| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 23 Februarij 1862.
Hoe zeer gelijkt de Duitsche politiek op het rad van Ixion, dat immer wordt rondgewenteld en nooit voorwaarts kan worden bewogen! Oude toestanden komen telkens weder boven; wat geschiedenis was wordt weder gebeurtenis van den dag, en treffend bewijst elk staatsman, dat hij uit dat alles geleerd heeft... geschiedenis. Ons was het bij het lezen der dagbladen van deze maand, alsof weder de dagen van 't jaar 1849 beleefd werden. Herinnert men zich nog dien tijd, toen Duitschland in twee kampen was verdeeld, en Pruissen aan het hoofd der kleinere Duitsche staten, den zoogenoemden bondstaat zocht te grondvesten, om dan weder - als die bondstaat zich had gevormd - met Oostenrijk een meer volkenrechtelijk verbond (in den trant van den tegenwoordigen statenbond) aan te gaan; toen dat Pruissen werd geleid door den half-mystischen von Radowitz, dien Christenridder zonder smet of blaam, die zich een oogenblik had laten verleiden om practisch op te treden te midden van het gewoel der menigte en de in alle richtingen gekronkelde paden der staatkunde, doch die welhaast moest zien dat de sfeer der politiek en de ideale sfeer, waarin zijn nobele gedachten zich bewogen, verre van elkander verwijderd waren; groote ziel, niettegenstaande dat alles, en op wien - hoe zeer de Palmerstons der politiek hem ook mogen verachten - zoo ten volle toepasselijk is 't woord: âme espagnolle, et plus grande encore que folle! Welnu, hij trok den degen voor de zaak, die hij liefhad, en het lot had 't beschikt, dat tegenover hem, aan het hoofd van Oostenrijk, de man stond, in wien zich al de wereldsche en satanische geestkracht had vereenigd
| |
| |
voor Felix von Schwarzenberg was het te gemakkelijk een taak, dien naar de inspraak van zijn geweten handelenden Pruissischen staatsman te bestrijden. Weldra weigerde koning Friedrich Wilhelm IV den oorlog tegen Oostenrijk, dien von Radowitz had besloten, goed te keuren; een ander minister moest de taak op zich nemen, om met Oostenrijk den zoen te sluiten, en het verbond werd te Ollmütz gesloten, nadat ten volle door Schwarzenberg was volvoerd, wat hij als leiddraad van zijn handelingen tegenover Pruissen aan de hem omringende diplomaten had gezegd: eerst het verachtelijk maken en dán het vernietigen.
Wat toen ter tijde in Duitschland werd aanschouwd, wordt thands weder ten tooneele gevoerd. Het drama is hetzelfde, doch het terrein is veranderd en de rollen wat gewijzigd. Oostenrijks toon is veel lager gestemd en Pruissens kans staat lang niet zoo goed. De twee persoonlijkheden, die vroeger aan dit alles luister bijzetten, zijn beiden gestorven, en de graven von Rechberg en von Bernstorff staan thands als twee trotsch geslotene cavalieren tegen elkander over, zonder de minste pretentie er op te maken van elk voor zich een idee te vertegenwoordigen. Integendeel, het gelijkt soms of zij gereed zijn voor eigen persoon en eigen eer den handschoen elkander tegen te werpen.
De oorzaak van dien twist is de hervorming van den Duitschen Bond. Men herinnert zich hoe de Saksische minister von Beust, den 15den October 1861, een ontwerp van reconstitutie van den Bond aan de Duitsche hoven inzond. Het was een uitwerking van het denkbeeld, dat gewoonlijk met den naam van de trias wordt bestempeld. Oostenrijk, Pruissen en geheel het overige Duitschland, als derde lid, zouden te zamen de executieve macht hebben. Voorts zou de bondsvergadering blijven bestaan uit de gezanten der verschillende regeringen, doch daarnevens zou een afgevaardigden-vergadering, zamengesteld uit gedelegeerden der verschillende vertegenwoordigende kamers, zitting hebben. Eindelijk zou er een bondsrechtbank worden geconstitueerd. Dit plan van von Beust was met een uitvoerige memorie vergezeld, waarin dat systeem nader was toegelicht. - Op dat alles nu had de Pruissische minister von Bernstorff in een depêche van den 20sten December 1861 geantwoord. In het flinke staatsstuk werd zeer bondig betoogd, dat men nimmer tot eenige verandering en hervorming zou kunnen geraken, indien men aan alle Duitsche staten tegelijk, waarvan de meeste zoozeer in
| |
| |
belangen verschilden, één zelfde inzicht omtrent het inwendig staatsbestuur wilde opdringen. Integendeel, de Duitsche Bond moest als een volkenrechtelijk verbond worden beschouwd en opgevat, en in dat verbond moest het voorts ieder lid vrijstaan om zich naauwer met die leden aan te sluiten, met welke het één belang en één macht had. Met andere woorden: Pruissen, erkennende den statenbond met geheel Duitschland, zou in dien statenbond een engeren bondstaat met enkele regeringen sluiten.
Dit was dus het oude denkbeeld van von Radowitz, dat op deze wijze zoo duidelijk mogelijk werd uitgesproken. Een ontzettende verbazing beving al de Duitsche kanselarijen. Was het Pruissische idee dan een geladen jachtgeweer, dat men een langen tijd had weggezet om het nu eens weder op te grijpen en af te schieten! Zoo ja - dan zouden ook zij toonen, dat zij oude herinneringen niet vergeten hadden. Oostenrijk riep de gezanten der verschillende Duitsche staten bijeen, en den 2den Februarij 1862 boden Oostenrijk, Beijeren, Wurtemberg, Hannover, Saksen, Hessen-Darmstadt en Nassau een nota aan Pruissen aan, waarin op hoogen toon rekenschap werd gevorderd van de uitgesproken woorden van von Bernstorff. Ontkend werd de stelling, dat de Duitsche Bond niets meer zou zijn dan een volkenrechtelijk verbond, en met de artikels van het Weenercongres werden de plannen gewraakt, die daarheen zouden strekken om een engeren bondstaat te vormen. ‘Ik laat mij niet mediatiseren, ik wil geen Pruissisch prefect worden,’ zoo klonk het door geheel Duitschland: en de uitwerking der nota was als een schot los kruid.
