De Gids. Jaargang 26
(1862)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 774]
| |
Politiek overzicht.Amsterdam, 25 October 1862. Als de bosschen, ontreet van groen ghebladere Ruyschen van winden en reghen fel. Deze woorden van onzen Staring kwamen ons de verloopen week ieder oogenblik in de gedachte. Als wij des avonds op onze kamer bij 't warme, gezellige licht van de lamp nederzaten en ons den loop der politieke gebeurtenissen helder trachtten te maken, dan gebeurde het meermalen, dat wij den draad, die ons door dien doolhof moest leiden, lieten vallen, om te luisteren naar de bulderende vlagen van den in woede ontstoken wind. Hoe dwarlend gierden die rukwinden door 't zwerk! de knoestige boomen bogen en kraakten: bij wijlen sloeg de regen zoo hard tegen het venster, dat men als van zelf de schouders zamentrok, alsof die felle stroomen op ons nedervielen. Een gevoel van onrust en gejaagdheid maakte zich van ons meester; wij konden moeijelijk eenvoudig en kalm de politieke feiten onderscheiden; wij kwamen in een toestand van zenuwachtige trilling en van opwinding, die kwalijk past voor hem, die een bescheiden kroniekschrijver wil blijven. Goed weder voor den Koning van Pruissen, dachten we, maar niet voor burgermenschen zoo als wij. Want die Koning van Pruissen is toch zeker wel de winderigste en stormachtigste man van den tegenwoordigen tijd. Hij had het zoo goed kunnen hebben. Toen hij in 1858 als regent voor zijn broeder de teugels van het bewind opnam, en hij het reactionnaire ministerie van von Manteuffel naar huis stuurde, om de hoofden der liberale partij om zich heen te scharen, klonk daar slechts één | |
[pagina 775]
| |
kreet van bewondering door geheel Pruissen en Duitschland. Men vergat al de verloopen dagen; oude veeten werden vergeten; men dacht er niet meer aan, hoe hij in 1848 den grooten dwingeland had willen spelen, hoe hij met een leger in Baden was gerukt om er de revolutie te bedwingen; men zag alleen op het heden, nu de Regent wars bleek te zijn van al de mystiek zijns broeders. En toen den 8sten November van dat jaar 1858 de Regent voor het eerst de nieuw benoemde Ministers bij zich riep, en hun in groote trekken de wijziging schetste, die zij in de Pruissische politiek moesten brengen, toen kende, bij 't lezen van die aanspraak, het Duitsche enthousiasme geen grenzen. Verbeeldt U - zoo klonk het allerwege - hij heeft het volgende gezegd: ‘wanneer in alle regeringsdaden waarheid, legaliteit en consequentie zich uitspreken, dan alléén is een gouvernement sterk, omdat het een rein geweten heeft.’ Dus bij dien man beteekent het nog iets een goed geweten te hebben. Van nu af aan zal de wet en niet meer de willekeur van den bestuurder heerschen: er zal ook gedaan worden wat beloofd en verkondigd is: daar zal een bepaalde omkeer zijn in den gang van zaken; waarheid, legaliteit en eonsequentie, - daar waren in die dagen democraten, die 't oude zustertal, vrijheid, gelijkheid en broederschap, afzwoeren, om zich de volgelingen te bekennen van de nieuwe Pruissische trits. Daar zijn nu juist vier jaren verloopen, sinds die veel geruchtmakende woorden zijn gesproken, en de Duitsche democraten zien bitter op hun neus. De platte werkelijkheid is gekomen en heeft al die droomen verstoord. De waarheid is, dat er nu een ministerie regeert waarbij dat van von Manteuffel nog liberaal mocht heeten: deze was ten minste als bureaucraat even streng tegen den adel als tegen het volk, en von Bismarck Schönhausen daarentegen heeft het openlijk gezegd, hoe zijn levensdoel is jonker en niets dan jonker te zijn. De drie groote leuzen zijn ook al jammerlijk in het water gevallen: waarheid - maar de behoefte aan dit artikel is zeer schaarsch overal, wij willen dus den Koning niet hard vallen, dat hij min of meer huiverig is daarop een speculatie te bouwen; legaliteit, helaas! juist het omgekeerde heeft in Pruissen plaats; en consequentie, ook daarvan is niet veel op te merken, tenzij men de consequente wijze waarop de rechten van het volk worden vertrapt, daartoe wil rekenen. Eindelijk sprak de Regent nog een woord uit in 1858, dat als het ware de knoop moest wezen, die | |
[pagina 776]
| |
alle goede hoedanigheden van een regering te zamenhield; hij sprak er van, dat een gouvernement een goed geweten moest hebben. Want het is het eigenaardige gebruik der Pruissische vorsten, dat zij meer dan alle overige Keizers of Koningen steeds van godsdienst en geweten spreken. Op zich zelve is niets eerbiedwaardiger dan deze gewoonte: wij prijzen den man, die alle daden en woorden zijns levens tot dit ééne punt doet wijzen, het geweten: er is iets roerends in wanneer men in de middeleeuwen de gedachte van ieder karakter, van ieder wijsgeer tot de godsdienst (hoe formeel wellieht door sommigen ook opgevat) ziet neigen; en nimmer hebben wij gemeesmuild, toen wij lazen hoe Rogier Baco tot dat doel al zijne wetenschappelijke uitvindingen liet strekken: wanneer hij de eigenschappen der bolronde glazen ontdekte, kwam hem slechts de toepassing voor den geest, dat men zoodoende brillen zou kunnen maken, die het lezen der kerkvaders gemakkelijker deden worden: wanneer hij nieuwe sterrekundige waarnemingen vond, zag hij daarin slechts een middel om den tijd te bepalen, waarop de veranderlijke Christelijke feestdagen zouden gevierd worden. Wij herhalen het, nooit dan met eerbied hebben wij zulke misschien