De Gids. Jaargang 24
(1860)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De City van Londen. Eene handelsschets.II.Wanneer in oude dagen de Engelsche schatkist ledig was, en de manschap van vloot en leger op betaling der achterstallige soldij aandrong, dan ging de Lord Kanselier deemoedig, met den hoed in de hand, en vergezeld van Lord-Mayor en Aldermen, te voet de hoofdstraten der City door, en leende van dezen welgestelden kruidenier honderd, van genen rijken ijzerkooper twee honderd pond sterling; zoo werd dan tijdelijk in de behoefte der schatkist voorzien. Langzamerhand werden echter enkelen van die welwillende geldschieters de vaste geldmannen der Kroon; wat zij vroeger nu en dan deden en uit liefde voor hunnen Souverein, dat maakten enkelen al spoedig tot een bepaald bedrijf, 't geen voor hen eene vaste bron van inkomsten werd; voortdurend hielden deze dan ook penningen ter beschikking hunner Vorsten. En werden deze grootelijks door die vaste hulp gebaat, niet minder die groote koopluî; de rijkdommen van de Fuggers in Duitschland, van de Greshams in Engeland mogen het getuigen. Wanneer de roepstem van dezen of genen magtigen potentaat tot die prinselijke koopmanshuizen doordrong, dan behoefde daar niet, als in onze dagen, alles bijeengeschraapt en de hulp van heinde en ver ingeroepen te worden, om toch de vereischte som vol te krijgen, zoodat het vast ongerepte goudstuk van den hoogen adellijke wel naast den haast onkenbaar gesleten penning van den kleinen winkelier moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegd worden, maar uit eigen vorstelijk gevulde kassen werd den magtigen gebieder eene ook waarlijk vorstelijke hulp verleend. Evenwel, de Vorsten waren toen matiger in hunne geldelijke eischen dan nu, wel gedwongen als zij daartoe waren door de meerdere beperktheid van het aantal hunner leeners. Die groote koopluî waren echter geene zoo maar gewone mannen van het vak; behalve in aanzien en vermogen, muntten zij ook door kennis en beschaving boven hunne standgenooten uit. Een Sir Thomas Gresham, die voor zijne koningin Elisabeth dezelfde trouwe raadsman was, die zijn vader, wakker koopman als hij, altijd gebleven was voor Hendrik VIII, leerde den handel eerst bij zijn broeder, nadat hij den akademischen graad te Cambridge had verworven; toen eerst legde hij den grondslag van zijn magtig handelshuis, - het eerste bankiershuis dat in Engeland opgerigt werd, - en van zijn onmetelijk fortuin. Daarbij was hij een man van groote eerlijkheid en goede trouw; in stede van misbruik te maken van de blakende gunst waarin hij bij zijne Souvereine stond, vooral wanneer het geldelijke hulp gold, was hij juist de man die den schandelijken woekerhandel, in de geldelijke behoefte der Kroon schaamteloos gedreven, den kop indrukte; met eigen vermogen waakte hij voor de belangen zijner Vorstin. Was 't wonder, dat Elisabeth dien man hoog vereerde en hoog stelde, hem adelde en tot koninklijken koopman huldigde, ja dat zij, de overmoedige en trotsche Elisabeth, zelfs aan zijne tafel aanzat, wanneer Sir Thomas Gresham in zijn weelderig palcis een van die prachtige gastmalen hield, waarvan de overlevering nog gewaagt. 't Moet dan ook op een van die festijnen geweest zijn, dat Sir Thomas eene kostbare parel aan zijne gasten vertoonde, die in een beker met azijn oploste en het vocht opdronk, - egyptische naäperij, - alleen om een openlijk bewijs zijner groote rijkdommen te geven. Maar dit verhaal, liever dit sprookje, 't was immers overbodig, want om het bezit van die rijkdommen te bewijzen, daartoe volstond wel het feit der oprigting uit geheel eigene middelen van de eerste Londensche handelsbeurs. Reeds de scherpzinnige vader had het plan van de stichting eener beurs voor den handel beraamd; welnu, zijn zoon zou er zijne vaderstad meê begiftigen. Hoog roemde dan ook Elisabeth op zulk een onderdaan, en toen zij den 23sten Januarij 1570 weder aan Sir Thomas Greshams prachtigen disch aanzat, en de gastheer haar na afloop van het maal naar het nieuwe gebouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geleidde, toen liet zij oogenblikkelijk, door heraut en trompetgeschal, deze beurs verklaren tot Koninklijke Beurs. Royal Exchange, dien naam heeft de eerste beurs gedragen, totdat zij in 1666 eene prooi der vlammen is geworden, en ook de tweede beurs heeft daarmede gepronkt, totdat ook zij in 1838 in de asch werd gelegd, en weêr roemt het tegenwoordige gebouw op dien eeretitel. Koninklijk is dan ook dat middelpunt van den Britschen handel, waarvan de echo gehoord wordt tot op de verst verwijderde markten, en waarvan iedere handeling en uitspraak zoo menigmaal met gespannen verwachting in Oost en West en Noord en Zuid verbeid wordt. Koninklijk worden de mannen van den handel binnen hare muren geherbergd, maar koninklijk vooral is de magtige Lloyd's, de wereldberoemde vereeniging van Londensche assuradeurs, bij haar gehuisvest. De naam van den eersten kastelein, die den verzekeraars in de 17de eeuw voor 't eerst eene vergaderzaal opende waar zij hun bedrijf konden uitoefenen en waar zij, behalve de noodige ververschingen, tevens van heinde en verre de tijdingen vereenigd vonden van de duizende bodems, die, onder welke vlag en waar zeilende, overal geldelijk beschut zijn tegen elke schade en tegen alle verlies voor eigenaar en inlader door den waarborg van de Londensche polis, die naam is de firma geworden van die magtige corporatie. Alleen de wensch om alle min geachten uit het vak te weren, heeft geleid tot het vormen der Vereeniging. Maar die firma drijft geene zaken; ieder der leden sluit zijne eigene verzekeringen op zijn eigen naam en voor zijne eigene rekening, de Vereeniging handhaaft alleen de verhouding der leden zoo onderling als tegenover den handel. In alle groote havens van het Britsche Rijk en op alle groote handelsplaatsen van geheel de wereld mogen wij wel bijna zeggen, zijn Lloyd's Agents de vertegenwoordigers dezer Vereeniging, en zij waarborgen de regten van ieder der leden, bij elke voorkomende schade of moeijelijkheid. Die post van Lloyd's Agent is een zeer begeerlijke op plaatsen waar veel handel en scheepvaart gedreven wordt, maar tevens een moeijelijke en vaak van groot gewigt. Het voordeel dat de Londensche assuradeur door zijn deelgenootschap aan Lloyd's geniet, is dus zeer groot, want hij is zeker van eene warme behartiging zijner belangen, waar die ook in gevaar mogen zijn. En welk particulier assuradeur zou zoo overal zijne gemagtigden kunnen hebben, en van heinde en verre telken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dage de meest naauwkeurige berigten ontvangen omtrent het tal van bodems waarop hij dikwijls aanzienlijke sommen verzekerd heeft, anders dan door eene vereeniging van alle belanghebbenden te zamen! Aanzienlijk is dan ook het aantal leden van Lloyd's; men schat het op 1800, waarvan twee derden werkelijk assuradeurs of makelaars in assurantie zijn; want ook velen die geen verzekeraars zijn, behooren tot de leden van Lloyds, dan echter voor eene andere afdeeling. Lloyd's is verdeeld in drie kamers; de eerste is de eigenlijke kamer der assuradeurs, waarvoor de contributie jaarlijks ongeveer vijftig gulden bedraagt, behalve den inleg van ca. drie honderd gulden voor hem, die werkelijk assuradeur is; de tweede is de koopmanskamer, waar ieder lid jaarlijks ca. vijf en twintig gulden, maar geen inleg betaalt; en de derde de kapiteinskamer, met eene contributie van ca. dertien gulden. Boven de assuradeurskamer is de vermaarde kaartenkamer, die beroemd is om haar kostbaren inhoud, en daarnevens zijn de vertrekken voor het toilet der leden. Op volledigheid van inrigting kan het lokaal der Vereeniging dus wel roemen. Drieledig is weêr het karakter van hen, die tot de eerste kamer, die der assuradeurs behooren: de assuradeurs voor eigene rekening, de teekenaars voor handelshuizen, en de gemagtigden der groote assurantie-maatschappijen. Tot het jaar 1824 toe, was in Engeland alle zeeverzekering door firmaas of maatschappijen bepaald verboden; alleen de beide reeds vroeger geoctroyeerde maatschappijen, de London en de Royal Exchange Assurance, waren van dat verbod uitgesloten; maar ten spijt van de ijverige pogingen der leden van Lloyd's en van die beide magtige ligchamen, werd dat monopolie toen toch opgeheven en ook in het assurantievak de vrije mededinging toegelaten. Toch blijft het aantal zeeverzekering-maatschappijen in Engeland klein, in verhouding tot den omvang dien zij op het Vaste Land, vooral ten onzent, - immers dwaselijk overdreven, maar uitgelokt door die eens zoo koesterende Oost-Indische beschermingszon! - verkregen hebben. 't Schijnt daarenboven wel dat eene Londensche assurantie-maatschappij niet anders kan gehuisvest zijn dan in een waar paleis, want kolossaal zijn de prachtige gebouwen die bijna alle betrekken, vooral de groote brand- en levensverzekeringmaatschappijen. Huizen onze groote geldligchamen wel wat al te bescheiden, de Londensche, ja de Britsche maatschappijen zondigen weêr heel sterk in juist het tegenovergestelde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De meeste verzekeringen worden bij Lloyd's gesloten door makelaars, maar vele kooplui en reeders sluiten ook zelve hunne posten; zij vullen dan de polis in met al de voorwaarden waartoe zij genegen zijn de risico te gunnen en bieden dan die polis zelf ter teekening aan de assuradeurs. De premie van assurantie wordt niet dadelijk aan den assuradeur betaald, maar deze belast daarmede de rekening van den verzekerde of diens makelaar, onder korting van 5 pCt.; blijkt het aan het einde des jaars, dat de som die de assuradeur aan premie van den verzekerde te vorderen heeft, grooter is dan het bedrag dat hij aan schade betaald heeft of nog betalen moet, dan int hij, van de maand Maart tot Junij, zelf dat batig saldo, onder korting van 12 pCt. op de som die hij werkelijk ontvangt. De makelaars berekenen aan hunne lastgevers echter de volle premie, en genieten als hun voordeel de vaste uitkeering van 5 pCt. en de wisselvallige van 12 pCt., en ingeval van schade, ⅛ pCt. provisie. Hoe voordeelig de zaken van zulke makelaars moeten zijn, vooral wanneer zij, zoo als gewoonlijk, tevens zelve assuradeurs zijn en dus de beste posten voor zich behouden, behoeft geen betoog. Wat zal alleen reeds het bedrag der 12 pCt. uitkeering over het batig