Op dat alles moest een antwoord van Pruissen volgen, en den 14den Februarij zond dan ook graaf Bernstorff een depêche aan de verschillende Duitsche staten, waarin hij op heftigen toon die regeringen verweet, door haar schuld alle plannen tot hervorming in den weg te staan; dat hij voorts nooit zou toetreden tot de voorstellen, neêrgelegd in de vroegere depèche van von Beust, en dat hij het denkbeeld van den Bondstaat nimmer zoude opgeven. Ziedaar een norsch en stuursch woord, en van dat oogenblik af meten zich de Oostenrijker en Pruis van 't hoofd tot de voeten.
Vraagt men ons echter nu, of wij aan dat alles zeer veel waarde hechten en of wij gelooven, dat hier de daad op 't woord zal volgen, dan wijzen wij het liefst naar die schilderachtige comedie van Shakespere: much ado about nothing, en met het eerzame opperhoofd der nachtwachts, Dogberry, zouden wij gerust naar bed durven
| |
| |
gaan: ‘goeden avond! en als er wat van belang gebeurt, roep mij dan op!’ -
Om te bewijzen hoe éénig men zelfs in Pruissen over de Duitsche éénheid denkt, hebben thands de verschillende fracties, waaruit het Berlijnsche parlement bestaat, elk een eigen motie over de Duitsche questie aanhangig gemaakt. Weldra, als de regeringen tot rust zullen zijn gekomen, zullen de kamers dus de zaak nog eens bespreken. Tot nu toe heeft men - nadat men ééns besloten had geen adres van antwoord aan te bieden - in Pruissen de zaak van Hessen-Cassel bediscussieerd. Want alhoewel de minister von Bernstorff heeft verklaard, dat de regering geen actieve middelen zal aangrijpen, meent men, dat een moreele ondersteuning van woorden het volk aldaar bijster veel zal verkwikken in zijn kamp tegen den in 1849 door Oostenrijk herstelden keurvorst. Met 251 stemmen tegen 58, is dan ook aan het Hessische volk een marque de bonne conduite gegeven. - Na deze daad denkt men hetzelfde te doen voor Italië, en dan zullen eindelijk de Pruissische wetten in behandeling komen.
Intusschen is ook op den 6den Februarij het Engelsche parlement geopend. De troonrede was vrij onbeduidend: over Mexico werd niets bepaalds gezegd, de bijlegging van het geschil met Amerika werd vermeld en de dood van prins Albert herdacht. Weldra echter, nadat de antwoorden der beide Huizen (beide een eenvoudige weêrklank van de troonrede) waren aangenomen, begonnen de debatten, en deden zich incidenten voor, die nog al opmerkelijk zijn. Bij gelegenheid dat in 't Hoogerhuis de hoofden der partijen den dood van prins Albert herdachten en lord Derby vooral aan zijn bruischende welsprekendheid lucht gaf, meende lord Russell geen betere moraal uit al het gesprokene te kunnen trekken dan door, als echt professor van het Engelsche staatsrecht, in den zin der Whigs, de positie van het koningschap in Engeland te resumeeren. Hij deed dit met de eigen woorden van Prins Albert: ‘Zij - dus sprak lord Russell - die den gang van zaken gedurende de laatst vervlogen jaren hebben nagegaan, moeten de weldadige veranderingen in tegenoverstelling van vroegere regeringen hebben opgemerkt. Onder die regeringen werd er door den soeverein een groot onderscheid gemaakt tusschen de partijen, en het gevolg van die onderscheiding was, dat de gunst aan de eene partij betoond een bron van bitterheid werd voor de andere. Nu had hij (lord Russell) van den ge- | |
| |
storven Prins gehoord, wat de inzichten van hem en der koningin op dit punt waren. De prins zeide nog voor eenige weinige maanden, hoe men over 't algemeen de meening was toegedaan, dat er slechts ééne gelegenheid was, bij welke de soeverein van 't land een bepaalde macht kon uitoefenen, en dat was bij het benoemen van een eersten minister der kroon. Dit nu was, volgens de prins, niet geheel
juist: - dit was geen gelegenheid waarbij de soeverein een contrôle uitoefenen of eene beslissing kon nemen; want, wanneer een partij het gezag had neêrgelegd, als niet in staat zijnde het bestuur verder te kunnen voeren, was er altijd een andere partij wie de macht verbleef, en die waarschijnlijk het vertrouwen van het land zou verwerven: maar hetzij nu de minister tot deze of gene partij behoorde, het was de plicht van den soeverein, zoo dacht de prins, van zoo vertrouwelijk en zoo open mogelijk van inzichten met hem te wisselen, met betrekking tot de verschillende maatregelen, die hij voordroeg. Lord Russell was het volkomen hiermede eens en merkte op, dat in den laatsten tijd er dan ook niet in Engeland één partij geweest was, bekleed met macht, en een andere met al de nadeelen van een uitsluiting; integendeel, alle partijen hadden gedurende de laatste 20 jaren zich vereenigd, om hulde te brengen aan den soeverein.’ Dus lord Russell. De belangrijkheid van deze woorden, ook voor ons land, behoeven wij niet aan te toonen. Wel hopen wij, dat menig hoogleeraar in 't staatsrecht den vorstenzonen, zoo hem de eer te beurt valt ze te onderwijzen, die woorden van den Engelschen staatsman moge verklaren en in 't hart te prenten.
Een ander incident, dat evenzeer opspraak heeft verwekt, was eene verklaring in het Hoogerhuis van graaf Malmesbury, den minister van buitenlandsche zaken der Tories; deze hield den 10den Februarij een rede over de blocquade der Zuidelijke havens, en liet zich bij de behandeling van dit onderwerp aldus over de Parijsche declaratien van 't jaar 1856 uit: ‘reeds in 1856 uitte ik de meening, dat wanneer ooit een groote oorlog mocht ontstaan, er geen acht zou geslagen worden op die declaraties. Noch de bepaling omtrent de blocquades, noch die omtrent de kaperschepen zouden worden geeerbiedigd. Wanneer twee groote natiën, zoo als Engeland en Frankrijk, ongelukkig in oorlog waren geraakt, zoo als dikwijls was geschied, zou men dan gelooven, dat een krijgszuchtig volk, tot het uiterste gebracht, terwijl een deel van zijn vloot was vernield en het andere deel werd geblocqueerd, niet alle middelen zou aangrij- | |
| |
pen om den tegenstander afbreuk te doen? Zeer zeker zouden er weder kaperbrieven uitgegeven worden.’ Deze woorden, uitgesproken door den man, die heden of morgen weder minister kan worden, hebben aan sommigen gelegenheid gegeven om over trouweloosheid, enz., te roepen. Mij dunkt ten onrechte. Zij bewijzen alleen, dat het zeerecht hoogst onzeker is, en dat ook de oorlog zijn eigen rechten kan hebben, le droit de la force.
