De Gids. Jaargang 26
(1862)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Politiek overzicht.Amsterdam, 25 December 1861.
De laatste week is gewoonlijk in meer dan éénen zin ook de stilste week van het jaar. Het Kerstfeest verzamelt allen om den huisselijken haard, en de flikkerende vlammen van 't gezellige vuur weten alle zorgen te bannen, alle kommer te doen vergeten. De oude-jaarsavond roept met plechtigen ernst van zelf ieders aandacht van 't leven daar buiten naar het leven daar binnen, en een gevoel van rust na afmattenden strijd dringt zegenend in 't gemoed. Straks als het alledaagsche nieuw-jaar weder is begonnen, zal al die ernst, al die rust zijn verdwenen: 't bloed gudst weêr sneller door de aderen, en ieder vindt op nieuw zijn loopkring in den molen der maatschappij. Doch het heden is nog dier kalmte gewijd, en peinzend hoort men naar de stem der Engelen, die vrede verkondigen hun, die van goeden wille zijn. Hoe komt het dan, dat dit jaar die stille laatste week mede vol onrust is? Wat is de oorzaak, dat op 't voorhoofd van ieder staatsman zich nieuwe rimpels plooijen, dat de gedachten als van een koortslijder her- en derwaarts worden geslingerd, en dat niet dan sombere beelden voor ieders verbeelding oprijzen? Waarom is ook het opschrift der verwachtingen dezer laatste week: moesta et errabunda? Daar is een feit gebeurd, dat aan al de woelingen, waardoor de tegenwoordige tijd wordt geteisterd, eene nieuwe beroering toevoegt: een feit dat, als twistappel tusschen de groote natiën van den vooruitgang geworpen, de verspreiding der vrijheidsideeën voor jaren kan tegenhouden: een feit - bête comme un fait, zeiden de doctrinairen - de aanhouding van den Trent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op den 8sten November stoomde de Engelsche paketboot de Trent van uit Havana naar Denemarken, hebbende aan boord twee gevolmachtigden der Zuidelijke Staten van Noord-Amerika, de vroegere senatoren Slidell en Mason: deze werden door den president Jefferson Davis naar Europa gezonden, ten einde met de verschillende hoven te onderhandelen. Op de hoogte gekomen van het Bahama-Kanaal stoomde het oorlogschip der Vereenigde Staten de San Jacinto haar te gemoet en deed den Trent met een schot stil staan. De Commodore Wilkes, gezagvoerder van den San Jacinto zond zijn luitenant Fairfax met tien man aan boord van den Trent, en vroeg de lijst der passagiers. Op het weigerend antwoord van den kapitein Moir, zeide hij de zekerheid te hebben, dat de Heeren Mason en Slidell met hun secretarissen en bloedverwanten op 't schip waren, en eischte hen diensvolgens op. De kapitein weigerde, doch de gevolmachtigden traden naar voren, maakten zich bekend en vorderden de bescherming der Britsche vlag. Fairfax wenkte naar zijn schip om hulp. Dertig mariniers en zestig matrozen sprongen op den Trent en voerden de HH. Mason en Slidell mede, onder protest van den Engelschman: depêches werden niet gevonden, en de Trent kon zijn reis voortzetten. Commodore Wilkes, trotsch op zijn buit, ijlde naar Washington. Moeijelijk is het de verontwaardiging van Engeland te beschrijven toen de tijding dezer daad aankwam. Hoe! had daarom Engeland tot nu toe geen enkelen stap van 't Zuiden goedgekeurd om dus door 't Noorden te worden beloond? Het had een vreesselijken strijd in eigen boezem moeten verduren: naar het geroep der fabrieken, die luider en luider ter wille van haar bestaan, ter wille van het leven van honderd-duizenden arbeiders, eene erkenning van het Zuiden als onafhankelijken staat eischten, had het niet willen hooren: één woord had slechts der regering behoeven te ontglippen en de jammerlijke blokkade, die het Noorden aan de zuidelijke havens deed ondergaan, was verbroken, doch dat ééne woord had Engeland niet gesproken: en tot dank sloeg Amerika haar thans in 't aangezicht. Dus tierde het volk, en de meer ontwikkelden kwamen met andere woorden tot hetzelfde resultaat: ook zij eischten voldoening van Amerika. Zij redeneerden aldus: alhoewel Commodore Wilkes op brutale wijze van zijn recht heeft gebruik gemaakt, zoo is het echter eene waarheid, dat het recht van visitatie der onzijdige schepen door de oorlogvoerende partijen bestaat. De Trent moest zich dus aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het onderzoek onderwerpen of soms contrabande op zijn neutralen bodem zich bevond. Tot contrabande echter behooren, behalve de gewone oorlogsbehoeften, ook depêches en militairen. Depêches nu werden op den Trent niet gevonden, en de HH. Slidell en Mason waren geen militairen. Zij waren overbrengers van depêches, welke depêches Wilkes echter niet kon vinden, en zouden dus de kwaliteit van gezanten hebben: maar in dit laatste geval waren zij onschendbaar en Wilkes kon hen dus nimmer als contrabande beschouwen. Maar er was meer. Al was het waar, dat na de visitatie de Trent aan Wilkes verdacht voorkwam, dan had de Amerikaan geen ander recht dan 't schip nu naar een haven mede te brengen en het daar te laten veroordeelen. De Commodore zelf was geen rechter over het geschil, en mocht dus de HH. Slidell en Mason niet uit den Trent medevoeren. Eindelijk ging de Trent van een onzijdige haven naar een andere onzijdige haven, en is het in allen gevalle betwistbaar of het recht van visitatie dan nog kan worden toegepast, daar alsdan de Fransche paketbooten in de Middellandsche zee mede aan onderzoek onderworpen zouden zijn. Amerika moet dus voldoening geven Zoowel volk als regering eischte dus in Engeland wraak. Voeg daarbij, dat in Engeland sinds jaren bittere wrok bestaat tegen den snoevenden Amerikaan; dat Engeland beleediging op beleediging reeds heeft verduurd; dat Amerika in de dagen van Napoleon I steeds met Frankrijk heulde; dat het Engeland aanviel toen die reuzenstrijd Brittanje had uitgeput; dat het met Rusland sympathiseerde tijdens den oorlog in den Krim; dat het weigerde om met Engeland tegen China te handelen; dat het de Engelschen deed terugtrekken van de Columbia rivier; dat het Engelands afgezant zijn passen gaf, wijl door misverstand Amerikaansche onderdanen in Britsche dienst waren geënrôlecrd; dat het 't Clayton-Bulwer-tractaat zocht te ontduiken, en dat het eindelijk den slavenhandel waar 't kon begunstigde, - en men zal zich kunnen voorstellen, dat Engeland in groote verzoeking wordt gebracht, thands partij te trekken van de uittartende houding van den zwak geworden vijand. Wat zal Amerika antwoorden op de haar gevraagde voldoening? Zal magere neef Jonathan nog als van ouds de handen in den zak steken en 't Yankee doodle gaan fluiten? Of zal hij zijn besten diplomaat Sam Slick naar Engeland sturen, die bewijzen moet, ‘dat hij niet voor niets een woordenboek in zijn kast heeft?’ Het antwoord op deze vraag is gemakkelijk. Het volk, de menigte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal den oorlog willen en zal dien van den President eischen zoo het Zuiden slechts eenigermate kan worden teruggedrongen: de President zal den vrede handhaven, zoo het volk slechts eenigermate van de noodzakelijkheid van zulk een stap is te overtuigen. Beschouwen wij daartoe eenigzins nader den toestand van Noord-Amerika. Sinds het gelukken der navale expeditie naar Port Royal onder generaal Sherman is er niet veel geschied. Wel is waar is ook het Zuiden niet vooruitgegaan, maar het heeft zich den tijd ten nutte gemaakt om zich meer en meer te consolideren. De zetel van het verbond is van Richmond naar Nashville in Tenessee overgebracht, welke stad dus de hoofdstad van het Zuiden zal worden. Jefferson Davis is weder gekozen (nu voor zes jaren) tot President van het Zuiden en heeft den 18den November zijn boodschap aan 't congres der Zuidelijke Staten ingeleverd. Die boodschap kan als het programma van het Zuiden worden beschouwd. De Heer Jefferson Davis heeft in dat staatsstuk meesterlijk de positie van het Zuiden tegenover 't Noorden weêrgegeven. Het is een met evenveel tact als hoogheid geschreven stuk, waardig het talent van den begaafden aristocraat, die 't heeft ontworpen. Wat de feiten aangaat, die 't vermeldt, zoo doet het duidelijk zien, dat het Zuiden geen beter organiserend hoofd had kunnen vinden. Daarbij worden de handelingen van het Noorden, waar de vrijheid tegenwoordig willekeur der regering is geworden, onbarmhartig tentoongesteld. ‘Ons land ziet nu met verachtende verwondering neder op hen, met wie wij nog zoo onlangs verbonden waren. Met weêrzin deinzen wij terug voor het denkbeeld om zulk een verbond te hernieuwen.’ Europa en inzonderheid Engeland wordt met zeer handigen greep tot getuige van 't onrecht door 't Zuiden opgeroepen, en als Jefferson Davis de aanhouding der HH. Mason en Slidell gaat beschrijven, weet hij geen woorden te vinden om zulk een onrecht te kenschetsen: ‘Zij hebben het recht der afgezanten geschonden, een recht zelfs door de wildste volksstammen erkend. De pretentie om die Heeren in de straten van Londen te grijpen zou even veel recht voor zich hebben, als de aanspraak, die de Vereenigde Staten hebben doen gelden om ze op den Trent aan te houden.’ In één woord, het Noorden heeft sinds die boodschap kunnen bemerken, met welk een krachtigen vijand het te doen heeft. Meer dan onzinnig zou het dus wezen om zich thands een tweeden vijand te willen verschaffen. Daarbij zou een oorlog tegen Engeland | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de zaak zelve waarvoor thands het Noorden strijdt op de gevoeligste wijze benadeelen. Ter wille van de flaauwe hoop van misschien Canada te kunnen bemachtigen, een hoop waarmede men zegt dat Seward zich sedert lang heeft gevoed, zou het Noorden aan het Zuiden den krachtigsten bondgenoot hebben gegeven. En elke bondgenoot van het Zuiden is willens of onwillens een beschermer der slavernij. Hoe komt het, dat al die fijne toespelingen, al die tact waarmede de boodschap van Davis is opgesteld, toch niet kunnen maken, dat zulk een stuk eenigzins het hart aangrijpt van hem, die 't leest? Hoe komt het dat uitdrukkingen als de volgende: ‘wij zullen de worsteling volhouden, nederig op de Voorzienigheid bouwende, aan wier blikken wij geen geheim van ons hart kunnen onttrekken, aan wier besluiten wij vertrouwend ons onderwerpen. Voor het overige zullen wij van ons zelven alleen afhangen. De vrijheid is altijd het erfdeel van hen, die den onwankelbaren wil hebben om ze te bezitten’ - dat zulke zinnen, zeg ik, ons schijnheilige tirades toeschijnen? Het is omdat het Zuiden, wat verdienste het ook moge hebben, voor de slechtste zaak ter aarde, voor de ontwikkeling der slavernij, de wapenen heeft opgevat. Dat alléén heeft het Noorden kracht gegeven en heeft het de sympathie van Europa doen verwerven. En terwijl het dus zoo krachtig een positie bezat en zoo schoon een gelegenheid had om voor een idee te strijden, zij ons toch ook de vraag geoorloofd, wat tot nu toe is gedaan? En dan is het toch zeker beschamend na te gaan, hoe vooreerst de vaan onder welke moest gestreden worden nog nimmer openlijk is ontplooid, hoe zelfs een Fremont is afgezet, omdat hij den moed had dat te bekennen: hoe voorts de persoonlijke vrijheid, de spil van het bestaan der Vereenigde Staten, overal aan banden is gelegd en belemmerd, zoodat gevangenis op gevangenis is gevuld, en hoe nu weder in deze zaak met Engeland de roem van Amerika, die tot nu toe in het eerbiedigen der rechten van de onzijdige natiën bestond, als met voeten wordt getreden, en een tyrannie wordt gepleegd zoo als Engeland alleen in zijn bitterste tijden durfde uitoefenen. Men bedenke, dat aldus langzamerhand door de Vereenigde Staten die beginselen worden prijsgegeven, waardoor zij tot nu de staat was die zij was, en de sympathie voor Lincoln zal op die wijze zeer zeker niet vermeerderen. Het slordige en onzamenhangende staatstuk, dat Lincoln als zijn boodschap den 3den December bij de opening van het congres te Washington heeft aangeboden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doet soms vermoeden, of hij wel berekend is voor de hooge betrekking waartoe hij is geroepen. De punten, die bijzonder de opmerkzaamheid in dit stuk verdienen, zijn de volgende. Het is vooreerst een wenk aan de mogendheden in Europa dat, zoo zij katoen mochten verlangen, zij dit eerder zullen verkrijgen door den opstand te helpen dempen dan door een nieuwen staat te erkennen. Het is voorts eene uitbreiding van de actc van het congres van 6 Augustus ll., waarbij die slaven aan hun meesters worden onttrokken, die zich in den oorlog tegen het Zuiden hebben verdienstelijk gemaakt. Thands stelt de President voor dat zich de Staat die slaven aantrekke, dat de Staat zelfs de slaven moge overnemen van die enkele staten, die soortgelijke maatregelen in hun gebied omtrent de onvrijen mochten genomen hebben, en dat de Staat voorts de vrijheid hebbe al die slaven tot colonisatie te gebruiken. Men ziet dat de President zeer langzaam voortschrijdt. ‘Mijn voortdurend streven is het geweest - dus gaat hij voort - te verhoeden dat het conflict een revolutionnair karakter mocht verkrijgen. De integriteit der Unie blijft dus mijn beginsel. Intusschen moet de Unie worden behouden - en (zichier een vingerwijzing voor de toekomst) dan moeten al de maatregelen gebruikt worden, die ter onzer beschikking zijn.’ Merken wij eindelijk op hoe bij het behandelen van een ondergeschikt punt de President zich deze woorden laat ontvallen: ‘de rechtvaardigheid eischt dat wij geen krijgsdaad ondernemen die niet op het strikte recht, zoo als dat door het staatsrecht wordt gewettigd, is gegrondvest.’ Deze laatste zinsnede nu, verbonden met de niet-vermelding van het gebeurde met den Trent, zou kunnen doen gissen dat wellicht Lincoln nog aan Engeland zal toegeven. Aan raadgeving tot zulk een besluit ontbreekt het hem niet. Moge ook het volk te Boston Commodore Wilkes - die overigens een der oudste, bekendste en aanzienlijkste zeeofficieren van Noord-Amerika is - uitbundig hebben gevierd; moge ook de volksvertegenwoordigers te Washington hun dankbetuiging hem hebben aangeboden: de zelfopofferende reis van den ouden generaal Scott, die, na zoo even het opperbevelhebberschap te hebben neêrgelegd en tot herstel van zijn gezondheid naar Frankrijk te zijn vertrokken, onmiddellijk is teruggekeerd om Lincoln tot vrede aan te manen; de raad van Scott's opvolger, Mac Clellan, die den President waarschuwt geen twee vijanden tegelijk te bestrijden, zullen zeker eenigen indruk maken. Te eerder kan Lincoln toegeven naarmate de handelwijze van Wilkes geheel voor zijn eigen rekening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt, en niet direct door de regering was bevolen. Te eerder eindelijk kan hij de handeling van Wilkes afkeuren, omdat hij nog altijd schijnt te willen beweren dat de Zuidelijke