formele uitingen van 't godsdienstig hart gelezen; doch anders was de indruk, dien men kreeg, als men weder een der redevoeringen der Pruissische Vorsten onder de oogen had. Aanstonds werd een ieder ongerust: de aanroeping der bovennatuurlijke orde van dingen was gewoonlijk het sein voor de verbreking der natuurlijke aardsche wetten: en als men na een oogenblik verpoozens uitzag naar de met eed en geweten gestaafde wetten, dan....... va-t-en voir s'ils viennent Jean, va-t-en voir s'ils viennent! In dat bewustzijn, en niet in den meer of min ongodsdienstigen zin van onzen tijd, schuilde het geheim van de algemeeue onrust, toen men hoorde, dat de Pruissische Koning in October van het vorige jaar zich zelven zou gaan kroonen. De plechtigheid te Koningsbergen volbracht, met al de daartoe behoorende omstandigheden, de rede des Konings, waarbij hij verklaarde alleen van God zijn kroon te hebben, - had dan ook geen ander resultaat dan dat geheel het Pruissische volk scherper en naauwlettender ging toezien. Had men tot nog toe vertrouwd, nu werd het de leuze voor het volk om voorzichtig te zijn. Het geavanceerde liberale element werd dan ook zeer in de kamer versterkt en men be- | |
[pagina 777]
| |
gon scherper de begrooting na te pluizen. Intusschen zou alles toch zijn geleidelijken loop zijn gegaan, en zou men zich weldra weder om het ministerie hebben geschaard, wanneer niet de Koning goedgevonden had, sinds dien tijd de meest opgeschroefde redevoeringen te houden, waarin telkens werd verkondigd, hoe het een gevaarvolle tijd was, hoe hij echter bleef steunen op zijn geweten, hoe wellicht het bloed moest vloeijen enz. enz. Nu is het Pruissische volk in het laatste twintigtal jaren ook wel iets vooruitgegaan. Vroeger zouden zulke woorden bij elken Pruis een verbazende ontzetting over de boosheid dezer wereld hebben te weeg gebracht: hoe, de tijden waren zoo slecht, dat zelfs de landsvader er door gegriefd werd, zou een ieder hebben uitgeroepen: doch - zoo als wij opmerkten - dit gevoel behoort wel eenigzins tot het verleden, tot datzelfde verleden toen de oude Frits in ieders hart leefde, niet ondanks, maar juist wegens het Spaansche rietstokje, waarmede hij zoo gevoelig rond sloeg. Alles is minder trouwhartig, doch vrij wat practischer en doeltreffender geworden. Als de Koning zooveel gevaren zag in den tegenwoordigen tijd - dus redeneerde het volk - dan was het zaak hem een niet al te groot leger toe te staan; de Koning kon eens meenen, dat zijn geweten hem gebood door middel van dat leger het Godsrijk op aarde te vestigen; men gaf dus den afgevaardigden het gebod mede om tegen die vergrooting van de legerorganisatie te stemmen. De afgevaardigden hebben één en andermaal zulk een stem uitgebracht en de oorlogsbegrooting is verworpen, en de Koning........ volgt de inspraak van zijn geweten, en zet zich boven de constitutie. Verhalen wij kortelijk hoe dit alles zich toegedragen heeft. De vrijheer von Bismarck-Schönhausen had na het verwerpen der oorlogsbegrooting door het huis der afgevaardigden de taak op zich genomen een zuiver reactionnair ministerie te vormen. Na eenig zoeken had hij dan ook een Minister van finantiën gevonden, die de plaats moest innemen van den Heer von der Heydt, namelijk den Heer von Bodelschwingh, die vroeger de portefeuille van finantiën had bezeten in het ministerie van von Manteuffel. Weldra - het was op den 29sten September - werd het huis bijeengeroepen om eene verklaring te hooren van den President-Minister. Deze verklaring kwam hoofdzakelijk daarop neder, dat het ministerie, nu het oorlogsbudget van 't jaar 1862 was verworpen, het budget | |
[pagina 778]
| |
voor 1863 introk. Deze verklaring werd dadelijk door het huis in handen gesteld van de commissie, die 't budget had onderzocht, om der kamer ook in deze van advies te dienen. De budget-commissie kwam zamen en de Heer von Forckenbeck, rapporteur der commissie, stelde als conclusie voor, dat het Huis mocht besluiten: 1o. de regering aan te manen, de begrooting voor 1863 in te dienen voor 1o. Januarij 1863 en 2o. te verklaren, dat het tegen de constitutie zou zijn, indien de regering een uitgave deed, welke door het huis der afgevaardigden bepaaldelijk was verworpen. Deze conclusie werd dadelijk door de commissie besproken, en de President-Minister was tegenwoordig bij de debatten. Het was bij die gelegenheid, dat zich de avontuurlijke persoonlijkheid van von Bismarck-Schönhausen voor goed teekende: hij hield een rede tegen de conclusie van von Forckenbeck, waarbij hij zijn meeningen over Pruissisch Staatsrecht ontwikkelde. Volgens hem - en hier beklagen wij het zeer, dat wij slechts ruimte hebben om eenige weinige punten mede te deelen - was het Pruissische volk eigentlijk te ontwikkeld (zu gebildet) voor een constitutie: het kon zich moeijelijk in zoo enge vormen bewegen; vandaar een crisis, die bewees, dat er aan de constitutie wat ontbrak. Want een crisis was er zeer zeker. Een budget toch is een wet: wetten kunnen slechts door gemeen overleg tusschen Koning, Heerenhuis en Volkshuis worden tot stand gebracht, en daar het Volkshuis iets anders wilde dan de Koning en het Heerenhuis, kon er geen budget tot stand komen. Maar men moest zich door zulke zaken niet beangst laten maken; integendeel, het feit dat dit alles is geschied, was, zoo als in 't begin is gezegd, een eer voor het Pruissische volk. Het is ‘zu gebildet’ voor al dat constitutionalisme. Wel is waar zouden er velen zijn, die van deze moeijelijkheid misbruik wenschten te maken: maar zulke personen werden ten allen tijde gevonden; het zijn de ‘Catilinarische existenzen’: doch een regering, die eerbied voor zich zelve heeft, weet hoe zij daartegen moet handelen. En deze regering te meer. Want het volk was toch inderdaad op haar hand. Het Pruissische volk had heet bloed, had een voorliefde om een te groote wapeurusting op haar wat smal ligchaam te dragen. Die wapenen zouden weldra noodig zijn. De groote vraagstukken, die in Duitschland sinds 1848 alles omwoelden, wachtten op eene beslissing; en die beslissing zou niet door redevoeringen maar door staal en bloed tot stand komen.’ Dus sprak op schitterend | |
