| |
| |
| |
Natuurkundig onderzoek van Neêrlandsch Indië.
1. Natuurkundig Tijdschrift voor Nederlandsch-Indië, uitgegeven door de Natuurkundige Vereeniging. Batavia, bij Lange & Co. (in Nederland verkrijgbaar bij den boekhandelaar van den Heuvel, te Leyden). Derde Serie, deel IV, alley. 4-6. Vierde Serie; deel I-III. 1857-1858.
2. C.L. Blume, Flora Javae caet. Nova Series. Vol. I. fol. - 1858 (1859?)
3. Makassaarsch-Hollandsch Woordenboek, met Hollandsch-Makassaarsche woordenlijst, opgave van makass. plantennamen, en verklaring van eene tot opheldering bijgevoegden ethnographischen Atlas, door Dr. B.F. Matthes, afgevaardigde van het Nederlandsche Bjjbelgenootschap op Celebes. Uitgegeven voor rekening van het Nederlandsche Bijbelgenootsebap, te Amsterdam, bij Frederik Muller. - Gedrukt bij C.A. Spin & Zoon. 1859. - Groot 8o. 943 bladz. - en een Atlas met gekleurde platen, fol.
(Vervolg van blz. 251, Jaargang 1859).
I. Een enkele blik op den inhoud der vermelde afleveringen kan ons al dadelijk overtuigen, dat dit belangrijke Tijdschrift de gunstige verwachting, die de eerste afleveringen opwekten, blijft bevestigen. - In de snelle opvolging der lijvige afleveringen erkennen wij den gestadigen wasdom, de uitbreiding van den werkkring der Vereeniging. Met het toenemend aantal leden, die op zeer verschillende punten van den Archipel werkzaam zijn, breidt zich ook de verscheidenheid der nasporingen uit. Daarbij wordt de toepassing op de belangen der maatschappij niet voorbijgezien. De Indische Regering geeft meer dan een blijk van belangstelling in de werkzaamheid der jeug- | |
| |
dige Instelling, schraagt haar met een jaarlijksch subsidie, deelt haar verslagen mede over wetenschappelijke nasporingen en versmaadt ook hare voorlichting niet. Teregt mag men aldus de Natuurkundige Vereeniging eene belangrijke Instelling noemen; en wanneer men daarbij in aanmerking neemt, dat er een zeker tijdsverloop vereischt wordt om al de wetenschappelijke mannen, die over een zoo uitgestrekt gebied verspreid zijn, tot werkzaamheid op te wekken en tot een groot geheel te vereenigen; wanneer men nagaat dat het aantal van wetenschappelijk ontwikkelde personen, die naar Indië worden gezonden, meer en meer toeneemt, dan heeft men gegronde redenen, om aan de Vereeniging eene schoone toekomst te voorspellen. - Het ware onbillijk op het door haar uitgegeven Tijdschrift denzelfden toets van wetenschappelijke kritiek toe te passen, waaraan een in Europa uitgegeven Tijdschrift zich niet zou mogen onttrekken. - Bij de eerste ontwikkeling van kennis heeft ook het niet geheel afgewerkte zijn nut, erg wie de wetenschappelijke elementen in een koloniaal gewest tot werkzaamheid wil opwekken, meet ook
eerste proeven met welwillende toegevendbeid ontvangen. Daarbij moet ook gezorgd worden, dat er altoos beweging zij in de nieuwe werkplaats, en die, zoo veel het kan, zich naar buiten vertoone. - De achtingswaardige mannen, die aan het hoofd der Vereeniging staan, hebben, naar mijne bescheiden meening, hunne taak tot dusver met wijsheid volbragt en blijven met eene volharding voortwerken, die aan ieder geleerd genootschap tot voorbeeld kan gesteld worden.
Ten einde den lezer in staat te stellen zich eene voorstelling, te vormen van de jongste werkzaamheid der Vereeniging, deel ik hier een beknopt overzigt mede van den inhoud der bovenvermelde afleveringen van het Tijdschrift.
