| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 25 November 1862.
Al hebben wij ons voorgenomen om niet over de binnenlandsche politiek te spreken, al vergenoegen wij ons zeer bescheiden de geweldige zig-zag-gangen der algemeene politiek te verduidelijken, toch kunnen wij bijna niet anders, nu wij ons overzicht voor het December-nummer van dit tijdschrift schrijven, dan een dankbaren blik slaan op eigen toestand en op eigen binnenlandsch terrein. Met welk een behagelijk gevoel van rust en kalmte kunnen wij 't waarnemen hoe daar buiten alles woelt en in achterwaartsche rigting wordt gedreven! Ontbreekt het ons te dikwijls aan den prikkel die tot groote eerzucht aanzet, wij gaan ten minste niet terug, en 't woord vrijheid heeft bij ons nog een andere beteekenis dan willekeur van eene partij. Neen, nimmer ontplooit zich zoo onmerkbaar het stroeve gelaat van hem, die zeer te recht van eigen lof walgt, dan wanneer hij het oog slaat op vreemden toestand, op vreemde natie:
Meinet ihr, drauszen sei 's besser auf Erden?
Ueberall ist es auf Erden jetzt schlimm.
Of is niet de liberale partij in Frankrijk in rouwe en asch verzonken, nu zij de laatste wending der buitenlandsche politiek van 't kabinet te Parijs heeft moeten gadeslaan? Toen voor eenige maanden een nieuw politiek dagblad, la France, onder leiding van den vicomte de la Guéronnière werd opgericht, wist men dat dit blad de meer conservatieve nuancen der keizerlijke politiek, die door de keizerin en de meerderheid van den senaat werden vertegenwoordigd, moest uitdrukken: men had niet kunnen vermoeden, dat de keizer
| |
| |
zelf die richting zou inslaan. En toch is dit geschied. Al de vingerwijzingen van la Guéronnière zijn thans bevelen van den keizer, en het baat niet langer, dat Persigny's organen nog de progressistische zijde van het keizerrijk op den voorgrond willen stellen; Drouin de L'huys handelt juist in omgekeerden zin.
Twee dépêches van den minister van buitenlandsche zaken hebben den weg, die ingeslagen is, afgebakend. De eene is tegen Amerika, de andere tegen Italië gericht.
Wij hebben reeds vroeger herinnerd, dat èn in Engeland èn in Frankrijk eene machtige partij bestaat, die onwillekeurig hare sympathie schenkt aan de opgestane zuidelijke provinciën der vereenigde staten van Noord-Amerika. In Engeland is dit verschijnsel zeer ligt te verklaren. Reeds van zelf ziet men het aldaar met geen leede oogen, dat de overmoedige en trotsche staat, die op alle wateren de mededinging tegen Engeland wist vol te houden, nu als het ware in twee deelen wordt gescheiden. Denkt men nu daarbij hoe Engelands fabriekdistrikten bitterlijk geteisterd worden door den oorlog, daar het katoen uit de zuidelijke staten, ten gevolge der blocquade, niet kan aankomen, dan begrijpt men het hoe Engeland het einde van den oorlog wenscht, de scheiding der Zuidelijke Staten zou toejuichen, en zich weldra meester maken van de markt aldaar. Niet zoo verklaarbaar is bij den eersten oogopslag de sympathie van Frankrijk voor die zuidelijke staten. Wel is waar lijdt ook Frankrijks fabriekwezen zeer door den oorlog van Amerika, doch wanneer men bedenkt, hoe het opkomende Frankrijk der revolutie zijne zonen naar Washington zond om het bij te staan in den vrijheidskrijg tegen Engeland, wanneer men nagaat met wat een aureool de namen van Lafayette en Rochambeau nog steeds in Frankrijk zijn omgeven, dan wordt het reeds onverklaarbaar, hoe datzelfde Frankrijk thans met zooveel zelfbehagen die republiek uiteen ziet springen. Dit alles wordt nog onbegrijpelijker wanneer men bedenkt, dat Napoleon III thans Frankrijks lotgevallen leidt. Men herinnert zich toch hoe Napoleon I Frankrijks laatste coloniën in Noord-Amerika aan de republiek der Vereenigde Staten verkocht om een tegenwicht tegenover Engeland te consolideren: en men had gegist, dat de opvolger van
den oom deze traditie zou vervolgen. Napoleon III heeft ook in deze begrepen een eigen politiek te moeten volgen. Sinds dat Frankrijk door zijn zorgen en door die van Louis Philippe een eigen krachtige marine heeft, schijnt hij zich tegenover Engeland zeker te rekenen. Begeerlijker schijnt het hem thans
| |
| |
de oude politiek van de tijden van Lodewijk XIV op te nemen, en op alle streken der wereld de Fransche vlag te doen wapperen. Met het oog daarop is de tocht tegen Mexico ondernomen, en eene welkome gelegenheid biedt zich nu voor hem aan om met het Zuiden der Vereenigde Staten zamen te werken. Daarbij mag niet verheeld worden, dat de zaak van het Zuiden bij het Fransche volk steeds eenige sympathie heeft gevonden. Het Fransche volk toch is wel is waar het volk der beschaving, maar heeft van die beschaving toch altijd slechts le coté brillant (om het dus uit te drukken) onder zijne hoede genomen. Tot al wat schoonschijnend, al wat schitterend, al wat quasi-ridderlijk scheen gevoelde die natie zich het liefst aangetrokken. Bij den opkomenden strijd tusschen de twee deelen van Amerika, was het voor 't Zuiden, waar het leven met zeker vernis overtrokken, waar een aristocratie wereldsche en krijgshaftige deugden kan ten toon spreiden, dat Frankrijks sympathie zich vertoonde. Voor het Noorden, waar de Yankee-type slechts van dollars droomde, en in plaats van kunstmuseums entrepôts van koopwaren bouwde, had het niets dan minachting over. De waarachtige beteekenis der slavernij werd ook te zelden door het algemeen gevoeld, en met de oncle-Tomerie dreef een ieder geestig Parijzenaar zeer opzettelijk den spot. Dus komt het, dat Napoleon III op den steun zijner natie kon rekenen toen hij zijn minister de dépêche van 30 October liet schrijven.