saldo der rekening, bij zulk een kolossalen omzet als bij Lloyd's, voor de groote makelaars eene aanzienlijke som uitmaken! Maar de concurrentie heeft ook aan die voordeelen niet weinig geknaagd, en 't is tegenwoordig waarlijk geene moeite meer om zijne posten bij Lloyd's verzekerd te krijgen, tegen genot van uitkeering van de halve voordeelen van den makelaar. Men ziet het, 't is elders juist niet beter dan hier! De Zee-Verzekering Maatschappijen handelen op dezelfde voorwaarden als Lloyd's; alleen zijn zij daarin royaler, dat zij de kosten der polis voor hare rekening nemen, en 10 pCt. korting geven voor de dadelijke betaling der premie. De assuradeur heeft eene maand tijd om zijne schade te betalen, terwijl den makelaar eveneens eene en dikwijls twee maanden worden toegestaan om het bedrag aan zijn lastgever uit te keeren. Lloyd's Subscribersroom, de vergaderzaal der eigenlijke assuradeurs, is eene groote ruime zaal. In echt Engelschen stijl opgemaakt, met die eigenaardige tafels en banken die de zoogenaamde boxes uitmaken, heeft ieder lid zijne vaste plaats, en vindt daar zoowel de noodige schrijfbehoeften als bergplaatsen voor zijne papieren en boeken. Aan den ingang der zaal prij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken de welbekende kolossale Lloyds Books, waarin iederen morgen de namen der vertrokken of binnengekomen schepen in alle mogelijke havens en de lijst der zeerampen worden ingevuld met eene zoo groote en duidelijke letter, dat men die zelfs voorbijloopende toch gemakkelijk kan lezen. Die lijst van zeerampen, de zoogenaamde ‘double lines’, trekt 's morgens 't eerst de aandacht der leden. Aan het einde der zaal zijn al de scheepstijdingen en scheepslijsten, die van heinde en verre hierheen stroomen, de meeste door bemiddeling van Lloyd's Agents, benevens eene naauwkeurige aanwijzing der aangekomen en vertrekkende briefposten. Dat de klerken en de translaters meestal de handen vol hebben om al deze berigten in te schrijven, om de scheepslijsten na te zien en het merkwaardige daaruit te trekken en zóó te plaatsen, dat het de algemeene aandacht trekt, om dan al die lijsten en al die nieuwspapieren te schiften en op hunne bepaalde plaats te leggen, eer dat de zaal ten tien ure des morgens voor de leden geopend wordt, begrijpt een ieder. Maar het bestuur van Lloyd's heeft een uitmuntend stel klerken en bedienden ter zijner beschikking, en is zeer naauwgezet in het nagaan van ieders arbeid; daarenboven zijn ook de salarissen voldoende; de secretaris geniet jaarlijks ƒ 7200, de klerken en de translateurs van ƒ 1200 tot ƒ 3600, en de bedienden van ƒ 1200 tot ƒ 3000; van des morgens acht tot des middags zes uur loopen hunne werkuren. Reeds alleen de aanvulling en de gedurige veranderingen van Lloyd's Register, waarin de hoedanigheid en de classificatie der schepen die reeds sinds lang in de vaart zijn of die nog pas op stapel gezet worden zijn opgenomen, kost geen geringen arbeid. En den ganschen dag staat een der bedienden, potsierlijk uitgedost in een rood lakenschen jas met zwart fluweelen kraag, aan den ingang der assuradeurskamer, om toe te zien dat niemand dan de leden der kamer den gewijden drempel betreden. Wil iemand een der leden spreken, hij behoeft eenvoudig dien pedel, - bitter door Dickens bespotte type, - daarvan te verwittigen, en oogenblikkelijk roept deze met eene ware Stentorstem den naam uit van den verlangden persoon, zoodat men binnen weinige seconden óf den gevraagden voor zich ziet, hem zijn post opgeeft en dadelijk weet of en waartoe die gesloten is, óf verneemt waar hij te vinden is. Zoo sluit men spoediger zijne posten dan bij ons, waar men altijd wachten moet tot het late | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beursuur. Toch is die Lloyd's eigenlijk eene permanente beurs van ons, maar alleen van assuradeurs, zeer ten gerieve van verzekeraar en handelaar. Zulk eene Vereeniging - toch beter dan onze koffijhuisclubs, - zou hier vrij wat tijd en kosten sparen. Agenten bij den bouw der schepen, gevolmagtigden in den vreemde, het voeren van regtsgedingen door de Vereeniging, het houden en bijwerken der verschillende registers en scheepstijdingen, alle kosten die nu dikwijls op enkele assuradeurs drukken, ze zouden dan voor een ieder weinig uitmaken, omdat ze gezamenlijk zouden gedragen worden. Voor minder geld, méér informatie en méér kracht. Wat kosten wel al die fransche Lloyd's boeken jaarlijks, die men aan onze beurzen ziet! Één enkel zou dan voldoende, en het slepen er van onnoodig zijn. Juist de strenge wijze waarop de ballotage van nieuwe leden bij Lloyd's geschiedt, maakt den aandrang der leden des te grooter; het lidmaatschap wordt daardoor eene zekere eer. Daarenboven lokt de waarlijk prachtig en toch gemakkelijk ingerigte koopmanskamer, met dien overvloed van nieuwspapieren, de groote kooplui zeer tot de toetreding uit; even als de mannen van de zeevaart de ruime, en in ververschingen even ruim gesorteerde als goedkoope kapiteinskamer gaarne betreden; eene menigte gezagvoerders van schepen zijn daar den ganschen dag bijeen. Ook die beurs spaart menig reeder en cargadoor veel tijd en last. 't Is aardig om des morgens tegen tien uur in de nabijheid van Beurs en Bank te gaan en daar die menigte van alle kanten naar de kantoren te zien toestroomen. Hier nadert met afgemeten tred de deftige man van jaren, blijkbaar de groote bankier, die zijne schreden naar Lombardstreet wendt; men kan 't hem aanzien, dat hij verre van onbewust is hoe men algemeen zijn rijkdom kent en hoe menigeen afhankelijk is van zijne goede gezindheid; eene zekere ingenomenheid met het gewigt der eigene persoonlijkheid ligt op zijn effen en strak gelaat te lezen; trouwens hier in dit oostelijk gedeelte der wereldstad, is hij ook een der grooten. Daar loopt de, wel aardig maar toch al te vreemd uitgedoste jonger man, hem haastig voorbij; wie zijn overmoedigen gang maar een oogenblik ziet en dien meer dan vrijen opslag der oogen maar even ontmoet, weet reeds dat Capelcourt hem lokt, want de ongestadige en waagzieke geest vindt daar in actiënspel het meest bevrediging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ginder gaat een echte type van John Bull; het volle gelaat, verweerd en roodgebrand door weer en wind, de onvaste en toch flinke gang, kenmerken hem reeds dadelijk als den man die helderder zonnen boven zijn hoofd heeft zien schitteren dan de Londensche, flaauwkens, als eene bleeke mann, door die dikke rooklucht dringende; stellig een oud zeeman of een vroeger bewoner der tropen, die nu bij Lloyd's winste doet met de duur gekochte ervaring. Die bedaarde man met dat stemmig uiterlijk en die eenvoudige kleedij, met dat gelaat waarop geenerlei aandoening te lezen staat, en met dat oog zoo strak voor zich uitziende als ware 't op eene eindelooze reeks cijfers gevestigd, is stellig een der vele bankklerken; naauwgezetheid en eene onverstoorbare kalmte en rust liggen op dat geheele voorkomen. Vrij wat vrolijker en joliger zien die krachtige jonge mannen er uit, gentlemen van top tot teen, al is dan ook de laatste mode door velen blijkbaar ten koste van vrijheid en gemakkelijkheid van bewegingen wel wat al te slaafs nagevolgd. Maar zij kennen nog geene zorgen, die aanstaande handelaren; want of de balans van de firmaas waar zij arbeiden ook al wat minder voordeelig uitkomt dan de patroon wel zou gewenscht hebben, hen deert die uitkomst nog niet; de voor hen eens bedongen penningen komen toch geregeld in. En is de noodige kennis verkregen, dan zien zij reikhalzend uit naar den dag van vertrek naar Indië of waarheen ook, waar de meer hokvaste, maar toch ondernemende oude koopman zoo gaarne aan jonger en wakkerder vertegenwoordigers de leiding zijner overzeesche zaken toevertrouwt. Eerst later komen zij dan weêr de oude plaatsen van uitspanning opzoeken, maar dan is ook voor hen de plaats van inspanning, het drukke kantoor, de woelige beurs, het verlokkende veilingslokaal, de nog meer begeerlijke plek; anderen en jongeren gaan dan weêr voor hen de wijde wateren op en oogsten er dezelfde kennis en ondervinding waarop zij nu gaan teren. Vrij wat moeijelijker, en ook veel minder bemoedigend, is de toekomst voor de velen die tusschen die groote Cityluî zoo bedaard mogelijk doorsluipen, zij, die allen in hunne omgeving van gelaat en van bedrijf, ja van vermogen zeer naauwkeurig zelfs kennen, maar die zelve door niemand gekend worden, zoo 't schijnt ten minste, want zij blijven jaar in jaar uit dezelfde oude knechts, en genieten van den oogst door hunner handen en hoofden werk verkregen, weinig meer dan een schamel ploeg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loon. Arme en beklagenswaardige stand, op het Vasteland vooral, die der kantoorbedienden, - hatelijke benaming zelfs ten onzent, - nu eens zonder betrekking en dus zonder brood, omdat de speculatieve wenschen van den patroon verder gingen dan zijne geldelijke krachten; dan weêr eens verdrongen door die gelukkige knapen die van het Continent naar Londen toestroomen, meer om er den handel te leeren dan om er nu reeds van den handel te leven; of wel slovende en zwoegende van den vroegen morgen tot den laten avond voor eene belooning die, ja vroeger in de behoeften van vrouw en kroost voorzag, maar die verre van gelijken tred heeft gehouden met den steeds hooger en hooger klimmenden prijs der levensmiddelen. Toch klommen ook de jaren en namen de krachten af. Hoe dikwijls noodzaakt dat onvoldoende loon hen wel om zelve hun geluk in den handel te beproeven, maar helaas! het leergeld dat een ieder betalen moet, ook de knecht die heer wordt, overschrijdt al zoo gaauw de som der zuur uitgespaarde penningen; en heet de onvermijdelijke val dan niet dadelijk overmoed en onverstand en waaghalzerij, wanneer het kleine overschot bij verre na niet toereikt om de vorderingen der groote schuldeischers te voldoen? Toch kan niemand het den patroon euvel duiden dat ook hij aan zijne arbeiders geen hooger loon uitbetaalt, dan waartoe hij dien arbeid te kust en te keur kan laten verrigten; koopen op de goedkoopste, verkoopen op de duurste markt, dat is immers de pligt van den goeden handelaar. Waarom kozen zij niet liever een eerlijk ambacht, zij dan ook het werk wat ruwer en het kleed wat grover; zij hadden dan een ruimer bestaan, een onbezorgder leven, eene betere toekomst voor hunne kinderen. Maar wat wagen wij onze pen aan eene vlugtige schets zelfs van dien stand, nadat de meesterlijke en zoo tot in de fijnste schakeringen uitgewerkte teekening daarvan, door een onzer trouwste vrienden, hoe vele jaren geleden ook geleverdGa naar voetnoot1 toch nog bij ons publiek in levendige herinnering blijft. Vragen wij hem liever om nog een zijner zoo treffelijke echt vaderlandsche tafereelen. Welk een gedrang van personen uit de meest verschillende standen zien wij daar? 