Staten geen vijanden maar rebellen zijn, en dat rebellen, zoodra zij op het schip van een neutrale mogendheid zijn gekomen, den bodem van zulk een onzijdige mogendheid hebben betreden en als politieke vluchtelingen zich op 't recht van asiel kunnen beroepen. De eisch tot voldoening, die Engeland aan Amerika heeft gericht, is den 2den December met de paketboot uit Queenstown vertrokken en, naar men verneemt, in zeer gematigde termen vervat. De nota moet inhouden, dat de Engelsche vlag eene diepe beleediging heeft ondergaan, dat het gouvernement der koningin niet kan gelooven, dat zulk een daad van geweld het gevolg zou zijn van instructies aan Commodore Wilkes gegeven, en dat het dus overtuigd is, dat het bestuur der Vereenigde Staten geen bezwaar zal maken om de gevangenen, die op den Trent zijn bemachtigd, terug te geven. Lord Lyons, de gezant in Washington, moet in het geval, dat Amerika dit ultimatum - want dit schijnt het toch te wezen - niet gehoorzaamt, zijn passen vragen. Want Engeland, steunende op het goed recht, dat thands aan zijn zijde is, steunende vooral op de krijgskrachten, die het in de laatste jaren als opéén heeft gehoopt, denkt er niet aan hoe dezelfde onrechtvaardigheden vroeger herhaalde malen door zijn eigen zonen zijn bedreven - neen, denkt om niets, dan om Amerika, zoo het niet terugtrekt, den gedanen stap duur te doen betalen. Stuursch en norsch ziet het uit naar het verre westen om Amerika's antwoord te vernemen. Regering en natie zijn weder volkomen eenstemmig. Reeds is de uitvoer van salpeter, buskruid en wapenen verboden; reeds zijn troepen naar Canada ingescheept om de grenslijn aldaar te kunnen bezetten, en ministers en parlementsleden slaan in hun speeches slechts de snaar van 't eergevoel aan. Horsman vooral, de bekende vijand van Napoleon III, is onuitputtelijk om het Noorden nieuwe verwijten toe te voegen. En een waarheid is het, dat Engeland - tenzij alle berekeningen falen - weinig te vreezen heeft. Een vloot van 660 oorlogsstoombooten van allerlei rang, bemand met 70,000 koppen, is gereed om tegen Amerika zich te richten. Daartegen heeft America slechts een niet zeer aanzienlijke vloot van 80 schepen te stellen, die hoofdzakelijk ter blokkering van het Zuiden moet worden gebruikt, en die niet geheel en al uit stoom- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepen bestaat. Overal heeft Engeland etablissementen om steenkolen voor zijn booten te kunnen inhalen, terwijl Amerika weldra daaraan gebrek moet hebben. Het is alleen de hoop om Canada te kunnen bemachtigen, die Amerika opgewektheid tot den strijd kan geven, maar de vraag is of Canada zelf niet liever verkiest haar positie, te weten die van de vrijste provincie van Engeland, te behouden. Alle kansen zijn dus voor Engeland gunstig Zoo de oorlog ontstaat, dan is het omdat Amerika dien wil - alea jacta est. Onder al degenen die verontwaardigd den handschoen aan Amerika toewerpen, zijn er slechts zeer weinigen, die zelfs nu nog tot gematigdheid en voorzichtigheid aanmanen. Zeer luttel is het getal van hen, die er op wijzen, dat Engeland wel is waar 't recht en de macht aan zijn zijde heeft, maar dat ‘le pouvoir de tout faire n'en donne pas le droit.’ Slechts twee mannen hebben het luide durven zeggen, dat elke slag aan het Noorden toegebracht het Zuiden in zijn misdrijf sterkt. Die twee mannen zijn Cobden en Bright. Wij betreuren het zeer, dat ons de ruimte geheel ontbreekt om de waarlijk voortreffelijke redevoering van Bright te analyseren en in haar waarde te doen erkennen. Zelden zullen wij later in de gelegenheid zijn om de denkbeelden van dien altijd edelen, maar niet altijd rationelen Manchester-man te kunnen deelen. In den laatsten tijd vooral zijn Engeland en Bright elk hun eigen weg gegaan. Volhardende in de Amerikaansche ideën, steeds door hem bewonderd, heeft hij zich verzet met alle kracht tegen de aristocratie, vertegenwoordigd door 't huis der Lords, tegen de krijgstoerustingen tegen Frankrijk, en is hij niet moede geworden telkens op parlementaire hervormingen, op algemeene gelijkheid en op vriendschap met Napoleon III aan te dringen. Doch ondertusschen was het oude Engeland ontwaakt, en 't vurige ros, bereden door Lord Palmerston, liet den huishoudelijken, gemoedelijken, vredelievenden Bright verre achter zich. Daar komen echter soms tijden waarin op ééns de stem van 't gemoed een dubbele kracht krijgt, waarin dwars door 't conventionele geroep en geschreeuw de taal der eenvoudige waarheid zich kan doen hooren en, wat meer zegt, een oogenblik stilte verwekt. Zulk een indruk heeft in Engeland de rede van Bright gemaakt. Nadat hij eerst de positie van den strijd van het Noorden en Zuiden had gekenschetst, en vervolgens de plaats had aangewezen, die Engeland daarbij moest innemen, ging hij over tot het be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spreken van de zaak van den Trent. Weldra werd zijn taal warmer, hij wees er op hoe weinig morele ondersteuning het Noorden van Engeland tot nu toe had ontvangen; volgaarne erkende hij het, dat de handelwijze van Commodore Wilkes - zij die wettig of niet - in allen gevalle zoowel onpolitiek als slecht was, maar hij wilde, dat men grootmoedig, ten minste gematigd zich betoonde! ‘Laat het niet kunnen gezegd worden, dat in het donkerste uur van Amerika's beproeving, Engeland, het land van haar vaderen, met ijskoude onverschilligheid, onbewogen de gevaren van zijn kinderen aanschouwde. Wat mij betreft, ik ben slechts één uit uw midden, een der burgers van dit land. Maar zoo alle tongen zwijgen, zal de mijne spreken voor die staatkunde, die hoop geeft aan de onderdrukte dienaars in 't Zuiden, die tot edelmoedige gedachten, edele woorden en edele daden leidt tusschen de beide volken, welke de Engelsche taal spreken, en welke beide evenzeer den Engelschen naam kunnen dragen.’ In den raad van koningin Victoria hadden dergelijke gevoelens zeer zeker een weerklank gevonden in de taal van Prins Albert - maar deze is plotseling in den avond van den 18den December overleden. De Engelsche natie heeft dien man een wezenlijk diepgevoelde achting toegedragen; de aristocratie heeft den Duitschen Prins, dien zij eerst met zooveel argwaan en nederbuigenden trots placht te behandelen, allengs als evenknie gaan beschouwen. Zijn dood op zoo krachtigen leeftijd - hij telde pas 42 jaren - heeft dan ook algemeenen en ondubbelzinnigen rouw opgewekt. De herinnering aan het werkzame, weldadige leven van den Prins, die, nu hij eenmaal door zijn valsche positie slechts indirect op den staat kon inwerken - des te ijveriger zijn krachten wijdde aan de ontwikkeling der Engelsche maatschappij, is de beste lofrede geweest. Blank van zeden heeft hij waar hij kon het zedelijke lot der arbeidende klassen zich aangetrokken: fijn ontwikkeld van geest heeft hij de hoogere beschaving in zijn kring ingeleid: het idee der wereldtentoonstelling van 1851 was het zijne: hij was als een vriendelijk lichtende ster voor het bloeijende Engeland onder de regering van Victoria. Terwijl alzoo tusschen Amerika en Engeland de wolk blijft hangen, waaruit ieder oogenblik de oorlog kan neêrploffen, wordt in Pruissen een zonderling tooneel vertoond. Het is een herhaling van die oude Germaansche dierensage, als koning Nobel ‘gram’ is geworden, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alles van vóór zijn aangezicht wegvliedt. Ja, de koning wendt zich toornig naar alle kanten, zijn oog schiet vlammen, en gramstorig vraagt hij aan een ieder die 't ongeluk heeft hem te ontmoeten of dit nu de dank is van de liberalen, die halfslag grootelui, die hem op den dag der verkiezingen den zesden December een parlement hebben toegezonden, democratischer dan ooit. ‘Heb ik daarom - zoo sprak hij te Letzlingen - de krooning te Koningsbergen te midden van het gejuich mijns volks volvoerd? Heb ik daarom het beginsel van koning te zijn door Gods genade zoo op den voorgrond gezet, en mijn volk geluk gewenscht dat noch Fransche noch Italiaansche toestanden bij ons kunnen plaats vinden? Heb ik daarom gezegd dat ik tegen alle uitersten was - opdat men mij de democraten van 't jaar 1848 tot wetgevers zende....?’ En op al die vragen, die de koning in zijn eerlijken toorn zich laat ontvallen, kan het volk nederig doch vastbesloten zeggen: ‘Ja, koning, omdat dat alles door U is gezegd en verkondigd, daarom alléén hebben wij gemeend de partij der vrijheid meer dan ooit te moeten versterken, ja uitsluitend te versterken.’ Wat bij de eerste handeling der verkiezingen in Pruissen reeds werd vermoed, is nu ten volle bevestigd. De verkiezingen zijn in zeer liberalen geest uitgevallen. Had zich op het einde der laatste zitting een geringe minderheid van 28 leden, onder leiding van den afgevaardigde Behrend - de fractie Jung Lithauen - van de groote liberale meerderheid afgescheiden, zoo is na afloop der nieuwe verkiezingen deze fractie, onder den naam der Fortschrittspartei, een vrij aanzienlijke groepeering van circa 100 vertegenwoordigers geworden, die op het liberale centrum wel eenigen invloed zal kunnen uitoefenen: een invloed te grooter misschien naarmate de oude liberalen al hun hoofden hebben verloren. Noch von Vincke, noch Mathis, noch Simson, noch Beseler, noch Veit, noch Gneist zijn herkozen. Is dit dan het ééne resultaat dat de oud-liberalen op meer dan één punt voor de geavanceerde vrijheidsmannen hcbben moeten wijken, zij het ook waar dat zij nog steeds een belangrijke meerderheid van 150 leden vormen, zoo is het andere resultaat nog treffender: de feodale partij namelijk is onbarmhartig en voor goed geslagen. Ter naauwernood zal zij een twintigtal leden onder het 352tal afgevaardigden van het huis tellen, en al haar leiders zijn niet herkozen. Wagener, von Blanckenburg, en graaf Pückler schitteren door hun afwezigheid. Voeg daarbij hoe van de ministers de Heeren von Roon, Beth- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mann Hollweg, von Schleinitz en von Bernstorff overal als candidaten zijn gevallen. Bij zulk een resultaat is het niet te verwonderen dat het den koning, opgevoed in die stroomingen, welke steeds tegen den modernen tijd haar golven hebben gestuwd, een oogenblik wonderlijk te moede was, en dat hij er aan dacht om als tegenwicht een bepaald conservatief ministerie te vormen. Doch betere gedachten hebben de overhand behouden, en de koning zal zich waarschijnlijk wel in zijn lot schikken. Een meer naauwkeurige kennismaking met de afgevaardigden zal ook doen zien dat het ministerie - zoo het den moed heeft een minder hoog oorlogsbudget van den koning te eischen - nog altijd een vaste en groote meerderheid heeft. De Heeren von Carlowitz en Kühne zijn nog altijd daar om het ministerie te ondersteunen. Menig nieuwe naam is wel is waar in de rijen der liberalen ingeslopen, maar onbekend blijkt niet altijd onbemind, en reeds nu zouden wij als een krachtigen steun voor elken liberalen maatregel den nieuwen afgevaardigde uit Crefeld, den zoo kort geleden naar Bonn verhuisden professor von Sybel, begroeten. Zoo even heeft deze een keurig boekje het licht doen zien, getiteld: Die Deutsche Nation und das Kaiserreich. De stelling vroeger door hem geopperd, dat het idee van het keizerrijk aan Duitschlands ontwikkeling meer hinderlijk dan bevorderlijk is geweest, wordt daarin volledig uit de geschiedenis gestaafd. Voldingend bewijst hij dat de Duitsche koning, steeds er op uit om als keizer werkzaam te zijn, te veel het oog had op hetgeen Duitschland niet onmiddellijk aanging, dan dat Duitschland zelf niet veel schade hierdoor zou lijden. Het was de geschiedenis van het kleed dat te ruim was voor het ligchaam en de leden niet omsloot, maar nu ook elken gang belette en struikeling op struikeling veroorzaakte. En als von Sybel dat idee de middeleeuwen door heeft ontwikkeld, moet hij wel van zelf 't oog slaan op het heden, en bekent hij openlijk een aanhanger te zijn van het beginsel dat Pruissens hegemonie Duitschland tot een éénheid moet voeren, met andere woorden, bepleit hij de zaak van het Klein-Duitschland tegenover Oostenrijk. Wij zien hem reeds de hand reiken aan den wakkeren vertegenwoordiger generaal von Stavenhagen, die ten vorigen jare steeds dit denkbeeld in discussie zocht te brengen, en ook nu weder is gekozen. Misschien zal deze hem aan de richting der Fortschrittspartei | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
willen hechten, hem in nadere kennis brengen met enkele van die forsche en kloeke democraten van weleer, met een Waldeck, wien drie kiesdistricten kozen, met een Schultze-Delietz, wien zoowel Berlijn als Koningsbergen (de stad der krooning!) het zich een eer rekende af te vaardigen, met Twesten, bekend door zijn tweegevecht met von Manteuffel, met Birehow en zoo vele anderen. Zekerlijk zal hij - zoo onlangs uit München gekomen - krachtig medewerken, om de partij der Ultramontanen, zoo het waar is dat deze onder Peter Reichensperger zich bepaald als ultramontaansche partij gaat constitueren, te bestrijden. Of men hem echter even bereid zal vinden om onbillijk de Polen - die intusschen eenige afgevaardigden meer hebben weten af te zenden - te bekampen, valt te betwijfelenGa naar voetnoot1. Is het niet vreemd dat Polen eigenlijk in het Duitsche element zijn ergsten vijand ziet? Men zou vermoeden dat, om zich van het Aziatische Rusland los te maken, Polen elke poging zou moeten aanwenden om de sympathie der Westersche en dus ook der Duitsche volken te verwerven. Toch is het niet zoo. Waar 't kan, beleedigen de Polen de Duitschers en vooral de Pruissen; noemen zij Rusland wreed, Pruissens handelingen noemen zij laag en listig. En inderdaad niet ten onrechte. Waar het rijk der Czaren openlijk als onderdrukker optreedt en van niets dan onderwerping wil hooren, maakt Pruissen, dat de schandelijke verdeeling van Polen het eerst heeft aangeraden, en dat nu al zijn krachten inspant om het deel, dat het geroofd heeft, met Duitsch geld en Duitsche colonisatie te germaniseren, ondanks dat alles de pretentie van de vrijheid overal te willen voorstaan, geeft het zich de airs alsof het ter wille der beschaving een korten tijd tiran was. Zulk een fauxfuyant is op den duur ondragelijk voor dengenen die er de dupe van is. Neen, dan is misschien nog het zuivere despotismus van Rusland te verkiezen. Dat gaat ten minste zonder omwegen af op het doel. De maand December is weder getuige geweest van de onstuimige woede der Russen. De plaatsvervanger van den overleden aartsbisschop van Warschau, bisschop Bialobrzeski, die overal de kerken als ontheiligd heeft doen sluiten, is gegrepen, en hoewel bijna 80 jaren oud, tot tien jaar deportatie naar Siberië, volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