Die dépêche is gericht aan de hoven van Engeland en van Rusland. Zij behelst het voorstel om gezamenlijk eene bemiddeling tusschen de strijdende partijen te bewerkstelligen. Na vermeld te hebben welke rampen door dien woedenden oorlog worden te weeg gebracht, en geconstateerd te hebben, dat de politiek van Frankrijk eene politiek van stricte neutraliteit is geweest, gaat de minister over tot een betoog om te bewijzen, dat er tot nog toe een juist evenwicht van krachten tusschen de beide partijen is geweest. Bij zulk een gelijke positie der strijdvoerenden kan het raadzaam wezen eene poging te wagen om een wapenstilstand tot stand te brengen, een wapenstilstand, die zes maanden zou moeten duren. In dien tusschentijd konden de grondslagen voor een duurzamen vrede gelegd worden. - Al dadelijk, bij den eersten oogopslag, blijkt het duidelijk met welke perfidie dit voorstel is ingerigt. Die wapenstilstand toch zal geheel ten voordeele van het Zuiden uitloopen. Het Zuiden immers wordt streng door het Noorden geblocqueerd. Wanneer nu die blocquade wordt opgeheven, vindt het Zuiden ge- | |
| |
legenheid zich nieuwe hulpbronnen te verschaffen, om den strijd te krachtiger te kunnen voeren. Daarbij is het onwaar, dat de strijdkrachten der beide partijen op dit oogenblik in volmaakt evenwicht zich bevinden. Wel is waar is nog nimmer een beslissende slag gevoerd, maar het Noorden is meester van de Mississipi en van Nieuw-Orleans, blocqueert voorts alle havens van het Zuiden: en de eerste voorwaarde van den wapenstilstand zou wezen, dat het Noorden die voordeelen voor een zestal maanden opgaf. Zulk een voorstel is toch waarlijk al te zonderling. Daarbij zijn - tenzij alle berichten niet te vertrouwen zijn - de ressources van het Zuiden aan 't verminderen, terwijl
die van het Noorden nog steeds onuitputtelijk zijn: wel is waar is er in het Noorden een groote partij, die den laatsten maatregel van Lincoln, de opheffing der slavernij, ten sterkste afkeurt, maar hierin zijn allen het ééns, dat de Unie moet worden hersteld, en dat de afscheiding niet dan ter laatste ure moet worden toegestaan. Eerst wanneer al het bloed, al het geld, dat men heeft, is opgeofferd, dan eerst mag men van afscheiding spreken.
Engeland en Rusland hebben dit te recht ingezien, en aan Drouin de L'huys geantwoord, dat het nog geen tijd was om zulk een stap te beproeven.
De tweede dépêche van den heer Drouin de L'huys is van even bedroevenden inhoud. De geschiedenis dezer dépêche is de volgende: Dadelijk na de gevangenneming van Garibaldi, ten gevolge van het gevecht bij Aspromonte, had de Italiaansche minister van buitenlandsche zaken, generaal Durando, eene dépêche aan het Fransche gouvernement gezonden, waarbij werd aangedrongen op de ontruiming van Rome door de Fransche troepen. Dit stuk, gedateerd 10 September, was de twistappel geworden van de keizerlijke raadslieden: terwijl Thouvenel eenvoudigweg er op antwoorden wilde met verwijzing naar de vroegere politiek van Frankrijk, meende de meer conservatieve omgeving, dat zulk een stuk door Frankrijk niet kon worden beantwoord. Ondertusschen viel Thouvenel, en Durando had de gelegenheid waargenomen om den 8sten October eene nieuwe dépêche naar Parijs te zenden, waarin hetzelfde, doch op ietwat beleefder wijze, gevraagd werd. Het is deze laatste dépêche, die door Drouin wordt beantwoord.
Het antwoord is voor Italië zeer ontmoedigend. Na te hebben geconstateerd, dat ten gevolge van den inval der Sardinische troepen in de Romagna het gouvernement van den keizer zijne solidariteit
| |
| |
moest losmaken van een politiek, die niet de zijne was, - gaat de minister de verschillende gebeurtenissen na, die sinds dien tijd hebben plaats gehad, in verband met de pogingen van den keizer om eene verzoening tot stand te brengen tusschen de politiek van het Turijnsche kabinet en het streven van het hof van Rome. Van het hof van Rome wordt het volgende gezegd: nous avons eu à regretter la persistance avec laquelle la cour de Rome s'est refusée à rechercher avec nous les bases d'une transaction acceptable. Doch de ware schuld - dus gaat de minister voort - ligt aan het hof te Turijn. De dépêche van generaal Durando heeft alle hoop ontnomen om het Italiaansche gouvernement tot betere inzichten te brengen. En présence de cette affirmation solennelle et de cette révendication peremptoire, toute discussion me parait inutile et toute tentative de transaction illusoire. In één woord Drouin weigert om den Italiaanschen minister op dat terrein te volgen: wat de dépêche aangaat, dus eindigt Drouin, j'y cherche vainement les éléments d'une negociation à laquelle nous puissions nous prêter.