't Zijn de kleine rentheffers van den Staat, die zich naar de Bank van Engeland spoeden om hunne dividenden te ontvangen. De eigenhandige teekening in dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote boek wordt zoo strikt gevorderd, en het geven van volmagt tot de ontvangst der rente is zoo kostbaar en zoo moeijelijk, vooral voor den kleinen burgerman die geene vrienden noch bekenden telt in die zoo gevaarlijke City, dat een ieder die maar eenigzins voort kan, op den bepaalden tijd in persoon in die schatkamer van Groot-Brittanje verschijnt. 't Is voor de meesten verre van eene onverschillige zaak, die ontvangst der rente aan de Bank; integendeel, men ziet het aan de nette kleeding van die ouden van dagen dat zij zich als voor een feestdag hebben uitgedost, en dat zij er eene eer in stellen om daar openlijk voor de dienaars van het grootste geldligchaam der wereld als schuldeischers van het magtige Engeland te verschijnen; zij genieten van hun bespaard en op rente gezet kapitaal niet alleen de vruchten in een onbezorgden ouderdom, maar ook in grootmaking van hunne eigene persoonlijkheid. Dan die vrouwen, wier bleeke en weemoedige trekken waarlijk ook zonder het zware rouwkleed dadelijk de arme weduwe zouden doen kennen, hoe is deze dag voor haar een blijde, omdat nu weêr langen tijd de zorg voor dagelijksche behoeften uit de stille woning verbannen is, en weêr een lichtstraal werpt in die sombere toekomst. Wél heeft de dierbare overledene regt op hare trouwe vereering zijner nagedachtenis, want was 't niet met het oog op haar, dat hij van de waarlijk niet ruime noch gemakkelijk verkregen verdiensten gedurig zóóveel spaarde, dat hij weêr een enkel stukje staatsschuld koopen kon. Hij waakte er voor, dat die immers altijd mogelijke dag der rouwe, voor haar niet tevens een dag van bittere bekommernis voor de toekomst zijn zou; was het harteleed niet reeds zwaar genoeg voor de achterblijvende? Ziet dien gebrekkigen man; naauwelijks gelukt het zijn geleider om hem voor den geduldig op hem wachtenden klerk te brengen, maar de stoel staat gereed waarop hij kan uitrusten en waarop weldra de haast verlamde leden van dien grijsaard zullen getild worden, die op zijn ziekewagentje de Bank is binnengeschoven. Waarlijk, 't is een aandoenlijk tafereel op eene der groote rentebetalingdagen aan de Engelsche Bank die menigte gade te slaan, en die uitdrukking van blijdschap en zelfvoldoening te zien op de aangezigten van die kleine rentheffers, meest ouden en gebrekkigen en hulpbehoevenden. Want de jongeren van dagen in Engeland zijn allen te veel deelhebbers in allerlei bedrijf en nering waarin zij zelven hun kapitaal rente afdwingen, dan houders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van een 3 pCt's staatsfonds dat gewoonlijk weinig onder pari staat. En de man van fortuin, de groote Lord, de rijke bankier, de groote speculant, zij geven meest volmagt aan anderen om de rente te ontvangen of verschijnen na afloop van den eersten sterken aandrang. Van de 286,995 personen waaronder de Engelsche schuld verdeeld is, hebben ruim 190,000 volmagt aan anderen gegeven om de rente voor hen te ontvangen; de beide eerste dagen betaalt de Bank alleen aan hen uit, daarna aan de ca. 100,000 overigen. De meening dus, dat de schuld van Engeland meest in handen van groote kapitalisten zou zijn, is zeer onjuist. Immers deelt men het geheele cijfer der schuld van £ 780,119,722 en der jaarlijksche rente van £ 27,411,995 door het aantal deelhebbers, dan blijkt het dat ieder van hen gemiddeld £ 2900 kapitaal en £ 102 rente bezit. Nog duidelijker blijkt echter uit het volgende staatje, dat juist het aantal der kleine renthebbers het grootst is.
Niet minder dan 92,205 personen of 34 pCt. van het geheel, ontvangen dus jaarlijks nog geene £ 10 rente, terwijl 135,492 personen, dus 50 pCt. van het geheel, jaarlijks niet meer ontvangen dan £ 20 pCt. van het kleinste bedrag aan gerekend. En hoe velen van de 1719 personen die tot meer dan £ 1000 jaarlijksche rente geregtigd zijn, hebben dat geld gestort als een garantiekapitaal, dat dus in anderer handen is. Onwillekeurig zijn wij echter met dien stoet van kleine rentheffers de Bank van Engeland binnengedrongen en hebben reeds een blik geslagen op een gedeelte der werkzaamheden van dat kolossale geldligchaam, eer wij met het geheel ten minste eenigermate hebben kennis gemaakt. Alleen heeft men zeker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reeds bespeurd, dat de Engelsche Bank niet, als de meeste andere banken, bijna uitsluitend voor den handel en voor de uitgifte van banknoten werkzaam is, en dat is zoo, want meer dan eenige andere is deze Bank voornamelijk met de Regering naauw verbonden. Eene zelfs korte geschiedenis van die Bank te geven, ligt niet in ons ontwerp, maar wèl om met weinige trekken de werking er van te teekenen. Noemden wij hierboven Sir Thomas Gresham den stichter van het eerste Londensche bankiershuis, nog meer dan honderd jaren moest het duren eer de denkbeelden in Engeland omtrent het bankwezen zoo ontwikkeld waren, dat men er aan begon te denken om de voor den handel zoo lastige betalingen met grove muntspeciën, te vervangen door aanwijzingen op personen die zich met de ontvangst en de betaling daarvan bepaald bezig hielden. Het lang reeds op het Vaste Land gegeven voorbeeld van wisselbanken en andere, werd in Engeland niet nagevolgd dan omstreeks het jaar 1670. Toen eerst begon men aan de goudsmeden, de groote handelaars van die dagen in edele metalen, zijn baar geld toe te vertrouwen en met aanwijzingen op hen te betalen; tijd en moeite werden daardoor bespaard. Wel was in den aanvang de tegenstand van de mannen van het behoud groot, maar nog grooter was het gemak dat een ieder er door genoot, en ten spijt van alle tegenwerking, ja zelfs ten spijt van den val van een dier goudsmeden, zegevierde toch het nieuwe stelsel. Nu eenmaal de baan geopend was, lieten de plannenmakers zich niet lang wachten; avontuurlijk en opgewonden waren hunne denkbeelden om aan dat stelsel nog veel grooter uitbreiding te geven; was het gebruik van gemunt geld nu veel vervangen door papier, in hunne doldriftige overdrijving van het goede wilden zij nu dat gemunte geld geheel verbannen en papier tot eenig betaalmiddel verheffen. Dwazen, die den schijn voor het wezen aannamen; die in het bank- of handelspapier niet den vertegenwoordiger van edel metaal erkenen, maar die aan dat papier zelf de waarde toekenden van edel metaal. Wie de speculative reuzenplannen van de jaren 1719 en 1720, en de goochelarijen op financieel terrein van de laatste tien jaren beschrijven wil, hij vergete vooral niet om ook de droombeelden der jaren 1690-4 in Engeland in zijn arbeid op te nemen. Toch kwam ook uit dien chaos ten slotte iets goeds voort. William Paterson, de Schotsche gelukzoeker, die overal ronddwaalde, en die overal met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwe plannen om binnen weinig tijds fabelachtige rijkdommen te verwerven, de door alle verstandigen voorspelde misrekening maakte, bood aan de Engelsche Regering in het jaar 1691 het plan aan tot oprigting eener Nationale Bank, dat van meer dan gewone scherpzinnigheid de onmiskenbare blijken droeg. Maar eerst later, in 1694, toen mannen van aanzien en invloed, als Montague en Godfrey, zijne plannen weêr oprakelden en hier en daar wijzigden, kreeg het voorstel van den ondernemenden en vindingrijken, maar al te waagzieken Schot, werkelijk een begin van uitvoering. Op den 27sten Julij van het jaar 1694 werd de Bank van Engeland werkelijk geoctroyeerd door de beide Huizen zoowel als door de Regering. De moeijelijke toestand van de geldmiddelen der Regering leidde voornamelijk tot die oprigting, ten spijt van den sterken tegenstand der goudsmeden en der groote Citykoopluî; want de Bank begon met aan de Regering te leenen de som van £ 1,200,000, onder waarborg van de opbrengst der scheepvaartregten en van de belasting op bier en gedisteleerd, tegen 8 pCt. rente en £ 4000 jaarlijks voor de kosten van beheer. Deze £ 1,200,000 vormden het geheele kapitaal der Bank, en zoo groot was toenmaals de behoefte aan eene gelegenheid om zijn kapitaal zeker en rentedragend te beleggen, dat toen de zeer juiste beperking in de statuten der Bank was opgenomen om nooit geld aan de Regering te mogen leenen dan met toestemming van het Parlement, en het publiek dus gewaarborgd was voor eene geheele opslorping der middelen van de Bank door de Regering, reeds op den eersten dag der inschrijving een derde van de vereischte som was ingeschreven en binnen tien dagen de geheele leening was volteekend. In het gildehuis der kruideniers opende de Bank van Engeland nu hare financiële ondernemingen, met een kapitaal van £ 1,200,000, dat zij echter niet zoozeer aan de Regering had ter leen verstrekt, als wel even als de meeste latere leeningen, in eigendom afgestaan, tegen betaling eener annuiteit of jaarlijksche rente, daar de schuld zelve onaflosbaar was; zij kon rekenen op eene vaste jaarlijksche winst van £ 100,000, en had de bevoegdheid om handel te drijven in edel metaal, niet echter in koopmansgoederen die zij alleen beleenen mogt, en om handelspapier te disconteren en, last not least, papier aan toonder uit te geven, mits tot geen grooter bedrag dan haar kapitaal. In deze laatste vergunning loste zich eigenlijk het geheele karakter der Bank op; hoe toch zou | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zij anders reeds dadelijk, 30 Augustus 1694, een begin hebben kunnen maken met het nemen van binnen- en buitenlandsche wissels tegen een disconto van 6 en 4½ pCt., en dit disconto reeds den 16den Januarij 1695 weêr hebben kunnen verlagen tot 4½ en 3 pCt., wanneer zij de geldnemers niet met hun eigen papier had kunnen betalen. Hoe groot echter ook de bezwaren zijn, onafscheidelijk aan die uitgifte van, zij 't ook altijd inwisselbaar