Deel XIV (IV of laatste der derde Sorie): Geologie: L. de Groot: Bijdragen tot de geologische en mineralogische kennis der Zuid- en Ooster-Afdeeling van Borneo. - Junghuhn, over fossiele zoogdierbeenderen in de residentie Japara. - Berigten over de werkzaamheden van de Ingenieurs van het mijnwezen. - . Mr. H.C. van der Wijck, Opgave der warme en zoute bronnen in Preanger. - Chemische analysen van twee warme minerale bronnen, door P.F. Maier. - Verder de doorloopende berigten over de vulcanische verschijnselen in den Indischen Archipel. - Uit het gebied der zuivere en oeconomische Botanie: Zollinger: Observationes botanicae novae. - Teysmann, Botani- | |
| |
sche reis over de Westkust van Sumatra. - Doleschall, Over de vegetatie van Amboina. - Verder, berigten over de Kinakultuur en chemische analysen van de zaden van Canavalia ensiformis, van den wortel van Moringa, enz., door Fromberg, Wijers. - Zoölogie: Tweede bijdrage tot de dipterologische Fauna, door Doleschall; onderscheiden Verhandelingen over visschen en reptiliën, door Bleeker; - over Coelops Frithi, door Bernstein. - Hoogst nuttig is verder het breedvoerige register op al de voorgaande deelen, aan dit laatste deel der derde Serie toegevoegd.
Deel XV (I der vierde Serie). Geologie: P. van Dijk, over de waarde van eenige Indische kolensoorten. - Chemische analysen van onderscheidene bronnen en van het water uit het kratermeer van den Patoea, door de Heeren Veltman, Eekma, Maier. - Over eene aardstorting op Tidore, door Tobias. - Gemiddelde thermometerstand op de Oostkust van Borneo, door Wolff. - Uit het gebied der Botanie en Plantenchemie: Junghuhn, over de Kinakultuur op Java. - Onderscheidene analysen: van de op Java gekweekte Sarsaparilla, door Rost van Tonningen; van Calotropis gigantea, door Wijers; van een wit concrement in Djati-stammen; van Kajoe-poetih-olie, door Ples; over de kultuurproeven met Suikerriet, door Fromberg. - Zoölogie: Bleaker, Erpeteologie van Sumatra; talrijke bijdragen over nieuwe visschen; - Doleschall, over Oxybeles gracilis.
Deel XVI (II der vierde Serie). Geologie, Mineralogie, enz.: Mededeelingen over tinertsen op Banka, mineralen vain Timor, ijzererts van Borneo, over de geologische kaart van de Westerafdeeling van Borneo, naar het onderzoek van Everwijn; - over de vuurwellen van Bodjonegro, door de Vogel; - over tinhoudend zand van Bali; over steenkool van Borneo; over Titanhoudend ijzerzand van Telokbetong, bruinkolen van Palembang, tinertsen van Sumatra's Westkust, over kolen en aardhars uit de omstreken van Batavia, over onderscheidene minerale bronnen, fossiele zoogdier-beenderen, enz. - Botanie, Landbouw, enz.: over harssoorten van Borneo, over den wortel van Dalbergia heterophylla, over Widoeri-vezels, over de Getah-Pertja-boomen, over de Vanilleplanten, over planten van Banka, over de botanische nalatenschap van Zippelies; botanische mededeelingen van Bisschop Grevelinck. - Zoölogie. Over den Paalworm in het drooge dok te Soerabaja. Taalrijke Verhandelingen over visschen en reptiliën, van Bleeker, over zijde-teelt in Neêrl. Indië, enz.
