| |
| |
| |
Politiek overzicht.
Amsterdam, 25 Januarij 1862.
Amerika heeft de duive weggezonden, en het blijft vrede. - Het kabinet van Washington heeft zich niet door de hartstochten van het oogenblik, maar door de tradities van het verleden laten leiden, en heeft de leuze der Vereenigde Staten, om namelijk te behoeden de rechten der onzijdige vlag, tot den einde toe gehandhaafd. De Heeren Mason en Slidell worden aan Engeland teruggegeven, en de handeling van Commodore Wilkes is gedesavoueerd. Heeft het een oogenblik zelfverloochening gekost, daar de teruggave te licht den schijn verkeeeg van een zwichten voor vroeger zoo dikwijls getrotseerde overmacht, een verdenking die echter haast weggenomen werd, nu ook de ministers van Buitenlandsche Zaken te Weenen en te Berlijn zich gehaast hadden om Engelands goed recht te betoogen: - zoo heeft Lincoln weldra begrepen, dat het niet alleen een handige politiek, maar tegelijk een edel besluit was, om zich te houden aan die beginselen, welke tot nu toe de roem van Amerika waren. Noblesse oblige is ook een spreuk voor de moderne tijden, en dit woord gebiedt nog altijd ter wille van waarachtigen adel van karakter zelfs smaad te lijden.
Nadat Seward in een depèche van 30 November 1861 aan den Amerikaanschen gezant te Londen den Heer Adams wenken had gegeven, die op een vredelievende uitkomst mochten doen hopen: - een voorloopige vingerwijzing, die door Engeland onmiskenbaar is in den wind geslagen, hoewel met ronde woorden was gezegd, dat commodore Wilkes zonder instructies had gehandeld: - heeft hij op de in zeer gematigde vormen vervatte directe vraag van Lord Russell
| |
| |
(in diens depèche aan Lord Lyons, mede van 30 November) geantwoord, dat Amerika de op de Trent gevangen genomen personen zou teruggeven. De grond, waarom Seward tot dezen stap overgaat, is enkel en alleen deze, dat commodore Wilkes geen recht had zich zelven tot rechter op te werpen, maar het schip naar een haven had moeten medevoeren, om het daar te laten veroordeelen. De depèche waarin Seward deze zijne zienswijze ontwikkelt, is belangrijk genoeg, om er een oogenblik bij stil te staan. Het is een uitgebreid staatsstuk, gedateerd van 26 December. Na een uiteenzetting van het geval zelf, stelt de Amerikaansche minister zich de vijf volgende vragen ter beantwoording voor: 1o. Waren de gevangen genomen personen en hun veronderstelde depèches oorlogscontrabande? Het antwoord is bevestigend. 2o. Mocht kapitein Wilkes wettig de Trent doen stil houden en haar visiteren, ter wille van die als contrabande geachte personen en depèches? Ook dit wordt bewezen, en daarbij beweerd, dat het volmaakt onverschillig was, dat de Trent van de eene onzijdige haven naar de andere voer. 3o. Oefende Wilkes dit recht op een wettige en behoorlijke wijze uit? Het antwoord is ja. 4o. Nadat hij de als contrabande geachte personen aan boord gevonden had, en wel in verondersteld bezit van de contrabande-depèches, had hij toen het recht de personen gevangen te nemen? Seward verdedigt dit. 5o. Oefende hij dit recht van gevangenname uit op de wijze, die door het volkenrecht wordt aangewezen en erkend? Het is hier dat de moeijelijkheden beginnen. Na een zeer lang, naar ons inzien niet altijd van spitsvindigheid vrij te pleiten, betoog komt de Amerikaansche staatsman tot het besluit, dat wel is waar de
handeling van Wilkes, die de Heeren Mason en Slidell medenam, ten einde de paketboot de Trent niet op te houden in haar reis, uit 't oogpunt der billijkheid te verdedigen is, maar dat Engeland 't recht op zijne zijde heeft in zijn eisch, dat rechtbanken hierover moeten beslissen. Seward toont aan, dat hij, door op dit punt aan Engeland toe te geven, getrouw blijft aan de oude politiek van de Vereenigde Staten; reeds James Madison, Secretaris van staat onder Thomas Jefferson, schreef in 1804: ‘Wanneer eigendom in een onzijdig schip gevonden, op eenigen grond vatbaar is voor wegname en veroordeeling, is de regel in allen gevalle, dat 't geschil niet door den nemer moet worden beslist, maar gebracht moet worden voor een wettige rechtbank, waar een wettige procesvoering kan worden ingesteld, en de nemer zelf verantwoordelijk wordt ge- | |
| |
steld voor de nadeelen, voortspruitende uit misbruik van macht.’ Engeland, dus gaat Sewart voort, vraagt ons nu te doen, wat het altijd van de andere natien gevorderd heeft.
De eerste toepassing die wij voor ons zelven maken, na het lezen en herlezen dezer depèche, is deze: dat uit de betoogen van den Heer Seward weder ten duidelijkste blijkt, in hoe grooten staat van onzekerheid zich het internationale zeerccht bevindt. Toen de gezanten van Frankrijk, Engeland, Oostenrijk, Rusland, Sardinië, Turkije en Pruissen, den 16den April 1856, de declaratiën van Parijs teekenden, dacht men ten minste een werk te hebben verricht, dat eenigzins een blijvende orde van zaken in 't leven kon roepen, en eigenlijk is in werkelijkheid alles even onzeker gebleven als vroeger. Die declaratiën waren de volgende: 10. De kaapvaart is en blijft afgeschaft. 20. De onzijdige vlag dekt de vijandelijke koopwaar, met uitzondering van oorlogscontrabande. 30. De onzijdige koopwaar, met uitzondering van oorlogscontrabande, is niet neembaar onder vijandelijke vlag. 40. Blocquades - willen zij verbindend zijn - moeten ware bloequades zijn, dat is te zeggen, zij moeten gehandhaafd worden door een voldoende macht, om werkelijk den toegang van het vijandelijk grondgebied te verhinderen. - Zeer zeker was het een groote overwinning, dat Frankrijk afstand deed van het recht van kapers uit te rusten, een recht, dat haar zóó glorierijke dagen van 't verleden herinnerde, en was het een merkwaardig teeken des tijds, dat Engeland zelf het vonnis velde over zijn politiek van vroeger tegenover de onzijdige vlag; maar bij het tweede punt liet men al dadelijk onbeslist, wat contrabande is, zoo zelfs, dat Seward er thands de Heeren Mason en Slidell onder kan begrijpen: bepaalde men voorts niets omtrent het recht van visitatie, in hoeverre escortes daartegen beveiligden, en in welke mate
paketbooten daaraan zijn onderworpen: en besliste men de questie der bloequades wellicht te zeer ten nadeele der onzijdige mogendheden. En bovendien - de groote vraag bleef over: wat zal Amerika doen ten aanzien van die declaratiën van Parijs? - En Noord-Amerika's antwoord luidde terstond: slechts onder ééne voorwaarde willen wij tot die stelling toetreden, wanneer er aan wordt toegevoegd, dat in het algemeen het wegnemen van privaateigendom ter zee wordt verboden. Hoeveel politiek onder dien eisch van Amerika - geformuleerd in de depèche van den secretaris van staat Marcy onder president Pierce - verholen lag, in zooverre
| |
| |
Amerika onmogelijk de kaapvaart als verdedigingsmiddel kon ontberen, willen wij niet beslissen: genoeg was het, dat deze eisch van Amerika een consequentie geleek van de altijd door haar op den voorgrond gestelde rechten der onzijdigen, en dat het denkbeeld weldra geheel het handeldrijvend Europa toelachte. De voorwaarde werd als dringende wensch door Bremen opgenomen, en aan alle natiën gericht: de Bremer voorstellen deden de reis rondom de wereld, doch zonder groot succès. Buchanan liet de geheele zaak zoo als zij was. Doch Lincoln kwam, en met hem de burgeroorlog. Het Zuiden gaf dadelijk kaperbrieven uit en de kaapvaart is op nieuw begonnen. Het Noorden daarentegen deed een stap, welks uitslag niet onjuist de verhouding tusschen Amerika en Europa karakteriseert. Bij circulaire- depèche toch van 24 April 1861, aan de gezanten der Vereenigde Staten in Europa gericht, betoogde Seward, dat, wel is waar, de President Lincoln de meening deelde, uitgedrukt door den Heer Marcy, te weten, dat het bij uitstek wenschelijk was, dat het eigendom van privaatpersonen, uitgenomen contrabande, vrij zou zijn van confiscatie in zeeoorlogen, - maar dat zoowel voorzichtigheid als menschelijkheid den President onder de tegenwoordige omstandigheden tot de overtuiging leidden, dat het wijs was, het mindere voordeel door 't Congres van Parijs aangeboden, voor goed vast te stellen, in plaats van onbepaald te blijven zweven, in de hoop het meerdere voordeel te verkrijgen, 't welk door den President der Vereenigde Staten aan de maritieme natiën was aangeboden.’ - Waarschijnlijk scheen het dus, dat de vier Parijsche declaratiën nu voor goed waren aangenomen - ten minste zoo de Europesche natiën de voorstellen van Seward
hadden aangenomen. Doch het omgekeerde had plaats. Russell en Thouvenel bevroedden zeer snel de oogmerken van Seward. Wanneer toch deze verklaring van Amerika was goedgekeurd, dan zou Seward - die nog altijd het Zuiden als rebel, niet als integrerend deel der Unic beschouwt - ze op de kaperschepen van het Zuiden willen doen toepassen, en deze door Engeland en Frankrijk in den ban doen verklaren. De Fransche en Engelsche ministers erkennen echter het Zuiden als strijdvoerende partij en willen zich streng neutraal houden. Zij gaven dus geneigdheid te kennen, de verklaring van Seward aan te nemen, mits er aan werd toegevoegd deze clausule: ‘Terwijl hij zijn onderteekening plaatst onder de conventie, heden tusschen de Vereenigde Staten en hare Majesteit de Koningin van
| |
| |
Engeland (Keizer der Franschen) gesloten, verklaart Graaf Russell (de Heer Thouvenel) op bevel van hare Majesteit, dat daarmede geen verplichting wordt opgenomen, welke, hetzij direct of indirect, eenigzins betrekking heeft op den thans in de Unie plaats hebbenden strijd.’ Seward weigerde deze clausule aan te nemen, en zoo is de toetreding van Amerika tot de Parijsche declaratiën verschoven, en het zeerecht in den tegenwoordigen oorlog zonder eenige vaste basis.
