Imitatio Christi. Welke de houding van den aartsbisschop van Parijs zal wezen in de questie van Rome, is nog niet gebleken; men meent echter dat hij even als zijn voorganger ver zich verwijderd zal houden van de bepaald Ultramontaansche partij. Onder de hoofden van die partij was in de laatste tijden veel beweging; niet de nieuwjaarsgroet van Victor Emanuel, waarin hij zoo krachtig het land toeriep om vertrouwen op hem te hebben: - maar wel zekere uitingen van den Britschen diplomatieken agent te Rome, hadden schrik verwekt. Deze, Odo Russell, had aan zijn minister geschreven dat het aanbod van Engeland aan den paus, om, bij 't ontstaan van woelingen, op Malta de wijk te nemen, niet zoo geheel was verworpen; en ofschoon later de pauselijke regering ontkende, dat zoo groot een gewicht aan deze uiting van den paus moest worden gehecht, was het denkbeeld van een verlaten van Rome door den paus reeds genoeg om veel opschudding te verwekken in het kamp der clericalen. De Engelsche regering heeft aan de uiting van Odo Russell niet al te groote waarde gehecht; zij kan anders met eenige zelfvoldoening zien dat haar invloed op Europa weder aan 't rijzen is. Bij het openen van het parlement op 5 Februarij was de troonrede dan ook zoo bemoedigend mogelijk. In de Grieksch-Oostersche questie is Engeland overwinnaar gebleven, en Frankrijk schaakmat gespeeld. Griekenland echter zelf is de dupe van dit alles geworden; Alfred, den tweeden zoon van Victoria had men met geestdrift tot koning verkozen; doch toen die keuze was geschied, moest de heer Elliot berichten dat Engeland voor de eer bedankte. Intusschen bood lord Palmerston zijn beste diensten aan, om een koning te zoeken, die geschikt was | |
[pagina 565]
| |
voor Griekenland en zóó aangenaam aan Engeland, dat hij de lonische eilanden als cadeau de noces kon medenemen. Lord Palmerston ging dus de Coburgs rond, die gewoonlijk disponibele kandidaten voor openstaande troonen hebben. De vader van den koning van Portugal had reeds zijn sporen verdiend als regent van Portugal; zoo die eens wilde, hij was een man, gewend met vreemde volken om te springen; de grijze lord knikte hem toe; - maar.... hij wilde niet. Hertog Ernst van Saksen-Coburg had ten vorige jare veel laauweren gewonnen als eere-voorzitter van verschillende schuttersfeesten; als die zich eens liet bewegen, hij kon een neef tot troonsopvolger aannemen, die misschien op zijn beurt wel de Grieksche godsdienst kon aannemen; dan was alles tot genoegen van beide partijen geschikt; lord Palmerston ried 't hem zeer aan; doch hertog Ernst rekende de voor- en nadeelen eens uit 't hoofd na; hij was tevreden met zijn laauweren op verschillende schuttersfeesten behaald, en bedankte.... voor Griekenland. Voorts had koningin Victoria nog een vollen neef, den prins van Leiningen, die een oorlogschip in Engelsche dienst commandeerde; de Engelsche minister bood hem gulweg de kroon aan; ‘kom aan, geef mij de hand, en laten wij er niet meer over spreken’; maar de prins van Leiningen zag eens naar zijn mooi fregat, blies een rookwolk van zijn lippen, en bedankte... voor Griekenland. - Het was niet aangenaam voor lord Palmerston, zoo weinig goeden wil aan te treffen. Wat Griekenland betreft - de laatste berichten melden dat de nationale vergadering, die bijeen is gekomen, razend is geworden; het voorloopig bewind, het ministerie, hebben zich moeten terugtrekken, en de comedie is uitgespeeld. Volken, die zich zoo goed hebben gehouden als tot nu toe het Grieksche volk, doch die zich beangst zouden gaan maken, wijl zij geen koning konden vinden, zijn (dunkt ons) te vergelijken met die matrozen, ruw verweêrde gezichten, die te midden der waarachtige gevaren van den storm op zee goedsmoeds zijn, doch die, wanneer geen wind aan wal hen dreigt, zich angstig maken voor het zeespook. Amerika's toestand is in de laatste maanden niet zeer veranderd. Aan de zijde der Mississippi werden de Noordelijken geslagen bij Vicksburg; in Tennessee overwonnen zij de Zuidelijken bij Murfreesborough. Overigens werd generaal Butler uit Nieuw-Orleans teruggeroepen en moest ook Burnside het bevel over het leger aan den Potomac neêrleggen; hij werd opgevolgd door generaal Hooker, die de gewone | |
[pagina 566]
| |
proclamaties weder heeft uitgevaardigd. De algemeene indruk schijnt te wezen, dat het Noorden nog steeds verliezende is; intusschen blijft de blocquade van Charleston, niettegenstaande de pogingen der Zuidelijken, streng gehandhaafd en worden nieuwe krijgstoerustingen op touw gezet. Frankrijk heeft een tweeden stap tot bemiddeling gedaan; wij hopen weldra de resultaten daarvan te kunnen melden. Teekenen wij nog op, dat het Spaansche ministerie O'Donnell is hernieuwd en de Cortes heeft ontbonden; dat ook in Turkije verschillende ministeriëele veranderingen hebben plaats gehad, die echter geleid hebben tot het weder optreden van Fuad-Pacha; dat eindelijk in Hessen-Kassel de heer Dehn-Rothfelser weder minister is. Met de vermelding van den dood van Saïd-Pacha en van lord Lansdowne sluiten wij ons overzicht. In Saïd-Pacha, die als onderkoning van Egypte steeds een vriend was der westersche beschaving, verliest Frankrijk een trouw bondgenoot; in lord Lansdowne verliest de Whigpartij van Engeland haar oudsten en meest gevierden vertegenwoordiger, de laatste type van de Whigs, die èn op het gebied der politiek, èn op dat der letteren hun goed patronaat uitoefenden. Daar was een tijd, dat ieder jong Whig zijn verzen, zijn beschouwingen, zijn boeken aan Henry Marquess of Lansdowne opdroeg, en vele van die schrijvers zullen den naam van den markies aldus tot de nakomelingschap overvoeren. Zelfs Macaulay schreef op de eerste bladzijde van een zijner laatste werken (de verzameling zijner redevoeringen) den naam van dezen smetteloozen edelman.
H.P.G. Quack. |