[pagina 779]
| |
nonchalante wijze de vrijheer aan de Spree, en de commissie, zonder zich een oogenblik te bedenken, zonder verdere verklaringen af te wachten, nam dadelijk de conclusiën van von Forckenbeck aan. Op den 6den en 7den October werden deze conclusiën in het Huis der Afgevaardigden besproken. Het waren voorzeker de belangrijkste zittingen die sinds het vestigen der constitutie in het Berlijnsche parlement werden gevoerd. De Pruissische kamer moest de rechten van het volk handhaven: geen ijdele vertooning van parlementaire behendigheid, van taktiek of oppositie was passend: maar wat het Engelsche huis tegenover Jacobus had gedaan, moest nu worden herhaald: een verklaring van het goede recht van het volk, the declaration of right, was noodig. De Pruissische kamer - en haar gedrag gedurende deze dagen kan niet genoeg worden geroemd - aarzelde geen oogenblik. Al poogde ook von Bismarck nogmaals het huis op een déroute te brengen, door zich schijnbaar met een amendement van von Vincke te vereenigen, de meerderheid liet zich niet verschalken: ‘geen hand ter verstandhouding wordt ons aangeboden; wij zien slechts de hand die naar onze geldmiddelen grijpt,’ riep schultze-Delitsch uit, en het resultaat was, dat de conclusiën van von Forckenbeck met 251 tegen 36 stemmen werden aangenomen. Doch het parlementaire drama was hier niet mede afgespeeld, want het Heerenhuis zou nog bijeenkomen. Het Heerenhuis! - Hoe dikwijls had het, sinds dat vervloekte uur toen de liberale partij in November 1858 zegevierde, met niet te bedwingen spijt mannen op de regeringsbanken gezien, die meenden dat het volk niet alleen plichten, maar ook rechten had. Had daarom een Stahl zoo lang zijn vurige welsprekendheid in die zaal doen weêrklinken om Ministers te zien optreden als de graaf von Schwerin, von Auerswald et tutti quanti. Had hij daarom zoo luide het uitgeroepen: ‘Wij hebben de sterkste reactionnaire krachten nog noodig, totdat wij het vergif der revolutie, dat in de sappen van het land omwoelt, geheel er uitgedreven hebben’Ga naar voetnoot1. En ja, scheen het niet in die dagen van 1858 alsof geheel het verleden was vergeten. Toch was daar een tijd geweest - het was in 't voorjaar van 1850 - toen diezelfde Stahl met een zekeren nog jongen vrijheer von Bismarck Schönhausen zich had vereenigd om te zamen der liberale partij te | |
[pagina 780]
| |
Erfurt de woedendste slagen toe te brengen: ééns waren zij weder met de liberalen slaags, het was den 15den April; Stahl verdedigde juist met de uiterste heftigheid een motie van von Bismarck; daar ontglipte hem op ééns een woord, dat weldra het tooverwoord der reactie zou worden: ‘een Koning moet alléén bevelen, geen kamers bij meerderheid besluiten; de leuze voor ons is autoriteit, niet majoriteit’Ga naar voetnoot1. Wie dacht er in 1858 aan die leuze, zoo zuchtten de jonkers en baronnen. Het werden voor hen droeve dagen: Stahl zelf stierf in Augustus 1861, en waar zou het einde zijn?.... Wij behoeven niet voort te gaan, de tegenstelling is duidelijk genoeg: de oude vriend van Stahl, de vrijheer von Bismarck Schönhausen, zit in October 1862 als President-Minister in ditzelfde Heerenhuis. Dit zou het einde zijn. O, de edele ridder von Kleist-Retzow, omstuwd van de pommersche jonkers en brandenburgsche heeren, kan naauwelijks zijn vreugde bedwingen. Nu zal aan het canaille ten minste de les worden gelezen. Ligt ook de Koning met de constitutie overhoop: welnu, zoo spreekt de ridder, in een goed huwelijk is meermalen oneenigheid, dan is het de taak van den man om zijn autoriteit te handhaven: dit zij ook de plicht van den Koning tegenover de constitutie. En om te bewijzen dat de constitutie niets meer geldt bij die ‘Heeren’, doet de graaf von Arnim-Boytzenburg het voorstel, om zich niet te bepalen bij het verwerpen van het besluit van het Huis der Afgevaardigden, maar tegelijkertijd de oude door het volkshuis verworpen begrooting in het Heerenhuis aan te nemen. Dat mocht eerst een denkbeeld heeten. Twee dagen werd over dat voorstel gedebatteerd, en met 114 tegen 44 stemmen werd het Zaturdag den 11den October aangenomen. Doch zie: terwijl het Heerenhuis niet tegen verbreking van plicht en eed opziet, komen den volgenden Zondag alle partijen van het Huis der Afgevaardigden bijeen. Graaf Schwerin, de oud-Minister, leidt zelf die vergadering; men besluit zich niet te laten verrassen, maar openlijk te verklaren dat de constitutie verbroken is: en den volgenden morgen opent Grabow reeds ten 9 ure de vergadering van het Huis, om dit besluit vast te stellen. Reeds ten 9 ure zeggen wij, want von Bismarck Schönhausen had ook niet stil gezeten en | |