Bij zulk een toestand, nu de kapers weder alle zeeën onveilig maken, wordt het voor de Europesche mogendheden steeds moeijelijker een strikte neutraliteit in toepassing te brengen. Als algemeene regel wordt aangenomen, dat elke onzijdige Staat in zijn havens zoowel de oorlogschepen als de kapers opneemt, maar dat hij niet toelaat, dat zij eenigen gemaakten prijs binnenbrengen, en streng er voor waakt, dat er geen vijandelijkheid binnen de grenzen van zijn jurisdictie worde gepleegd. Een aardig schouwspel biedt daaromtrent thands Engeland aan. Daar stoomde den 21sten November 1861, in de haven van Southampton, de oorlogsstoomboot de Nashville, van de Zuidelijke Staten, onder commandement van Peagrim. Zij bracht met zich aan boord de bemanning van het koopvaardijschip van het Noorden, de Harvey Birch, welk schip door haar was aangevallen en op last van Peagrim verbrand. De bemanning werd door haar te Southampton onmiddellijk vrijgegeven. Reeds toen werd in Engeland algemeen gevraagd, of de Regering niet beter deed aan de oorlogschepen van beide partijen den toegang tot de Engelsche havens, tenzij in geval van nood, te verbieden, wanneer zulke daden zich moesten herhalen - doch ondertusschen gebeurde het feit met de Trent, en de Nashville werd voor een oogenblik vergeten. Terwijl dus de Nashville rustig in de Engelsche haven lag, kwam onverwacht, den 8sten Jannarij, binnen diezelfde haven de corvet van de Unie, de schroefstoomboot Tuscarora, om de Nashville bij zijn uitvaart den pas af te snijden. En nu is het voor de Nashville een kamp op leven en dood om de Tuscarora te ontsnappen. Maakt de één de minste beweging, dadelijk stuwt de schoorsteen van den anderen zijn zwarten rook naar boven. Nu eens gaat de Tuscarora een
dagreize heen, om den ander weg te lokken....... doch het baat niet, en weldra ligt zij weder tegenover de Nashville ten anker. Sinds de dagen van Tom Sayers en Heenan hebben de Engelschen zoo opwekkend een schouwspel niet gezien: met gespannen blik wordt de minste beweging van elk der schepen bespied....... Jammer
| |
| |
maar, dat het iets meer dan een farce is, iets meer dan een Kloris en Roosje na het ernstige treurspel van de Trent. - Een ander Amerikaansch schip, dat de eer heeft gehad de laatste maand aller aandacht bezig te houden, is 't kaperschip de Sumter, onder commando van R. Semmes. De geschiedenis van dat schip herinnert aan het gloeijend gedicht van Byron, ‘the Corsair’. Zwervend op de golven van den oceaan, heeft het alle schepen van het Noorden belaagd of verjaagd, terwijl het van tijd tot tijd in eene of andere haven dook om zijn kansen af te wachten. Thands stoomt het rondom Spanje. Uit de haven van Cadix heeft het moeten vertrekken, en vandaar is het in Gibraltar binnengeloopen. Wederom echter worden de stemmen luider in Engeland, die vorderen, dat men aan zulke schepen geen vaste wijkplaats, maar ten hoogste een verblijf van 24 uur toestaat. - Zeer zeker zou dit consequent zijn voor die natiën, welke zoo deftig hebben verklaard: de kaapvaart is en blijft afgeschaft.
Na deze uitweiding over den staat van 't zeerecht tusschen Amerika en Europa, keeren wij terug tot de positie der twee Anglosaksische Staten na de uitlevering van de Heeren Mason en Slidell.
De Vereenigde Staten houden zich kalm: dat de gevangenen van de Trent zijn teruggegeven, is voor menig Amerikaan een zwaar offer geweest; ook der Regering heeft het eenige pijn gekost, want anders had zij reeds dadelijk, zonder op de aanvraag van Engeland te wachten, de gevangenen hebben moeten prijs geven: - doch nu dit offer is gebracht, is een ieder zichtbaar blijde, dat men op deze wijze met vroegere geuite beginselen in overeenstemming blijft. De dwingelandij der menigte, waarvoor men zich in Europa zoo bevreesd had gemaakt, is gebleken in deze zaak ten minste een ijdel schrikbeeld te zijn geweest: want het volk heeft zich waarlijk grootsch gehouden, en de achting voor de democratie is door dezen laatsten stap niet verminderd. Ook het congres heeft met meer kalmte, dan waaraan men vroeger gewend was, de zaken besproken, en heeft met eenige warmte begroet den nieuwen senator uit Illinois, den Heer Lovejoy, broeder van den Heer Lovejoy, die als eerste martelaar van de zaak van 't abolitionisme in 1837 door de tegenpartij werd doodgeschoten. Sumner schijnt meer en meer de hoofdleider te worden der anti-slavernijgezinden, en over het algemeen is in den toon en atmosfeer van het geheele Noorden zeer merkbaar, dat bijna alle celebriteiten op literair of wetenschappelijk gebied aldáár zich hebben geschaard. Inderdaad behalve dien van Maury
| |
| |
vinden wij alle beroemde namen in het Noorden; de Motleys, Longfellows, Bryants en Lowells, de Everetts, de Beechers, beteekenen toch ook iets, en geen democratie, hoe veel moeite zij zich ook geeft, kan immer die natuurlijke ongelijkheid wegnemen, die sommige menschen geheel een leger waard doet zijn. Daar zijn boomen die bestemd zijn een ceder van den Libanon te worden; daar zijn ook boomen, wier hoogste trots het is om in takkebossen over te gaan.