Een derde incident moeten wij mede vermelden. Het betreft den minister van buitenlandsche zaken in 1856, den Whig lord Clarendon. Zoo als men weet, zijn dezer dagen door Prof. Berti, te Turijn, de brieven van Cavour uitgegeven; daaronder behooren natuurlijk ook diegene, welke geschreven zijn tijdens het congres van Parijs. In die brieven nu, gedurende het congres geschreven, wordt ronduit gezegd, dat lord Clarendon Sardinië aanried met Oostenrijk een oorlog te beginnen, kunnende Sardinië op Engelands ondersteuning rekenen. Lord Clarendon heeft ten sterkste ontkerd, dat hij ooit zulk een raad kon hebben gegeven, en heeft alles aan de verbeeldingskracht en aan 't enthousiasme van Cavour toegeschreven, die den minsten schijn van sympathie dadelijk als bondgenoot voor zijn groote zaak gebruikte.
Doch het zijn niet alleen deze incidenten uit het Hoogerhuis die meer bijzonder de aandacht verdienen. In het Lagerhuis heeft Bright de regering aangetast met betrekking tot hare handelingen tegenover Amerika, en heeft aan lord Palmerston de welkome gelegenheid gegeven om zijn politiek te verdedigen. En de grijze lord heeft meesterlijk van die omstandigheid gebruik gemaakt. Hoe heeft hij, te midden van gekheden en sarkasmen, den nationalen trots van Engeland weten te vleien; hoe heeft hij 't Rule Brittania weder doen klinken, en de huishoudelijke argumenten van Bright aan flarden gescheurd! Waarlijk, de oude Lord is nog altijd dezelfde. Onverderfelijke jeugd schijnt het kenmerk van zijn wezen te zijn. En zoo als hij daar, te midden van de debatten, zijn doel bereikt, gelijkt hij op die echt Engelsche menners, die, met een onverstoorbaren glimlach om de lippen, het vierspan wilde rossen dwars door de menigte van straten, kromgebogen bochten en het gewoel van allen sturen en zonder haken of stooten pijlsnel hun tocht voortzetten.
Niemand is dan ook meer populair in Engeland dan lord Palmerston. En toch, wij hebben er meer op gewezen, in het parlement zijn de Tories bijna meester van het terrein. Juist daarom zijn lord
| |
| |
Derby en Disraëli zoo voorkomend, omdat zij hun kracht gevoelen. De laatste verkiezingen hebben weder verscheidene aanhangers aan de partij der Tories verschaft, en het resultaat van alles is, dat Engeland conservatief wil geregeerd worden.
Lord Russell heeft bij depêche van 23 Januarij 1862 geantwoord op het stuk van Seward van den 26sten December, dat wij de vorige maand hebben ontleed. Van de vijf vragen, die Seward zich stelde, behandelt Russell natuurlijk de eerste: ‘waren de gevangen genomen personen en hun verouderstelde depêches oorlogscontrabande?’ daar bij het ontkennend antwoord op deze vraag, dat Russell denkt te geven, de overige twistpunten van zelve vervallen. Het geheele betoog van Russell steunt op de verklaring van de bekende plaats van Bynkershoek (Quaest. Jur. Publ. I, c. 9.): ‘Non licet igitur alterutri advehere ea, quibus in bello gerendo opus habet: ut sunt tormenta, arma, et quorum praecipuus in bello usus, milites’; depêches en gemachtigden zijn hier niet onder begrepen en zijn dus geen contrabande. Wij ontslaan ons van de moeite om het betoog te analyseeren; over het algemeen hechten wij zeer weinig aan die redeneeringen over het volkenrecht, waarbij het de gewoonte is zich altijd op gezaghebbende schrijvers te beroepen. Ongelukkig (of gelukkig) zeggen die gezaghebbende schrijvers altijd juist datgene, wat de machthebbende staatslieden willen, getuige Vattel, die het altijd met Russell ééns is, zelfs over de questie van Garibaldi's overwinning van Napels; wij voor ons zouden het ruim zoo veilig vinden alléén op de bepaalde declaraties der ministers af te gaan, en namen dan ook in dien zin acte van de phrase uit deze depêche, waarin lord Russell verklaart, dat, moge ook al Seward alléén daarom hebben toegegeven, omdat het schip niet behoorlijk voor een zeerechtbank is gebracht, hij (lord Russell) nooit er in zal berusten, wanneer een schip, onder gelijke omstandigheden
als de Trent, door zulk een rechtbank is prijs verklaard.
Lincoln heeft, nadat de bekommernissen wegens de Trent waren geweken, met dubbelen ijver den oorlog tegen het Zuiden weder opgevat. Het plan schijnt te wezen om geheel het in opstand zijnde Zuiden in te sluiten en als met een ijzeren kring te omgeven. De minister van oorlog is afgetreden en vervangen door een bepaalden vriend van Mac-Clellan, den heer Staunton. Nieuwe expeditiën worden allerwege voorbereid. Van uit het westen, aan de boorden der Missisippi, moet een aanval worden gewaagd; een nieuwe zee- | |
| |
expeditie, onder bevel van generaal Burnside is uitgerust, en bevindt zich volgens de laatste berichten - hoezeer nog al geteisterd door stormen - in den staat van Pumlio, om in Noord Carolina zich te ontschepen; Zuid Carolina wordt door den inval bij Port Royal nog steeds in bedwang gehouden, en ten noorden in Virginië en Kentucky houden de legers van Mac-Clellan en Rozenkrantz de legers van het Zuiden staande. Voeg daarbij hoe in Kentucky bij Sommerset een vrij belangrijke slag door de Noordelijken is gewonnen - generaal Schoepf overwon er generaal Zollikoffer, welke laatste tevens sneuvelde - en men kan begrijpen, dat de hoop van het Noorden weder krachtig opwakkert. Enkele vaste punten, die het Noorden bezit, als het Fort Monroe voor de Chesapeak-Baai, het Fort Pickens en het eiland Santarosa in de golf van Pensacola, en het eiland der Schepen, zullen het hunne daartoe bijdragen, om den kring, waarin men het Zuiden wil verstikken, knellender te maken.