[pagina 781]
| |
had besloten de afgevaardigden zoo schielijk mogelijk dienzelfden Maandag, 13 October, naar huis te zenden. Doch Grabow was hem voor. Hij zegt, dat hij tot zijn groote smart aan het Huis moet mededeeling doen van het besluit van 't Heerenhuis van Zatnrdag 11 October. Hij had echter geen recht dit anti-constitutioneele besluit van de balie van 't Huis af te wijzen. Intusschen zijn voorstellen ingekomen van leden dezer vergadering, om een bepaalde motie ook van dit Huis uit te lokken. Hij stelt die voorstellen in banden der budget-commissie, die over een nur rapport moet uitbrengen. - De zitting wordt dus geschorst. - Ten elf ure wordt zij weder geopend en von Forckenbeck, de rapporteur der commissie, stelt voor om te besluiten dat het Heerenhuis tegen de constitutie heeft gehandeld. De zeven conservatieve leden van het Huis verlaten dadelijk de zaal. Grabow laat geen debat toe; slechts stemmen is geoorloofd. Alle aanwezige leden, 237 in getal, verklaren zich voor het voorstel van von Forckenbeck. Doch wat toeft nog Grabow om dit resultaat uit te roepen; waarom zit hij onrustig naar de deuren te zien en te turen op de voor hem liggende papieren, als ware de uitkomst der stemming nog een zaak van berekening? zie, daar openen zich de deuren: von Bismarck Schönhausen treedt binnen. Nu klinkt de volle stem van den president door de zaal, en krachtig verkondigt hij hoe geheel het Huis der Afgevaardigden éénstemmig verklaart dat de constitutie door het Heerenhuis is geschonden. Von Bismarck staat dadelijk op en leest het koninklijk decreet voor, waarbij wordt bepaald dat heden ten drie ure de landdag zal worden gesloten. De landdag wordt ten drie ure gesloten door von Bismarck met eene rede, waarin wordt gezegd, dat de regering tegen haar plicht zou handelen, wanneer zij gevolg gaf aan de besluiten van het Huis der Afgevaardigden. Dat zij zich dus genoodzaakt ziet buiten de constitutie om de administratie te voeren. Later zullen wellicht deze handelingen der regering de goedkeuring der Kamer kunnen verwerven. De constitutie kan echter alleen door gemeen overleg ontwikkeld worden: één tak der wetgeving kan zich niet alle rechten aanmatigen. De afgevaardigden zijn thands naar huis gegaan; de Minister heeft schoon spel en maakt meesterlijk daarvan gebruik: de drukpers wordt overal vervolgd, de liberale ambtenaren worden verplaatst of afgezet; commissiën der reactionnairen worden tot den Koning toegelaten om | |
[pagina 782]
| |
hem moed in te spreken. Deze echter heeft geen aansporing noodig: de goddelijke genade helpt hem. De Koning is tevreden: hij heeft gedaan wat zijn geweten hem voorschreef, hij heeft zijn eed gebroken. Terwijl dit alles in Pruissen geschiedt, hebben de zaken in Italië een meer duidelijke plooi gekregen. Wat Ratazzi niet heeft willen doen toen het nog tijd was om te kiezen, hebben de omstandigheden hem gedwongen te doen. Den 3den October heeft hij volledige amnestie aan Garibaldi en zijn lotgenooten moeten geven. De partij der generalen - Lamarmora en Cialdini - had nog een oogenblik het uitvaardigen van die maatregelen weten op te houden, doch luider en luider deed de publieke opinie zich gelden, en Ratazzi moest toegeven. Het huwelijk van prinses Pia met den Koning van Portugal werd ook in 't begin van deze maand voltrokken, doch te loochenen is het niet, dat de belangstelling van het liberale Europa voor de persoonlijkheid van Victor Emmanuel vrij wat is bekoeld, sinds hij zijn trouwhartigen vriend heeft opgeofferd aan de quasi-politieke zetten van zijn buigende Ministers. Wel is waar maken eenige van die Ministers zich zeer verdienstelijk, en kan men onder anderen niet genoeg de werkzaamheid roemen van den Minister van Onderwijs, den bekenden Matteucci, die een gansch nieuw systeem voor hooger en middelbaar onderwijs heeft ingevoerd, - doch wat de groote politieke leiding aangaat is slechts teleurstelling het resultaat. Napoleon III is een slecht vriend in den nood. Zoodra iemand in ongelegenheid vervalt, vermindert dadelijk zijne sympathie voor den ongelukkige. Cavour begreep dit alles zeer goed. Zijne politiek was dan ook de omstandigheden zoo te leiden, dat Napoleon telkens gedwongen werd uit zelfbehoud Italië te helpen. Doch Ratazzi gaf zich het air alsof hij wilde vertrouwen op de grootmoedigheid van 's keizers hart: en in antwoord daarop ontslaat Napoleon (15 October) dien minister, die tot nu toe het warmst de zaak van Italie bepleitte, Thouvenel. Tegelijk worden die ambassadeurs, die te Parijs en te Rome het krachtigst tegen de eischen der reactie optraden, de heeren Benedetti en markies de Lavalette, teruggeroepen. Een ander systeem van regering wordt tegenover Italië schijnbaar op touw gezet, en die nieuwe meer behoudende politiek zal worden geleid door den nieuwen minister van buitenlandsche zaken, de heer Drouin de L'huys. | |
[pagina 783]
| |