papier, verbonden, blijkt voldoende uit de enkele hoofdfeiten van de geschiedenis der Engelsche Bank, die wij even vlugtig zullen aanstippen, om ten minste eenigermate aan te toonen, welk eene gewigtige rol die Engelsche Bank, zoowel op het staatkundig als maatschappelijk terrein van Groot-Brittanje, heeft vervuld. Misschien lokt het menigeen uit om met die geschiedenis nader kennis te maken. De Bank van Engeland heeft wel aan de Engelsche Regering haar aanzijn te danken, maar ook juist aan die naauwe gemeenschap met de Regering hare groote onheilen te wijten. Naauwelijks opgerigt, in 1694, bragt reeds in het jaar 1696 de algemeene herziening van het muntwezen haar in zoo groote moeijelijkheden, dat zij hare banknoten, die zeer in waarde gedaald waren, niet kon inlossen. Gelukkig kwam zij dit onheil spoedig te boven, maar verhoogde weldra, in 1697, haar kapitaal tot £ 2,201,171, om dergelijke ongelegenheden voor het vervolg te voorkomen. In 1708 kocht zij de verlenging van haar octrooi van de Regering voor eene rentelooze leening van £ 400,000, verdubbelde haar kapitaal tot £ 4,402,343 en vernietigde £ 1,775,028 Exchequerbills 4½ pCt., tegen eene jaarlijksche rente of annuiteit van 6 pCt. En in datzelfde jaar 1708, werd ten haren gerieven aan iedere maatschappij in Engeland, uit meer dan zes personen bestaande, bij de wet verboden, om papier op zigt of binnen den tijd van zes maanden betaalbaar, uit te geven. De Mine Adventure Company had het verlokkende voorbeeld der Engelsche Bank gevolgd en ook papier aan toonder uitgegeven, en het troetelkind, maar ook de voedster der Regering, moest toch voor alle mededinging behoed worden. Dat privilegie is echter in het jaar 1826, behalve gedeeltelijk voor de stad Londen, vervallen. Gedurig en gedurig ging de Engelsche Bank nieuwe leeningen en nieuwe verbindtenissen met de Regering aan, en gedurig en gedurig werd de verlenging van haar octrooi met groote sommen door haar gekocht. In 1716 leende zij aan de Regering | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£ 2 millioen tegen 5 pCt en verminderde de rente der leening van 1708, van 6 tot 5 pCt.; de £ 200,000 Regerings Annuiteit, die zij van de Zuid-Zee-Maatschappij in 1721 kocht, vermeerderde haar schuldvordering aan het Gouvernement tot £ 9,375,027,17.10, over welk bedrag zij tot 1727 eene rente van 5 pCt. en verder van 4 pCt. ontving. Tot het jaar 1738 ontving zij daarentegen voor rekening van de Regering, op verschillende tijden, eene som van £ 3,275,127,17.10, maar leende daarop aan het Gouvernement £ 3 millioen, zoodat hare vordering alweêr met £ 275,027,17.10 vergroot en tot een bedrag van £ 9,100,000 opgedreven werd. Al gaandeweg verminderde de Regering de rente, en wel in 1742 door £ 1,600,000 van de Bank renteloos te leenen, maar door de reductie tot 3 pCt. van de originele leening van £ 1,200,000 bij de oprigting der Bank en van de aanvankelijk rentelooze maar later gecompenseerde 6 pCt. leening van £ 400,000, die geheele som van £ 1,600,000 tot een 3 pCts. fonds te maken. Weêr vernietigde zij in 1745 eene som van £ 986,000 Exchequerbills tegen eene annuiteit van 3 pCt. of £ 39,472, 't geen de schuld der Regering weêr met het nominale bedrag daarvan verhoogde, en verminderde de rente der 4 pCt annuiteit tot 3½ pCt. en daarna tot 3 pCt. Terwijl de verlenging van het octrooi haar in 1764 £ 110,000 kostte, leende zij in 1781 aan de Regering £ 30 millioen tegen 3 pCt., voor den beperkten tijd van drie jaren, en in 1800 weder £ 3 millioen, aanvankelijk voor zes jaren en renteloos, maar volgens latere overeenkomst tot zes maanden na de sluiting van den definitieven vrede. De leening van 1816 bedroeg £ 3 millioen tegen 3 pCt., maar moest afgelost worden vóór den 1sten Augustus 1833; onder voorwaarde, dat de Bank deze gelden aan de Regering zou voorschieten, veroorloofde deze de vergrooting van haar kapitaal met 25 pCt. van de genotene winsten, zoodat dit tot de som van £ 14,553,000 steeg. Van het aanbod der Regering in 1833, om een vierde van de nationale schuld, £ 3,638,250, aan de Bank af te betalen, heeft deze echter geen gebruik gemaakt, maar ook dit bedrag in eene Regerings annuiteit tot 1860 behouden. Ten slotte bedraagt alzoo het kapitaal der Bank £ 14,553,000, waarvan de Regeringsschuld £ 11,015,100 uitmaakt; waarlijk wel een aanzienlijk bedrag, vooral wanneer men bedenkt, dat die schuld onaflosbaar is, en den Staat alleen tot de jaarlijksche rentebetaling verpligt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Menigerlei moeijelijkheid heeft de Bank moeten doorstaan. Reeds wezen wij op de hermunting van het jaar 1696, en toen in 1745 de Hooglandsche troepen van den Pretendent reeds tot Derby waren doorgedrongen, vond de Bank haar eenig redmiddel om hare banknoten niet te weigeren, in de natuurlijk uiterst tijdroovende betaling daarvan in heele en halve schellingen; dadelijk echter besloten de groote Citymannen om banknoten in betaling te nemen, 't geen oogenblikkelijk een einde maakte aan den gespannen toestand. De woeste oproeren van het jaar 1780 bedreigden de Bank wel met plundering, maar gelukkig draalden de roervinken met de uitvoering van hun plan, totdat de Bank eene voldoende magt van troepen binnen hare muren had vereenigd, en sedert dien tijd is zij 's nachts nooit zonder eene goede bezetting. Maar van langer duur en van grooter gewigt waren de gevolgen der crisis van 1797, toen de oorlog in Europa woedde en alle geld- en handelszaken met geheelen ondergang dreigde. Schatten werden uit de Bank gehaald en naar het buitenland gezonden, zoodat de Bank eindelijk op den 25sten Februarij 1797 niet meer dan £ 1,272,000 aan munt en edel metaal overhield, eene som natuurlijk buiten eenige verhouding tot die, welke de voldoening harer verpligtingen vorderde. Dadelijk verbood de Regering en het Parlement aan de Bank om de banknoten tegen geld in te wisselen, en weder vereenigden de groote mannen der City zich, als in 1745, om banknoten in betaling te blijven nemen. Trouwens, 't bleek dat de Bank een bedrag van £ 15,513,690 overhield, na aftrek van al hare verpligtingen. De uitvaardiging dezer Restrictiewet is nooit veroordeeld, wel echter de verlengde duur daarvan; de schromelijkste verliezen voor geheel de natie waren het natuurlijk gevolg van de gedeprecieerde circulatie. Hoewel de nu niet inwisselbare banknoten niet bij deze wet tot wettig betaalmiddel verheven werden, nam de Regering ze toch in betaling aan, terwijl de Bank aanvankelijk zoo matig was in hare uitgifte er van, dat ze zelfs in de eerste drie jaren eene kleine premie golden; maar weldra namen de zaken een anderen, een natuurlijker keer. Was de daling van 1801 tot 1803 van 8 tot 10 pCt. maar van korten duur, zoodat het agio van 1804 tot 1809 dan ook maar 2½ pCt. bedroeg: in 1809 en 1810 werd die daling 13 en 16 pCt. zelfs, ten gevolge der grootere uitgifte van de Bank; en toen men den raad van het Comité van het Lagerhuis, dat op eene hervat- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting der speciebetalingen binnen den tijd van twee jaren aandrong, niet volgde, werd de depreciatie in 1812 20¾, in 1813 23, in 1815 25 pCt., welk laatste cijfer gelukkig het maximum bleef. Want geheel onvoorziene omstandigheden traden tusschen beiden. De hooge graanprijzen der jaren 1808 tot 1813, gedeeltelijk ten gevolge van den oorlog en de slechte oogsten, maar ook gedeeltelijk veroorzaakt door de ongekende gemakkelijkheid waarmede de banken disconteerden, - het aantal banken in het binnenland, dat in 1797 niet meer dan 280 bedroeg, was tot boven de 900 in 1813 geklommen, - ondergingen in 1814 eene gevoelige daling, zoowel door den rustigen toestand van het Vaste Land als vooral door den ongemeen rijken oogst van dat jaar; nu failleerde de eene graankooper voor en de andere pachter na, in hun val niet minder dan 240 banken, van de jaren 1814 tot 1816, medeslepende. Daar hieronder vele banken waren die ook papier uitgaven, werd het aanbod van bankpapier in 't algemeen kleiner, en dus de gelegenheid tot plaatsing der banknoten van de Engelsche Bank grooter. In 1817 was de waarde daarvan dan ook weêr tot pari gestegen. In 1819 besloot het Parlement om van deze gunstige gelegenheid gebruik te maken en beval aan de Bank, dat zij hare speciebetalingen in 1823 weêr moest hervatten, en tot dien tijd, desgevorderd, de banknoten betalen met staven standaard metaal van zestig oncen; daartoe is het echter nooit gekomen, omdat de Bank reeds op den 1sten Mei 1821 weêr met hare betalingen in baar is begonnen. Door deze bekende Sir Robert Peel's wet, is de circulatie van Engeland weêr op een gezonden voet gebragt, maar die wet werd toen even als nu nog streng veroordeeld door de High Tories, waaronder vroeger vooral de oude Sir Robert, die daaraan nog iedere financiële moeijelijkheid van het Rijk willen blijven toeschrijven. 't Is zoo, de verhooging der waarde van het circulerend medium moest de prijzen van alle goederen verlagen, en de contracten, aangegaan in eene gedeprecieerde munt, waren moeijelijk te houden bij eene eensklaps weêr herstelde circulatie; maar het kwaad moest toch eens geleden worden, en wanneer was de tijd daarvoor geschikter dan toen die depreciatie, zoo als in 1819, nog maar 4½ pCt. bedroeg! Eene nieuwe periode van overspeculatie in den handel bragt de Bank in 1825 weder in groot gevaar, maar gelukkig werd de storm afgekeerd door allerlei maatregelen, waaronder de uitgifte van een millioen pond aan banknoten van £ 1 en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