Ondertusschen hebben de Noord-Amerikanen hun aard niet verloochend, en daar het leger van Mac-Clellan nog niet ten strijde kon worden gevoerd, hebben de oorlogscommissarissen den tijd gekort met een statistiek van dat leger op te maken. Den lust tot bluffen kunnen zij niet opgeven. Neef Jonathans liefste genoegen is, met de goudstukken te rammelen, die hij in den zak heeft. Voluminenser document dan de bedoelde statistiek is in langen tijd niet verschenen. De commissie, gepresideerd door Dr. Bellows, heeft 400 rapporten doorgewerkt, elk van welke 300 vragen en antwoorden behelsden, en heeft zelf 40 rapporten voor 't gouvernement vervaardigd. Over het algemeen is de toestand van het leger thands vrij bevredigend; en erkennen moet men, dat het ook waarlijk geen gemakkelijk zaak was, zulk een aan discipline ontwende natie tot een staand leger te vervormen; nog altijd - en deze trek schildert geheel den toestand - krijgt een regiment van 1000 man gemiddeld 600 brieven per dag. Wat verwondering wekt is, dat het aantal Duitschers in het leger niet meer dan 5 à 6 pCt. bedraagt; doch men moet daarbij in acht nemen, dat hieronder niet gerekend zijn al de kinderen van Duitschers, die reeds in Amerika zijn geboren. Want de namen der generaals alleen, die van tijd tot tijd ons worden overgemaakt, bewijzen reeds genoeg, dat het Duitsche element krachtig in den oorlog zich doet gelden. De Duitsche vluchtelingen, die het Vaderland in arren moede had uitgestooten, bewijzen thands in het verre Westen der zaak der vrijheid de grootste dienst.
| |
| |
De zaak der vrijheid is de vernietiging der slavernij. Toch kunnen wij het Lincoln niet geheel ten kwade duiden, zoo hij thands liever den anderen strijdkreet: de herstelling der Unie, doet weêrklinken, indien hij slechts blijft begrijpen, dat de questie der slavernij in waarheid de twistappel is. Wij hebben uit dat oogpunt eenig leedwezen over het aftreden van den Heer Cameron, minister van oorlog, gevoeld; deze toch was bekend als een der meest ijverige abolitionisten, en werkte overal om den oorlog in dien zin te doen voeren. Hij gaat thands naar Petersburg, een bewijs, dat men hem overigens als persoon zeer waardeert, want Rusland is het meest bevriende hof van Washington.
Hoe zeer de beteekenis van Noord-Amerika door den woedenden burgeroorlog is gedaald, is eenigzins te begrijpen, wanneer men de geschiedenis van een twintigtal jaren vroeger doorleest. De dezer dagen ons gemelde dood van den Heer John Tyler, president der Vereenigde Staten van 1841-1845, die als een zeer bepaald aanhanger van het Zuiden is gestorven, gaf van zelf de gelegenheid aan de hand om over vroegere toestanden na te denken. Hoe weêrklonk in die dagen alles van de Monroe-leer: Amerika aan de Amerikanen; en thands stevenen de Europesche vloten naar Mexico en Amerika kan niets daartegen doen.
De expeditie naar Mexico heeft in de laatste weken veel meer gewicht gekregen dan men aanvankelijk aan haar toeschreef. Een oogenblik dacht men er zelfs aan, om dáár de oplossing te zoeken van de bijna niet meer te bedwingen moeijelijkheden tusschen Italië en Oostenrijk; een Oostenrijksch aartshertog zou te Mexico regeren, en Venetië zou aan Italië worden hergeven; doch van die plannen wordt vooreerst niet meer gewaagd. Toch blijft het feit dier krijgstocht merkwaardig genoeg. Meer dan ooit vormt men vergelijkingen tusschen den toestand dier Spaansche vrijgevochten koloniën en tusschen de staten van Anglo-Saksischen aanleg. Men grijpt de twee deelen van Gervinus (Geschichte des XIX Jahrhunderts, IIIer und IVer Band), die dat punt opzettelijk behandelen, weder op, en verdiept zich weder in de vraag, waarom sinds die gerucht makende vrijvechting en vrijverklaring in geheel Zuid-Amerika en Mexico (met uitzondering van Brazilië) revolutie op revolutie is gevolgd, en inderdaad alles aan willekeur en anarchie is prijs gegeven. Cannings beroemde phrase van het jaar 1826, dat hij de nieuwe wereld in 't leven had geroepen om de balans der orde te herstellen, is gebleken
| |
| |
te zijn wat zij werkelijk was, een phrase, en de nieuwe Spaansch-Amerikaansche wereld was oogenschijnlijk gelukkiger toen zij door de Spaansche militaire avonturiers en politieke geestelijken werd bestuurd, dan nu zij in vrijheid woelt als een koortslijder, die in bed nu op den éénen, dan op den anderen kant zieh wentelt. Vooral Mexico, de beste dier Spaansche koloniën, is niet gelukkig geweest. Sinds den tijd toen zij in Mei 1822 den gelukkigen soldaat Iturbide tot keizer uitriep, onder den naam van Augustinus, om hem in November te verjagen en te fusilleren, schijnt het refrein van 't lied over dien hals van een Augustijn, die alles weg ziet gaan en alles verliest, het motto geworden te zijn voor de lotgevallen van alle generalen, die beurtelings onder de meest vreemdsoortige titels aldaar carrière maakten.
Spanje had gedacht nu van de gelegenheid gebruik te kunnen maken om de oude kolonie weder als bezitting te kunnen annexeren, doeli haar bondgenooten - Mon Dieu, préservez moi de mes amis - koelen haar vuur. Frankrijk heeft dadelijk een grooter aantal troepen gezonden, ten einde de hoofdleiding van alles op zich te kunnen nemen, en Engeland wenscht zich strikt aan de bepalingen van de ééns gesloten conventie te houden. Met naauw verholen woede tegen Engeland werden dan ook in 't Spaansch congres de discussies gehouden: men sprak over Marocco, doch zinspeelde op Gibraltar; en diezelfde wrevel werkt wellicht uit dat de Protestanten strenger dan vroeger weder worden geplaagd. Men meent in dat alles den invloed te bespeuren, dien zuster Patrocinio - de zonderlinge geestelijke figuur, die telkens bij de hand is wanneer de koningin gewillig is aan waarlijk echt Spaansche inblazingen 't oor te leenen - op den hofkring uitoefent. Want Spanje is in meer dan één opzicht een vreemd constitutioneel land, en de ministers en afgevaardigden - hoeveel airs zij zich ook geven - zijn niet altijd de invloedrijkste personen, en moeten meestal wijken waar de autoriteit eener non zich doet gelden. Hoe dikwijls heeft dit alles de zoo even gestorven Martinez de la Rosa moeten ondervinden! Het zou een belangrijke bladzijde wezen, hier het leven van dien staatsman en dichter te schetsen. Wel is waar bewonderen wij niet in hem het machtige partijhoofd dat dadelijk in den drang der tijden de verwikkelingen wist te doorgronden en te ontwarren; hij was meer de litterair ontwikkelde geest dan het krachtig karakter waaraan Spanje zoozeer behoefte had: maar in zijn lang en veelbewogen leven spiegelde zich de ontwikkeling van het libe- | |
| |
rale Spanje der
XIXde eeuw af, en geheel Madrid gevoelde op den dag zijner ter aarde bestelling dat het een deel van zijn geschiedenis ter aarde begroef. Moge hij, en die tijden, rusten in vrede!