latere berichten, ter dood veroordeeld. De laatste uitweg, dien Polen nog overbleef, te weten om zich aan te sluiten aan de verzoenende richting van den markies Wielopolski, is afgesneden, want deze heeft zijn ontslag uit al zijne betrekkingen gekregen. Bij het lezen van dergelijke maatregelen blijft voor een ieder die oplettend den gang der zaken nagaat, de toekomst zeer duister. Een bekende uitgeweken Pool, vroeger medearbeider der Débats, Joseph Tanski, heeft in een brochure: La Pologne devant l'Europe, eenige helderheid over den toestand pogen te verspreiden. Doch hoezeer die brochure de punten van geschil tusschen Polen en Rusland duidelijk uitéénzet, hoezeer de rol van 't Aziatisch Czarisme vrij oorspronkelijk wordt ontwikkeld, zoo weet de schrijver toch blijkbaar geen practische conclusie te geven: een Europeesch congres moet volgens hem den toestand regelen, en een congres is altijd de raad.... der radeloozen. Rusland zelf is ook verre verwijderd van in een normalen toestand te verkeeren. De oorlog in de Krim is voldoende geweest om Ruslands onmacht te toonen, en om de gebreken van zijn politieke en maatschappelijke organisatie te ontsluijeren. Dat die gansche macht een door de persoonlijkheid van keizer Nicolaas kunstig opgevoerde macht was, dat er in het raderwerk van Ruslands zamenleving bijna geen edele springveêren waren - werd vóór dien tijd niet algemeen begrepen. Nu verbetert men allerwege; grootsche plannen zijn op touw gezet; doch wezenlijke beschaving wordt niet op eens verkregen. Czar Peter dacht haar met de hand te kunnen grijpen en aan zijn volk te kunnen geven, doch de dood strekte den krachtigen man ter neder en de vogel vloog weg. En inderdaad, het waren zonderlinge beschavingsmiddelen die de Czaren gebruikten: wij willen er een van mededeelen, opgeteekend in de Revue des deux Mondes van 1854 (deel VII, p. 321), dat nog niet lang geleden overal werd toegepast. Het was het gebod aan de Russen om van tijd tot tijd bijeen te komen. Vóór Peter den Groote vereenigden zich de hoogere standen nooit dan tot familiefeesten. De Czar vaardigde, om hieraan te gemoet te komen, een bevel uit dat er van tijd tot tijd aan de huizen bijeenkomsten zouden zijn, waarop de Russen over hun zaken moesten praten en zich moesten amuseren. In het reglement te dien einde vastgesteld leest men het volgende: de bijeenkomst mag niet voor vier uur beginnen noch na tien ure duren. Men komt er wanneer men wil: het is voldoende er even tegenwoordig te zijn geweest. De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gastheer behoeft de gasten niet aan de deur te ontvangen noch ze uitgeleide te doen; hij moet alleen zorgen dat er stoelen, kaarsen, enz. zijn en dat de gasten kunnen spelen en drinken. Iedereen kan gaan zitten, op en neêr wandelen, spelen zoo als 't hart hem ingeeft." Waar zulke middelen nog kunnen aangewend worden, zijn de voren niet aanwezig die 't zaad der beschaving moeten ontvangen. Deze keizer wil wel overal waar hij kan verbeteren, maar zijn eigen indolente natuur staat hem veeltijds in den weg. Hij heeft anders een maatregel genomen die het kwaad der bureaucratie in Rusland eenigermate kan stuiten. Tot nog toe namelijk waren er in Rusland wel ministers, maar geen ministerraad. Elk minister was individueel verantwoordelijk aan den keizer en werkte zelfstandig zijn plannen uit, zonder dat er een band bestond tusschen hun verschillenden werkkring. Vandaar dat zooveel tegenstrijdige maatregelen werden genomen, daar de ééne minister niet zelden een geheel ander man was dan zijn ambtgenoot. Door een ordonnantie nu van den keizer van den 24sten November wordt er een ministerraad in het leven geroepen die alle zaken voorloopig zal onderzoeken. Die raad zal bestaan uit de ministers, uit de hoofden der administratie, en uit enkele door den keizer benoemde leden. Een algemeen systeem zal op die wijze misschien kunnen worden gevolgd. In Oostenrijk is intusschen de toestand niet veel veranderd. De rijksraad heeft zijn weinig belangwekkende zittingen vervolgd, en von Schmerling heeft deze maand meer dan ooit volgehouden, dat dit ligchaam het gansche rijk vertegenwoordigde, hoewel bijna al de landdagen der oostelijke en zuidelijke provincien geen vertegenwoordigers gezonden hebben. Aan dien vasten wil van von Schmerling is het ook toe te schrijven, dat het budget nu toch waarlijk aan den rijksraad is aangeboden. De finantiële expositie, die de Minister van finantiën, de heer von Plener, bij het aanbieden van het budget gaf, was overigens niet zeer bemoedigend. Nadat het jaar 1859 een deficit van meer dan 200 millioenen florijnen had opgeleverd, bieden de jaren 1860, 1861 en 1862 een deficit van 65 millioenen, van 109 millioenen en van 110 millioenen florijnen aan. Belastingen en leeningen moeten dus op nieuw een orde scheppen, die alleen door een gansch andere politiek tegenover Hongarije en Italië duurzaam kan worden verkregen. Daarbij heeft men het liefelijke vooruitzicht, dat tegen alle belastingen, die door dezen verkleinden rijksraad zullen worden uitgeschreven, op de plechtigste wijze zal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden geprotesteerd door Hongarije, Croatië, Zevenbergen, Gallicië, Bohemen, Moravië en Venetië. Alsof men begreep, dat thands toch niets kan worden uitgericht, is de rijksraad wederom uiteengegaan, en nu voor zeven weken. Den 9den Februarij zullen de afgevaardigden weder bijeenkomen om over 't budget een votum uit te brengen. De laatste weken had de rijksraad zich bijna uitsluitend bezig gehouden met de wet op de drukpers. Gedurende de discussiën nu gebeurde er een incident, dat volgens onze meening geheel den toestand karakteriseert. Terwijl toch de afgevaardigden op de meest liberale wijze alle kwestiën dienaangaande bespraken, en zelfs een bisschop tegen alle praeventieve maatregelen welsprekend 't woord voerde, terwijl de regering op alle punten volgaarne toegaf, kreeg ter zelfder tijd de Wiener Presse eene officiëele waarschuwing omdat de waardigheid van het Heerenhuis in enkele artikelen was aangetast. Niet voor de rechtbanken werd de Presse gebracht; neen, de administratie deelde de straf uit. Is zulk een handelwijze weder geen nieuw bewijs, dat von Schmerling hoe langer hoe vrijheidlievender in theorie wordt, om in de praktijk revanche te nemen? Het is echter een gevaarlijk spel de vrijheid alleen als een kruk te beschouwen, die staande moet houden, wanneer men op 't punt is inéén te zakken. Het gansche oostelijke deel van het rijk is nu voor goed als buiten de wet geplaatst. Tweeërlei zijn de motieven waarmede het Duitsche Oostenrijk zich voor alsnog vleijen kan het drijven der verschillende nationaliteiten te kunnen tegengaan. Het ééne motief is dit, dat in geen der provinciën ééne nationaliteit zuiver en exclusief leeft. Integendeel, overal zijn de volksstammen dooreengemengd. In Bohemen bijv. wonen 1,765,00 Duitschers tegen 2,925,000 Czechen; in Moravië zijn 1,325,000 Czechen tegen 483,000 Duitschers; in Hongarije zijn op eene bevolking van 8 millioenen zielen slechts 4 millioenen Maghyaren; in Zevenbergen en de streken, die aan Moldau-Wallachije grenzen, wonen, wat aanspraken ook de Maghyaren doen gelden, voor drie-vierden overal Roumanen. Waar zulk een verscheidenheid van nationaliteiten zich voordoet, daar kan de regering altijd gemakkelijk de partij trekken van die natie, welke in de