Het aftreden van Thouvenel wordt door al de liberalen betreurd. En te recht. Gedurende zijn driejarig bestuur heeft hij de buitenlandsche politiek van Frankrijk zooveel doenlijk met waardigheid vertegenwoordigd. Gezant te Constantinopel en in die hoedanigheid de onwrikbaarste bestrijder van Engeland's aanmatigingen in het Oosten, meende men in hem een antagonist tegenover de Engelsche politiek te vinden. Men heeft zich hierin bedrogen; hij toonde prijs te stellen op Engelands verbond, en zijne bekende dépêche in de aangelegenheid van the Trent toonde aan, dat hij Engeland zelfs wist te helpen. Voeg daarbij dat al zijne dépêches geschreven waren in een stijl, die aan de beste oude modellen herinnert; hoe elke questie - en de hemel weet, hoeveel questiën Napoleon hem te ontwarren gaf - door hem op de meest eenvoudige, dringende en scherpzinnige wijze werd behandeld, en men zal zich kunnen voorstellen, dat menige oprechte waardeering wordt vernomen over den vasten en krachtigen minister, die thans het hotel van 't ministerie verlaat. Zijn opvolger Drouin de L'huys is bekend genoeg. Ook deze heeft gedurende zijn lange politieke loopbaan veel waardigheid ten toon gespreid. Lid der liberale oppositie in de kamer der députés tegen Guizot, en reeds lang door verschillende missiën bekend in de diplomatieke wereld, werd hij al spoedig onder de republiek een der ministers van den prins-president. Zijn groote tact en behendigheid werd allerwege geroemd, en de keizer verzekerde zich spoedig van zijne diensten. Minister van buitenlandsche zaken tijdens den Krimoorlog, was hij het, die zeer schielijk tot het sluiten van den vrede aanried, en weldra, ten gevolge van het mislukken der conferentiën te Weenen, moest aftreden, om plaats te maken voor Walewski. Sinds was hij werkzaam als vice-president van den senaat, toen de keizer goed vond den 11den Januarij 1856 den senaat heftig te berispen over de wijze, waarop dit ligchaam tot nu toe het keizerrijk had gediend. De keizer meende in dien senaat te bespeuren een zucht om zich als een ander huis der pairs met het bespreken en verbeteren van wetten in te laten, in plaats van eenvoudig te onderzoeken of de wetsontwerpen overeenkomstig waren met de grondbeginselen der constitutie van 1852. Geheel de senaat liet zich dien slag in het aangezicht geven; alleen Dronin de L'huys had zelfstandigheid genoeg om zijn ontslag als senator te nemen. Sinds dien tijd was hij buiten staatszaken bekend als voorstander der meer rustige, conservatieve en minder doortastende politiek. | |
[pagina 784]
| |
Men wist dus genoegzaam zeker dat hij een voorstander was van de wereldlijke macht van den paus; wat echter de keuze van den keizer nog meer beteekenis geeft, is het feit dat Drouin de L'huys minister van buitenlandsche zaken was, toen in 1849 besloten werd de eerste Fransche expeditie naar Rome te zenden. Men wordt dus wel genoodzaakt zich eenigzins scherper die dagen te herinneren. Men weet dat die expeditie het werk was van de conservatieve meerderheid der nationale vergadering, geleid door Thiers, Molé en Falloux, in overeenstemming met de denkbeelden daaromtrent van den prins-president. Men weet echter ook dat die prins-president, bedacht om altijd een politiek van de vrije hand te voeren, dadelijk zijn eigen aandeel in die expeditie vrij duidelijk accentueerde. Hij schreef namelijk een brief aan zijn ordonnans-officier Edgar Ney, waarin hij het doel der expeditie omschreef. Dit doel was wel is waar om den paus en zijn gezag te herstellen, zooals de meerderheid der nationale vergadering wenschte, maar bestond te gelijker tijd daarin, dat men den paus moest dwingen om eene liberale regering te vestigenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 785]
| |
Men weet welk een storm deze brief van den prins-president opwekte, doch men kan nu ook eenigzins begrijpen, welke de rol zal wezen die Drouin de L'huys zal gaan vervullen. De bewoordingen, die de nieuwe minister zal gebruiken, zullen waarschijnlijk wel iets conservatiever zijn, dan de volzinnen van Thouvenel, doch de politiek van den keizer tegenover Rome zal niet veranderen. Nous jouerons le même air, zeide eens Thiers, toen hij Guizot verving, en met veel meer recht kan elk nieuw minister van Napoleon III dit zeggen. De keizer toch, welke ook zijn sympathiën voor Italië mogen zijn, zal dezelfde gedragslijn blijven volgen. Tegenover eene conservatieve partij als in 1849, drukt hij op het liberale idee; tegenover een liberalen wensch, als in 1862 door de vrienden van Italië wordt geuit, wijst hij op het belang van Frankrijk om Rome te blijven bezetten. Dat belang wordt tegenwoordig ook door anderen dan Napoleon III op den voorgrond gesteld. Vele republikeinsche schrijvers ontwikkelen thands dat een éénig Italië een te gevaarlijk nabuur voor Frankrijk zou wezen, en bewijzen op dien grond dat de éénheid een hersenschim is en dat men terugkeeren moet tot het denkbeeld van een Italiaansch statenverbond. Reeds had voor ruim een maand Eugène Pelletan deze stelling in een brochure, getiteld la Comédie Italienne, ontvouwd, en op die wijze een scheuring in zijn eigen kamp verwekt: toen eensklaps Proudhon de democratie van Europa verbaasde door zijn artikelen over Italië. Proudhon woonde in België en nam de gelegenheid te baat om ook aan België eenige waarheden te zeggen. En men kan begrijpen dat dit alles - zoowel voor Italië als België - niet in den zachtsten vorm was ingekleed. Proudhon toch heeft meer dan een zijner landgenooten dat, wat de Franschen noemen le type gaulois. Het is de oude karaktertrek van een Rabelais, van een Regnard. De dingen dezer aarde bij haar naam te noemen: schielijk 't gebrek in de redenering of voorstelling van anderen op te merken, om dien misslag door een boutade te vernietigen: met opgetrokken lip, ietwat honend, hem aan te zien die 't waagt een phrase te verkoopen: scherp een ieder uit te lagchen die de minste schwärmerei verkon- | |