In Italië is deze maand weder groote beweging geweest. Nieuwe plannen omtrent Rome zijn te berde gebracht, en wel van wege den Franschen keizer. In het recueil der diplomatieke stukken, die aan het wetgevend ligchaam te Parijs werden medegedeeld, las men met groote verwondering twee depêches over de Roomsche questie. De eerste depêche was van den 11den Jannarij 1862, en door Thouvenel aan den Franschen gezant te Rome, den markies de la Valette, gericht. Haar inhoud was deze: dat de Fransche minister nieuwe pogingen aanwenden moest om een verzoening te bewerkstelligen tusschen het hof van Rome en het nieuwe régime in Italië. Wanneer de grondslagen van zulk een schikking door Rome konden worden vastgesteld, zou Frankrijk zijn krachtigste middelen aanwenden om ook door het kabinet van Turijn dat plan te doen aannemen. Rome moest nu eenmaal begrijpen que l'hypothèse d'une restauration du passé n'était plus réalisable. Als antwoord daarop las men een depêche van den markies de la Valette, van den 18den Januarij 1862. De Fransche gezant verhaalde daarin, hoe hij een onderhoud met den kardinaal-secretaris Antonelli had verkregen, en hoe deze de meest bepaalde weigering had uitgesproken, om zich met het kabinet van Turijn op eenigen grondslag te verstaan. ‘Nooit zullen wij vrede sluiten met die roovers. Een transactie op dat terrein is onmogelijk,’ en de kardinaal liet zich voorts die merkwaardige woorden ontvallen, die ook voor de toekomst alle hoop op schikking ontnemen: ‘de Heilige Vader in zijn verheffing, de kardinalen bij hunne benoeming, verbinden zich bij eede nooit iets van het grondgebied van de kerk af te staan. De paus zal dus geen concessie van dien
aard doen: een conclave zou het recht daartoe niet hebben: een nieuwe paus zou het mede niet kunnen doen: en zijn opvolgers eeuw in eeuw uit zouden evenmin vrij zijn zulks te onderstaan.’ - Voorts werd verzekerd dat de paus geen verzoening met Italië van noode had. ‘Het is niet waar dat er oneenigheid bestaat tusschen Italië en den H. Vader. Zoo de paus met het kabinet van Turijn gebroken heeft, zoo staat hij op den uitmuntendsten voet met Italië. Zelf Italiaan en de eerste der Italianen, lijdt hij onder het lijden van zijn land, en deelt hij met smart in de wreede beproevingen die de Italiaansche kerk treffen.’
| |
| |
Deze merkwaardige en alles afsnijdende depêche heeft de positie voor goed afgebakend. Woorden kunnen nu niet meer beslissen; de daden zullen moeten spreken. Het ideaal van Ricasoli, dat de tijd betere overtuigingen zal kunnen doen ontstaan, is voor goed te niet gedaan; wil de Italiaansche minister den tijd afwachten, Antonelli heeft nog veel meer geduld.
Wat kan Italië dan ook verder doen? Haar blijft vooreerst niets anders over dan te protesteren tegen de bewering van Antonelli dat de paus en Italië op den besten voet staan. Ziet, overal in alle steden vergadert het volk, te Florence, te Milaan, te Napels, ja te Rome zelf, en luid wordt de kreet aangegeven: leve de koning van Italië, leve Rome, hoofdstad van ons land. De beweging neemt overal toe: de partij van Gari baldi meent weder de leiding van alles op zich te moeten nemen: reeds zijn mannen als Montanelli in het parlement gekozen, Mazzini's terugroeping wordt besproken, en niet te verwonderen zou het zijn, zoo bij het naderen van de lente aan alle kanten de echo den krijgsroep weerkaatste. Dat het catholicisme, nu het eenmaal den door haar ingeslagen weg beeft betreden, moeijelijk kan wijken, zal wel door een ieder worden erkend: maar of het haar later nimmer zal berouwen, dus over de moderne maatschappij den vloek te hebben uitgesproken, valt te betwijfelen. Wij ten minste blijven gelooven aan de kracht van het nieuwe leven; sterven ook de jonge menschen soms, de afgeleefde grijzaarts sterven altijd.