Te bejammeren valt het, dat de laatste handelingen van het Noorden noodzakelijk weder een ongunstigen indruk hebben te weeg gebracht. De verwoesting van de haven van Charleston, zij die vernieling ook slechts gedeeltelijk, is op nieuw een slag in het aangezicht van het handeldrijvend Europa. De handelsteden, en vooral de Engelsche, hebben zich grootelijks bezorgd gemaakt, en hebben tegen dergelijke daden geprotesteerd, en niet ten onrechte: - doch vergeten wij ook niet, dat de oorlog geen normale toestand is: à la guerre comme à la guerre: en bij den kamp op leven en dood dien de Vereenigde Staten voeren, is het zeer zeker te vergeven, zoo de oorlog niet altijd volgens de §§ van Puffendorf wordt gevoerd. Slechts ééne vraag zouden wij wenschen te doen, of Lincoln denkt, bij de woedende verbittering, die zulke maatregelen in het Zuiden verwekken, dat er ooit weder hoop zal bestaan de Unie te herstellen?
De positie van Engeland na het genomen besluit van 't kabinet te Washington is moeijelijk te karakteriseren. Blijkbaar had het meerendeel van het volk den oorlog verwacht: alle toebereidselen waren genomen; het ministerie had in zijn grooten ijver zelfs niet op de depêche van 30 November van Seward gelet; de fabrieksteden juichten reeds in een verbreking der blocquade van het Zuiden; de ontzettende vloot lag zeilreê, en vrolijk wapperde de Engelsche vlag aan de kusten - toen plotseling de tijding van den vrede kwam. Zeer juist begrijpt Engeland nu de twee gevolgen van die tijding. Te weten, dat wel is waar een zeer groote triomf voor 't oogenblik door haar is behaald, doch dat Engeland thands voor goed het zeerecht - 't welk 't vroeger zoo meesterlijk wist te exploiteren - in liberalen zin heeft vastgesteld, en ten anderen dat het zich een onverzoenlijken vijand in de toekomst heeft verwekt. Het is dus een aardige psychologische studie, na te gaan wat het Britsche volk thands voor gewaarwording koestert. Het is een warreling van de meest tegenstrijdige aandoeningen: laat zich het denkbeeld dat Engeland voor
| |
| |
goed bewezen heeft niet alleen voor den handel maar ook voor de eer van de vlag desnoods te willen strijden, te sterk gelden, dan hooren wij tegelijkertijd de meening, dat het toch eigenlijk om den handel, om het katoen was, dat al die toerustingen werden gemaakt, en ziedaar, het doel is niet bereikt; spreken de officiële stukken van de zege van Engeland en uiten zij thands 't woord van den sterkeren: laat het alles vergeven en vergeten zijn, zoo komt toch ook de gedachte op, dat na elk van die overwinningen van Engeland, het land meer geïsoleerd daar staat. Na den oorlog in de Krim weet Engeland wat het van Rusland te wachten heeft; na de woelingen in Italië heeft het Oostenrijk van zich losgescheurd; na de questie met de Trent heeft het een bondgenoot minder. De Engelsche staatslieden pogen dan ook nu woorden van toenadering te spreken. Het is de nobele Gladstone die het eerst zich aldus heeft doen hooren; in zijn redevoering van den 11den Januarij te Edinburgh, van welks Universiteit hij rector is, heeft hij zoo schoon het goede besluit van Amerika doen uitkomen, dat het was alsof een Amerikaansch staatsman sprak. Dat het een echt Engelschman was die sprak, kon uit menige andere passage van dien speech gehoord worden. De lofrede op de geboorte en op aristocratie zou bijv. kwalijk in den mond van een Yankee hebben geklonken. En als ter loops merken wij op, dat die Engelsche staatslieden toch eigenlijk geen gemakkelijk leven hebben. Letten wij op de twee dagen die Gladstone in Edinburgh vertoefde, dan zien wij hoe hij Vrijdag ochtend een meeting presideerde, en des avonds sprak, hoe hij Zaturdag ten 12 ure den steen legde voor een kerk en daarbij sprak, hoe hij onmiddellijk daarop voor een groot gehoor een rede hield, om des
avonds een speech te houden in de vereeniging der Schotsche kerk onder den hertog van Buccleugh. Doch door zulk een arbeid blijven zij niet alleen het hoofd, maar voor 't meerendeel 't hart van 't volk.
Het is alsof Engeland na de groote excursie op 't volkenrecht zich thands met niets anders dan met zijn eigen nationale recht wil ophouden. Het zijn de wetten op de wilddieven - wie denkt niet aan Robin Hood, aan de bosschen van Engeland en aan 't gansche Britsche nationale leven? - die men wil wijzigen; maar meer dan door dat alles wordt ieders verbeelding thands levendig gehouden door het groote proces, 't welk nu reeds weken lang in het Westminster Sessionshouse wordt gevoerd: het proces Windham. Het is een episode uit dat groote hoofdstuk der Engelsche rechtspleging, getiteld de Lunatico. Is
| |
| |
Windham krankzinnig of niet? Zijn ooms, de generaal Windham en de markies van Bristol, beweren het: zijn verdedigers redeneren dat als iemand 15,000 pond St. jaarlijks te verteren heeft, men hem eenige zonderlinge streken moet vergeven. Tweehonderd vijftig getuigen zijn uit alle oorden van Engeland gedagvaard; reeds 60,000 pond St. heeft het geding gekost, en nog altijd is de beslissing niet daar. Want wie durft het op zich nemen juist te beslissen, wáár het verstand ophoudt en de waanzin begint? Is iemand gek omdat hij als Windham te Eton gelagchen heeft, terwijl de deftige onderwijzer vond dat er hoegenaamd geen reden was om te lagchen? Is Windham gek omdat hij bovenmatig veel podding heeft gegeten.....?
Of moet men aan het verstand twijfelen van hen, die beweren dat ware vrijheid zeer zeker door Napoleon III in Frankrijk zal worden verleend? Wij willen geen oordeel vellen: wij constateren alleen dat gedurende deze maand een der laatste vrije instellingen van Frankrijk teruggebracht is tot de aangename positie welke door geheel het land wordt genoten. De vrijmetselaren namelijk, die zich tot nu toe een eigen grootmeester konden kiezen, hebben de eer ondervonden er één uit 's Keizers handen te ontvangen, en wel den Maarschalk Magnan. - Daarbij is de drukpers weder met vernieuwde slagen bezoeht. De goedmoedige Docteur Véron, wiens optreden als hoofdredacteur van den Constitutionnel wij in November hebben begroet, heeft dat blad, 't welk onmiddellijk aan de wenken der regering gehoorzaamt, moeten verlaten: zelfs zijn indépendance was nog niet luttel, zijn devouement niet slaafsch genoeg. Goede Véron! Na twee maanden tegen alle spoorweg-maatschappijen te hebben geraasd; na de schrik van alle locomotieven te zijn geweest, die eens zoo hard wegliepen als hij slechts naderde; na tot het verheven genre zich te hebben opgewonden en met de hand op 't hart en een traan in 't oog aan de onschuld - altijd zoolang ze op de spoorwegen verdrukt werd - verzekerd te hebben: help u zelf, de Constitutionnel zal u helpen! - na dergelijken kamp zulk een lot! 't Is hard. - De Temps en de Opinion Nationale hebben beide weder veroordeelingen ondergaan. L'Union de Var is opgeheven, omdat dat blad aan de regering niet had medegedeeld dat het een nieuwen hoofdredacteur had gekregen. Het dagblad L'Union wordt vervolgd wegens opwekking tot haat tegen 't gouvernement. Eugène Pelletan is reeds bezig zijn boeken te verkoopen, ten einde zijn hooge boete te
betalen: en de werken van Assolant worden door de commissie der colportage geweerd als niet waardig om verspreid te
| |
| |
worden. Tegenover al die vervolgingen der edelste Franschen wordt de houding der officiële dagbladen met elken dag lager. Hun haat groeit aan naarmate het karakter hunner tegenpartij in adel wint. In den Constitutionnel heeft Grenier niet geschroomd Saint Marc Girardin een ‘Barbon’ te noemen, en diezelfde Grenier heeft thands van de regering last gekregen om een satiriek dagblad op te richten, waarin de tegenpartij met het eenigst wapen dat nog ongebruikt neerlag, den spot, moet worden geridiculiseerd. Denkt men daarbij dat de minste beschuldiging, welke de officiële dagbladen naar het hoofd der oppositie slingeren, dadelijk door den minister geplaatst wordt in den Moniteur des Communes, het zoogenaamde gemeenteblad, dat door geheel Frankrijk wordt aangeplakt, - dan begrijpt men hoe het in onze eeuw nog een eer kan wezen in Frankrijk een zelfstandig journalist te zijn. De toestand der drukpers is dan ook zóó hagchelijk, dat men daartegenover 't ancien régime als een gelukstaat gaat beschouwen, en de drukkers een petitie hebben opgesteld om de censuur als verkieslijker dan 't tegenwoordig systeem, terug te verzoeken. En het jammerlijkst is dat de Keizer nog altijd zich de handen kan wasschen. Meestal toch zijn het de wetten der republiek van 1848 zelve die hij toepast. De Moniteur des Communes is door de republiek opgericht; de commissie der colportage is het werk der assemblée nationale van 1849, en de wet Tinguy zelve, die de schrijvers noodzaakt al hun dagbladartikelen te teekenen, is van Julij 1849, en is zelfs heftig door de Bonapartisten van dien tijd bestreden.