[pagina 786]
| |
digt: en dit alles jolijselijk (zoo als onze voorouders zeiden) te doen, dat wil zeggen met zoo innig een behagen in het woelige genotvolle leven, dat men het bloed ziet tintelen in de aderen: dit zijn in 't kort de eigenaardigheden van dat type: een type, om het mèt een enkel woord te karakteriseren, dat bovenal positief is. Denkt men nu daarbij dat Proudhon liefst zijn boeken uitgeeft op eene wijze, die aan 't losbranden van een pistoolschot doet denken - men herinnere zich zijn la Propriété c'est le vol; Dieu c'est le mal; l'Ordre c'est l'anarchie, enz. enz. - dan wordt het duidelijk dat zijn artikelen ‘la Fédération et l'unité en Italië’ de tegenstrijdigheden in den tegenwoordigen toestand van Italië scherp genoeg deden uitkomen. Om eenige wat al te harde zinnen voor België - hij wees er op hoe de keizer op dezelfde gronden als waarop Belgiës enthousiasme voor Garibaldi steunt, wel eens België kon annexeren - hebben de Belgen, voorgegaan door den schreeuwenden phrasenmaker Boniface, hem het land uitgedreven; wij eerbiedigen dezen nationalen toorn, doch constateren thands slechts voor ons doel dat Proudhon tegen de eenheid van Italië heeft geschreven. Eén zin uit dit werkje trok meer dan de anderen onze aandacht: het was deze: Depuis quatre ans la pensée publique a été, parmi nous, enchainée au caroccio de l'Italie une et indivisible; ce sont quatre années de perdues pour notre propre progrès et pour nos libertés. Hoe men toch over Italië denke, zoo kan men, uit een Fransch oogpunt, de zekere waarheid die in deze zinsnede ligt opgesloten niet ontkennen. Ja, vier jaren lang heeft Frankrijk oor noch oog voor iets anders gehad dan voor Italië: haar eigen vrijheden - zij let er niet meer op: haar eigen zedelijke opheffing - zij wil er niet aan denken: zij ziet slechts naar Italië en Rome. Neen, niet eens naar Rome en Italië! De hemel gave dat het alzoo ware; zij ziet slechts naar den keizer om te zien wat deze zal doen; zij geeft zich niet eens de moeite meer een eigen oordeel te hebben; angstig spelt zij de trekken van het zoo ondoordringbaar gelaat van Napoleon III, om daaruit een oplossing te raden. De hond, die aan den voet neêrgelegen van den meester, met gespannen oog den blik volgt van zijn heer; die 't minste sein van diens gedachte, de minste uiting van diens verlangen bespiedt, om derwaarts te schieten, die hond kan voor den bewonderaar van natuurlijke bewegingen een aangenamen aanblik opleveren, maar als die hond een geheele natie is...... Wij werken dit beeld niet uit, wij herhalen slechts wat Prévost Paradol in de Courier du Dimanche heeft | |
[pagina 787]
| |
durven schrijven, waarom dat blad dan ook een waarschuwing heeft gekregen. Honorons - zoo gaat Proudhon voort - en Garibaldi un patriotisme fervent, mais mal entendu: respectons sa blessure: mais, pour Dieu! ne nous faisons pas, de cette jambe brisée, une relique. Aldus spreekt het positieve egoïsme, niet alzoo het Engelsche volk. Daar is de edele persoonlijkheid van Garibaldi door het volk ten minste gewaardeerd. Daar heeft men voor den armen soldaat, die thands op het ziekbed nederligt, wiens open wonde te feller hem rijt, nu het een Italiaansche arm is geweest, die den kogel op hem heeft losgevuurd, - ten minste een enkel woord van troost en hope over. Belagchelijke sentimentaliteit! roepen eenigen; gold het dan ten minste nog een idee! O, zij die aldus spreken begrijpen niet wat het, bij zooveel laaghartigs en onedels als overal geschiedt, een goeden indruk maakt, als men ziet, dat geheel een volk - en voorzeker het is hier de onafhankelijkste natie, en die 't minst geneigd is tot vleijerij van welken aard ook - trouwhartig de hand aanbiedt aan een anderen volksman, die geen zweem van eigenbelang heeft gekend, die zijn bloed en zijn leven heeft opgeofferd voor het welzijn van zijn natie. Laten zij slechts komen dáár in Londen de helden der reactie: dat een Haynau verschijne, en hij zal de verachtelijke slagen, zoo dubbel door hem verdiend, niet ontkomen: dat hij ééns in het vrije Brittanje den voet zette, die Pruissische majoor von Besser, die, na de onder hem geplaatste soldaten in Graudenz door zijn willekeur tot insubordinatie te hebben getergd, ze thands tot 20jarige strafdienst heeft doen veroordeelen: dat zij opkomen en zien welke begroeting zij in Londen ontvangen. En daarom mag Garibaldi zich gelukkig prijzen, zelfs wanneer de kogel hem ten grave zou slepen; hij heeft 't beste wat hier op aarde te behalen is verkregen, de achting en de liefde van vrije mannen. Wij verlieten de vorige maand America onder droevige vooruitzichten. De legers van het Zuiden waren overwinnend en drongen de eigen landen van het Noorden binnen. Reeds waren zij in Kentucky, Pennsylvanie en Maryland binnengetrokken, en het stoute plan van het Zuiden om het krijgstooneel op 's vijands bodem over te brengen, scheen volkomen te gelukken. Alle hoop van het Noorden was gevestigd op Mac-Clellan, en op | |
[pagina 788]
| |