| |
| |
Deel XVII (III en IV Serie). Astronomie: Oudemans, over de thans zigtbare Komekt. - Geologie, Mijnbouw: Hageman; Overzigt der vulkanische verschijnsels op Java, in 1857. - Dezelfde, over de aardbevingen der laatste 17 jaren. - Everwijn, Geologie der Westerafdeeling van Borneo. - Zollinger, natuurlijke geschiedenis van Madoera. - Botanie, Landbouw, Plantenchemie: Zollinger, over de vegetatie van Madoera. Fromberg, over suikerkultuur-gronden. Rost van Tonningen, chemisch en physisch onderzoek van een vijftigtal suikerrietgronden. Altheer, chemisch onderzoek van den bitteren bast eener Nauclea en van den wortel van Cicca disticha; Fromberg, over den Soeren-bast. - Zoöloqie: Bleeker, over Visschen; Doleschall, bijdragen tot de kennis der Diptera. - En verder twee overgenomen engelsche Verhandelingen van Wallace.
Als enkel verslaggever kan het geenszins mijne bedoeling zijn, de verschillende hier vermelde Verhandelingen in het bijzonder te ontleden. Onderscheidene daarvan, als behoorende tot het gebied der beschrijvende natuurstudie, zijn daarvoor ook minder geschikt, en ongetwijfeld zou mijn eigen kennis daarbij in menig opzigt te kort schieten.
Wat het standpunt der Vereeniging tegenover het Indisch publiek betreft, mag men die zeer gelukkig noemen. De instelling is volkomen vrij, en gewis zal de geldelijke ondersteuning, welke zij thans van het Indisch Gouvernement ontvangt, die vrijheid in niets verkorten. Uit dat oogpunt was het welligt ook juist gezien, dat zij het voorstel, om zich met het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen te vereenigen, niet aannam. Zullen niet beide Instellingen naast elkander nuttig werkzaam kunnen zijn? Behalve de natuurstudie toch is er op het gebied van Taalkennis, Ethnographie, Oudheden, enz., nog zoo veel te onderzoeken, dat langs dien weg het Bataviaasch Genootschap nog veel tot opbouw van Kunst en - Wetenschap zal kunnen doen, van nu of de natuurkundige wetenschappen aan de Natuurkundige Vereeniging overlatende. Wanneer het Bataviaasch Genootschap met vernieuwde inspanning de wetenschappelijke elementen, die over den Archipel verspreid zijn, ook tot dat doel weet te vereenigen en tot krachtige werkzaamheid aan te sporen, kan het aan de genoemde wetenschappen de gewigtigste diensten beawijzen.
II. Het is wel bekend, dat de Koninklijke Academie van Wetenschappen het voorstel van den Hoogleeraar H.C. van Hall,
| |
| |
om de wenschelijkheid uit te drukken van de voortzetting der Flora Javae van den Heer Blame, niet aannam, omdat men het reeds sedert lang gestaakte werk daartoe te zeer verouderd achtte. - Bovendien mag men het voor eene onmogelijkheid houden, met de bouwstoffen van het Rijks Herbarium te Leyden eenen zoodanigen arbeid naar einch te volbrengen, en wie die taak in den vorm van een prachtwerk op touw zet, begint in nog meerdere mate eene onmogelijkheid. Ik wil, dat zeggende, geenzins den staf breken over schoone Plaatwerken en erken volmondig de gewigtige diensten, die de Prachtwerken van den Heer Blume aan de beoefening der Indische Flora hebben bewezen. In dien zin zal men ook met belangstelling het bovenvermelde Ie deel der Nova Series ontvangen, van wier uitgave de Heer Blume zich, ook na de discussie in de Academic, niet heeft laten afschrikken. - Het is toegewijd aan de Orchideën en bevat talrijke zeer schoone, te Brussel vervaardigde, gekleurde platen. Het boek is in tweederlei vorm uitgegeven, eerst afzonderlijk, met gedeeltelijk franschen text, onder den titel van ‘Illustrations der Orchidées’, enz., en toen als vervolg op de ‘Flora,’ onder den boven aangehaalden titel. Ongetwijfeld geven talrijke afbeeldingen van soorten, die tot dusverre niet afgebeeld waren, aan dezen arbeid wetenschappelijke waarde. Maar wanneer men aan eene ‘flora’ den eisch stelt van zooveel mogelijk naar volledigheid te streven, dan ware de fransche titel of ‘Orchideae selectae’ of iets dergelijks, meer geschikt geweest om het karakter van het boek uit te drukken. Die opmerking raakt echter meer het uitwendige en heeft ook minder belang, daar het oorspronkelijk plan, in de Academie