Wat kan men dan tegen dat alles doen?...... Daar zijn er geweest die, naauwkeurig de constitutie herlezende, gezien hadden dat juist die, twee beginselen, welke in andere rijken de basis van den wettigen staatstoestand zijn, waren omgekeerd; zij merkten op dat, terwijl overal elders op den voorgrond stond: 1o. de onschendbaarheid van den vorst en 2o. het zich vasthouden aan een voor goed geconstitueerde grondwet, - in Frankrijk juist die twee principes waren omgekeerd; de Keizer heet verantwoordelijk, even als in andere landen een minister verantwoordelijk is, en ten andere de grondwet is telkens, als de omstandigheden het willen, voor wijziging en verbering vatbaar. Welnu, dachten die mannen, wij bewijzen den Keizer dat hij op een verkeerde baan is, en wij openen een discussie over de grondwet. En zij togen aan 't werk. Doch bij de eerste zinnen die zij nederschreven kwamen de gendarmes hun vertellen, dat hun eerste periode was: opzetting tot haat en verachting van 't gouverne- | |
| |
ment, en dat hun tweede phrase een gevolg was van het niet behoorlijk in acht nemen van den wenk, neergeschreven in den Moniteur van 28 November 1861: La constitution de l'empire est modifiable mais non discutable. - Dat onder zulke voorwaarden Prevost-Paradol nog een schitterend en bijtend recueil van brieven wist te vormen, die hij in den Courier du Dimanche publiceerde, en nu onder den titel van Quelques pages d'histoire contemporaine verzamelde, bewijst zeker wel 't best welk een groot talent deze vrij jonge (hij telt 31 jaren) schrijver bezit. Onder de publicisten van Frankrijk is er geen die wat flinkheid van opvatting, fijnheid van vorm, doorzichtige klaarheid van stijl, en netheid van uitdrukking met hem vergeleken kan worden. Daarbij is het wapen der
ironie hem toevertrouwd, en weet hij den met paarlen omzetten ponjaard telkens op de minste scheur in de wapenrusting zijner tegenpartij te richten. Niet bij machte om de keizerlijke regering openlijk te bestrijden, en als 't ware haar den spiegel voor te houden, heeft hij handig dat groote glas weten te breken, - en zie al die kleine stukken, op welke de imperialisten telkens stuiten, weerkaatsen het schijnheilige beeld. Men leze bijv. de bladzijden 31-36 of 177-181 van het boek, en men oordeele of onze lof te sterk is voor dien waren zoon van Armand Carrel. - Ook de jeugd in Parijs, de woelige studenten die zoo dikwijls de ministers van Louis Philippe deden beven, hebben na den langen doodslaap dezer dagen een oppositie gewaagd, en wel tegen Edmond About. Zijn nieuw stuk Gaetana is onbarmhartig door hen uitgefloten en een levendig schandaal verwachtte hem voor zijn woning. Toch begrijpen wij niet goed waarom juist dit wapen hem, en wel bij deze gelegenheid, heeft getroffen. Zijn stuk bevatte niets illiberaals, ook niets wat naar een krenking der clericalen zweemde. Het was eenvoudig een episode uit die éternelle comédie de l'amour, en behalve de laatste acte, die zeer slecht was, is naar onze meening het stuk zelfs vrij interessant. Het gold dus den schrijver. Maar de schrijver had in den laatsten tijd niets op zijn geweten; vroeger vond iedereen goed dat hij in den Moniteur schreef, zijn schrijven in den Constitutionnel kon hem dus niet ten kwade worden geduid; misschien was het omdat hij in den laatsten tijd de vriend is geworden van Prins Napoleon? wie weet...? Doch er was dunkt ons voor een nobele jeugd gelegenheid te over, om lucht te geven aan beter gemotiveerde verontwaardiging.
Zonderling is het dat bij dit alles de Legitimisten nog altijd ster- | |
| |
ker haat toedragen aan de Orleanisten dan aan den Keizer, De brochure: Cri d'alarme van Larochefoucauld, due de Doudeauville, is daar om het te bewijzen; nadat hij verklaard heeft dat hij voor het presidentschap van Prins Louis Napoleon had gestemd, doch zich altijd buiten alle relatiën met het Keizerrijk had gehouden, zegt hij het volgende: ‘Quatorze ans aide de camp de Charles X je n'ai pas l'honneur de servir le gouvernement actuel, mais je declare que je le prefère cent fois à l'Orleanisme.’ Wij teekenden den zin op, omdat zij ons voor latere politieke omstandigheden merkwaardig voorkwam, doch hoezeer wij altijd den chevaleresquen zin van dat oude Frankrijk blijven bewonderen, betreuren wij het ten hoogste dat de overblijfsels van het oude Frankrijk liever satanisch de uiterste consequenties der democraten huldigen, dan de hand te reiken aan de eerlijke pogingen die weleer door de Orleanisten zijn gewaagd. - Dat overigens dat ancien regime voor goed voorbij is, blijkt nooit zoo goed als wanneer wij soms een eenvoudig bericht van het sterven van een lid van een der oude Fransche historische geslachten lezen. Zoo lazen wij op 6 Januarij, dat gestorven was de hertogin de Saulx-Travannes, dochter van den hertog de Choiseul. Choiseul!..... het klonk als een vergeten sprookje. Goede Hemel! hoe zou het Fransche oor van zulk een hertogin den klank verdragen hebben van de namen alleen onzer moderne edellieden. Verbeeld u haar ontzetting bij het aandienen in haar salon van den overwinnaar der Chinezen, den zoo even door den Keizer geadelden graaf Pa-li-ka-o.
Teekenen wij eindelijk als een teeken des tijds op, dat de Catholieke geestelijkheid zich ergert dat een Renan tot hoogleeraar in de Oostersche talen is benoemd, en vermelden wij dat tegen den 27sten Januarij het wetgevende ligchaam is bijeengeroepen, om ook de plannen van Fould te onderzoeken. - Het parlement van Italië houdt nog altijd zijn vergaderingen. Het ministerie, hoewel telkens geruggesteund, is nog altijd niet geheel meester van de positie. Sinds de onderhandelingen met San Martino tot niets hebben geleid, heeft Ricasoli het opgegeven een Minister van Binnenlandsche Zaken te zoeken, en heeft hij alle verantwoordelijkheid op zich genomen. De onzekere toestand echter waarin Italië tegenover Rome zich bevindt, de afhankelijkheid die het ten gevolge dier positie telkens aan Napoleon III moet toonen, maken het voor een eenigzins trotsch minister moeijelijk zich voortdurend te doen gelden. Het volk be- | |
| |
oordeelt iemand naar zijn daden, niet naar zijn beginselen, en al is iedereen overtuigd dat geen ander dan de nu zoo beschuldigde persoonlijkheid, beter de zaken zou tot stand brengen, zoo houdt men daarom toch niet op te beschuldigen en te verwijten, tot dat eindelijk een ander komt en het niet beter maakt. Ricasoli heeft bij zijn optreden gezegd wat hij wilde en hoe hij 't wilde. En nu kan men zeggen dat hij wel is waar standvastig, maar niet vruchtbaar in hulpmiddelen, niet souple genoeg van aard is om in een constitutioneel land, in gemeenschap met een parlement, Europa te dwingen zijn wil te doen; nu kan men zeggen dat Ricasoli te rotsachtig van natuur is om van een Napoleon III iets te verkrijgen - maar het blijft alles onnut zoodra men niemand weet aan te wijzen die iets beters kan volvoeren. Men bedenke dat al die mesquine
hindernissen, die men hem thands legt, ten leste dit gevolg zouden hebben, dat Ricasoli's invloed in Europa voor goed verlamd werd. - Bovendien is de oppositie tegen Ricasoli van een eenigzins dubbelzinnige kleur. Meer en meer toch blijkt het dat het juist de oude Piemontesche conservatieve partij is, die zich telkens waar het pas geeft tegen hem verklaart. Deze partij was alleen zoolang voor al die buitengewone middelen, zoolang Cavour haar wist te captiveren; thands begint zij weder vrees te gevoelen voor die mannen der linkerzijde, voor de Garibaldianen, die zij als gemaskeerde republikeinen beschouwt. Hoe onjuist zulk eene beschouwing is, is juist dezer dagen weder bewezen. Garibaldi heeft juist daarom het voorzitterschap van het Genuesche Comité geweigerd, omdat er min of meer anti-royalistische elementen in waren toegelaten. Kleine opstanden in Sicilië en Napels hebben weer bewezen hoe de Italianen voor alles eendracht moeten bewaren. Partijen mogen er nog niet zijn, ten hoogste nuances.