minderheid is, en met dezen hefboom de meerderheid ten minste in balans houden. - De tweede omstandigheid, waarop Oostenrijk zich te goed doet, is deze, dat het machtige Hongarije ten zuiden door een breeden gordel van provinciën wordt omgeven, die in vroegere tijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de suprematie van dat Hongarije erkenden, doch nu een zelfstandigen landdag willen hebben. Natuurlijk ondersteunt Oostenrijk hun zelfstandigheid. Zoo hebben èn Zevenbergen èn Servië met Temesvar, èn Croatië, Slavonië met Dalmatië een eigen landdag verkregen. Daar echter deze afzonderlijke landdagen dadelijk weder in onéénigheid kwamen over de vraag, in hoeverre zij gerechtigd waren hetzij al of niet zich onderling te vereenigen - men denke aan de fameuse twisten van het drieëenige rijk van Croatië, Slavonië en Dalmatië - zoo kan men nagaan, dat von Schmerling zich vooreerst nog niet al te beangst behoeft te maken. Den breeden aartshertogelijken hoed drukt hij nog rustig op al die verschillende landen. Voorzichtig zal het echter wezen zich buiten den wind te houden. Het is met een wezenlijk genoegen, dat wij van dien zoogenaamden rijksraad te Weenen naar het Parlement van Italië overstappen. Dáár is ten minste gloed, leven en overtuiging: daar is de wet nog iets meer dan een parure légale; daar is ook het budget nog iets anders dan de balans van een failliete massa. Al de ministers hebben achtereenvolgens hun werkzaamheid en plannen aan de Kamer blootgelegd; de ministers van justitie, van oorlog, van marine en van openbare werken, hebben de één na den ander het woord gevoerd: en ofschoon geen van allen een schitterend redenaar is, hebben zij allen de goedkeuring der Kamer weten weg te dragen; vooral was het de laatste, Peruzzi, die zoo even teruggekeerd uit Napels, de verschillende sprekers (Ferrari, Zupetta, Ricciardi enz.) uit het Zuiden beantwoordde; hij verhaalde van den ongelukkigen staat, waarin zich geheel Napels bevond, en verklaarde het luide, dat het ministerie alles zou doen om daaraan te gemoet te komen, zonder tot eenigen exceptionelen maatregel zijn toevlucht te nemen. Onwrikbaar heeft Ricasoli met die korte snijdende zinnen, die hem eigen zijn, het beginsel der eenheid van Italië vastgehouden, en zijn politiek verdedigd om te Napels het kwade door het goede te bestrijden, om te Rome de kwestie niet door de wapenen, maar door de publieke conscientie te doen beslissen. Al deze ministeriële redevoeringen werden gehouden, nadat op den vorigen dag Ratazzi zijn zoo lang verbeide rede had uitgesproken. Zoo onlangs uit Parijs gekomen, heeft deze boezemvriend des Konings, wien eenigen zoo gaarne het ministerie van binnenlandsche zaken onder Ricasoli zouden willen opdragen, anderen daarentegen een nieuw kabinet onder een eenigzins meer tot Frankrijk naderend programma zouden willen zien vormen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een rede uitgesproken waarin hij, hoewel zijn zelfstandigheid voor 't vervolg zich voorbehoudende, openlijk heeft verklaard, dat geen ander ministerie de zaken verder had kunnen brengen. Na zulk eene redevoering was de overwinning voor het kabinet zeker; een fiksch advies van Buoncompagni, die mede zijne goedkeuring aan Ricasoli gaf, luisterde de zitting nog op, die overigens gekenmerkt werd door de bezadigdheid van Brofferio en de mannen der linkerzijde. Zelfs Ferrari, een der weinige onstaatkundige hoofden van Italië, verblind als deze begaafde man schijnt te zijn door de schitterende antithesen in zijn talrijke boeken ontwikkeld, wil ook thands als regeringsmiddel te Napels alleen de vrijheid gebruiken, en schijnt (gelukkig voor hem) zijn raison d'Etat vergeten te hebben. Het resultaat der zitting is geweest dat den 11den December deze motie van orde werd aangenomen. ‘De kamer bevestigt de wenschen, uitgedrukt den 27sten Maart, waarbij Rome tot hoofdstad van Italië wordt verlangd: zij heeft het vertrouwen, dat het gouvernement met aandrang zich zal toeleggen om de nationale wapening, de organisatie van het koningrijk, en een voldoende bescherming van persoon en eigendom meer en meer te verwezenlijken. Zij neemt acte van de verklaringen van het ministerie, betrekkelijk de openbare zekerheid, de keus van bekwame, eerlijke en vaderlandslievende ambtenaren, de reorganisatie van de magistratuur, de verdere ontwikkeling der openbare werken, de nationale garde en al die maatregelen, die de welvaart der zuidelijke provincien kunnen bevorderen, - en gaat over tot de orde van den dag.’ Deze motie werd met 233 tegen 79 stemmen aangenomen; Ratazzi en Pepoli stemden vóór. Merken wij nog op, dat met bijna algemeene stemmen de wet is aangenomen, die ook op de zuidelijke provincien de oorlogsbelasting toepast, welke reeds gedurende twee jaar de noordelijke gewesten drukt: dat eindelijk Bastoggi op den 21sten December zijn finantiële expositie heeft gehouden, die hoogst welwillend door de kamer is opgenomen, zoo zelfs dat Crispi, de warmste aanhanger van Garibaldi, tot de bekentenis kwam, dat de toestand zoo geruststellend was als maar eenigzins mogelijk. Ratazzi heeft een oogenblik het voorzitterschap van de kamer willen neêrleggen, doch is, toen Minghetti hem als vice-president werd ter zijde gesteld, op aandrang van 't parlement op zijn zetel gebleven. Het ministerie is in allen deele krachtiger dan men vóór de discussie vermoedde, en zoo Ricasoli zich een bekwaam minister van Binnen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landsche Zaken weet toe te voegen, zal het vooreerst gerust de toekomst kunnen te gemoet gaan. Dat het ministerie niet geheel meester van de positie is; dat Ricasoli moet worstelen tegen den stroom der interpellatiën in plaats van als Cavour al de golven van een parlementaire zitting te gebieden, is een natuurlijk gevolg van de omstandigheden. Zoolang de Franschen Rome blijven bezetten, en Frans II van uit de heilige stad hoop kan geven aan zijn enkele aanhangers in Napels, zal een ministerie zich meer moeten laten leiden dan een richting kunnen aangeven; zal elk afgevaardigde meer gelden naar de mate van zijn goede relaties te Parijs, dan naar zijn eigen rechtschapenheid en talent. Rome's toestand blijft dezelfde. De publieke conscientie - dus heeft men gezegd - moet beslissen, en op die conscientie wordt van tijd tot tijd een beroep gedaan. Onder de enkele geschriften, die voortdurend over deze kwestie het licht zien, merkten wij deze maand op de brochure van den hertog de Valmy: ‘l'Italie et la question Romaine,’ met dit motto van Donoso Cortes: Le grand dessein de Pie 1X est de faire independante et libre l'Eglise, independante et libre l'Italie, d'emanciper pacifiquement et simultanement la societé civile et la societé religieuse. De hertog - een erkend goed Catholiek - heeft sinds 1846 steeds op een hervorming aangedrongen, heeft in 1843 en in het begin van dit jaar nogmaals zijn zaak bepleit, en stelt thands voor om de kwestie dier al of niet noodzakelijkheid van de wereldlijke macht van den paus door een concilie te doen beslissen. Zulk een algemeen concilie, door den paus te zamengeroepen, zal de traditie der vorige christenheid vervolgen, zal 't werk opnemen sinds het laatste concilie, dat van Trente, in 1563 afgebroken, en zal de beste waarborg zijn voor de hoop aller edele geesten, om namelijk volkomen vrijheid aan de kerk te geven. Deze