De positie van het Catholicisme wordt inderdaad zeer ernstig. De groote problemen van den tegenwoordigen tijd overstelpen haar en niet altijd is zij gereed eene oplossing te geven, of, indien zij er ééne geeft, kant deze zich zoo lijnrecht tegen de tegenwoordige ontwikkeling aan, dat zulke eene oplossing gevaar loopt haar waarde en gewicht te verliezen. Het is om deze redenen dat de bisschop van Mainz, vrijheer von Ketteler, een werk heeft uitgegeven, getiteld: ‘Freiheit, Autorität und Kirche, Erörterungen über die grossen Problemen der Gegenwart.’ De bisschop, zoo bekend door zijn strijd met Bunsen over de beteekenis der hervorming (men denke aan de eerste brieven van Bunsen in zijn ‘Zeichen der Zeit’), heeft in dat boek bijna alle gewichtige punten in het tegenwoordige leven van kerk en staat besproken. Opmerking verdient het dat hij de quaestie van het wereldlijk gezag van den Paus nergens aanroert, als wilde hij daarmede te kennen geven, dat deze quaestie niet de eigenlijke levensvraag voor
| |
| |
het Catholicisme was. Neen, de strijd is volgens hem deze, dat er tegenwoordig twee partijen zijn, waarvan de één aan een bovennatuurlijke orde van zaken gelooft, en daaraan ook het wezen van den staat vasthecht, terwijl de andere, zich steunende op verkiezingen, op meerderheid van stemmen in de kamers, enz., alleen van menschelijke instellingen wil hooren. Tegenover den staat van Gods genade plaatst zich de staat gegrond op 's menschen wil. De bisschop tracht nu aan te toonen waarheen die menschelijke staat voert; hij wijst op 't absolutisme en op den eentralisatiegeest die overal merkbaar is; hij toont aan hoe de liberalen, door de rechten van elke minderheid kortweg te ignoreren, eigeutlijk de grootste tirannen zijn, en geeft als zijne meening te kennen, dat de staat weder met corporatiën in plaats van eenvoudig met geïsoleerde individuen moest regeren. De kerkvoogd geeft zich daarbij schoon spel. Want terwijl hij de tegenwoordige maatschappij alleen in haar werkelijk voorkomende verkeerdheden schildert, stelt hij daartegenover een ideaal dat hij zich in zijn gedachten voorstelt. En het resultaat is dan ook zeer gemakkelijk te trekken. Wij hebben hier niet de plaats noch rekenen ons zelven bevoegd, het boek geheel te ontleden en te beoordeelen. Wij wijzen alleen op het belang van een werk, waarin het aan goede wenken - vooral over het gevaarlijke terrein der ficties in het vertegenwoordigend stelsel - niet ontbreekt: en terwijl wij gaarne met den bisschop instemmen over het afkeuren van het schandelijk gedrag der liberalen in Wurtemberg; terwijl wij zijn aanval tegen de vrijmetselarij in hoofdzaak beamen - nemen wij acte van de verklaring waarbij het gedrag van Karel V en Philips II niet wordt gebillijkt. De bisschop toont
uitnemend aan wat het Catholicisme moest doen, en regt jammer blijft het voor hem, dat de geschiedenis zich alleen ophoudt met 't Catholicisme zoo als het wezentlijk was en handelde.
Heeft Italië deze maand in woeling en onrust doorgebracht, zoo is tevens menig opmerkelijk feit in het Zuiden van Europa voorgevallen. Wij wijzen met een woord naar den plotseling uitgebroken opstand in Griekenland, waarvan wij de bedoelingen en kansen nog niet ten volle begrijpen, en teekenen voorts op dat vorst Couza - de slimme Roumaan - zijn troonrede heeft gehouden. In die rede heeft hij de vereeniging der twee vorstendommen, die hem slechts tijdelijk gedurende zijn leven is toegestaan, als duurzaam verklaard, en heeft hij laten doorschemeren dat Roumanië, thands 5 millioen
| |
| |
inwoners groot, een kern-natie kon worden, waarom zich meer andere volksstammen zouden kunnen groeperen.
Ondertusschen zoekt Rusland de hervormingen in het onderwijs, die 't heeft beloofd, voor te bereiden. Wezen wij de vorige maand op den invloed dien Herzen op dit rijk uitoefent, zoo kunnen wij thans berichten dat Bakounine, één van die Russische edellieden die het meest door de Czaren zijn vervolgd, uit Siberië heeft weten te ontsnappen en zich thands bij Herzen in Londen gevoegd heeft. Bakonnine, sinds 1841 uit zijn vaderland verdreven, waar hem adeldom, rang en rijkdom was ontnomen, bevond zich in 1841 te Parijs, waar hij openlijk tegen de politiek van Rusland tegenover Polen protesteerde. De Russische afgezant vroeg de verwijdering van zijn landgenoot, en daar de voor Rusland zoo gedienstige Guizot in vereeniging met mevrouw de gravin Lieven het bestuur der buitenlandsche zaken had, werd aan Bakounine het verblijf in Parijs ontzegd. Van dien tijd af in allerlei revolutionnaire pogingen gewikkeld, werd hij door Pruissen gevangen genomen. Deze leverde hem over aan den koning van Saksen, de koning gaf den gevangene aan Oostenrijk ter bewaring, en Oostenrijk leverde hem in 1851 aan Rusland over, die hem naar Siberië verwees. De nieuwe Czar, Alexander II, streek bij zijn troonsbeklimming met eigen hand den naam van Bakounine van de lijst der geamnestiëerden.... totdat hij nu eindelijk langs de rivier de Amour, over zee en de Vereenigde Staten naar Engeland heeft weten te ontsnappen. Het eenvoudig opteekenen van zijn levensloop bewijst genoeg, hoeveel belang Rusland er in stelde hem achter slot te weten.
De Kamers zijn in Frankrijk geopend. Den 27sten Januarij heeft de keizer zijn troonrede gehouden. De rede van Napoleon III was ditmaal eenigzins minder op het effect berekend dan anders met die staatsstukken het geval is. Toch was zij weder een voorbeeld van de meesterlijke kunst waarmede Napoleon III den proclamatie-stijl van zijn grooten oom heeft weten na te volgen. Daarbij wordt de poging gewaagd telkens een vast systeem te verkondigen, wordt steeds de rol van den aan het volk verantwoordelijken vorst gespeeld, en dat alles in een stijl, die beurtelings hooghartig en nederbuigend vriendelijk klinkt. Zoo werden dus ook nu weder zeer kortelijk de buitenlandsche zaken besproken, - men merkte op den vriendelijken groet aan Pruissen, 't vermelden der erkenning van Italië, de verklaring van volkomen neutraliteit tegenover Amerika, en de aankon- | |
| |
diging der Mexicaansche expeditie - terwijl in het breede de finantiële toestand des lands werd ontvouwd en 't gewicht der wetten van Fould werd betoogd. Eindelijk werd verzekerd dat, hoe volgaarne elke nuttige hervorming door den keizer werd beproefd, echter de grondslagen der constitutie onaangeroerd moeten blijven.
Den volgenden dag begon het wetgevend ligchaam zijne zittingen en werd de vergadering op de gewone wijze door den voorzitter, de graaf de Morny, toegesproken. Op 't voetspoor van den keizer werden door hem de vergaderingen onder de vorige gouvernementen als niet dan onheilen verwekkende afgeschilderd, werd het ligchaam gevraagd om vóór het behandelen van 't adres de conversiewetten van Fould te onderzoeken, en werd ten laatste aan de vergadering een wenk gegeven die menig mond van nu af aan tot stilzwijgen zal doemen. De voorzitter berichtte namelijk dat hij niet meer zou gedoogen dat geschreven redevoeringen werden voorgelezen, wanneer de Kamer blijkbaar er niet naar wilde luisteren. Natuurlijk werd hierbij het voorbeeld van Engeland ingeroepen.