Wat Rome betreft, zoo is deze maand weder eenigzins meer beweging in haar toestand gekomen. Terwijl de Fransche diplomatie moeite doet om Frans II uit Rome te doen verwijderen, heeft de Paus partij getrokken van de Poolsche verwikkelingen om met Rusland over de Grieksche kerk te kunnen onderhandelen, en is de kardinaal Chigi als internuntius naar Parijs gezonden. Daarbij vermoedt men dat Pius IX, onder den schijn van de bisschoppen over eenige canonisatien van Japansche martelaren te raadplegen, een soort van concilie bijeen wil roepen. Hoe het zij, de klove tusschen Italië en Pius IX wordt met den dag grooter.
Kan de Paus bij zulk een strijd altijd op de hulp der lagere gees- | |
| |
telijkheid in Italië rekenen? Deze vraag is thands meer dan ooit aan de orde van den dag. Mag men de berichten uit de Debats gelooven, dan vormen zich overal, tot zelfs in Napels, associaties der lagere geestelijken, die terugkeer tot het primitieve catholicisme ('t welk niet 't protestantisme is, want protestant zal Italië wel nimmer worden) als programma stellen. De diocesen van Come, Cremona, zouden vooral in dit opzicht werkzaam zijn. En als men zich de lange twisten herinnert die Milaan in het begin der middeleeuwen tegen Rome bestond, dan zal men het niet ongeloofelijk vinden dat ook dáár alsmede te Brescia en Bergamo pogingen worden aangewend door de geestelijkheid om het dogma der wereldlijke macht te bestrijden. In allen gevalle brengt - zoo als uit de interpellatie van Ricasoli door Brofferio bleek - Italië het kleinste aandeel bij tot den zoogenaamden Pieterspenning.
Zoo wij echter deze maand een belangrijke noemden voor de zaak van Rome, dan is het nog minder om al het aangevoerde, dan wel omdat de heftige verdediger van het ultramontanisme, Louis Veuillot, zijn ‘Parfum de Rome’ (twee deelen) heeft uitgegeven.
Moeijelijk is het den indruk te beschrijven, dien dit boek op ons protestanten maakt. Kennelijk geschreven met het doel om tegelijkertijd een catholieke weerslag te wezen op het zoo bekende werk van About, hebben wij in dit boek de meest gloeijende verdediging, neen vereering van Rome. Ruw als deze forsch gespierde worstelaar steeds in het strijdperk zich heeft betoond, zien wij ook hier zijn vuist zonder ophouden 't ligchaam van zijn vijand beuken, tergt zijn breede lach schaterend zijn tegenstander, rijt zijn hand het sierlijk geplooide phrasenkleed van zoo velen als zich tegen hem durven wagen, aan flarden. Geweldig barst de toorn van dien clericalen volkstribuun los. Vervloekt hij, dan beven de fondamenten der aarde. Hoort zijn vloek tegen Passaglia c.s. (I. p. 322, 323): ‘Ellendeling, wij zullen u niet verachten, hoe laag ook het peil moge zijn van uw verstand, de misdaad is in uw hart, en die misdaad is te groot. Wees vervloekt om de misdaad van uw hart,’ en zoo gaat het zes strophen door, totdat hij die vreeselijke woorden uit: ‘Zoo gij u niet bekeert, moge God uw stappen tellen in den weg van 't kwaad; dat Hij er geen enkelen vergete; dat Hij op u stapele den last en de besmetting van al de zonden die gij doet bedrijven, en van al de zonden die gij zoudt hebben kwijtgescholden;..... dat uw bezoedeld koorkleed u een kleed van vlammen
| |
| |
worde, en dat God u den traan weigere om de hitte daarvan te temperen; dat uw stool om uw nek zij als de molensteen om den hals van Babylon als het neergeplofd wordt in den zwavelpoel.’ - Toets die ontboezeming aan de woorden: ‘Heer, zij weten niet wat zij doen,’ en gij hebt den maatstaf van den echt-Evangelischen zin van dezen tribuun. 't Oude Testament is ook voor hem even als weleer voor Lamennais de bron van alle godsdienst. Zinnelijk en tastbaar moet daarom de inwerking Gods op aarde wezen. Zonder de wereldlijke macht van den paus is volgens hem geen christendom denkbaar, en op bladz. 284 moeten wij de zeer zeker wonderlijke stelling lezen, dat niet eens Petrus, maar Christus zelf die wereldlijke macht heeft gegrondvest, als vorst van alle koningen der aarde. Christus is de natuurlijke koning der aarde, die zijn rechten aan Petrus heeft overgedragen. Wanneer men nadenkt, dat dit een vaste overtuiging bij hem is, dan begrijpt men hoe hij elke tegenovergestelde meening met deze woorden begroet: vous êtes absurdes, mes amis; dat hij tegen de Protestanten alle smaadredenen uit, die zijn vruchtbaar brein slechts kan bedenken, totdat hij ten laatste uitgeput verklaart: ‘Wanneer zij overwonnen! - neen ik kan niet gelooven, dat God zoo diep de menschelijke rede zou willen vernederen. Wij hebben dien smaad niet noodig, om te weten hoe weinig wij waard zijn, en welke ellendige vijanden ons kunnen vernielen. Deze zouden erger zijn dan de muggen en de afzichtelijke sprinkhanen, die ons plagen, maar ten minste geen geluid geven.’ - Soms wel is waar breekt die rotsachtige natuur; dan is het alsof er een beek ontvloeit, dan plukken wij zelfs bloemen op die steenen oppervlakte. Nadert hij tot datgeen wat hij lief heeft, dan
wordt dat hartstochtelijke karakter teeder en bijna beminnelijk. Hoe gelijkt hij soms op die mannen van 't Oude Verbond, die het eene oogenblik wisten te vervloeken en het ander de zachtste aandoening haar recht te geven.