brochure, hoewel eenigzins flets geschreven, heeft om de eerlijkheid van den schrijver en de rondborstige toetreding van den hertog tot de plannen van Ricasoli eenigen indruk gemaakt. Te betwijfelen valt het echter of zulk een concilie raad zal schaffen. Daarenboven, een concilie kan slechts een zedelijken dwang uitoefenen, wanneer de partijen er zich niet aan willen onderwerpen, en is het slechts te doen om een contrainte morale, dan heeft de publieke opinie in de negentiende eeuw een veel krachtiger invloed dan ooit in de middeleeuwen een concilie heeft bezeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat Napels betreft, zoo is, niettegenstaande het zeer zonderlinge incident van den afgevaardigde hertog Proto Maddaloni, die den éénen dag onder heftige verwijten tegen Piemont een enquête omtrent Napels eischt en den anderen dag zijn ontslag als vertegenwoordiger neemt, - niettegenstaande de met het gloeijendste koloriet geschilderde tafereelen van den jammer dier streken door Ferrari, - de toestand eer verbeterd dan verergerd. Zoolang een pretendent op de grenzen zijn rechten doet gelden, zullen er wel altijd gevonden worden, die ten spijt van den wil van 't algemeen, hun kans willen wagen. En hoeveel te meer zal dit hier het geval zijn waar een gansche partij in Europa in het vestigen van een geregelde orde den val ziet van haar eigen beginselen, en dus avonturier op avonturier uitzendt om de telkens verslagen doch telkens weder opkomende guerillabenden met hoop te vervullen en ter slachting te leiden. De wonderlijke odyssea van een Borgès, die met een twintigtal Spanjaarden een volksbevrijding meende te kunnen verwerkelijken, doch die in dat Napels gekomen moest zien, hoe geen enkel element dan de nu tot roovers vervormde gepasporteerde soldaten van koning Frans II zich met hem vereenigde; die niet eens tot opperhoofd door die benden erkend, welhaast geen andere taak kon volvoeren dan zijn eigen leven en dat zijner tochtgenooten te redden; die na in de Basilicata aan de geregelde troepen van den koning van Italië de handen vol werks te hebben gegeven, straks omsingeld en gegrepen, met al zijn kampgenooten werd gefusileerd - die wonderlijke odyssea is één der zangen van de nieuwe epopée, de Don Quichoterie der legitimiteit. Met Spanje, dat de zaak van Frans II moreel ondersteunde, en dat nu weder weigerde de archieven van het Napolitaansche consulaat, welke onder zijne berusting waren, terug te geven aan Victor Emmanuel, is door Ricasoli de gemeenschap afgebroken. De zaken van het Oosten hebben dere maand niet minder de aandacht bezig gehouden. Het Turksche rijk, in stand gehouden door de politiek der Europesche mogendheden, valt uitéén zoodra die mogendheden elders bezig zijn en dus haar hand aan den ‘zieken man’ niet kunnen bieden. Terwijl de firman is uitgevaardigd, waarbij wetgevende eenheid der Donau-vorstendommen gedurende het leven van prins Couza wordt toegestaan, weet Omer-Pacha - is 't omkooping? is 't onmacht? - de Montenegrynen niet te onderwerpen, en heerscht te Constantinopel de meest gevaarlijke finantiële crisis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een crisis, die op de beurs hoog en laag spel veroorzaakt, zoodat bijv. den 11den December het Turksche pond, dat bij het begin der beurs 224 piasters gold, bij het einde 460 ja 500 piasters waard was - totdat eindelijk het volk zamenloopt en met plundering dreigt. Voeg hierbij hoe Oostenrijk zijn troepen in de Suttorina heeft doen binnendringen om eenige batterijen, die de opstandelingen van Herzegowina hadden opgericht, en die wellicht inbreuk maakten op het statusquo der grenzen tusschen Turkije en Oostenrijk, te vernielen, en men zal begrijpen dat het met de macht des Sultans gedaan is. In Syrië is de man, die 't meest geliefde en erkende hoofd der Christenen van den Libanon was, Joseph Karam, door den landvoogd Fuad-Pacha gevangen genomen en in één dier Turksche gevangenissen gezet, die wonderschielijk den geest voor goed van alle aardsche zorgen vrijmaken. De altijd jeugdige Saint-Mare Girardin poogt zijn landgenooten met al de toonen van 't hem ten dienste staande genie wakker te roepen - doch reeds berichten de bladen den dood van Joseph Karam. Zoo is des werelds loop. En Saint-Marc Girardin zelf zal welhaast nog grievender teleurstelling moeten ondervinden. Want Napoleon III is de aardsche voorzienigheid en Persigny is zijn profeet. En toen nu de keizer en zijn ministerie hadden verklaard dat men langzamerhand, stap voor stap, aan Frankrijk de vrijheid zoude teruggeven, die het ééns had bezeten, poogden enkele liberale en zeer zelfstandige bladen een wat fikscher toon aan te slaan. Zij herinnerden zich deze woorden van Persigny in zijn circulaire van December 1860 aan de prefecten gericht: ‘Vele geachte en hooggeschatte mannen van de vroegere gouvernementen houden nog altijd zich ter zijde uit een gevoel van persoonlijke waardigheid. Betuig hun de voorkomendheid waarop zij aanspraak hebben: verzuim geen gelegenheid om hen te overreden het vaderland met hun talenten en ondervinding te dienen, en herinner hun, dat, zoo het edel is het verleden te eerbiedigen, het nog schooner is zijn land nuttig te zijn.’ Hierop bouwende, poogden ‘die geachte en hooggeschatte mannen’ wat vrijer hunne beginselen te ontvouwen. Meestal waren het Orleanisten, en dit alleen bewijst dat zij niet al te heftig spraken, car les Orléanistes sont véritablement liberaux mais timidement. De Revue des deux Mondes heeft het moeten ondervinden, welk een prijs de regering er op stelt de waarheid te hooren: en dezer dagen is het Journal des Débats, dat tot nu toe zich steeds vrij van bestraffingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had weten te houden, om een artikel van Saint-Marc Girardin met een waarschuwing vereerd. Te laug zou het ophouden om te vermelden met welk een voorkomendheid de Courrier du Dimanche wordt behandeld. In de laatste week is haar beste redacteur, een der edelste Franschen, Eugène Pelletan, tot drie maanden gevangenisstraf veroordeeld. De meer clericale Ami de la Religion wordt eerst op de behoorlijke wijze met waarschuwingen bezocht, doch haar acties zijn nu - wat zeker nog doeltreffender is - door geld opgekocht. De Markies de Flers, die het gewaagd had min of meer onafhankelijke correspondentiën aan de Indépendance Belge en andere bladen te leveren, is reeds gevangen gezet. De Correspondent, die zich veroorloofde een vers van Victor la Prade, lid der academie, op te nemen, waarin vooral de lage kruiperijen van Sainte-Beuve werden tentoongesteld, heeft een avertissement verkregen, en La Prade, die hoogleeraar te Lyon was, is eenvoudig afgezet. Bedenkt men dat al die waarschuwingen van zoo kras een gehalte zijn, dat een blad er slechts nog één heeft te ontvangen, om à la merci der regering te zijn: bedenkt men dat deze enumeratie de kroniek van slechts ééne maand vormt, dan begrijpt men hoe 't choor der sycophanten des te harder gaat roepen: ja Allah is groot. Wellicht ook is de oplossing van het raadsel dier willekeur deze, dat de graaf van Parijs langzamerhand de jongelingsjaren ontwast en als man optreedt. Zijn deelneming aan den Amerikaanschen oorlog deed menig oog weder op hem richten; zijn vader toch was de ridderlijke prins, dien Frankrijks zonen lief hadden, en zijn moeder had 't hart zelf van Frankrijk gewonnen. En nu