voorgedragen, hoofdzakelijk beoogde, de bestaande deelen van het werk door slotafleveringen af te sluiten en voor inbinden en plaatsen in de bibliotheken geschikt te maken. Het allereerste, in 1830 opgevatte plan, om al het toen aanwezig materieel voor de Indische Flora, - dat, vergeleken met het thans (niet in het Rijks-Herbarium te Leyden, maar in het algemeen) voorhandene, niet uitgebreid kan genoemd worden, - in den prachtigen vorm der Flora Javae te publiceren, kon in 1858 niet anders dan onuitvoerbaar en dus doelloos beschouwd worden. - Wat nu den inhoud der aangekondigde voortzetting betreft en de wijze van bewerking, heeft Prof. Lindley te Londen, in een warm artikel in Gardener's Chronicle, er reeds op gewezen, dat de schrijver dat wat an deren reeds vroeger over dezelfde planten hadden geschreven,
| |
| |
heeft voorbijgezien, en de engelsche Botanist heeft acte genomen van die opmerkelijke omstandigheid. Ook de opdragt der fransche uitgave aan Z.M. den Koning van Würtemberg, en het omtrent het Nederlandsch Gouvernement door den Heer Directeur van het Nederlandsche Rijks-Herbarium in de Voorrede gezegde, is aan de aandacht van den Heer Lindley niet ontgaan. Maar van meerder gewigt nog bij de beoordeeling van Blume's arbeid acht ik, op het gebied der zuivere wetenschap, de omstandigheid, dat Lindley vóór het verschijnen van dat boek eene uitstekende Verhandeling over de Indische Orchideën heeft uitgegeven onder den titel: ‘Contributions to the Orchidology of India, No. 1, in het Journal of the Proceedings of the Linnean Society, Vol. I, 1857, en No. 2 in Vol. III, 1858. Die hoogst belangrijke Verhandeling, die aan geen Orchideënkenner onbekend was en waarin ook de Orchideën van Reinwardt, Junghuhn en andere reizigers op den Indischen Archipel (Zollinger, Lobb, Low, enz.) beschreven worden en waartoe de Hoogleeraar de Vriese mede bouwstoffen aan Prof. Lindley had medegedeeld, - schijnt volgens de ‘Flora Javae Nova Series’ niet te bestaan.
III. Het Makassaarsche woordenboek is een nieuw voortbrengsel van de taalkundige nasporingen, die sedert vele jaren met zoo veel ijver en volharding door den Heer M. op het eiland Celebes worden in het werk gesteld. Terwijl de mannen van het vak dien gewigtigen arbeid met belangstelling zullen ontvangen en aan 's mans verdiensten regtmatige hulde zullen brengen, mag ik nogtans dit woordenboek onder de rubriek der natuurkundige literatuur van Indië niet onvermeld laten. In dien arbeid toch vinden wij een belangrijk raakpunt tusschen taalstudie en natuurkennis, dat wel verdient in het licht te worden gesteld. Zoo als karakter en beschaving eens volks naar zijne taal worden beoordeeld, verspreidt de taalstudie ook licht over de wijze waarop het volk de indrukken der natuur heeft opgenomen; en dat onderzoek verkrijgt meerder belang nog wanneer het een volk geldt dat zijnen zetel in de rijkst getooide tropische gewesten heeft opgeslagen. De mensch leeft daar in een innig verband met de natuur, en daarbij staat het plantenrijk op den voorgrond. De schoonheid der vormen, de rijkdom der voortbrengselen gingen niet onopgemerkt bij de indische volksstammen voorbij; en met eenen rijkdom van benamingen werden groepen, geslachten en soorten onderscheiden. Het zijn die volksnamen waarop de natuurkundigen evenzeer als de be- | |
| |
oefenaars der taalstudie hunne aandacht vestigen. Uit een zuiver practisch oogpunt leveren die namen een middel, waardoor de wetenschap zich meer kan populariseren en uit dien hoofde heeft men altoos getracht die nomenclatuur des volks met juistheid te leeren kennen. In de meeste woordenboeken is dit verband echter niet naar eisch voor oogen gehouden en onjuiste vertalingen van die benamingen worden er niet zelden aangetroffen. - Ook voor de
geschiedenis der plantenwereld heeft de kennis der volksnamen eene belangrijke zijde; zij ontsteekt licht over het oorspronkelijk vaderland en de geographische verspreiding der gewassen, vooral van de kultuurplanten, en in dien zin is die kennis niet zelden ook van nut voor de geschiedenis van ons eigen geslacht.