£ 2, zeker veel toebragt, om de vraag naar gemunt geld te lenigen; reeds in het volgende jaar werden die kleine banknoten echter weêr ingetrokken en de uitgifte van kleinere noten dan van £ 5 verboden. Tevens werd de wet van 1708 ingetrokken en vergunning verleend tot de oprigting van banken met meer dan zes vennooten, maar niet met het regt van uitgifte van banknoten dan buiten den kring van 65 mijlen van Londen; de Bank zelve rigtte daarenboven op verschillende plaatsen van Engeland bijkantoren op. Nog zwaarder proef wachtte de Bank in het jaar 1836-7, tijdens de Amerikaansche crisis, en ware de Bank van Frankrijk niet in 1839 ter harer hulpe toegeschoten, de gevolgen zouden heilloos voor haar geweest zijn. Die crisis heeft echter in zoo hooge mate de aandacht der groote Engelsche staats- en financie-mannen op de inrigting der Bank gevestigd, dat de behoefte algemeen werd gevoeld aan maatregelen, die den zoo gedurig wederkeerenden gevaarlijken toestand der Bank, bij de minste financiële moeijelijkheden van den handel des lands, konden voorkomen. Immers juist dan wanneer de handel de hulp der Bank het meeste noodig had, in dagen van crisis en miscrediet, geraakte de Bank zelve dadelijk in ongerief en verergerde dus eer den algemeenen nood dan dat zij dien lenigde. Toen beraamde Sir Robert Peel de welbekende wet van 1844, die nog in kracht blijft, schoon ook zij verre van proefhoudend is gebleken in de laatste jaren van crisis, 1847 en 1857; juist de hoofdbepaling er van moest toen worden ingetrokken om de Bank voor eene bepaalde staking van hare betalingen te vrijwaren. Nog is de strijd over die wet niet volstreden; nog blijven de groote financiële autoriteiten van Groot-Brittanje van gevoelen over het al of niet doelmatige van deze wet niet alleen verschillen, maar zelfs iedere voorkomende gelegenheid gretig aanvatten, om daarover eene hevige polemiek te voeren; alleen daarin stemmen echter allen overeen, dat de hoofdgedachte die deze wet beheerscht en het naauwkeurige van hare zamenstelling, op nieuw schitterend getuigen voor de waarlijk zeldzame kennis en scherpzinnigheid, op financieel en administratief terrein, van den ontwerper, Sir Robert Peel. Dezelfde man die de wet van 1819 ontwierp, voordroeg en, ten spijt der hevige oppositie, bij beide Huizen doordreef, diezelfde man was nu weêr de vader van deze wet, van de beide gewigtigste maatregelen dus, die in de laatste jaren in Engeland in het bankwezen genomen zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De hoofdstrekking dezer wet is de geheele scheiding tusschen de beide afdeelingen der Engelsche Bank, tusschen het eigenlijke bank- en het banknotenuitgifte-departement; over het eerste bleef de Directie naar goeddunken regeren, over het laatste werd haar daarentegen alle magt ontnomen. De gewone banknotencirculatie van de Bank bedroeg van £ 16 tot £ 20 millioen, Sir Robert Peel kon dus veilig £ 14 millioen als minimum aannemen. Tot dat minimum werd aan de Bank dan ook de uitgifte van banknoten toegestaan, mits gedekt door onderpand, - waarvoor trouwens reeds de regeringsschuld ruim £ 11 millioen leverde, - en daarenboven voor twee derden van het bedrag dat de inlandsche banken minder dan de haar bij de wet toegestane som aan banknoten mogten uitgeven, 't geen £ 475,000 kon zijn. Wat de Bank echter boven deze £ 14,475,000 aan banknoten mogt uitgeven, moest gedekt zijn door goud of baar. Allerbelangrijkst zijn de uitgewerkte stukken die van weêrszijden over het al of niet heilzame van deze wet in Engeland gewisseld zijn tusschen mannen, wier namen alleen reeds het publiek zouden hebben overgehaald om in hunne uitspraak te berusten, wanneer die uitspraak van den een niet ongelukkig in lijnregte tegenspraak ware geweest met die van den ander. Even sterk als een M'c Culloch en een Lord Overstone (de groote bankier Samuel Jones Loyd) de bankacte van 1844 verdedigden en de schorsing daarvan in 1847 en 1857 òf onnoodig oordeelden òf de verkeerde werking alleen aan de onoordeelkundige handelingen der Bankdirectie toeschreven, even sterk veroordeelden daarentegen en Tooke en Mill en Fullarton de wet, vooral omdat zij het dwaasheid achtten aan vaste regelen te binden wat zoo geheel van de eischen der omstandigheden afhankelijk was, de behoefte namelijk aan eene grooter of kleiner circulatie van banknoten. Daarenboven bewezen zij als zeer denkbaar, dat het uitgifte-departement geheel ontbloot kon zijn van goudvoorraad en dus tot groote ongerustheid bij het publiek aanleiding kon geven, terwijl het bankdepartement overvloeide van goud, maar zonder nut voor de andere, bedreigde afdeeling. Mill achtte zelfs eene grootere ongedekte uitgifte van banknoten in tijden van crisis wenschelijk, terwijl nu de Bank alleen dan in die behoefte kon voorzien, wanneer die uitgifte door een gelijk bedrag aan goud gekocht werd, dus wanneer de crisis reeds voorbijgaande was. M'c Culloch daarentegen beweerde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat juist de wet van 1844 de waarde der banknoten waarlijk verzekerde, omdat alleen het laag gestelde minimum van ruim £ 14 millioen niet door goud gedekt was; en dat minimum kon het publiek niet opeischen, omdat de circulatie daarvan zelfs niet het kleinste gedeelte voor nog zoo korten tijd kan missen. Maar wij wilden alleen de bekende wet aanstippen, niet in eene polemiek daarover vervallen; trouwens, waar mannen als de hierboven genoemde in oordeel verschillen, daar voegt aan de meerderheid meer het zwijgen dan het spreken. De Engelsche Bank is eigenlijk de financiële regterhand der Regering. Het grootste gedeelte der banknoten die zij uitgeeft, betaalt zij aan de Regering als voorschot op enkele belastingen, die eerst later inkomen. Dan heeft zij de behandeling der geheele nationale schuld, betaalt de rente, zorgt voor de overschrijvingen der stukken, handelt in één woord als een Grootboek. Behalve allerlei extravoordeelen, genoot de Bank daarvoor tot 1786 £ 562,10, - en van toen aan £ 450 - per millioen £, na 1808 echter maar £ 340 per millioen £ over een bedrag van £ 600 millioen en £ 300 per millioen £ over het meerdere; deze vergoeding bedraagt nu jaarlijks ongeveer £ 250,000. Verder heeft de Bank van de Regering overgenomen, gedeeltelijk ten minste, de zoogenaamde dead weight. Na het einde van den oorlog, in 1816, had de Engelsche Regering jaarlijks eene som van £ 5 millioen te betalen voor pensioenen en verschillende uitkeeringen, en trachtte in 1822 om die geheele zaak aan kapitalisten over te doen, tegen eene jaarlijksche betaling van £ 2,800,000 gedurende den tijd van 45 jaren; men berekende dat de kooper in het eerste jaar £ 4,900,000, in het laatste maar £ 300,000 zou uit te keeren hebben. Daar echter niemand zulk eene gewaagde speculatie wilde aangaan, nam de Bank op zich om van 1823 tot en met 1828, op verschillende vastgestelde termijnen, £ 13,089,419, op rekening van deze pensioenen te betalen, tegen eene annuiteit van £ 585,740 voor 44 jaar. De uitgifte der bankbiljetten is voor de Bank eene hoofdzaak. Voor alle baar goud dat men aan de Bank brengt, geeft zij dadelijk banknoten tegen den koers van £ 3.17.9 per ons standaard. Maar die uitgifte van banknoten is tevens zeer kostbaar voor de Bank, vooral omdat zij nooit een biljet weêr uitgeeft dat zij eens ontvangen heeft; 10 jaren lang wordt het bewaard | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dan verbrand, naarmate de uitgifte van nieuwe biljetten. De kosten voor de uitgifte der £ 14 millioen bedragen jaarlijks reeds £ 113,000. De zuivere winst voor de Bank op de uitgifte der bankbiljetten wordt berekend op £ 100,000 jaarlijks, na aftrek van £ 170,000 kosten van salarissen, huur, enz., £ 68,000 vrijkoop van zegelregt en £ 120,000, die zij jaarlijks aan de Regering voor haar privilegie van die uitgifte te betalen heeft. Iederen dag wordt elk bankbiljet, dat des daags ontvangen is, in een bepaald boek afgeschreven, zoodat de Bank op iederen avond naauwkeurig weet, hoeveel zij nog aan banknoten loopen heeft en welke. Hoe groot de verliezen zijn die de Bank daarentegen soms lijdt door bedriegerijen en vervalschingen, dat mogen de welbekende opligterijen van haren hoofdklerk Astlett voor £ 340,000, en van den bankier Fauntleroy voor een nog grooter bedrag getuigen; gemiddeld bedroegen de verliezen op die wijze geleden, in de 10 jaren eindigende met 1831, £ 40,204 per jaar. Men ziet uit dit, werkelijk met moeite in weinig woorden zaamgedrongen en toch nog lang, hoewel hoogst onvolledig en vlugtig, overzigt van de werkzaamheden der Engelsche Bank, dat hare hoofdzaak blijft de financiële hulp der Regering te zijn en te zorgen voor de geldcirculatie van het Rijk. Voor den handel werkt de Engelsche Bank op veel kleiner schaal dan de Nederlandsche Bank bijv., en met de particuliere banken en bankiers komt zij niet in concurrentie. Wel neemt zij fondsen in beleening en wissels in disconto, maar gewoonlijk tot het maximum van den geldkoers, zoodat zij alleen in dagen van moeijelijkheid werkelijk aanzienlijke sommen in disconto geeft; gewoonlijk disconteert zij alleen wissels op 2 maanden, uiterlijk op 3 maanden, en nooit beneden de £ 100, dan binnenlandsch papier. Daarenboven ziet de Bank zeer scherp toe op het karakter der wissels, en het zoogenaamde faciliteitspapier wordt door haar al zeer spoedig ontdekt en geweigerd. Op de gelden die bij de Bank gestort worden à deposito, vergoedt zij niet meer, zoo als in de eerste jaren van haar bestaan, eene kleine rente, even als de particuliere banken en enkele bankiers, omdat hare depositoos gewoonlijk voortvloeijen uit stortingen van belastingen, gemiddeld £ 1 millioen per week, waarover de Regering dan al spoedig beschikt, en verder uit de reservekas van de andere banken en bankiers. Juist in tijden van moeijelijkheid worden vooral deze laatste spoedig opge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eischt en zou dus eene belegging dezer depositogelden, - de eenige weg om rente te kunnen vergoeden, - eene zeer gevaarlijke zaak zijn voor een ligchaam als de Bank van Engeland, waarin zich alle financiële belangen des lands als zamentrekken. Deze deposits bedragen gewoonlijk £ 20 millioen. De reglementen der Engelsche Bank zijn kort en duidelijk. Een ieder kan eene rekening bij haar openen, om wissels, dividenden, enz., te incasseren en over die gelden per cheque (kassiersbriefje) te beschikken, en dat wel over de cheques op bankiers in de City, die vóór 12 uur ingeleverd zijn, reeds ten 1 ure, vóór 2 uur ten 3 ure, en tusschen 2 en 3 uur den volgenden morgen; de cheques zelve levert de Bank. Er is geene som bepaald waarmede de rekening moet geopend worden, noch een saldo vastgesteld, dat altijd moet blijven staan. Toch berekent de Bank voor die moeite van ontvangen en betalen der gelden geene provisie, evenmin als de andere Londensche bankiers (bij ons zou men hen kassiers noemen) dat doen, maar deze bepalen wel degelijk eene som waarmede de rekening moet worden geopend en eischen dat een vast saldo in kas blijve, waarvan het bedrag verschilt naar de grootte van den omzet; wanneer dat saldo maar £ 25 bedraagt, dan weigert de bankier alle verdere betalingen voor dat