Zoo zijn dus de kaarten geheel en al gekeerd. Was het tot nu toe de gewoonte geweest om op te komen tegen het non possumus van het pausselijk bewind, en gebruikte men alléén van het hof te Rome het woord hardnekkigheid: thands heeft men het omgekeerde gaan beproeven, en wordt Ratazzi's bewind met dezelfde bewoordingen begroet. De tijden van den soufflet moral, die eens de pausselijke minister kardinaal de Mérode ontving, zijn voorbij, en zoo er ooit een werkelijke slag in 't aangezicht is gegeven, dan is het de dépêche, die aan Ratazzi wordt gezonden.
Onnoodig is het hierbij te voegen, dat het beginsel door Billault in de wetgevende kamers verdedigd, te weten dat Rome toch eigenlijk aan de Romeinen behoort, voor goed is ter zijde gezet: voor het oogenblik moeten deze klanken goed bevriezen, om misschien later bij het naderen van de lente, even als de toonen in den beroemden waldhoorn van den vrijheer von Münchhausen, te ontdooijen en hunne melodie weder te doen hooren.
Ondertusschen is de generaal Forey in Mexico geland, en heeft hij de leiding der zaken op zich genomen: Almonte is voorshands gedesavoueerd, en de banier der beschaving wappert op die verre kusten. Ons wil het echter soms toeschijnen, alsof de beschaving hier wordt opgevat in den geest van den Engelschen rechter, die op een onbekend oord gestrand, zijn hoed afnam toen hij een galg zag, en uitriep: de hemel zij gedankt, de beschaving is hier doorgedrongen.
| |
| |
In de Vereenigde Staten van Noord-America is de proclamatie van Lincoln, waarbij de opheffing der slavernij wordt bevolen, nog steeds het groote geschilpunt. De vroegere politieke partijen hebben in het Noorden weder gelegenheid gevonden hare krachten tegen elkander te meten, en de uitslag is niet ten voordeele van den president geweest. Ten tijde der keuze van den nieuwen president (4 Maart 1861) waren er in dat Noorden twee groote partijen, de democraten en de republikeinen. De eersten stonden bepaald op het standpunt der constitutie, zoo als zich die langzamerhand had ontwikkeld, zij wenschten allereerst het behoud der Unie, op den breeden democratischen grondslag, zoo als die door Washington en Jefferson was gelegd: de tweede partij wilde zeer zeker ook de Unie behouden, maar stelde als eerste voorwaarde van haar bestaan, dat de aanmatiging der zuidelijke Staten, om de slavernij meer en meer uit te breiden, moest worden weêrstaan. Het was deze laatste partij, die de zege wegdroeg toen Lincoln tot president werd gekozen.
Het Zuiden nam den handschoen op en begon de scheiding te bewerkstelligen. Het werk van Lincoln nu had moeten zijn om volgens de beginselen van zijne partij de opheffing der slavernij tot leuze te nemen. Dit werd echter niet door hem beproefd. Integendeel het waren de gedachten der democratische partij, die bij zijn optreden door hem werden verwerkelijkt: een Fremont werd zelfs afgezet, omdat hij in Missouri de vaan der republikeinen had opgeheven, en als doel van geheel den strijd werd aangegeven: het herstel der Unie. Door deze maatregelen werd al dadelijk de groote partij, die Lincoln op den voorzittersstoel had geplaatst, gedesorganiseerd: wel is waar kwam Lincoln langzamerhand terug tot het punt vanwaar hij eigenlijk had moeten uitgaan: doch het gedurig wankelen van Lincoln, zijn tasten in plaats van vast te besturen, zijn zoeken naar een vaste basis, zijn her- en derwaarts slingeren hebben de gewone wrange vruchten gedragen; het land toch heeft bij de laatste verkiezingen voor het congres aan de vertegenwoordigers der democratische partij de overwinning gegeven. De partij der republikeinen is, vooral te New-York, geheel en al verslagen.
Deze overwinning der demoeratische partij, die overigens voorloopig slechts een morelen invloed kan hebben, daar het mandaat der vroegere vertegenwoordigers nog tot Maart van het volgende jaar loopt, heeft echter al dadelijk een zeer groot gevolg gehad, en wel de afzetting van generaal Mac-Clellan als opperhoofd van het leger aan de Potomac.
| |
| |
De generaal Mac-Clellan toch is openlijk der democratische partij toegedaan. Nu heeft hij sedert het begin van den oorlog steeds blootgestaan aan de verwijten van de omgeving van Lincoln, die in zijn voorzichtig dralen, in zijn zwaartillendheid, in zijn gedurig ontwijken van den strijd, slechts de manoeuvres zagen van éénen, die inderdaad den strijd tegen het Zuiden, zooals hij ten lange leste ook door Lincoln werd opgevat, afkeurde. Daar hij echter tevens de beste generaal van het Noorden was, de eenige, die reeds vroeger bewijzen had gegeven van voortreffelijken krijgsmanszin, wist Lincoln niet - het is nu duidelijk genoeg - wat met hem te beginnen. Eindelijk verstoutte hij zich, en ontnam aan Mac-Clellan het opperbevel der legers van het Noorden, om het aan generaal Halleck te geven. En daar hij nu na den terugtogt van den vijand uit Maryland alweder geweigerd heeft de Potomac over te trekken om Richmond te gaan bestoken, hoewel het uitdrukkelijk bevel van Halleck zulks hem gebood, heeft Lincoln begrepen, dat geen andere keuze hem overbleef dan den dralenden veldheer af te zetten. Gewichtig voorzeker is deze beslissing, want dit weet de president toch ook, dat hij zich de haat van geheel de democratische partij op den hals haalt, en in den afgezetten Mac-Clellan zich een schrikwekkenden antagonist schept. Doch Lincoln schijnt te begrijpen, dat hij eene spoedige overwinning dringend noodig heeft om der republikeinsche partij weder haar overwicht te verschaffen, en de aarzelingen van een Mac-Clellan moesten eindelijk ophouden.