Dus is Veuillot. Toch moet de bekentenis ons van 't hart, dat wij min of meer eerbied hebben voor deze persoonlijkheid. In den dobberenden stroom dezer wereld is hij een baak, die wel is waar naar achteren wijst, maar die nimmer bedriegt, en die tot geen andere wegen ons voert, dan hij heeft beloofd. Daar is geen zweem van onoprećhtheid in dien man. Hij maakt niet als een Chateaubriand alle roemrijke personen tot Catholieken; neen, zijn oordeel is juist en vast. Op blz. 129 zegt hij dit over Dante: ‘Dante is groot dichter, zoo
| |
| |
men wil groot theoloog, maar hij is geen groot of denkend Catholiek.’ Op blz. 158 gaat hij verder: ‘Ik heb dikwijls gedacht, dat Dante, zoo hij nog onder ons leefde, onder-dictator zou wezen van Piemont in een van den Paus gestolen stad,’ enz., - Daarbij is Veuillet's boek zoo vol van die haines vigoureuses, waarvan Molière spreekt; tegen onze maatschappelijke tartuffen trekt hij zoo wild te velde; met welk een vaste hand weet hij die menschen te schetsen, die geen christenen zijn, maar slechts de producten van een christelijke beschaving! Hoe worden die bourgeois door hem gekaraktetiseerd, die, hoe heftig zij naar het kwaad reikhalzen, toch het kwaad niet durven bestaan! Coquelet, pourquoi me persecutez vous? Premièrement vous n'êtes pas né persecuteur, secondement vous n'êtes pas de force à persecuter! (II. pag. 156). Welk een eerbied heeft hij daarentegen voor wat waarachtig groot is, zijn beschouwing van Goethe is zeker uit dat oogpunt allermerkwaardigst, en als hij eindelijk van Napoleon III gaat spreken, dien Napoleon die 29 Januarij 1860 de Univers ophief, dan kan bij wel is waar alleen figuurlijk spreken, doch een ieder bemerkt dat hij onder de teekening van den Hohenstaufer Frederik II zijn listigen vijand bedoelt. Gun ons de overname van de periode d. I p. 150, die over de brochures handelt: ‘Hij (Frederik II) overstelpte de vorsten met zijn manifesten die handig door Pietro delle Vigne, 't hoofd van zijn scribenten, waren opgesteld. Paus Innocentius IV zeide van die documenten, dat het was absynth door Sirenen met honig gemengd. Frederik stelde er zich in voor als den beschermer der vorsten tegen de clericale tirannen, als den verdediger van God, en den redder der kerk. Hij
wilde de kerk voor haar val behoeden. Zij ging, zeide hij, gebukt onder het gewicht van haar macht en rijkdom. De keizer zou haar van die verderfelijke goederen ontlasten, en haar tot de eerste tijden terugbrengen, toen de Pausen een apostolisch leven leidden en de nederigheid onzes Heeren navolgden: in die tijden zagen zij de engelen, genazen zij de zieken, wekten zij de dooden op, en overwonnen de koningen niet door de wapens, maar door heiligheid. De vrije kerk is de vrije staat.’
Terwijl Veuillot aldus voor de zaak van Pius IX strijdt, heeft de Paus ter wille van den Russischen Czaar, die liet voorspiegelen dat Italië wel door hem kon worden erkend, de geestelijkheid van Polen, zij het al niet in het ongelijk gesteld, toch zekerlijk niet gesteund. Bialobreski blijft veroordeeld, en tot aartsbisschop van War- | |
| |
schau is benoemd Felinski. Deze is nog een vrij jeugdig priester, die tot nu toe hoogleeraar aan de theologische academie te Petersburg is geweest. Hij is een zoon van de beroemde Eva Felinski, die op last van keizer Nicolaas naar Siberië gebannen, daar een groot deel van haar leven sleet en belangrijke mémoires naliet. Zijn oom was de dichter van het bekende nationale volkslied: Boze cos Polske. Hij is dus ook eenigzins de vertegenwoordiger van die literaire beweging, die het Polen der XIXde eeuw steeds woorden van moed heeft toegefluisterd, steeds met zoete hoop op herleving heeft gevoed. Ze zijn merkwaardig genoeg, die dichters, die als Michiewicz en Krasinski steeds in den vreemde levend, 't volk telkens wisten op te beuren, telkens met heilig vuur wisten te vervullen. Van uit de verte klonken nu eens hun liederen als de Vesperbel, die den reiziger de handen doet vouwen en een oogenblik stil nadenken; dan weder werd het geluid harder, de statig rustige toon ging over in het hartstochtelijk gelui der alarmklok; woest werd het koord getrokken, wild gierden de winden om den toren, onrustig voelde zich de heerscher, en ieder uit het volk had slechts één gedachte - bloed.
Dienzelfden invloed, dien de Poolsche dichters op hun volk hadden, poogt thans de Russische uitgewekene Alexander Herzen op zijn natie te doen gelden. Het valt echter te betwijfelen of deze begaafde schrijver en uitstekende leider der revolutie wel altijd nuttig is voor den waren vooruitgang, in zooverre te dikwijls de welwillende zin van den keizer wordt ontstemd. Zij het al waar, dat Alexander zich te veel door de raadslieden van keizer Nicolaas laat leiden, en zij het ook voor het minst zonderling hem een liberaal te willen noemen, zoo moet het ook erkend worden, dat de keizer veeltijds door nobele drijfveêren wordt gedreven. Wij merken deze maand op nieuw verschillende maatregelen op, die het regeringsbeleid van den Russischen ezar alle eer aandoen. Daaronder behoort ook het besluit, waarbij weder eenige formaliteiten worden afgeschaft, die het reizen voor de Russen moeijelijk maakten; ook de patent- en handelswetgeving wordt herzien, en volijverig is de keizer in de weêr om een zelfstandigen burger- en boerenstand te scheppen. Bedenkt men, dat hier waarlijk eene schepping moet plaats hebben, in zooverre niets van dat alles bestaat: bedenkt men, dat elk waarlijk goed besluit, vóór het uitgevaardigd wordt, een lange worsteling tegen de partij van den ouden adel en der generalen heeft
| |
| |
door te staan, dan zal men voor elke welwillende publicatie den keizer dank weten, al is men overtuigd, dat er tusschen het uitvaardigen en het in toepassing brengen door een corrupte beambtenwereld nog een vrij breede klove bestaat. Niet te ontkennen valt het, dat het volk zelf zich in een staat van gisting bevindt. Sinds den dood van keizer Nicolaas, in Maart 1855, is het volk van zoo verschillende zijde bewogen, heeft men zooveel nieuwe denkbeelden voor de oogen van een aan licht ontwende natie laten flikkeren, dat die natie thands vrij onbestemd allerlei vreemde, zelfs socialistische, plannen koestert. Waarom zou het een ondenkbare zaak wezen, dat een verstandig keizer al die uitingen voorkwam, door het volk - te beginnen met den adel - in de zaken van staat te interesseren? Waarom kan niet voor goed gebroken worden met die half-Aziatische bureaucratie? Waarom moeten mannen als Kovalevski, de onlangs afgetreden minister van onderwijs, nog altijd zwichten, en zijn de graaf van Adlersberg en de generalen Souchozanet en Strogonof de blijvende ministers?
Ook omtrent het buitenland verandert Rusland nog niet van politiek. Prins Gortchakoff blijft even vijandig tegen Oostenrijk. Weinig scheelde het of hij zoude ter wille van de questie van Suttorina geheel Europa tegen Oostenrijks diplomatieke handeling hebben willen doen protesteren.
Helaas! in dat Oostenrijk schijnt het constitutionele systeem van von Schmerling zijn laatste dagen te beleven. De minister is wel is waar standvastig genoeg; wat hij eens heeft goedgekeurd zal hij nimmer verzaken, zóó zelfs dat zijn doctrinaire aard hem dikwijls in den weg heeft gestaan, en hij meer op de eenmaal aangenomen beginselen dan op de gebeurtenissen 't oog vestigt: - maar om zich en zijn beginsel staande te houden heeft hij overal zijn toevlucht moeten nemen tot ambtenaren, en onder een anderen vorm de bureaucratie weder in eere hersteld. Zoo als men weet zijn Hongarije, Croatië en Zevenbergen elk onder een hofkanselier geplaatst. Die van Zevenbergen, graaf Crenneville, heeft deze maand aan al de woelingen in zijn provincie een einde gemaakt: de comitaten zijn ontbonden, de ‘Obergespäne’ zijn voor 't meerendeel afgezet, en de nieuwe ambtenaren zijn verantwoordelijk gesteld voor de stipte betaling der belastingen in hun district. Galicië is, om de oppositie der Polen te breken, in twee administratieve deelen gescheiden, waarvan het eene deel Krakau, het andere deel Lemberg tot hoofd- | |
| |
plaats heeft. Zoodoende zijn de Polen en Ruthenen gescheiden en kunnen zij elk op hunne beurt tegen elkander gebruikt worden. - Gaat men dit alles na, dan komt allicht de gedachte in ons op, of de keizer wèl heeft gedaan zoo spoedig het October-diploma van 1860 voor het Februarij-patent van 1861 te verruilen. Het October-diploma toch, het werk van graaf Goluchowski en graaf Czéchen, beoogde minder de éénheid van Oostenrijk, dan wel de vrijheid en zelfstandigheid der afzonderlijke deelen; het was een bepaald federalistisch plan en stelde, wat betreft Hongarije, voor terng te keeren tot den
toestand van het jaar 1847. De aristocratie kon zich volkomen met die inzichten vereenigen, en over het algemeen waren het de zoogenaamde cavalieren, die dat systeem zouden uitwerken. Toen echter tegen deze min of meer ontbindende neigingen de Duitsche burgerstand optrad en vóór alles het bewaren der éénheid van het Oostenrijksche rijk tot leuze nam, gaf de keizer, niet bedenkende of die éénheid wel waarlijk mogelijk was, zeer spoedig de cavalieren hun afscheid en riep hij von Schmerling om die éénheid in den rijksraad te verwezenlijken. Van dien tijd af zijn langzamerhand in plaats der cavalieren de beambten gekomen en wordt de éénheid... bediscussieerd.