huis, want uit het gebruik van die saldoos moet de winst komen die hem schadeloos stelt voor die gratisbediening. Wanneer wissels betaalbaar worden gesteld bij de Bank, moet daarvan tijdig aangifte gedaan worden. Alleen zij echter, die zulk eene rekening met de Bank houden, kunnen bij haar disconteren; zonder drawing account, zoo als de term luidt, geen discount account, wel echter de eerste zonder de laatste. Het Bank- (kassier-)boek moet ten minste éénmaal in de maand worden bijgeschreven. Verder belast de Bank zich altijd gaarne met het bewaren van het geld en zilverwerk of van andere kostbaarheden van hen, die met haar in rekening staan. Wij hebben in eene schets van de handelszaken in de City van Londen reeds te veel stof voor ons, dan dat wij ons niet uitsluitend tot datgene zouden moeten bepalen, wat bepaaldelijk tot dien kring behoort. Vandaar dat wij ons angstvallig, schoon met moeite, hebben weêrhouden, om ook melding te maken van de vele provinciale banken in Engeland, en vooral van de weêr geheel verschillend werkende Schotsche banken, dan alleen, dat die provinciale banken welke tevens banknoten uitgeven, bij de Bankacte van 1844 beperkt zijn in hare uitgifte van papie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ren tot het haar toen toegestaan bedrag; wij zagen het, wat enkele van die banken door likwidatie, enz., later minder mogten uitgeven dan waartoe zij geregtigd waren, mogt de Engelsche Bank voor twee derden, mits door zekerheid gedekt, meer uitgeven. Maar de Joint Stock Banks spelen in Londen zelf zulk eene groote rol, dat wij daarover wel een enkel woord moeten zeggen. Die Joint Stock Banks zijn eenvoudig banken op aandeelen, maar niet met het regt van beperkte verantwoordelijkheid voor de aandeelhouders, limited liability, zoo als bijna al de Noord-Amerikaansche banken, een stelsel allergevaarlijkst voor het publiek, daar de omzet van eene bank natuurlijk altijd het feitelijk kapitaal verre overschrijdt; in geval van schorsing van betalingen, zou het dividend dan al zeer weinig kunnen bedragen, en de aandeelhouders zouden wel de groote winsten genieten van dien grooteren omzet, niet echter de verliezen dragen dan voor zoo verre hun aandeel in de onderneming bedroeg. In het belang van het publiek heeft de Regering daartegen gewaakt. Ieder aandeelhouder is solidair aansprakelijk voor het volle bedrag der schulden van de Bank, en gesteld dat van de duizend aandeelhouders maar drie honderd meer betalen kunnen dan hun eens gefourneerd kapitaal, dan moeten die driehonderd ook het aandeel der zevenhonderd anderen betalen, ja ten slotte zou de allerrijkste, als hij alléén overbleef, op die wijze zijn geheele vermogen daarbij kunnen inschieten. De val der Western Bank of Schotland heeft dat in 1857 bewezen. Toch is het aantal dezer banken, haar kapitaal en hare dividenden, zeer groot, zoo als uit de volgende opgaaf blijkt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar ook haar omzet is groot en neemt aanzienlijk toe, 't geen de volgende opgaaf aanwijst.
Hoe groot de toeneming van den omzet dezer Banken ook moge geweest zijn, toch hebben zij in de crisis van 1857 minder geleden dan de bankiers en andere geldhandelaars, en dat wel alleen door hare voorzigtige wijze van handelen. Immers de val van de Royal British Bank, op Schotsche leest geschoeid, is aan geheel andere oorzaken toe te schrijven dan aan handelsrampen. Deze banken hebben in Londen voor 't eerst het stelsel ingevoerd, om rente te vergoeden op de gelden die à depositio bij haar gestort worden, en dat wel gewoonlijk 1 pCt. minder dan het vigerende disconto en mits de gelden eene volle maand bij haar blijven staan; voor 't overige zijn ze dagelijks opvorderbaar, at call, of tien dagen na de aanvraag, al naarmate de voorwaarde gemaakt is. Heilzaam werkt deze maatregel natuurlijk voor het algemeen, want ieder penning, die anders ongebruikt bij den eigenaar zou blijven liggen totdat hij er gebruik voor heeft gevonden, wordt nu werkelijk gebruikt, omdat de banken, om rente te kunnen betalen, deze gelden ook rentegevend moeten plaatsen. Op 31 December 1837 hadden deze banken dan ook voor £ 42 millioen aan depositogelden in kas. De provinciale banken en bankiers van Engeland trokken reeds sedert verscheidene jaren groote voordeelen van dit stelsel, en de Schotsche banken zijn geheel en al daarop gegrondvest. Maar tegenover dat voordeel voor het algemeen staat ook weêr een zeer groot nadeel, ja de zaak kan van zoo dreigenden aard worden voor den geheelen financiëlen toestand van het Rijk, dat de groote Engelsche financiemannen sinds jaren aangedrongen hebben op eene bepaling bij de wet, dat deze gelden niet anders opeischbaar mogen zijn, dan ééne of anderhalve maand nadat de aanvraag daartoe is geschied. Immers wie kan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onheilen berekenen, die er onmiddellijk zouden voortspruiten uit eene plotselinge opvraag van alle depositogelden aan eene of meerdere dezer banken, 't zij uit wantrouwen, 't zij door eene plotselinge crisis. De rentebetaling aan de geldgevers dwingt de banken tot rentegevende belegging, maar die belegging, hoe zeker ook, kan maar niet op eens in klinkende munt worden verzilverd. Een termijn van eene of anderhalve maand zou alle moeijelijkheden voorkomen, maar - en dàt bedenken de tegenstanders niet genoeg, - tevens het geheele stelsel in gevaar brengen. Immers in het dagelijks opeischbare der gelden ligt, behalve in het genot der rente, het groote voordeel van het bestaande stelsel; door het beleggen der gelden à deposito is men nu niet verstoken van de gelegenheid om zijn kapitaal dadelijk te gebruiken, wanneer men wil. En voor een band van eene maand of meer, is de rente te klein; dan is eene beleening op, of een inkoop van effecten, gewoonlijk voordeeliger. Daarenboven, bij het minste wantrouwen eischt men dadelijk zijn geld op; en langen tijd te moeten wachten mèt dat gevoel van wantrouwen, is onduldbaar. De crisis van 1857 heeft wel de groote vrees der ergste tegenstanders beschaamd, maar gevaarlijk blijft het stelsel, en eene voorziening is wenschelijk. Hier te lande is nergens gelegenheid tot zoodanige plaatsing van gelden à deposito dan bij de Crediet-Vereeniging te Amsterdam, die echter niet aan de opgesomde gevaren bloot staat, zoowel omdat zij alleen voor een matig bedrag depositogelden aanneemt, als omdat deze toch iederen dag gelden in disconto van de Nederlandsche Bank moet nemen; het is daar dus niet als bij de Joint Stock Banks, een zoeken naar plaatsing van die gelden, maar een gebruiken van die gelden voor eene bepaalde behoefte; dáár is het dus alleen eene verandering van den persoon van wien zij de noodige gelden ontvangt. Verder belegt men hier te lande zijn ongebruikt kapitaal in effecten of in beleening of in prolongatie, 't geen echter wel het beursspel, niet echter den handel of de nijverheid baat. Voor 't overige is de werking dezer Joint Stock Banks geheel dezelfde als van de Bank en de particuliere bankiers; want ook zij openen eene rekening met een ieder en ontvangen en betalen gelden voor hem zonder berekening van eenige provisie, maar ook onder voorwaarde dat een batig saldo blijve staan, uit welks gebruik het voordeel der banken bestaat. Vandaar dat zij eene strenge afscheiding houden tusschen de gelden van dat saldo, de rentelooze, en de gelden à deposito, de rentetrek- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kende; de eerste komen op de drawing, de andere op de deposit account; voor eene verwarring tusschen beide waken zij streng. Verder disconteren deze Banken, beleenen, koopen en verkoopen effecten, en drijven een onbelemmerden handel aan de geldmarkt; alleen het regt tot het uitgeven van bankbiljetten bezitten zij niet. De particuliere bankiers drijven weêr geheel dezelfde zaken, maar nemen geene gelden à deposito; wel echter eischen ook zij een zeker saldo van hen wier geldzaken zij waarnemen zonder provisie te berekenen. Met die saldos disconteren zij wissels of beleggen die in effecten, 't geen hun voordeel uitmaakt. Maar die particuliere bankiers zijn zeer naijverig op de eerst sints 1834 opgekomen Joint Stock Banks, die door hunne rentegevende depositos hun veel afbreuk doen, vooral omdat zij daardoor altijd een veel grooter kapitaal hebben om te disconteren. Last, not least, moeten wij nog die magtige huizen in Londen noemen, die onder den ouden naam van bill brokers (wisselmakelaars) nu toch eene geheel andere soort van zaken drijven dan hun naam zou doen onderstellen. De stichters van het grootste huis van dien aard, van de magtige firma Overend Gurney en Co., Thomas Richardson en John Overend, rigtten voor 't eerst in Londen deze nog geheel onbekende zaak op, toen zij voor vele jaren het oude bankiershuis van William Holt verlieten. Zij zochten namelijk voor hen die wissels te disconteren hadden, de gelden daarvoor op, tegen eene lagere rente dan de Bankkoers en tegen genot van eene kleine courtage. Vroeger disconteerden alleen de Bank en de bankiers, maar tegen eene vrij hooge rente, en het kapitaal dat deze laatste nog ongebruikt overhielden, gaven zij toen door middel van deze nieuwe makelaars, tot eene lager rente ook in disconto. Spoedig bemerkten echter de groote handels-huizen, dat zij door deze makelaars goedkooper konden disconteren dan bij hunne bankiers en zij gaven hun dus hunne wissels ter discontering, even als de provinciale banken en bankiers hunne ongebruikte gelden evenzeer ter hunner beschikking stelden; en toen de oprigters van dit nieuwe vak er aanzienlijke sommen door verdienden, kregen ook zij weldra mededingers. Dit noopte hen tot eene andere wijze van handelen; in plaats van de tusschenpersonen te blijven, zuiver makelaars, die geene de minste risico liepen maar die zich met hunne courtage tevreden stelden, begonnen zij nu zelve te disconteren, en om daarvoor altijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de noodige kapitalen te hebben, namen ook zij gelden à deposito aan, tegen eene vrij goede rente. De bankiers verloren dus veel van hunne eigene disconto-klandizie en belegden nu hunne overbodige gelden bij die bill brokers, toen moneydealers, geldhandelaars geworden, in deposito, en dat wel dadelijk opeischbaar, at call, om er toch telken dage de vrije beschikking over te behouden, zoodat deze laatsten niet oneigenaardig