Om zoodanige redenen acht ik de studie der inlandsche plantennamen onder de volkeren op den Indischen Archipel van geen gering belang. Die kennis is echter nu nog zeer onvolmaakt en men mag zich wel afvragen, hoe hier moet worden opgebouwd. De Botanisten verstaan veelal weinig van die talen en wanneer een Nederlander, Duitscher of Engelschman die namen uit den mond des volks opschrijft, geeft het verschil van spelling al dadelijk aanleiding tot verwarring. En de taalkundigen, die dien arbeid verrigten, zijn veelal onbekend met de Plantenwereld. Daarbij komt nu de veelheid der talen van de Indischen Archipel, van Zuid-Azië in het algemeen. Op Java bijv. ontmoet men niet zelden Maleische, Soendasche en Javaansche namen voor dezelfde plant. In Sumatra worden Maleische en in het noorden van het eiland Bataksche benamingen aangetroffen en de namen die Rumphius in zijn onovertroffen Herbarium Amboinense bijeengebragt heeft, doen ons eene nog grootere verscheidenheid der benamingen in het oostelijk gedeelte van den Archipel kennen. Een blik in Roxburgh's Flora Indica overtuigt ons dat in Engelsch Indië en op Ceylon een niet minder getal voorkomt; de Sanskrit-taal was reeds zeer rijk aan plantennamen, en iedere der latere talen heeft weder hare bijzondere benamingen. Onder de Botanisten zijn velen die, met het oog op die verwarring, een afkeer hebben van die populaire nomenclatuur, of die zich zoo zeer binnen de grenzen hunner wetenschap houden, dat zij die namen er buiten stellen. Zoo hebben de Engelsche Botanisten, na Roxburgh en Hamilton Buchanan, den door deze ingeslagen weg niet vervolgd. - In Nederlandsch Indië daarentegen heeft men het
| |
| |
voetspoor van Rumphius en van de genoemde Engelsche geleerden niet verlaten. In Blume's ‘Bijdragen tot de Flora van Nederlandsch Indië’ zijn reeeds vele namen opgeteekend, en Hasskarl heeft in zijne verschillende werken, vooral in zijnen ‘Catalogus Horti bogoriensis’ en in zijn boekje over het ‘Nut der Javaansche gewassen’, met veel naauwkeurigheid een tal van inlandsche namen verzameld. Zollinger en Junghuhn hebben op de etiquetten van hunne Herbaria bijkans altoos ook de inlandsche namen vermeld.