Inderdaad, verder dan eene discussie is men nog niet. En wanneer men telkens besluiten leest als bij voorbeeld het volgende van 2 Januarij: ‘Wordt besloten dat 1o in de Gymnasiën te Ofen, Pesth, Presburg, Oedenburg, St. Altenburg en Güns, de duitsche taal. 2o in het Neusoler, Eperiser, enz. gymnasium de slavonische en duitsche taal, 30 in het Tyrnauer, Lovaser, enz. gymnasium de slavonische taal, 40 in de Szathmarer, Lugoscher, enz. middelbare school de roumaansche taal, 50 in het Aradsche gymnasium de roumaansche en duitsche taal, 60 in het Temetvaarsche gymnasium de duitsche, roumaansche en servische taal, 70 in de groot-Beczkereker school de servische en duitsche taal, 80 in de Marmaroszigeter school de roumaansche en ruthenische taal en 90 in het Unghraer gymnasium de ruthenische taal als gelijkstaande met de hongaarsche taal, wat het onderwijs betreft, zal worden beschouwd’ - wanneer wij dat lezen, dán twijfelen wij vooreerst of er organische éénheid mogelijk is.
Benedeck vertrouwt daarom - volgens ons met veel meer recht - op de mechanische éénheid die een groot leger kan te weeg brengen. Met zekeren ophef heeft deze den keizer in het Venefiaansche grondgebied ontvangen; hij heeft een warme ontboezeming zich laten ontvallen, die aan een krijgsman zeer zeker te vergeven valt, maar die
| |
| |
de keizer wèl zal doen niet al te zeer à la lettre te nemen. Om een nieuwen oorlog tegen Italië te voeren, zijn schatten noodig: en waarlijk, zoo Oostenrijk ooit den titel, dien het tot heden voert, van het Apostolische rijk te zijn, zich waardig heeft getoond, thands draagt het dien naam met het volste recht. Als de apostelen van weleer, bezit het noch goud, noch zilver.
Kost het eenige moeite in Oostenrijk éénheid te brengen, nog onoverkomelijker schijnen de bezwaren te worden, zoodra men 't woord Duitsche éénheid hoort uitspreken. De kleine regeringen zijn weder ijverig bezig haar onderdanen het leven onaangenaam te maken; en te driftiger spannen zij haar pogingen in, naarmate één van haar de gemeenschappelijke zaak heeft verraden en besloten heeft in den zin van 't volk te regeren. Baden toch heeft in de laatste maanden onder het ministerie van von Roggenbach geen gelegenheid laten voorbijgaan om van zijn sympathie voor het National-verein te doen blijken. Bluntschli van uit München naar Heidelberg verhuisd, heeft in de Badensche kamer dit streven ondersteund, en Robbert von Mohl is door de regering als afgevaardigde naar den Bond gestuurd om in dien zin te werken. - Met verontwaardiging stuift de hertog van Nassau op en vraagt werwaarts dat alles moet leiden? In deze droeve tijden is voor hem de keurvorst van Hessen-Cassel de éénige man, die nog recht door zee gaat. Voor de vierde maal zijn nu de kamers aldaar bijeengeroepen, en voor de vierde maal openen zij hun zitting met een eerbiedig adres om teruggave der grondwet van 1831; doch voor de vierde maal worden zij nu ontbonden door den edelen groothertog, die van gedachte is, dat de kruik zoo lang te water gaat totdat zij zich... vult. - Ook Saksen-Meiningen is ontroerd: de militaire conventie, die de hertog van Saksen-Coburg met Pruissen gesloten heeft, laat hem rust noch duur, en schielijk laat hij door zijnen uit de Pruissische feodale partij zich nieuw aangeschaften minister, den heer von Krosigh, een protest tegen die conventie vervaardigen, waarin betoogd wordt, dat op die wijze de rechten van hem als agnaat
van Coburg, zijn geschonden. - Wurtemberg gaat voort met zijn liberale maatregelen en jaagt nu de jezuïten uit zijn land. - In Mainz begint men reeds openlijk feesten te vieren ter herinnering aan den tijd toen Napoleon als beschermheer van den Rhijn optrad. - En oni ook op hunne wijze mede te werken tot de door het volk gewenschte éénheid, hebben de professoren een nieuwen Duitschen staat ontdekt, namelijk Ratzeburg, dat tot nu toe wederrechtelijk als on- | |
| |
derdeel van Mecklenburg-Strelitz is beschouwd. Professor Aegedi heeft met groote geleerdheid bewezen, dat dit slechts door ‘personal Union’ met Mecklenburg is verbonden.
In Pruissen zijn op den 14den Januarij de kamers door den koning geopend. De herkiezingen die vóór dien tijd waren geschied hadden nog enkele merkwaardige resultaten opgeleverd, waaronder wij tellen de verkiezing van Simson, van den Majoor Beitzke, en vooral de benoeming tot afgevaardigde door Dortmund van den heer Hermann Becker. Deze laatste, een der bekende Duitsche democraten, was juist voor een paar maanden tot secretaris van een der kamers van koophandel in Keulen benoemd, en had, daar hij nog altijd onder 't genadig toezicht der politie zijn dagen moet slijten, van den minister von Schwerin bevel gekregen om te blijven waar hij was, namelijk in Dortmund, en 't plan om naar Kenlen te vertrekken te doen varen; zijn stadgenooten hebben hem daarop als afgevaardigde naar Berlijn gezonden, om dien liberalen minister in de Kamer.... 't leven aangenaam te maken. - Voer zulk een parlement nu sprak de Koning zijn troonrede uit. Daar hier niet de militaire opvolger der Hohenzollern, maar de constitutionele Koning van Pruissen sprak, zijn de bewoordingen overal zeer gematigd, en zooals bij zulke door concessies en transactien der ministers vastgestelde staatstukken noodzakelijk het geval moet zijn, eenigzins mat. Het bezoek van Keizer Napoleon, de bijdragen van het volk voor de vloot werden daarin vermeld. De krooning vond er zijn plaats. Een woord van aanmoediging aan het Keur-Hessische volk tot het standvastig vastheuden aan de constitutie van 1831 werd, zooals gewoonlijk, met warmte ontvangen, en opmerkelijk was de zinsnede, waarin op de goede verstandhouding met Oostenrijk en het overige Duitschland werd gewezen, ten einde gezamenlijk de questie van Sleeswijk-Holstein tot een einde te brengen. In de laatste § kwam eindelijk de
persoonlijkheid des Konings eenigzins meer op den voorgrond, in zooverre hij verklaarde, dat de ontwikkeling van het staatsleven het recht der kroon niet mocht of kon aantasten. - Nog altijd bleek dus de Koning luttel doordrongen te zijn van de stelling, dat het koningschap een integrerend deel der constitutie, geen tegenhanger daarvan, vormt. Wat bepaald gemist werd was een aanmaning aan het Heerenhuis, om ook van zijn zijde geneigdheid te betoonen, om met de andere takken der regering te zainen te werken. De afzonderlijke wetten, die in deze zitting zouden worden aangeboden, werden niet in de
| |
| |
troonrede opgenoemd, doch eenige dagen later aan de Kamers aangeboden.