de bankiers van de bankiers genoemd werden. Om echter die rente der depositogelden te kunnen voldoen, moesten de bill brokers altijd genoeg disconto hebben; zij namen daarom bij voorkeur wissels die van 2 tot 6 maanden liepen, welke laatste de Bank weigert, en disconteerden in tijden van algemeene welvaart altijd onder den koers van de Engelsche Bank; was er echter eene schaarschte van geld, dan verhoogden zij dadelijk hunne rente boven die van de Bank, 't geen natuurlijk ten gevolge had, dat zij van de Bank bijna alles afnamen in tijden van rust, en daarentegen alles op de schouders der Bank laadden, in tijden van onrust. Overschreed hunne behoefte de magt hunner kas, dan herdisconteerden zij weêr datgene wat zij te veel hadden bij de Bank, zoo zelfs dat toen bij een bill broker op een enkelen dag £ 2 millioen van de depositogelden plotseling opgevraagd werden, deze bij de Bank ook op eens £ 1 millioen herdisconteerde. Daarenboven heeft de Bank, zoo men beweert, wel eens zulk een bill broker met een aanzienlijk voorschot zonder onderpand geholpen, ten einde hem staande te houden; want van hoe overwegend belang de soliditeit dezer kolossale geldmannen voor de geheele financiële wereld en dus ook voor de Bank is, begrijpt men ligt. In 1858 heeft de Engelsche Bank echter eensklaps eene geheel andere houding tegenover hen aangenomen, door te weigeren om meer voor de bill brokers te disconteren; de moeijelijkheden waarmede deze haar gedurig bedreigden, verdroot haar, vooral na den val van de bill brokers Sanderson, Sandeman en Co. en Bruce Wilkinson en Co., in de crisis van 1857, nadat beide ook reeds in de crisis van 1847 onder de firmaas Sanderson en Co. en Bruce Buxton en Co. hunne betalingen gestaakt hadden. Nu bleef er voor de bill brokers niets anders over dan om zelve steeds zulk een aanzienlijk reservekapitaal gereed te houden, dat zij ook zonder de hulp van de Bank altijd aan iedere opvraag der depositogelden konden voldoen, maar dan moesten zij noodzakelijk de rente die zij vergoedden, verlagen, daar het verschil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tusschen de rente die zij betalen en zelve maken, te klein is, om een zoo aanzienlijk kapitaal renteloos te laten liggen zonder er bij te verliezen; en die verlaging van rente zou weêr tot kleiner belegging à deposito leiden en dus ook hunne magt om te disconteren aanzienlijk verminderen; altijd zou het publiek er sterk door lijden. Men heeft toen getracht om de Bank tot intrekking van haar besluit te bewegen, wanneer de bill brokers hun reservefonds bij haar in deposito gaven, maar deze voorslag werd geweigerd. In de eerste dagen van de verloopen maand April heeft de firma Overend Gurney en Co. de Bank daartoe willen dwingen, door op een oogenblik toen de reserve der Bank lager dreigde te worden dan zelfs in het hevigste der crisis van 1857, plotseling bijna al hare depositogelden van de Bank op te eischen en dat wel tot een bedrag van £ 1,650,000 (bijna ƒ 20 millioen Nederlandsch), maar te vergeefs; de Bank van Engeland is te magtig dan dat zij zich zou laten dwingen zelfs door zulke geldkolossen als Overend Gurney, die even onverlet met millioenen handelen als andere bankiers met duizenden. Het geheele financiële publiek heeft zich met deze, natuurlijk veel opzien barende zaak bezig gehouden, ja zelfs in het Parlement is ze besproken, maar een ieder heeft den overmoedigen bill broker veroordeeld. Weinige dagen later heeft de firma dat geld dan ook weêr bij de Bank gedeponeerd, maar het kwaad bloed, dat deze zaak tusschen beide partijen gezet heeft, maakt voorloopig alle kans op schikking zoo goed als onmogelijk. Zullen de bill brokers hunne groote voordeelen van zelve te disconteren, nu laten varen, en weêr als vroeger werkelijk wissel-makelaars worden en alleen tegen eene kleine provisie werken? Dat is niet denkbaar, vooral omdat zij zulke aanzienlijke winsten verkrijgen door hunne massale beleeningen van koopmansgoederen. Tot welke praktijken die beleeningen echter bij hen vaak aanleiding geven, moge de schandelijke zaak van Cole Brothers en Davidson en Gordon in 1854 bewijzen, waarbij de zoo magtige firma van Overend Gurney en Co., zoowel zedelijk als geldelijk, een groot verlies geleden heeft. Geldelijk bedroeg dat verlies de aanmerkelijke som van £ 120,000! (bijna ƒ 1½ millioen Nederlandsch). Dat de Engelsche Bank, de Joint Stocks Banks, de bankiers en de bill brokers, steeds eene aanzienlijke som gereed moeten hebben om aan de gedurige eischen te kunnen voldoen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hen, die gelden, al of niet rentegevend, bij hen hebben belegd, is natuurlijk. Gewoonlijk wordt die reserve voldoende geacht wanneer ze een derde van het geheel bedraagt, maar de Bank behoudt gewoonlijk de helft; trouwens, dit blijkt altijd uit den staat van hare geldmiddelen dien zij elke week moet openbaar maken. Onmogelijk is 't om na te gaan, hoe de particuliere bankiers te dien opzigte handelen. De bill brokers houden die reserve gewoonlijk bij hunne bankiers en deze weder bij de Bank, zoodat de Bank ten slotte altijd de groote schatkamer des Rijks blijft. Verder daarover uit te weiden, zou ons eindeloos verslag der bankzaken in Londen nog al meer verlengen, en ons rest nog zooveel, vooral een woord over het welbekende Clearing house der Engelsche Bank en der bankiers te Londen; de Joint Stock Banks zijn daarvan uitgesloten. In Lombardstreet, de straat waar bijna uitsluitend de bankiers wonen, is een huis ingerigt, waar vaste klerken van de banken en bankiers dagelijks verscheidene malen bij elkander komen, om onderling de vorderingen die de een op den ander in den loop van den dag ontvangen heeft, uit te wisselen; laat in den namiddag maakt een ieder op, welk saldo hij aan de anderen te betalen of van hen te ontvangen heeft, en verrekent dàt door een cheque op de Engelsche Bank. De besparing die daardoor aan gereed geld wordt gemaakt, is natuurlijk ontzaggelijk groot; vroeger betaalde men elkander met banknoten, maar nu toch allen eene rekening hebben bij de Engelsche Bank, is de zaak door eene eenvoudige overschrijving van de rekening van den een op die van den ander veel gemakkelijker. Voor 1839 geeft Babbage het bedrag van die onderlinge verrekeningen op met £ 954 milloen, waarvoor maar £ 66,275,000 in banknoten, dus ongeveer 7 pCt. noodig waren, maar in 1858 bedroeg die som £ 1900 millioen. Groot echter als de voordeelen van dat clearinghouse teregt mogen genoemd worden, zoo is toch de ophef die daarvan door de Engelschen gedurig en gedurig alweer gemaakt wordt, wel wat heel groot, want bestaat niet dezelfde gewoonte reeds sedert vele jaren ook bij de Amsterdamsche, misschien ook bij de andere, kassiers? Nog een enkel woord over de cheques, waarmede de betalingen in Londen geschieden. 't Zijn onze gewone kassiers-briefjes. Ten einde aan die cheques alle waarde te ontnemen voor den persoon die ze ontvangt en ze alleen van waarde te doen zijn voor de bankiers onderling, - en ieder handelsman, ja | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs ieder kapitalist in Engeland heeft zijn bankier, - en om daarenboven den loop er van te kunnen nagaan, haalt men dwars over de cheque met de pen twee lijnen en schrijft daarin de woorden en Co.; die cheque wordt nu alleen door den betrokken bankier aan een anderen bankier betaald of liever met hem verrekend, nimmer aan een particulier; de bankier vult dan vóór die letters en Co. den naam in van den bankier die hem met die cheque betaalt. Alleen de cheque waarvoor men zelf gereed geld bij den bankier wil ontvangen, wordt niet gekruist, crossed, zoo als de term luidt. Voor een paar jaren is echter over deze gewoonte - in het Clearinghouse ontstaan - eene werkelijk belangrijke discussie, vooral door middel der pers gehouden, zonder dat er evenwel tot nog toe eenige verandering in gebragt is. Zoo algemeen is het gebruik van die cheques in Engeland, dat de groote Lords zelfs altijd een boekje met blanco cheques in hun zak, in hunne porte-monnaie zouden wij tegenwoordig zeggen, dragen, en die eenvoudig invullen wanneer zij betalingen hebben te doen. Men heeft dan ook afzonderlijke bankiers voor het Westeinde der stad (kwartier der adellijken en rijken), zoo als Coutts en Co., Childs en Co., Cockburn en Co., Drummond en Co. en anderen, die zich met geene handelzaken inlaten, en ook enkele Joint Stocks Banks hebben in het Westeinde hulpkantoren, even als weêr de bankiers van Smithfield, de aanzienlijke veemarkt van Londen, geheel van de Citybankiers verschillen. Onder deze laatsten zijn de voornaamste Glyn en Co., Smith Payne en Smith, Barclay Bevan en Co., Stone Martins en Co., Hoare en Co., Jones Loyd en Co. en anderen. Welk een aanzienlijken staf al deze banken noodig hebben, zoo voor het beheer als voor de kantoorbezigheden, duidt reeds haar groote omzet aan. De Bank van Engeland, met een Governor en Deputy-Governor, een Secretaris en vier en twintig Directeuren, is natuurlijk bij magte om altijd de eerste kooplieden daarvoor te kiezen; en toch heeft men wel eens geklaagd, dat de dagelijksche conferenciën in de welbekende Bankparlour te vlugtig en te kort van duur waren voor de behandeling eener zoo groote en veelomvattende inrigting. Evenwel, hoe gunstig steekt hun gedrag af bij dat van die velen, wier weidsch klinkende namen wel onder de breede lijst van Commissarissen van allerlei groote maatschappijen prijken, maar die in werkelijkheid niets anders doen dan even in de City te komen, om op het bepaalde uur de korte vergadering bij te wonen, maar vooral | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om de guinje presentiegeld te ontvangen. Hoe meer er van zulke vergaderingen op denzelfden dag zamentreffen, hoe liever, want dan is de dag des te voordeeliger. Maar 't is vooral op den Directeur en op de klerken, dat de grootste taak rust, en hunne salarissen zijn dan ook ruim. De Directeuren der andere banken ontvangen gewoonlijk van ƒ 12,000 tot ƒ 24,000, de Secretarissen van ƒ 6,000 tot ƒ 10,000, de Kashouders al naarmate zij tevens managers zijn, chefs van het bureau; maar allen moeten een zekeren waarborg storten, ook de mindere klerken; toch trekken deze laatste gewoonlijk maar van ƒ 600 tot ƒ 3,000 's jaars. De Bank van Engeland betaalt beter; trouwens, wanneer men bedenkt dat het aantal klerken waarmede de Bank in 1694 