den spoed waarmede deze zou te werk gaan. Draalde deze, en te dikwijls was tegen hem dit verwijt reeds gekeerd dan dat niet eenige vrees de Noordelijken zou bevangen, dan hadden Jackson en Lee gelegenheid zich in Maryland, het slavengezinde Maryland, te vereenigen, en Washington zou verloren zijn geweest. Het was onder deze hagchelijke omstandigheden, dat Mac-Clellan naar Maryland oprukte; met een spoed waaraan men bij hem niet was gewoon geraakt, zette hij zijne marschen voort, en voordat de generalen van het Zuiden gelegenheid hadden zich te vereenigen, tastte hij Lee aan; en terwijl Jackson weder de Potomac overgetrokken was om Harpers-Ferry aan te vallen en te nemen, werd Lee bij Hagerstown geweldig en voor goed geslagen. De overwinning van Jackson kon dus van geen invloed zijn: ook hij moest nu voor Mac-Clellan wijken, en zoo had deze in weinig dagen niet alleen Maryland schoongeveegd, en het strijdtooneel weder in Virginië verplaatst, maar daardoor ook het Noorden tegen een wissen ondergang vooreerst beveiligd. Weinig dagen later werden ook de zuidelijke troepen weder uit Kentucky verdreven: terwijl eene overwinning van den noordelijken Generaal Rozencrantz bij Corynth aan de Mississipi ook in die verre streken den zedelijken invloed van het Noorden herstelde. De groote schaakpartij zal dus weder in Virginië worden voortgezet. Van uit Washington trekken de Noordelijken hun cirkels, van uit Richmond de Zuidelijken. Het is geen zonderling toeval, dat juist in dezen staat de beslissing van den ontzettenden strijd moet vallen. Virginië is de oudste kolonie, is het hart van al die Vereenigde Staten. Daar is Washington geboren en begraven; Jefferson de tweede grondvester van het rijk, en President Monroe, die het eerst de leer formuleerde, dat America aan de Americanen moest behooren, waren ook beiden uit Virginië. Ieder Americaan ziet naar Virginië uit als de bakermat van de glorie der Vereenigde Staten: wat wonder, dat juist alles daar moet worden beslist? Voet voor voet wordt thans het terrein betwist. Tusschen de rivieren de Shanandoah en de Rappahannoch, tusschen de James en de York, aan alle kanten bewegen zich de strijdmachten: en geen uitkomst is vooreerst te voorzien. Terwijl alzoo het beleid van Mac-Clellan voorloopig het evenwicht herstelde, heeft ook Lincoln van zijn kant veel van zich doen spreken. Men weet dat in het voorjaar van 1862 de politiek van Lincoln | |
[pagina 789]
| |
geheel is veranderd. Was het gedurende het eerste jaar van zijn presidentschap (4 Maart 1861 tot 4 Maart 1862) zijn leuze om de Unie te herstellen, en werd steeds op den voorgrond gezet dat men den Zuidelijken Staten, zoodra zij slechts ten onder waren gebracht, hun vroegere positie in de Unie zou teruggeven: zoo was sinds dien tijd een merkbare verandering in de zienswijze van Lincoln te bespeuren. Het was hem duidelijk geworden, dat men bij zulk een kamp als in America werd gestreden het ware geschilpunt niet moest verbloemen: men moest openlijk uitkomen voor het beginsel waarvoor men aan beide zijden streed: en dit beginsel was de questie der opheffing van de slavernij. In de eerste week van Maart zond hij dan ook een boodschap aan het congres, waarbij hij meer openlijk toetrad tot de stellingen der abolitionisten, en hij het Huis uitnoodigde geldmiddelen te verschaffen aan iederen staat, die zou verkiezen om de slaven in zijn gebied vrij te koopen. Achtereenvolgens werden nu de slaven in Columbia vrijgemaakt en maatregelen beraamd om die vrijgemaakte slaven naar een of andere landstreek - men dacht aan Centraal-America - te vervoeren, ten einde den grooten twistappel, het onderscheid der rassen, zooveel mogelijk te verwijderen. De generalen kregen in last ook vrijgemaakte slaven in de legers te doen werken, en het zuiden kon zien dat de zaak nu ernstig werd opgevat. De maatregel nu waarop al die verschillende besluiten als van zelve moesten uitloopen is deze maand genomen: Lincoln heeft een proclamatie uitgevaardigd, waarbij wordt verklaard dat met 1o. Januarij 1863 al de slaven, die zich in de opgestane staten bevinden, vrij zullen zijn. Een zeer groote ontzetting schijnt velen in Europa te hebben overmeesterd toen zij die proclamatie lazen: en ook wij zouden wel eenige bedenkingen op ondergeschikte punten kunnen maken: - maar wat het denkbeeld zelf betreft, zoo verklaren wij niet te begrijpen hoe de aankondiging daarvan zoo groot een verrassing kon bewerken. Dat het eindelijk toch daartoe moest komen, begreep vroeger een ieder: en de verschillende regeringsdaden van Lincoln gedurende de laatste vijf maanden hadden toch alle er op moeten voorbereiden. Wij vreezen dat geheel die (wellicht schijnbare) ontsteltenis tot oorzaak heeft dat niemand in den strijd, die daar in het verre Westen werd gevoerd, een strijd van ideën wilde zien: toch baat zulk een politiek, welke het wezenlijk geschilpunt niet wil zien, een politiek als van den armen struisvogel, die zijn kop in de takken verbergt als | |
[pagina 790]
| |
hij de gevaren ziet naderen, volstrekt niets: veel bloed wordt gestort en zal er nog in America vloeijen; maar het is de zonderlinge wet hier op aarde, dat zonder bloedstorten het menschdom geen schrede is vooruitgegaan. En dit weten wij dan toch ook zeker, dat, wanneer éénmaal de jacht is begonnen, de dooden zeer snel rijden. Voor allen die het schandelijkst misdrijf, de instandhouding der slavernij, hebben gepleegd, moet de dag der straffe eens komen: de Lincoln's en zoovele anderen zijn slechts werktuigen die het groote Godsplan volvoeren, als sidderend een ieder de oplossing te gemoet ziet, door het oude kerklied aangegeven: Dies irae, dies illa
Solvet saeclum in favilla.