De proclamatie van Lincoln betreffende de slavernij, hoe heftig door velen bestreden, die nog altijd het belang boven het recht stellen, begint toch ook allengs hare verdedigers te vinden. Onder die verdedigers merkten wij een man op, die alleen een leger waard is: wij noemen Emerson. De figuur van dezen oorspronkelijken wijsgeer en diepen denker is bekend genoeg aan allen, die eenigzins de ontwikkeling der laatste jaren hebben gevolgd. Gedurig herhaalden wij dan ook als aan ons zelven de vraag: wat zou Emerson wel over dat alles denken? Zit die wijsgeer nu eenzaam te peinzen, zonder het volk, dat thans vooral zijn opwekking noodig heeft, den regten weg te wijzen? Neen, hij heeft gesproken, en zijn woord is een aanmoediging aan Lincoln, om op den ingeslagen weg voort te gaan. ‘Het leven in Amerika - dus spreekt hij - had in de laatste jaren veel van zijn aantrekkelijkheid verloren. Het slechte gebruik van macht maakt het leven ondragelijk en den zonneschijn duister. Nu zal echter een dag aanbreken, die de meesten
| |
| |
van ons niet durfden hopen te zien; eene gebeurtenis zal plaats hebben, welke den ontzettenden oorlog, zijn kosten en wisselvalligheden waard is. October, November en December zullen over kloppende harten en peizende breinen voorbijgaan; dán zal het uur slaan en alle afstammelingen van het Afrikaansch geslacht, die tot ons kunnen snellen, zullen verzekerd zijn van de bescherming der Amerikaansche wet.’
Zoo spreekt Emerson, en wij ook, wij voegen onze wenschen bij de zijne. Moge Lincoln slechts niet meer wankelen! De kansen van het Noorden staan nog zoo slecht niet, als Napoleon III zich schijnt te verbeelden. Nog beveelt generaal Sherman te Memphis en generaal Butler te Nieuw-Orleans; de vloot is ook niet gering te achten, aangevoerd als zij wordt door kloeke zeelieden als David Porter, en nog veel moet er geschieden voordat een mediatie kan plaats hebben.
Boozer uitwerking zal de dépêche van Drouin de L'huys op Italië hebben: of liever, zij heeft die reeds. Het parlement is den 18den November te Turyn bijeengekomen, en de verdeeldheid die overal heerscht, komt voortdurend meer aan den dag.
Het bestuur van Ratazzi heeft aan Italië het vertrouwen op zich zelve ontnomen. Waarop zal men verder ook bouwen? Op de diplomatie; - maar die van Ratazzi is zoo ver gegaan als maar eenigzins mogelijk was: tot zelfs de minste wenken van Napoleon III zijn opgevolgd, en het resultaat is de dépêche van Drouin de L'huys; op den oorlog: - maar Ratazzi heeft zorg gedragen dat de krijgsmansaureool, die den naam van Garibaldi mocht omringen, geheel is verbleekt: deze kon met zijn vrijwilligers niet stand houden tegen een enkel regiment bersaglieri; hoe zal hij het hoofd bieden aan de vereenigde legermacht van Oostenrijk en Frankrijk? De partij is voor Italië bepaald verloren, en de slechte speler was Ratazzi. Beproeven wij een ander ministerie, zoo roepen enkele afgevaardigden te Turyn: doch met hoeveel stemverheffing deze kreet ook wordt aangeheven, het hart klopt niet stouter, men durft het oog niet moediger opslaan. Want geen minister, hoe schrander en hoe handig hij ook moge zijn, zal Italië vooreerst uit het pijnlijk dilemma kunnen redden, waarin Ratazzi haar heeft gebracht. De staat van beleg waarin Napels nog steeds moet gehouden worden, spreekt ook waarlijk luide genoeg.
Het schijnt dat de meerderheid van het parlement, hoewel zij zeer goed inziet dat geen minister op het oogenblik den toestand kan verbeteren, echter in antwoord op den val van Thouvenel, Ratazzi
| |
| |
wil doen aftreden. De ridder Buoncompagni, dezelfde die eens te Florence zoo geslepen tegenover prins Napoleon wist te ageren, heeft de grieven der meerderheid tegen Ratazzi geformuleerd en heeft aan het ministerie alle morele kracht betwist. Mordini, de man der uiterste linkerzijde, is mede dadelijk opgestaan, om te protesteren tegen de gevangenneming, waaraan hij tijdens den tocht van Garibaldi had blootgestaan. Wij kennen het antwoord van Ratazzi nog niet. Wij durven echter voorspellen dat zijn antwoorden van groote gevatheid zullen getuigen. Want zeker, zoo Ratazzi ergens meester is, dan is het in het parlementaire debat. Daar heeft hij ook vroeger zijn schoonste laauweren behaald, daar kan hij nogmaals schitteren. Het zal een schoon schouwspel zijn voor hen, die het kunnen bewonderen dat men speldeprikken aan zijn medestanders geeft, terwijl men den degen in de hand tegenover zijn vijand moest hebben.
Juist terzelfder tijd had er in de stad Asti eene indrukwekkende plegtigheid plaats, waaraan de gebeurtenissen der laatste maanden een zonderlinge actualiteit gaven. Een standbeeld werd daar opgericht voor den grooten hater der Franschen (Misogallo), voor Alfieri. Hoe deze dichter, in zijn gespierde zangen, Italië haar bewustzijn teruggaf, hoe hij, wars van alle geleende gaven, in eigen kracht en eigen oorspronkelijkheid den hefboom tot groote gedachten en groote daden zocht, werd door menigeen te Asti herdacht. Men wist er ook met zekeren trots van te gewagen, dat diezelfde Alfieri tot de hooge aristocratie van Piemont had behoord, en men herinnerde zich met hoeveel aandrang de geheele adel in Italië het bevrijdingswerk steeds had bevorderd: men maakte de opmerking, dat in hun hooghartige taal ietwat meer eergevoel sprak, dan in de peroraties van den advocaat Ratazzi.