De wetgevende kamer begon, zoo als van zelf spreekt, haar werkzaamheid met het onderzoek der geloofsbrieven van de nieuwe leden. Hierbij deed zich echter een incident voor, dat een nieuw licht werpt op de vrije verkiezingen onder het algemeen stemrecht, en wij nemen daarom de gelegenheid waar er een oogenblik bij stil te staan. Doctor Pamard, maire van Avignon, die aan de Courier du Dimanche reeds een geldboete op den hals had gehaald, omdat dit blad hem den titel van corresponderend lid der Academie de Médecine betwist had, werd als officiële kandidaat voor het wetgevend ligchaam door de regering in 't departement van Vaucluse aanbevolen. Hij werd dan ook verkozen: doch zijn tegenstander, de heer de Gaillard, deed aan het wetgevend ligchaam een protest tegen die verkiezing indienen, waaruit wij het volgende overnemen. Wat zegt men bijv. van een circulaire van den prefect van den volgenden inhoud: S.M. l'empereur a daigné faire choix de M. le docteur Pamard, maire d'Avignon, membre du conseil géneral de Vaucluse, comme candidat du gouvernement au corps législatif. Vous exhorterez les habitants à voter tous, sans exception, pour le candidat du gouvernement. Si, ce que je ne puis croire, des efforts étaient tentés auprès de nos administrés, soit en faveur d'une candidature d'opposition, soit pour les extrainer à une coupable abstention, vous m'avertriez aussitôt de ces menées, et je vous adresserai au besoin des instructions pour les
| |
| |
déjouer. - Iedere verdere uitweiding is hier onnoodig; de tegenstemmers werden duidelijk als oproerlingen beschouwd. Wij deelen de woorden daarom in het oorspronkelijke mede, om niets aan de kracht van het bewijs te ontnemen. Dat men zich nu den ijver van de Fransche maires verbeelde, die zulk een aansporing ontvangen; men zal zich kunnen voorstellen hoe, tot zelfs de kippen (zoo als wij laatst zagen) van de niet-vrienden van het bestuur worden lastig gevallen. Men zal zich dan ook niet verwonderen, dat in datzelfde Vaucluse de maire die de stembriefjes in de bus moest doen, op die bus een dictionnaire had gelegd, die maar half werd opgelicht zoodra iemand een anderen naam dan dien van le Docteur Pamard kwam aandragen. Daar voorts de éénige contrôle, die de kiezers op 't bureau van stemopneming hebben, deze is, dat men het recht heeft: de circuler librement autour des tables waar 't bureau zit, zoo wilden eenige kiezers van dat recht gebruik maken en om de tafels blijven staan. De kantonrechter deed hen opmerken dat zij wel mochten circuleren, maar niet stil blijven staan, en weldra golfde op uitnoodiging van den magistraat een gansche rij kiezers om de tafels, zoodat ook die contrôle onmogelijk werd. Dit en meer andere feiten werden door L. de Gaillard aangevoerd, en het wetgevend ligchaam haastte zich dus de verkiezing goed te keuren. Na deze werkzaamheid is de conversie-wet van Fould door de Kamer besproken en met overgroote meerderheid (226 tegen 19 stemmen) aangenomen. Uit de beraadslagingen bleek als ten overvloede welk een groot kunstenaar in financiën de heer Fould is. Thands gaat het wetgevend ligchaam over tot het behandelen van 't antwoord op de rede van den keizer.
Maar de daverende zittingen van den senaat roepen ons op dat terrein in de eerste plaats. Verrassend is de positie die dit ligchaam heeft ingenomen. Overeenkomstig de bedoeling des keizers tot de meest gewichtige taak der twee politieke kamers geroepen, heeft de senaat ook dadelijk, toen ten vorige jare een vrije en hoorbare tribuun daaraan was verleend, de meeste aandacht weten te trekken. De zamenstelling van het ligchaam heeft daartoe bijgedragen, want terwijl in het wetgevend ligchaam alles een even vale kleur vertoont, en behalve een enkele uitzondering, nergens een persoonlijkheid te voorschijn treedt, is in den senaat de groepering der individuen zoo veelkeurig en schitterend mogelijk. Juist in die vergadering laat zich luider dan ergens elders de stem van het oude Frankrijk hoo- | |
| |
ren. Toen toch de keizer in 1851 zijn coup d'Etat volvoerde, vervulde hij de wenschen van twee geheel verschillende klassen der Fransche maatschappij. Vooreerst handelde hij in den geest van zijn eigen partij, de Bonapartisten: hij zou voortaan de beginselen van de democratie op eigen naam en met eigen kracht ten uitvoer brengen: zijn leus zou zijn alles voor het volk, en niets door het volk; hij zou, op het leger steunende, den roem van Frankrijk weder opheffen; hij zou handelen waar zijn voorgangers al te lang hadden gedebatteerd. Maar ten andere voldeed hij door het grijpen van 't roer van staat aan den hartstocht van geheel een andere partij. Deze, bestaande uit de nakomelingen der legitimisten en elericalen, wilde voor alles orde en gezag zien gehandhaafd. Aan het revolutionnaire omwoelen, aan het bevelen door de massaas, aan al de impulsies die van onderen schenen te komen, moest een einde worden gemaakt. Weder moest het gezag als van een hooger staande worden
geërbiedigd, en de priesters zouden zich rondom den troon scharen om aan het bevel zijn wijding te geven. Vandaar dat zelfs een Montalembert in het begin niet zoo vijandig tegenover den keizer stond, en vandaar ook dat een menigte edellieden, die in de jongste stormen te dikwijls hun standvastigheid en met dit al'es ook hun geld verloren hadden, zich bij Napoleon voegden. De overgangen werden talrijker, toen de oorlog in de Krim den nationalen trots weder had opgewekt, en toen het bleek dat de keizer niemands verleden herdacht en met open armen ieder die hem te gemoet kwam ontving.