is die jonge graaf begonnen zijn stem mede te doen hooren over de politieke gebeurtenissen van den dag, en heeft hij te Londen een boekje uitgegeven onder dezen titel: Damas et le Liban. Extraits du journal d'un voyage en Syrie au printemps de 1860. En hoewel nu dit boekje te veel als met eene main gantée is geschreven om diepen indruk te maken, hoewel 't bescheiden en eenvoudig Frankrijks staatkunde van 't jaar 1840 verdedigt en wil vervolgen, hoewel het vrij mat wegzinkt wanneer men de vlammende zinnen der Napoleons er naast legt, zoo is het niettemin een programma, en een programma... wijst naar de toekomst. Intusschen wil de keizer die toekomst liefst voor zich en zijn huis reserveren. Hij wil de stichter zijn eener nieuwe orde van zaken. Het moet niet - zooals Saint-Marc Girardin beweerde - de kei- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zer zijn, die het keizerrijk steunt, maar integendeel het bevestigde keizerrijk moet den keizer staande houden. Zou men den senaat moeten gelooven, die in het begin dezer maand te zamen is gekomen om de nieuwe voorstellen van Fould te bekrachtigen, dan is dit probleem den keizer waarlijk gelukt. Het rapport van Troplong, den Voorzitter van den senat, was dien grooten en dienstwilligen rechtsgeleerde volkomen waardig. De keizer had door afstand te doen van het recht om buitengewone credieten te openen noch te veel noch te weinig gedaan; hij had volgens Troplong weder volkomen het juiste midden gevonden. ‘Nooit is - dus gaat de opgewonden senator voort - een meer vaderlandslievende taal van een troon neergedaald. Zoowel het hart als het verstand hebben die woorden ingegeven. Ze zouden geluk hebben aangebracht aan meer dan ééne macht, ja zelfs aan dien constitutionelen regeringsvorm, welken wij hebben zien stranden te midden van den storm, na tusschen stijfhoofdigheid en zwakheid te hebben gedobberd.’ De senaat heeft het zegel op die woorden gedrukt, en na een overigens sobere rede van den minister Fould, die ook in den senaat weder bewees, dat hij ten minste meer is dan een dienaar van elke opkomende zon, is de verandering der constitutie met bijna algemeene stemmen (slechts één lid stemde tegen) aangenomen. - Daar waren goedwillige en kwaadwillige bladen - de Constitutionel en de Journal des Débats - die in de dagen, toen zoozeer over de wanorde der finantiën en over bezuiniging van het beheer werd gesproken, elkander de hand reikten en ééns gingen optellen hoeveel Frankrijk jaarlijks uitgaf voor de bezetting te Rome; zij hadden de onnoozelheid deze eenvoudige optelsom aan het publiek aan te bieden:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij deze cijfers telden zij de onkosten op van de uitrusting, wapening en munitie, die er niet onder waren begrepen, al 't welk volgens de eenmaal aangenomen berekening de somma van 128,225,000 franken oplevert. Daar deze sommen echter bij buitengewone credieten werden toegestaan, en zij dus de vlottende schuld kwamen vergrooten, moesten er bij opgeteld worden de interessen van die sommen gedurende dertien jaren. Die interest bedraagt 40 millioen. En zoo heeft de bezetting van Rome Frankrijk 168 millioenen franken gekost. Zij meenden, dat de senaat misschien gebruik zou maken van die optelling; doch zeer spoedig kregen zij bevel zulke rekenvoorstellen voor zich te houden; de keizer zou zelf wel weten op te tellen.... en dán - hoezeer de finantiën ook in wanorde zijn, la France est assez riche pour payer sa gloire. Moeten wij vermelden dat deze maand weder de tourniquets aan de beurs te Parijs zijn weggenomen, en dat de dankbare wisselmakelaars den keizer daarvoor een standbeeld op de beurs wilden oprichten? Neen, liever dan nog langer den lof van Napoleon te verkondigen; wenden wij ons tot Frankrijk zelf. Van tijd tot tijd namelijk wordt door een of ander ruchtbaar proces den sluijer opgelicht over het leven in de provinciën. Misschien herinnert men zich nog de debatten van het in Maart van dit jaar gevoerde proces Reynaud, en weet men nog, hoe toen beelden te voorschijn kwamen, waarbij de figuren door Honoré de Balzac verbleekten, hoe een zamenleving werd getoond waarin madame Bovary een alledaagsche vrouw werd. Thands is weder zulk een voorval uit het leven in de provinciën openbaar geworden door het proces Plassiard. Ditmaal echter wordt zoowel de morele als vooral de politieke toestand der departementen van Frankrijk in het helderste daglicht gesteld. Dat men zich verbeelde een maire van Coulonges-les-Royaux, een plaats in Poitou, die jaren lang over dat oord de meest absolute macht deed gelden, die uit den gemeente-raad verbande al wie hem dorst tegenspreken, die de verkiezingen vervalschte, brieven eenvoudig opende, wien alle vrouwen der plaats moesten ontvlieden, om toch weldra voor zijn zedeloosheid te bukken, die in één woord van zijn gemeente een andere hel wist te maken, - en men zal het beeld van een Plassiard voor zich hebben. Wij glimlagchen om getuigenissen voor de rechtbank van een raadslid, dus luidende: ‘de maire zeide mij dat, als ik tegenstemde, hij mij zou laten gevangen zetten: toen dus de raadzitting werd gehouden werd ik zick en ging er niet heen.’ Wij zouden ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meesmuild hebben bij het voorlezen aan de rechtbank van een brief van den maire van dezen inhoud: ‘Mijnheer de commissaris van policie, ik heb vernomen, dat op de straten en hallen hoenders en ander pluimgedierte rondloopt van den heer Gérard, die gewoon is kwaad te spreken van het bestuur: ik geef u last om aan dezen staat van zaken een einde te maken, doch wees behoedzaam, en verwar de hoenders van de vrienden van het gouvernement niet met die der vijanden van 't bestuur.’ Doch men denke eens na over het lot van plaatsen, die dus zijn overgeleverd aan den wil der administratie, en men zal misschien tot de slotsom komen, dat de Heer van 't dorp in de slechtste tijden der feodaliteit een minder wreed en zeker minder laag tiran was. Wien het lust, dien raden wij aan om de mémoires van Fléchier sur les grands jours d'Auvergne eens over te lezen, ten einde goed te kunnen nagaan hoe verbazend schielijk het eigenlijke Frankrijk vooruit is gegaan. De keizer meent dan ook bij dien gezegenden staat van zaken veilig den blik te kunnen laten weiden over de gebeurtenissen van Europa. Frankrijks beschaving moet het voorbeeld aan de overige landen gevenGa naar voetnoot1. Haar gebieder trekt het zwaard van Charlemagne voor iedere edele zaak. Reeds heeft hij door den minister van buitenlandsche zaken Thouvenel een depêche naar Amerika afgezonden, waarin hij het goede recht van Engeland krachtdadig handhaaft. Mocht dit gelukkig verschijnsel, dat misschien uitgelokt is door de oppositie der Orleanistische bladen, die boven alles Frankrijks onzijdigheid bij den gevreesden oorlog wenschten te bewaren, aan Amerika aanleiding geven om terug te komen op welligt overmoedige plannen! De volgende week zal waarschijnlijk begroet worden met de tijding uit het verre westen, die oorlog of vrede zal medebrengen. Is het oorlog - dan bedekke ieder vrijheidsvriend zich de oogen, want een der schoonste leuzen wordt op de bitterste wijze misbruikt. Is het vrede - dan is het met recht een volgens 't oud gebruik dankbaar aanvaard ‘gezegend Nieuwe-jaar.’ Moge Columbia de duive wegzenden, om haar tolk te zijn bij Albion!
H.P.G. QUACK. |