Van Italië op Griekenland over te springen, gaat in alle opzichten zeer gemakkelijk. Tusschen de Italiaansche en de Grieksche beweging was van den beginne af aan eenige zamenhang, en ook hier is het vooral de houding der vreemde machten, die in de eerste plaats van belang is.
De houding van Engeland, Oostenrijk, Rusland en Frankrijk, dat wil zeggen van de vier mogendheden die over het lot van Griekenland hebben te beslissen, is zeer opmerkelijk. Volkomen non-interventie wordt toegezegd, en ter loops wordt herinnerd aan de bepaling van het tractaat van 1832, waarbij de groote mogendheden zich verbonden geen vorst, aan haar dynastie verwant, op den troon van Griekenland te plaatsen. Rusland scheen in het begin dat trac- | |
| |
taat vergeten te hebben; ten minste de hertog van Leuchtenberg werd vrij openlijk als pretendent door dat rijk op den voorgrond gesteld. Engeland maakte daarvan gebruik, om als kandidaat naar den troon den tweeden zoon van koningin Vietoria, prins Alfred, aan te wijzen. Daar op die wijze wellicht de Iönische eilanden aan Griekenland zouden worden toegevoegd, vond deze candidatuur dadelijk zeer veel bijval onder het Grieksche volk: en de Russische regering leest thans met zeer veel ijver in het tractaat van het jaar 1832.
Aan andere kandidaten ontbreekt het anders waarlijk niet; de graaf van Vlaanderen, de hertog van Aosta, zelfs prins Ypsilanti en zoovele anderen worden genoemd, en de politieke tinnegieterij van alle Europesche leegloopers kan zich in ruime banen bewegen.
Ondertusschen heeft het voorloopig bewind, bestaande uit de HH. Bulgaris, de admiraal Canaris en Rouphos, gepoogd de orde te handhaven: het nationaal congres is bijeengeroepen tegen 22 December, en de Grieken, die in het buitenland wonen, zijn ook geregtigd verklaard mede te kiezen.
In het begin scheen alles zoo regelmatig te gaan, en scheen er zoo weinig veranderd, dat men zich afvroeg of men niet beter had gedaan liever den dood van koning Otto af te wachten. Griekenland toeh bleef Griekenland; de man uit Beijeren ontbrak alléén.
Langzamerhand zijn echter de twisten gekomen, die onvermijdelijk het deel zijn van elk voorloopig bewind. De admiraal Canaris laat zich niet langer door Bulgaris gebruiken, en onder het volk begint zich een partij te vormen, opgewekt door den zoon van generaal Grivas, die de republiek boven het koningschap zou verkiezen. Dit is echter zeker, dat voorloopig Griekenland onschadelijk is gemaakt tegenover Turkije.
Zeer handig heeft de Engelsche diplomatie in dat alles gewerkt. Turkije is nog altijd het troetelkind van de Engelsche lords, en Rusland nog steeds de groote antagonist: men gist algemeen, dat de candidatuur van Prins Alfred slechts daarom zoo ijverig door Engeland op den voorgrond is geplaatst om Rusland des te vaster aan het tractaat van 1832 te doen vastklemmen, en den hertog van Leuchtenberg aldus onmogelijk te maken.
Engelands aristocratie toch heeft nimmer geloofd aan de herleving van Griekenland. De slag bij Navarino op de Turken werd door lord Wellington ronduit een untoward event genoemd, en steeds hebben die lords zeer fijn gemeesmuild wanneer men van de afstammelingen van Pericles en Themistocles sprak. Steeds hebben zij
| |
| |
blijven beweren, dat Fallmerayer's stelling onweerlegd is gebleven. Deze toch heeft bijna duidelijk aangetoond, dat de geheele Grieksche natie in de tijden van Justinianus door de Avaro-Slaven was verwoest, welke Slaven gedurende drie eeuwen het oude Griekenland hebben bezet en gedenationaliseerd. Tegenover deze stelling hebben de Engelschen altijd andere bewijsgronden dan declamaties geëischt: en zij hebben zich dan ook steeds gewacht van overspannen verwachtingen aangaande de naneven der Hellenen. Zij hebben dus niet de sentimentele zijde maar den politieken kant van het vraagstuk in oogenschouw genomen, en besloten niet dadelijk Turkije aan die Grieken prijs te geven.
Engeland, en vooral haar dictator lord Palmerston, is bij de wisseling van omstandigheden, die Europa beroeren, zeer op de wacht. Geen feit ontsnapt zijn aandacht; overal is zijn inwerking te bespeuren. Beleefdheden worden tegenover Oostenrijk in acht genomen ter wille van de Oostersche politiek, en uiterst voorzichtig is de houding van het ministerie tegenover America.