Doch vergat ook de keizer het verleden, zij, die intusschen tot senatoren waren verheven, herinnerden zich al te goed onder wat voorwaarde zij tot de nieuwe orde van zaken waren toegetreden. En toen nu de keizer, na orde en vastheid in het binnenlandsch bestuur te hebben vastgesteld, de plannen der revolutie in het buitenland ging ondersteunen, begon tegelijkertijd hun oppositie. De Italiaansche quaestie deed de wrok in ziedenden haat overslaan. De oude traditiën werden wakker. En op de sarkastische vraag der Bonapartes: wie heeft u senator gemaakt? antwoordden zij, als weleer die trotsche graaf aan Hugo Capet: Wie heeft u keizer gemaakt? - Doch juist de vraag geeft aan de eigentlijke Bonapartisten de beste argumenten aan de hand. Want meer dan ooit kunnen wij wijzen op het volk, dat toch waarlijk andere eischen doet dan die bekeerde legitimisten. De tijden zijn veranderd sinds dat de hertog de Saint
| |
| |
Simon, toen het gesprek over Voltaire liep, met een kalmen glimlach kon zeggen: ‘een jongen met vernuft, de zoon van mijn notaris;’ niet meer bestaat het volk uit den adel, de geestelijkheid en den burgerstand, en zij die tot dat oude systeem zouden willen terugkeeren, vinden in den keizer een anderen tegenstander dan weleer in Louis Philippe, die tegenover het ancien régime slechts één streven had: se faire pardonner. - Voor het oogenblik heeft die oude partij in den senaat al haar woede uitgestort over den gang van zaken in Europa en Frankrijk. Het ontwerp-adres van antwoord was een handig laveren tusschen behoud en vooruitgang, echter met kennelijke voorliefde voor de reactionnaire richting, en naar aanleiding van dit adres is de kamp begonnen. Slechts vier zittingen zijn tot nu toe gehouden: doch heftiger en onstuimiger tooneelen hebben wij zelden - zelfs ten tijde der revolutiegeschiedenis - gelezen. De partij van het verleden heeft den smartkreet niet kunnen bedwingen: in wilde hartstochtelijke taal hebben de graaf de Ségur d'Aguesseau en de markies de la Roche-Jacquelein de fransche politiek aangevallen. De eerste richtte vooral zijne pijlen tegen Persigny, wien hij den Polignac van 't keizerrijk noemde; de tweede richtte vooral zijn aanval tegen de fransche drukpers en drong op de heftigste wijze er op aan dat haar bandeloosheid (?) zou worden beteugeld. Wat baatte het toen Piëtri, een dier geslepen vertrouwden van den keizer, de partij van het verleden op zijn beurt te bestrijden? Weldra voegden zich de kardinalen bij de vroegere legitimisten, terwijl van alle kanten der zaal de oude adel door interruptiën en tegenwerpingen den verdediger der nieuwere begrippen elke uiting moeijelijk maakte.
Toen was het dat in de derde zitting Prins Napoleon opstond. De herinnering alleen aan zijn rede van het vorig jaar had tot nu toe telken keere een storm doen ontstaan. De opschudding, de verwarring en de onstuimige drift die dan ook ontstonden, toen hij nog naauwelijks het woord had opgegrepen, zijn niet te beschrijven. Vruchteloos poogde de anders zoo handige Troplong eenige orde te doen heerschen; de vlag, die de prins fier ophief tegenover de vaan der contra-revolutie, werd met verachting afgewezen. En toen de prins van zijne zijde een programma van bestuur gaf, waarin hij openlijk aanried om aan het keizerrijk de volkomenste vrijheid te geven, toen hij de kreten herinnerde waarmede Napoleon uit Elba komende, was ingehaald: ‘weg met den adel, weg met de émigrés, weg met de priesters!’ (op aanraden van Persigny recti- | |
| |
ficeerde hij later het: à bas les prêtres in het: à bas les traitres) was het tooneel zonder wedergade. Het was alsof men den kreet hoorde van dien wonderlijken Montlosier: Dieu est patient parcequ'il est éternel, mais moi je ne le suis pas.
‘Pour celui là c'est un rude chrétien,’ zeide eens Karel X van één zijner aanhangers, maar wat moet de keizer wel denken van dien in meer dan één opzicht opmerkelijken neef, schoonzoon van den koning van Italië. Wat ons betreft, wij die telkens het talent bewonderen van dien man als hij als redenaar optreedt, wij die de grootste en zelf-standigste geniën van Frankrijk - men denke ook aan George Sand - openlijk zijn partij zien kiezen: die echter steeds van zijn laagheden hebben hooren spreken: wij weten geen vast oordeel over hem te resumeren, en blijven aarzelen om hem te karakteriseren.
Dat in Frankrijk of liever in Parijs tegenwoordig een zeldzame woeling en onrust heerscht, valt niet te ontkennen. De studenten, uit den slaap geschud door de veel durvende Gaetana, meenen nu bij iedere gelegenheid zich te moeten doen hooren, en hebben van de intreêrede van Renan een publieke demonstratie gemaakt. De academie is door één harer medeleden, Sainte-Beuve, op de onbarmhartigste wijze door het slijk gesleurd en heeft misschien daarom haar eenmaal opgevatte gril, om nevens den vader (den hertog de Broglie) ook den zoon (den prins de Broglie) tot medelid te willen hebben, doorgezet. En wat men nimmer had vermoed, het zoo volgzame Corps législatif, welk ligchaam men tot nu toe als modelkamer voor elken autocraat had beschouwd, heeft van den keizer een slag in het gezicht gekregen, omdat die kamer durfde mompelen dat zij wellicht zou verlangen eenige aanmerking te maken op eene dotatie te geven aan den graaf Pa-li-ka-o. De keizer heeft plotseling een openlijken brief geschreven waarin hij het volgende zegt: ‘Ieder bebbe de vrijheid die beschouwingen te uiten die hij koestert. Wat mij betreft, ik wensch dat het land en het leger weten, dat ik, verplicht om rechter te zijn over politieke en militaire diensten, met een nationaal geschenk een weêrgalooze onderneming heb willen vereeren. Want groote daden worden het gemakkelijkst bedreven dáár waar zij het best worden gewaardeerd, en het zijn alleen ontaarde geslachten die op den openbaren dank als koopwaar afdingen.’ - Wij gelooven dat deze daad des keizers nog zoo onhandig niet is. Het land wordt weder eens gewaarschuwd voor die fameuse beknibbelingen, waardoor de kamers van Louis Philippe zich zoo gehaat maakten, en het leger zal te
| |
| |
vaster zich klemmen aan den vorst die zóó durft spreken. Mij dunkt, wij hooren de troepen die naar Mexico vertrekken den ouden volksdeun neuriën:
Le militaire n'est pas riche,
Mais si la paye est trop legère,
Il s'en console, c'est la guerre
En ja: - wellicht vangt Fould die woorden op, en vraagt hij stil: Qui payera ça?
H.P.G. QUACK. |
|