Het is natuurlijk in de eerste plaats noodzakelijk, dat behalve de juiste spelling (en als het kan deze in de taal zelve), ook opgegeven worde tot welke taal de inlandsche naam behoort. In dat opzigt zijn de nieuweren veel naauwkeuriger dan de vroegere Botanisten die slechts van eenen ‘inlandschen’ naam in het algemeen gewagen. Niet minder belangrijk echter is het de eigenlijke benaming wel te onderscheiden van eene korte omschrijving die de ondervraagde inlander geeft, wanneer de plant geenen vasten naam heeft of hij dien niet kent. Wanneer wij onder ons den landbewoner vragen naar de namen van al de planten, die wij op eene botanische excursie ontmoeten, dan zal hij slechts van enkelen eenen bepaalden naam kennen; bij velen zal hij zich behelpen met uitdrukkingen, als: dit is eene ‘schoone waterplant’ - of ‘een geurig kruid’ - of een ‘soort van bies’, en andere dergelijke. - Het schijnt mij toe, dat vele der z.g. inlandsche indische plantennamen ook van dien aard zijn en derhalve geene bepaalde waarde hebben. - Een engelsch Botanist had in Bengalen met zorg de inlandsche namen der planten opgeteekend en gaf die tot nader onderzoek aan een taalkundige in Engeland, en nu bleek het dat een dier namen vertaald beteekende: ‘deze plant heeft geen naam.’ - Een naam op eene etiquette in Java geschreven, dien ik onlangs aan den Hoogl. Pijnappel mededeelde, bleek van gelijke strekking te zijn. - Een ander bezwaar ligt in de omstandigheid, dat dezelfde plant werkelijk zelfs in dezelfde taal, bijv. het maleisch, meer dan éénen naam heeft. Dit ontmoedigende verschijnsel is mij dikwerf voorgekomen. Teysmann heeft bij zijne reizen door het eiland Sumatra met veel zorg de inlandsche namen
der planten opgeteekend, maar nu zie ik dat dezelfde soorten bijv. in de Padangsche bovenlanden niet denzelfden naam bezitten als in de gewesten van Lampong of van Palembang.
| |
| |
Nog veel lager dan op het gebied der maleische taal, staat onze kennis van de plantennamen in het makassaarsch, boegineesch en andere taalstammen van het oostelijk gedeelte des Archipels. Rumphius had de meesten slechts uit de tweede hand en zijne spelling laat bovendien wel wat te wenschen over. Daarbij komt dat de bedoelde planten zelve niet altoosmet juistheid bekend zijn. - De Heer Matthes heeft in zijn Woordenboek eene eerste schrede gedaan. Zijn geheele arbeid steunt op de studie van de taal zoo als zij leeft onder het volk, en het volk werd door hem in verband met het land en de natuur bestudeerd. Daarvan ook het gelukkig denkbeeld, de voorwerpen van het maatschappelijk leven, de voortbrengselen van kunst en bedrijf, door afbeeldingen naauwkeurig te doen kennen in den ‘Atlas, die aan het werk is toegevoegd en die eene belangrijke bijdrage tot de Ethnographie van Celebes mag genoemd worden. De inlandsche planten trachtte hij te leeren kennen onder de medewerking van Dr. Bauer te Makasser, en laatstelijk, in Europa, bij de bewerking van het woordenboek, vestigde hij zijne aandacht op de makassaarsche plantennamen, die door Rumphius reeds voor lang waren bijeengebragt. Op bl. 854 tot 868 vindt men afzonderlijk de ‘Makassaarsche plantennamen, voorkomende in het Herbarium Amboinense van G.E. Rumphius’, voorzien van eenige korte aanteekeningen, die veelal de nadere verklaring der plantensoorten behelzen, met taalkundige kritiek van den naam. Daarna volgt eene lijst der Mak. plantennamen, die in het woordenboek zijn opgenomen. Daarvan zijn echter vele botanisch nog niet juist bekend, maar naar ik vernam, heeft de onvermoeide geleerde het voornemen, bij zijne verdere nasporingen op Celebes, op dit onderwerp zijne bijzondere
aandacht te vestigen. Ik stel mij de schoonste uitkomst van die nasporingen voor en wacht ook hier eene nieuwe zege op deze verdienstelijke loopbaan.
Utrecht, Mei 1860.
F.A.W. Miquel. |
|