Een enkele maal moest lord Palmerston zich wel over den algemeenen gang der politiek uitlaten, doch ook toen liet hij veel gissen, doch verduidelijkte hij zeer weinig. Het was den 10den November, bij gelegenheid, dat de nieuwe lord-mayor moest gekozen worden. Alle aardsche heerlijkheid heeft een einde, en dus moest ook eindelijk de ten vorige jare met zooveel bazuingeschal herkozen heer Cubitt aftreden. De nieuwe lord-mayor, de heer Anderson Rose, nam bezit van zijn waardigheid en de jaarlijks herhaalde optocht bracht weder Londen in rep en roer. Wel is waar verliest die optocht door hare jaarlijksche vertooning wel iets van haar frischheid, maar toch blijft de trein, in haar middeleeuwsch gewaad en schitterenden kleurendos getooid, een zeer pittoresk schouwspel opleveren. In tegenoverstelling van den cosmopolitischen nivellerenden tijdgeest steekt niet onaardig af het feest, dat jaarlijks ten minste door ééne stad ter eere van haar eigen municipaliteit wordt gevierd. Hoe dikwijls ook opgemerkt, altijd treft de bijzonderheid, dat de Engelsche vrijheid zich in die middeleeuwsche vormen het best heeft ontwikkeld: wil de democratie slechts vrijheid met gelijkheid gepaard, daar in Londen heerscht de vrijheid juist te midden van de grootste ongelijkheid. Het oude gildenhuis (Guild-hall), waar het feest wordt gevierd, dat den nieuwen lord-mayor moet verwelkomen, wekt dan ook altijd de goede oude herinneringen van Engeland op, en nimmer verzuimen de ministers aldaar tegenwoordig te zijn.
| |
| |
Hoe dikwijls hebben wij bij zulk een gelegenheid den ouden Palmerston kunnen bewonderen! Hoe kon hij tegenover die vreemde diplomaten en deftige gezichten bluffen van Oud-Engelands kracht en moed. Welke zware schoten vuurde hij in zijn luchthartigheid af tegen al de absolute regeringen van het vaste land!
De pruiken der heeren Aldermen begonnen langzamerhand te knikken en te schudden: dat was ten minste een minister, die geen politiek van wolken en maneschijn bedoelde: hij zat niet met de armen gekruisd van over de gaanderij het gewoel der aarde aan te zien; neen, deze hielp zelf een handje mede. Echte woelwater, wist hij een ieder in beweging te brengen!
Dus hebben wij hem bij vorige gelegenheden gekend. Thans echter trok hij zeer bedachtzaam de wenkbraauwen zamen, en wenkte hij met het oog aan de aldermen en de pruiken, dat hij heel zwaarwichtig niets zou zeggen. Hij vertelde hun dan ook hoofdzakelijk hoe de nood der fabrieksdistricten hem zeer ter harte ging, hoe hij met bijzonder veel genoegen de meerderjarigheid van den kroonprins - die dit jaar invalt - begroette, en eindelijk, dat hij veel diners had bijgewoond hem door vorsten aangeboden, maar geen dat zoo intrinsiek goed was als dat, 't welk de aldermen hem nu voorzetten. Dit alles werd door die heeren op den behoorlijken prijs gesteld, en toen zij zagen, dat alle vreemde gezanten en diplomaten zonderling in de rondte zagen, begonnen zij ééns zoo hard als anders hun bijval aan den ouden lord te schenken.
Lord Palmerston herinnerde aan de meerderjarigheid van den prins van Wales; terzelfder tijd werd de tijding officiëel, dat de prins ten huwelijk heeft gevraagd de prinses Alexandrina van Denemarken.
Moeijelijkheden zijn op het terrein van het zeerecht overigens weder te voorzien tusschen Engeland en Noord-America. De Alabama, gecommandeerd door kapitein Semnes der Zuidelijke Staten, is in een Engelsche haven gekocht en uitgerust, en verbrandt thans elk koopvaardijschip der Noordelijken, dat zij ontmoet. De Montgomery, een Engelsch vaartuig, is op onwettige wijze door de Noordelijken gevisiteerd: al welke geschilpunten nog eene oplossing wachten. Wellicht is het met het oog op al deze moeijelijkheden, dat de Fransche keizer een ander ambassadeur te Londen heeft benoemd. Sinds twee jaren werd die post vervuld door den graaf de Flahault, een der oudste Fransche staatslieden, reeds bekend als generaal onder Napoleon I. Die graaf, zelf met een Engelsche
| |
| |
pairesse gehuwd, was reeds door zijn persoon een waarborg van de verdere zamenwerking der twee wezenlijk groote mogendheden van Europa: Engeland en Frankrijk: all the rest being only great weaknesses, however big their looks or bullying their language, zoo als lord Aberdeen zeide. Thans is die graaf de Flahault als Fransch ambassadeur te Londen vervangen door baron Gros, denzelfden, die in China met lord Elgin de bekende Engelsch-Fransche expeditie leidde.
Wij wenden ons thans tot Pruissen en Duitschland, na opgemerkt te hebben dat Rusland een geheele hervorming heeft tot stand gebracht in zijn rechterlijke organisatie, al hetwelk zeer door ons zou toegejuichd worden, zoo niet het recht zelf op de gruwzaamste wijze door Rusland in Polen weder werd vertrapt.