Zoodra de troonrede was gehoord gingen de vertegenwoordigers zich in partijen constitueren. Zeer opmerkelijk is de discipline die daarbij overal aan den dag werd gelegd. De Pruissische afgevaardigden zijn het daarin ééns met de Engelsche parlementsleden, dat zonder vaste gesloten groeperingen, die de denkbeelden van het volk in hunne schakeringen weêrgeven, geen waarlijk constitutionele regering mogelijk is. De meeningen van het volk moeten als beligchaamd in het parlement dáár staan. Dan alleen kan een regering weten welke maatregelen zij kan voorstellen, op wat steun zij kan rekenen, op wat tegenkanting zij zal stuiten. Een minister is op zijn beurt slechts een deel - zij 't ook 't actiefste - van de groote partij, en de kamer is niet langer een dispuut-collegie, waarin een persoon tegenover al de andere eenige stellingen staat te verdedigen. - Dit werd door de Pruissische afgevaardigden begrepen, en weldra had de groote liberale partij zich in drie deelen gescheiden. Vooreerst vereenigden zich de vroegere aanhangers van von Vincke, en wel die aanhangers die 't behoud van dit ministerie noodzakelijk rekenden; zij constitueerden zich tot vaste fractie, toen hun getal tot 92 was geklommen, en kozen tot hun hoofd Grabow, ‘der sanfte Diplomat, der wohlwollende Burgermeister aus den Uckermark,’ zoo als Karl Grün hem noemt. Een bepaald programma werd niet dadelijk opgesteld: alleen werd bepaald dat de met 2/3 der stemmen aangenomen besluiten bindend voor de partij zouden zijn. - Tegenover deze partij van Grabow stelden zich zij, die minder gouvernementeel, minder ministerieel, en meer bepaald liberaal wilden zijn. Hun getal bleek 40 leden te zijn, en hunne hoofden waren voorloopig Borkum-Dollfs, Harkort en
Stavenhagen. Deze stelden een programma op, waarin hun denkbeelden werden geresumeerd. - Gelijktijdig riep Waldeck zijn partijgenooten tot een vergadering op, en door de aanwezigen, zijnde 68 meer geavanceerde liberalen, werden de grondslagen vastgesteld der zoogenaamde ‘Deutsche Fortschrittspartei.’ Deze naam duidt aan, dat zij zoowel voor Pruissen als voor Duitschland werkzaam wil wezen. - Voegt men nu bij deze partij de fractie der Catholieken, der Polen, der Conservatieven, en der uitsluitend economische leden, dan heeft men een getrouwe kaart van het veelkleurige Berlijnsche parlement.
Dat zulk een vaste discipline der afgevaardigden meer dan ergens
| |
| |
in Pruissen noodzakelijk is, zal men toegeven, wanneer men nagaat hoe weinig homogeen eigenlijk het ministerie is. In het liberale ministerie toch zit de Heer von Roon als vertegenwoordiger der feodalen, zitten de Heeren von Bethmann-Hollweg en von der Heydt als verdedigers van elken conservatieven maatregel. De Heer von Bernstorff, wiens depèche over de niet toetreding tot de plannen van von Beust echter zeer is medegevallen, is voor het minst niet liberaal. De wetsontwerpen, die dan ook nu zijn aangeboden, hebben allen een zeer twijfelachtige kleur. Immers toen de twee kamers zich hadden geconstitueerd, en tot voorzitter van het Heerenhuis de vroegere president, Vorst von Hohenlohe Ingelfingen, was verkozen, terwijl tot voorzitter van het huis der afgevaardigden de Heer Grabow was benoemd, - bij welke gelegenheid de Fortschrittspartei zich sterk gelden deed, zóó zelfs, dat zij haar candidaat, den Heer Behrend, tot eersten onder-voorzitter wist te doen kiezen, - werden er wetsontwerpen aangeboden op de ministeriële verantwoordelijkheid, op de inrichting der rekenkamer, op de Kreisordnung en op den landweer. Al deze ontwerpen nu zijn in zeer conservatieven zin opgesteld.
Het wetsontwerp op de ministeriële verantwoordelijkheid, dat naar aanleiding van art. 61 der constitutie wordt aangeboden, is al dadelijk in strijd met dat artikel zelf, en stelt dus een wijziging der grondwet voor. Terwijl de grondwet aan ieder der kamers het recht geeft de ministers aan te klagen, geeft het tegenwoordige ontwerp die bevoegdheid slechts aan de beide kamers gezamenlijk. Hoe het mogelijk is, dat het ministerie zulk een ontwerp bij de tegenwoordige houding van het Heerenhuis heeft kunnen aanbieden, is niet duidelijk, vooral sinds Manteuffel vroeger een ander ontwerp in den geest van de grondwet had vervaardigd. - Ook het ontwerp voor de opperste rekenkamer concludeert tot een verandering van het daarop betrekkelijke artikel 106 der constitutie, en van het ontwerp op de Kreisordnung kan alleen gezegd worden, dat het wel bepaald reactionair is. - De liberale ministers hebben blijkbaar voor hun meer conservatieve ambtgenooten moeten zwichten, en te betreuren blijft het, dat zij gezwicht hebben, in plaats van eerlijk de portefeuille neder te leggen. De knoop van alle verwikkeling zit echter in de militaire questie; reeds heeft de minister van oorlog in het Heerenhuis zich een bijtende uitdrukking laten ontvallen tegen de volksvertegenwoordigers, en daar het huis der afgevaardigden
| |
| |
zeer zeker het hooge militaire budget zal afstemmen, is het nog onzeker wat de toekomst zal met zich voeren. - De reactie zal wel doen zich het gezegde te herinneren: ducunt volentem fata, nolentem trahunt.
Middelerwijl dat dit alles geschiedt, hebben in Portugal in het begin dezer maand tooneelen van onlusten en oproer plaats gehad, maar onlusten van zoo zeldzamen aard, dat meer dan één vorst in Europa gaarne de helft van zijn staten zou willen geven voor één dag van zulk een opstand: het volk toch te Lissabon, diep ter neder getroffen door het sterven van weder een telg uit het vorstenhuis, liep angstig te zamen, riep om den koning, als kon het door zijn aanwezigheid het leven van den souverein beveiligen.
En Spanje heeft den Europeschen krijg tegen Mexico begonnen. Het bewind van O'Donnell zoekt, naar het voorbeeld van den grooten meester te Parijs, het volk in slaap te wiegen met buitenlandsche expeditiën, ten einde des te veiliger het binnenland op eigen weinig liberale wijze te regeren. Alhama en Matamoros zijn tot zeven jaren galeistraf veroordeeld, omdat zij de Protestantsche godsdienstleer waren toegedaan en den Bijbel hebben gecolporteerd. Maar wie denkt aan dat alles, nu O'Donnell, na zegevierend de Marokkanen te hebben bestreden, een vloot naar Vera-Cruz heeft gezonden, om weldra te zamen met Engeland en Frankrijk in Mexico, waar de gezanten van deze drie mogendheden zijn beleedigd en de grootste bandeloosheid heerscht, orde te scheppen. Spanje wil niet achterblijven bij de groote vlucht die de volken van den latijnschen stam, Franschen en Italianen, tegenwoordig nemen; op St. Domingo hebben de negers hen reeds weder ingehaald,.... en Noord-Amerika zal het zoo licht niet meer wagen over een verkoop van Cuba te spreken.
En zoo teekenen wij als getrouwe kronickschrijvers alle feiten op, die in het Buitenland voorvallen. Wij maken geen andere aanspraak dan deze, van ze zoo getrouw mogelijk te boeken. Onze tijd in haar lichte bewegelijkheid, in haar afwisselende veranderlijkheid, in haar afmattende karakterloosheid, is misschien meer dan eenig ander tijdperk voor zulke expositiën geschikt, Zekerlijk ten minste ligt het aan ons, zoo u, mijn lezer, geen levendig gekleurd tafereel wordt voor oogen gesteld: want bonter groepen, zonderlinger schakeringen en sneller overgangen van de meest tegenstrijdige kleuren zijn zelden waar te nemen geweest. Doch hoe bonter 't onderwerp, des te smartelijker wordt soms de taak van hem die 't moet weêrgeven. Moedeloos over al die armzalige wentelingen, die wij
| |
| |
te beschrijven hadden, grepen wij dezer dagen naar onzen goeden ouden Froissard. Wij lazen weêr die kloeke wapenfeiten, die ridderlijke feiten en grootsche aandoeningen; wij verdiepten ons in dat verhaal zoo frisch alsof de morgenwind daarover heen is gegaan. Met wat trots beschreef die klerk dat alles; wel weet hij 't zeker, dat zijn werk de tijden zal overleven; car je savois bien que, encore au temps à venir et quand je serai mort, sera cette haute et noble histoire en grand cours, et y prendront tous nobles et vaillants hommes plaisance et exemple de bien faire.
Exemple de bien faire! - Wie zou het leeren uit onze kroniek der XIXde eeuw!
H.P.G. QUACK. |
|