Bij de vele questiën die de beschaafde wereld thands in verwarring en onrust brengen, heeft zich in deze laatste dagen eensklaps onstuimig gevoegd de zoo dikwerf gesuste doch telkens weder opwoelende Oostersche questie. - Reeds was deze qnestie weder eenige maanden bij de diplomatie hangende, daar de positie, die Servië en haar vorst Michael Obrenowich tegenover Turkije had aangenomen, verre van duidelijk of helder was. Een bombardement door de Turksche bezetting der citadel op de stad Belgrado losgebrand, was reeds het droevig resultaat van aanmatiging aan den éénen kant en twistzoeking aan de andere zijde geweest: en de diplomaten hielden weder ijverig hunne conferentiën te Constantinopel. Ook in Armenië waren de Catholieke Christenen door de Turken aangevallen en zooveel doenlijk vermoord, en de fransche consuls hadden hunne klachten weder aangeheven: - doch dit alles zou door wederzijdsche concessiën wellicht uit den weg kunnen zijn geruimd, toen plotseling de tijding weêrklonk dat Griekenland nu voor goed was opgestaan tegen koning Otto. Naauw was die tijding nog bekend, of dadelijk werd het resultaat reeds gemeld dat koning Otto was afgezet, voortvlugtig was, en dat een voorloopig gouvernement de orde handhaafde. De spoed waarmede dit alles te werk ging en nog gaat, bewijst wel het best dat de regering allen steun in het volk mist. Bovendien, waar reeds tien revoluties tegen één vorst zijn beproefd, daar kan de elfde partij trekken van de lessen der ervaring. De opstand van het voorjaar, door de militaire fractie te Nauplië begonnen, schijnt slechts de voorbode te zijn geweest van een algemeene zamenzwering, die gebruik | |
[pagina 791]
| |
heeft gemaakt van een kleine afwezigheid van den koning en de koningin uit Athene. Men gelooft algemeen dat koning Otto vrede zal hebben met deze gebeurtenis: van regeren had hij - 't was genoeg gebleken - geen verstand, en het Grieksche volk was toch op geenerlei wijze tevreden te stellen, wanneer niet een agressieve politiek tegenover Turkije werd gevoerd. Dit nu werd hem, behalve door zijn eigen kalmte van geest, bepaald belet door het toezicht en den dwang van het Engelsche gouvernement. Minder berustend zal het trotsche hart wezen van zijn hartstochtelijke vrouw, de Mecklenburgsche Prinses: wáár door Koning Otto eenige kleine inbreuken op de constitutie werden gemaakt, daar droeg zij altijd de schuld: en haar liefelijk vrouwelijke aard werd dan ook door het volk op de behoorlijke wijze gewaardeerd. Men kan veilig zeggen, dat de roeping van dit koninklijke paar geheel was gemist toen daar geen troonsopvolger werd geboren. Op zich zelven viel Koning Otto reeds zeer tegen, maar nu had men nog het vooruitzicht, dat men met een nieuwen Beijerschen Prins een lange kennismaking moest hernieuwen, en het zou waarlijk niet te verwonderen zijn geweest, zoo zelfs een minder woelig volk als de Grieken zijn, daartegen had opgezien. Wij hopen, dat hier de leuze van non-interventie zal worden toegepast, want wat ook geschiede, stellig is het, dat het volk zich een beter lot verschaft, dan daaraan door de diplomatie van het jaar 1830 werd toebedeeld. Eindigen wij ons overzicht met de vermelding, dat Graaf Andreas Zamoïski, de verstandige en bedaarde leider der Poolsche oppositie, nu voor goed naar Petersburg is weggezonden. Het heeft den schijn alsof men Polen tot wanordelijkheid wil aanzetten om het daarna te heftiger te kunnen straffen. Nog hebben wij twee sterfgevallen te vermelden. Vooreerst stierf deze maand Hassenpflug. Wij willen niets meer van hem zeggen: zijn naam is de naam geworden voor zekere soort van schurken: slechts willen wij het betreuren, dat hij ééns bijna door een eerlijk Hollander was verdedigd, toen Groen van Prinsterer in de Staten Generaal (Zie Redevoeringen I, p. 117) zijn schuld in twijfel trok. Het andere sterfgeval is dat van de duchesse de Dino. Waardige mededingster en voorgangster van haar landgenoote Gravin Lieven, vertegenwoordigde zij tevens een der eigenaardigste zijden der poli- | |
[pagina 792]
| |
tiek tijdens de Restauratie. Nicht van Talleyrand, was zij het, die zijne salons presideerde, en den behoorlijken invloed op de verschillende ministeriële en diplomatieke combinatiën uitoefende. Met haar gaat een gansche wereld van herinneringen verloren, en wij zouden haar beeld ter verdere studie zeer aanbevelen aan den schrijver, die het zich ten taak stelt de rol der politiques en jupon te schilderen.
H.P.G. Quack. |
|