Pruissen dan heeft deze maand als het ware eenigzins uitgerust na den woedenden strijd, dien wij in ons vorig overzicht hebben geschetst. Slechts niet in dien zin uitgerust, dat het volk niet waakzaam is gebleven: neen, al zou het te sterk zijn om te willen beweren, dat het Pruissische volk doordrongen was van het gezegde van Royer-Collard: les constitutions ne sont pas des tentes dressées pour le sommeil: zoo is het stellig een waarheid, dat de koning wel zorgde dat het volk wakker bleef. Want zonderlinger houding dan die vorst nu heeft aangenomen, is wel niet denkbaar. Blijkbaar is de koning zeer verlegen en zeer ontroerd over de stappen door hem verricht. Hem moet dus moed worden toegesproken. Hij is geen persoonlijkheid zoo als zijn groote voorvader Frederik de Groote of als Napoleon III, die van te voren koel de kansen berekenen, doch als éénmaal het besluit is genomen, voor geen gevolgtrekking terugdeinzen: integendeel, de koning is in zijn hart een eerlijk man, die slechts geen verstand heeft van zijn roeping als constitutioneel vorst. Zoo gaarne verbeeldde hij zich een middelaar tusschen God en Pruissen te wezen. Ach, waarom is de droom gestoord? Op dan, mijne getrouwen! Komt van alle kanten, schaart u nogmaals om mijn troon, laat mij denken dat ik nog den gewijden scepter over u zwaai: het rijk der gerechtigheid en der vrede zal ik inwijden, met plegtigen ernst zal ik u den weg wijzen waarop gij mijn en des Heeren wil volbrengt: mijn landsvaderlijk hart klopt nog voor u allen, mijn zegen......... ziet, zij komen, uit elke gemeente, uit elke stad wandelen zes, soms twaalf mannen, - en alleen de Kreuz-zeitung weet hoeveel moeite het gekost heeft ze bij elkander te brengen - die het op zich durven nemen om den koning moed in te spreken,
| |
| |
met andere woorden, hem een loyaliteits-adres voor te lezen. Schrikverwekkend eentoonig, slaapwekkend en eenvormig zijn die adressen - de Kreuz-zeitung weet 't best wat de oorzaak daarvan is - ze spreken van een onzinnig streven onzer eeuw, van een krachtig koningschap, van een kroon door Gods genade gegeven, van een niet buigen voor de democratie, van landsvaderlijkheid, enz. - en de koning, wel is waar zeer verwonderd over de zonderlinge figuren, die hem dat alles komen vertellen, knikt goedig met het hoofd en beaamt dat alles zeer genadig. ‘Ja - die booze raadgevers, zij hebben den godsdienstigen zin van mijn volk bedorven, de meesten in mijn land gelooven niet ééns meer; zij willen geen oorlogs-budget mij geven; maar niet waar, mijne Heeren’ - en het is hier de beurt der zonderlinge figuren om zich te verwonderen, dat zij aldus worden toegesproken en fatsoenlijk behandeld - ‘wij zullen niet buigen.’ De Heer von Bismarck-Schönhausen begrijpt echter, dat op die wijze geen overwinning wordt behaald. Die goede lieden meenen het best, doch vormen met hen allen nog geen leger, en een leger moeten wij hebben, Hij is dus op een anderen inval gekomen. Eerst is hij zelf naar Parijs vertrokken om den keizer te bedanken voor de welwillendheid die hij als ambassadeur aan het hof der Tuileriën mocht genieten: toen heeft hij, te Berlijn teruggekeerd, dadelijk al de provinciale staten der verschillende provinciën bijeengeroepen. Men herinnert zich dat tot op het jaar 1847 de verschillende provinciale staten der gewesten, waaruit Pruissen bestaat, de eenige vertegenwoordiging was waardoor Pruissen zijn wenschen kon kenbaar maken. Wel is waar had koning Frederik Wilhelm III, nadat hij door de hulp van zijn
volk zijn koningrijk, dat door Napoleon den Groote was verbeurd verklaard, terug had gewonnen, aan zijn volk een algemeene vertegenwoordiging beloofd: doch Napoleon werd naar St. Helena gebracht, keizer Alexander van Rusland bedacht de Heilige Alliantie en het volk kreeg geen constitutie. In 1847 echter, nadat hij reeds zeven jaren was gestorven, begreep zijn zoon, koning Frederik Wilhelm IV, door den nood gedwongen, de beloften van zijn vader te moeten volvoeren. Hij kwam op den vernuftigen inval om al de provinciale staten bij elkander te voegen, dan zou dat wel een algemeene vergadering vormen. Dit alles mislukte, vooral ook door toedoen van von Vincke; de revolutie barstte in 1848 los, en de kamers der volksvertegenwoordiging kwamen tot stand. Ondertusschen zijn de oude provinciale staten blijven bestaan, doch uit den aard der zaak is daarin het oude regime van Pruissen alleen vertegenwoor- | |
| |
digd: de adel heeft in alles daar de toongevende stem. Reeds sedert eenigen tijd was dan ook bij de hooge regering een wetsontwerp van graaf Schwerin aanhangig, waarbij de zoogenaamde Kreisordnung geheel werd vervormd. Von Bismarck-Schönhausen heeft nu in die oude provinciale staten zijn steun gezien. Onder den schijn van ze te raadplegen over de Kreisordnung van graaf Schwerin, heeft hij ze bijeengeroepen, om ook van hun kant loyaliteits-adressen aan den koning aan te bieden. En die staten zijn reeds aan 't werk.
Inmiddels poogt hij als een handig tacticus de aandacht van het binnenlandsch bestuur af te wenden. Drie questiën zijn op het oogenblik aanhangig, waarin hij eenige inwerking kan beproeven, te weten: de Deensche questie, de Keur-Hessische questie, en de crisis van het Tolverbond. Aan de twee eerste zal eene nota worden toegewijd; die voor Keur-Hessen zal pikant zijn; - wat het Tolverbond betreft, zoo zal met kracht het handelsverdrag met Frankrijk worden gehandhaafd, en zal aan Saksen, Beijeren en Wurtemberg getoond worden, dat een Pruissisch minister het aan een vreemde natie gegeven woord weet gestand te doen.
Duitschland ziet dit alles met groote, verwonderde oogen aan. Wetende dat von Bismarck-Schönhausen de grootste vijand zich steeds heeft getoond van de groot-Duitsche pretentiën, heeft het gemeend dat het zaak was nu te toonen dat die richting eenige kracht heeft. Al de invloed toch, dien Pruissen in het jaar 1858 had gewonnen, is reeds lang weder verspeeld. De zoogenaamde nationaal-partij moge roemen en vergaderingen houden en warme toasten uitslaan, zij weet zelve te goed dat men - door de schuld van Pruissens regering - nog even ver is als in het jaar 1848. Met betrekking tot de éénheid van Duitschland heeft men nog altijd de klein-Duitsche partij, die voorgeeft alleen op de waarlijk-Duitsche elementen te letten, en die dus natuurlijk Oostenrijk moet buitensluiten: en men heeft de groot-Duitsche partij, die juist Oostenrijk tot zwaartepunt van geheel het éénig Duitschland wil maken: van de Noordzee tot de Mincio zij alles een éénig Germanje.
De voorstanders nu van dat laatste denkbeeld kwamen deze maand weder te Frankfort hijéén. Het was een in alle opzichten luisterrijke vergadering. Het Zuiden had de beste van zijn zonen, zijn krachtigste burgers gezonden; de adel had zich niet ter zijde gehouden, en ook de geestelijkheid was goed vertegenwoordigd. De heer Weiss, de bekende voorzitter der Volksvertegenwoordiging te
| |
| |
München, leidde de vergadering met zijn uitnemenden tact, en slechts twee zittingen werden gehouden, om niet door overmaat van redevoeringen verwarring te weeg te brengen. De vergadering was 280 à 300 leden sterk en notabiliteiten als M. Mohl en Heinrich von Gagern waren tegenwoordig. Wij kunnen natuurlijk geen verslag geven van al de redevoeringen daar gehouden: slechts willen wij opmerken, dat de debatten voornamenlijk hierover liepen, in hoeverre het raadzaam zou wezen aan te dringen op eene algemeene vertegenwoordiging van Duitschland, zamengesteld uit gedelegeerden der kamers der verschillende Staten. Eindelijk werd natuurlijk besloten: dat een Groszdeutscher Verein zou worden geconstitueerd.
Natuurlijk zeggen wij; - zoo het echter onze lezers zoo als ons gaat, dan moet iets in het hierboven vermelde hun hoogst onnatuurlijk zijn toegeschenen, namelijk dat de naam van Heinrich von Gagern voorkomt onder hen, die een groot-Duitsch congres hebben bijgewoond. Hoe! Heinrich von Gagern, de president van het Frankfortsche parlement van het jaar 1848, hij, de afgod van geheel Duitschland, de leider der Pruissisch-Duitsche politiek, hij als eenvoudig medelid van een groot-Duitsche club. Is dit mogelijk; is dit voegzaam? Herinnerde hij zich dan niet zijn vader, en zijn eigen verleden? Is het dan reeds een sprookje geworden, die geheele geschiedenis van het parlement van Frankfort in 1848? Daar was toen ter tijde één man, ‘de edelste der edelen’ zoo als men hem noemde, die Duitschland kon redden en leiden. Telg van een geslacht, in hetwelk Duitschlands eenheid tot leuze was geworden, kon niemand zijn trouw verdenken, zijn ridderlijk blazoen door een enkele insinuatie bezoedelen. Elk van zijn woorden - en zijne redevoeringen rolden telkens daverend door de St. Paulskerk - tintelde van het levendigste, tot dweepzucht overslaande geloof aan de juistheid van het doel en van de middelen, die hij zich gekozen had. Moet dan juist hij zijn glorierijken naam tot den glimlach van allen maken; moet juist hij zijn degen in het kamp zijner tegenstanders werpen? Hoort! Hij spreekt er van hoe hij bekeerd is, dat hij in 1848 met Oostenrijk moest breken omdat Oostenrijk de hand niet bood, hoe echter thans, nu Oostenrijk zelf vrijheid begeert, en tot Duitschland nadert, dat alles is veranderd..... Een loide jubel begroet die woorden, doch wij schudden droevig het hoofd, en herinneren ons de woorden van een der cordaatste democraten in die vergadering van
1848, die - toen weder door de meerderheid een lofzang ter eere van haar president en leider Heinrich von Gagern werd aange- | |
| |
heven - spottend zeide: ‘Een leider, - gij kunt er u even goed een op de muren dezer zaal teekenen.’
Ach, wij kunnen dat jaar 1848 niet noemen, of telkens daagt voor onze verbeelding dat parlement in de St. Paulskerk. Let men alleen op de leden, dan is zeker nooit schooner en grootscher vergadering te zamen gekomen. Al wat Duitschland groot en edel had, was daar van alle kanten van het rijk toegestroomd. Geen enkele roemrijke naam, die Germanie had aan te wijzen, werd er gemist. Ook de dichters ontbraken niet. Zij sterven nu allengs uit: het is geen tijd meer om te zingen. Reeds rust Arndt aan de boorden van zijn innig geliefden Rhijn, en wederom moesten wij deze week vernemen, dat een ander lid van 't parlement, de dichter Uhland, was gestorven. Dat was een dichter, dien de eeuwen zullen roemen, wiens naam zal leven, zoolang 't hart van den knaap klopt en stout tot edele daden opwekt; zoolang het meisje schuchter de oogen neerslaat, als zij hem, dien zij lief heeft, hoort noemen. Wat al heerlijke liederen suizen ons als in de ooren, nu wij zijn beeld aanschouwen! Hoe wordt dan een gansch andere wereld voor onze gedachten getooverd, dan de platte werkelijkheid waarin wij leven en als in een molen rondloopen. Het is de tijd van de Mei, als de rozen bloeijen, als de kruiden geuren, als de Rhijn ten dans zijn golven doet snellen, - hoort, zacht klinkt het:
Es zogen drei Burschen wohl über den Rhein,
Bei einer Frau Wirthin da kehrten sie ein.
Frau Wirthin hat sie gut Bier und Wein?
Wo hat sie ihr schönes Töchterlein?
Helaas! de tijden toen die drie Burschen den Rhijn overtrokken, alléén om de schoone dochter van de kasteleinse, schijnen lang voorbij! Die Burschen schijnen wel gek.
H.P.G. Quack. |
|