is begonnen, van 54, die gezamenlijk een salaris genoten van £ 4350, nu geklommen is tot 900 met £ 210,000 's jaars, dan is de betere betaling wel te onderstellen, vooral wanneer men weet, dat de eerstaankomenden, die niet jonger dan 17 en niet ouder dan 25 jaar mogen zijn, beginnen met £ 50 en £ 100, naarmate hun minimum of maximum van dezen leeftijd. Het hoogste salaris is £ 2,000, het gemiddelde loopt van £ 170 tot £ 300; allen moeten zekerheid stellen, en niet dan door groote voorspraak is 't mogelijk eene betrekking bij de Bank te verkrijgen. De particuliere bankiers beginnen met £ 80, maar gaan zelden hooger dan £ 600, 't geen reeds voor de veertig à vijftig man waarmede zij werken, jaarlijks eene aanzienlijke som vereischt. Bijna allen, banken zoowel als bankiers, hebben eene soort van pensioenfonds voor hunne klerken of betalen voor hen de premie bij eene maatschappij, die in Engeland alleen voor de nagelaten betrekkingen van kantoorklerken opgerigt is, zoodat reeds die zekerheid een groote prikkel is om bij hen geplaatst te worden. Onnoodig achten wij het hier ook een woord te zeggen over de vele koloniale banken die in de laatste jaren in Londen zijn opgerigt, want de zaken die deze drijven, verschillen eigenlijk in niets van die van een gewoon buitenlandsch bankiershuis. In Engeland noemt men, wij zeiden het reeds hierboven, bankers hen die op de plaats hunner vestiging en in het binnenland hun geldhandel drijven. Eigenlijk staan zij dus gelijk met onze kassiers, met de Rotterdamsche namelijk, die zich niet zoo angstvallig binnen den engen kring van ontvangen en betalen bewegen, - een kring, die al kleiner en kleiner wordt door het meer en meer invoeren van acceptabel papier in den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handel, - als de kassiers in onze andere steden. De Engelsche bankers werken met hun kapitaal, disconteren en beleenen, drijven een bepaalden handel in geld en brengen het dan daardoor ook op die hoogte, dat zij de mededinging met de Engelsche Bank niet vreezen, maar naast de Bank nog ruime, zeer ruime winsten zelfs van hun kapitaal maken. Zullen ook onze kassiers niet eindelijk daartoe overgaan, en op die wijze nuttiger en voordeeliger werken, zoo voor zich zelven als voor den handel? Hoe uitmuntend zou het Schotsche bankstelsel voor hunne zaken passen! Wat wij echter bankiers noemen, heet in Engeland foreign (vreemde) banker, omdat hij meest handelt met het buitenland. De gedurige verwarring der benaming van banker maakt deze aanwijzing niet onnoodig. Treden wij nu eindelijk eens uit die hooge en deftige bankcirkels in de wel wat burgerlijker, maar toch ook vrijer kringen van den goederenhandel. Wij hebben de groote luî van de City nu zoo wat leeren kennen, ‘ces financiers qui soutiennent l'état, comme la corde soutient le pendu,’ en als ongezien zijn wij in den kleinen kring van Threadneedlestreet, Cornhill en Lombardstreet, het middenpunt der City-geldmannen, in Bank en Beurs, in Capel-Court en Lloyd's en in de kantoren der groote banken en groote bankiers doorgedrongen; 't wordt dus meer dan tijd, dat wij nu ook eindelijk eens aan de deuren der werkplaatsen van de eigenlijke koopluî toegang trachten te verkrijgen. Maar deze wonen iets verder af, meer in het hart der City. De kapitalisten hokken natuurlijk bij de groote geldligchamen, en Lombardstreet vooral is hun arsenaal; want huis aan huis leest men daar op de groote koperen platen, voor de breede dubbele mahony deuren, die geijkte Engelsche banknamen, geslachtsnamen der ‘men made of money,’ waarvoor men reeds bij het hooren alleen een zeker ontzag gevoelt, immers in Engeland vooral, waar armoede eene misdaad gescholden wordt! Die kantoren lijken wel zalen. Eene soort van mahony toonbank, die van den ingang tot aan het einde der zaal doorloopt en dus den binnenkomende van het kantoorpersoneel scheidt, is afgedeeld door de lessenaars die de toonbank in eenige vakken verdeelen. Tusschen die vakken is de toonbank met zink belegd, met een breeden staanden koperen rand, en daarop schuift de kashouder u met zijn zinken schopje de sovereigns toe, die ge te ontvangen hebt. Een veertig of vijftigtal klerken zit daarachter druk te schrijven, en het woord private op de deur aan het einde der zaal, duidt reeds dadelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan waar de troetelzoon van god Mammon in rentemijmeringen verzonken is. Dat geheele voorgedeelte der City heeft een geheel ander karakter dan het verdere. Lombardstreet is eene straat zoo somber, zoo droefgeestig, dat men er als door een zekeren schroom overvallen wordt; zeker omdat men wel gevoelt in de nabijheid van de magtigen der aarde te zijn! Ook de menschen, die men er ziet loopen, zijn zoo ernstig, want zij hebben meestal groote sommen aan banknoten of aan cheques in hun zak, en de angst die te verliezen ligt duidelijk op hun gelaat. Dat kan men al aan die jeugdige knapen zien, gelukkigen die nog zoo pas voor 't eerst de lang vurig begeerde kantoorkruk hebben veroverd, en die met hunne gelakte trommeltjes met kunstslootjes, naar den banker ijlen, om hem den schat van hunne patroons te brengen. Cornhill daarentegen is meer de groote winkelstraat van de City, vooral van koks en banketbakkers en het puik der restaurants, en der groote winkels van al die fijnere kantoorbehoeften of eigenlijk kantoorluxeartikelen, terwijl de heeren-modewinkels er lang niet ontbreken. Ziet dien schat van koffers en spoorwegvaliezen, de een nog kunstiger en vindingrijker - lastiger hadden wij bijna gezegd - ingerigt dan de ander, en dien stapel heerenkleeren van alle mogelijk fabriekaat; trouwens, de groote letters die den geheelen voorgeval van het huis innemen, vermelden aan een ieder, dat men hier binnen den tijd van een enkel half uur de meest volledige uitrusting voor eene jarenlange reis naar de tropen koopen kan. Alles ligt klaar, tot de gedrukte lijst toe, die zoowel aanwijst wat ge, natuurlijk onmisbaar, noodig hebt, als die dienen kan voor inventaris en later voor waschlijst. Maar vlak bij Cornhill ligt behalve Beurs en Bank en Lloyd's en Capel-Court ook the American- en Jerusalem- en Jamaica- en the Baltic- en Garraway's- en welk Coffeehouse niet al, en dan is the Hall of Commerce maar een paar pas verder. Een enkel woord echter over die Coffeehouses, eer wij verder gaan; ze zijn weêr een gevolg van het reeds vroeger genoemde exclusivisme der Engelschen. In Londen schijnt ieder vak van handel zooveel mogelijk een afzonderlijk lokaal van bijeenkomst voor de mannen van dat vak noodig te achten. 't Zijn wat wij zouden noemen de handelssocieteiten, plaatsen waar de koopluî van een bepaalden handel dagelijks zamenkomen om met elkander over zaken te spreken en zaken te doen, en waar zij tevens de dagbladen vinden, die vooral voor hen van belang zijn; het wèlvoorziene buffet noemen zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter ook een groot vereischte. Alleen de leden hebben er den toegang en dat meestal tegen eene contributie van twee tot vier guinjes 's jaars. Druk worden die plaatsen bezocht, want de Londensche kooplui zitten niet zoo als op het Continent, van den vroegen morgen tot den laten avond op hun kantoor te blokken, en spoeden zich dagelijks niet naar de beurs, meer om wat nieuws te hooren en om eens eene ontspanning te hebben, dan wel omdat de zaken dat zoo gebiedend noodzakelijk maken, maar zij leiden een veel vrijer leven. 's Morgens ruim negen uur komen de kooplui in de City, de een per omnibus of coach, de rijkere met eigen rijtuig of te paard, de verafwonende per spoorweg of stoomboot; dan gaan zij naar het kantoor om de brieven te lezen, en al spoedig daarna gaat een ieder naar zijn eigen subscriptionroom, om het handelsnieuws van den dag te vernemen en te zien welke veilingen er zullen plaats hebben. De effecten- en Lloyd'smannen blijven meer op hunne soort van beurs; de kooplui loopen af en toe naar de veilingen; de bankiers alleen en de chefs der allereerste huizen, verlaten eerst na een of twee uur hunne hooge zetels om ook wat nieuws op te doen. De klerken volgen het voorbeeld hunner patroons; waar deze den toegang hebben, worden ook zij veelal toegelaten, en zoo is er een gedurig geloop heen en weêr, dat den arbeid vrij wat aangenamer maakt en dat een ieder gansch en al deelgenoot maakt van alles wat er in den handel voorvalt. Men hoort en ziet er gedurig wat nieuws; men leert er met menschen omgaan; de makelaars vindt men den geheelen dag bijna op dezelfde plaats en bijeen, zoodat ook zij die morgenvisites niet behoeven te doen die hun zooveel tijd ontrooven; men behoeft dus niet te wachten tot een laat beursuur eer men de opgaven of inlichtingen krijgen kan die men noodig heeft, alles gaat vlug en gemakkelijk; men werkt met meer lust, omdat men gedurig eens beweging kan nemen en eens andere gezigten ziet en andere stemmen hoort; in één woord 't is een vrolijk, een vrij leven, dat kantoorleven daar, en ieder is veel meer op de hoogte van alles wat er gebeurt. Wanneer wordt er dan gewerkt? vraagt men mogelijk. Tusschentijds, want men is niet altijd van kantoor, en na twee uur, wanneer de veilingen enz., afgeloopen en de meeste zaken beklonken zijn; en dan tot vijf en zes uur of zoo laat als noodig is. Het kantoorwerk in Londen is op eene zeer beknopte wijze ingerigt. De boekhouding is zeer kort en eenvoudig, alle wissels worden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
betaalbaar gesteld bij den banker, op wien tevens alle betalingen geschieden voor de goederen, en de wijze van briefschrijven der Engelschen kent een ieder als kort en bondig. 't Is of de Engelsche taal zich tot die kortheid en bondigheid ook uitnemend leent, maar de gewoonte doet toch nog meer af; de Duitsche huizen blijven er hunne ellenlange brieven schrijven, al gebruiken zij ook het Engelsch. Dan maken de makelaars de rekeningen op voor de in- en verkoopen der goederen, en met het lossen en opslaan en afleveren der goederen heeft men zich naauwelijks te bemoeijen, daar alle goederen onder bepaalde corporatiën liggen, hetzij van dok of van werf, en de shipping agents, convooiloopers, zouden wij zeggen, zoowel daarvoor als voor de ligters en de papieren zorgen. Niet ieder kantoorklerk echter, die den tijd heeft om veel uit te loopen; de arme boekhouder is meer aan zijne kruk gekluisterd; maar ten half een ure gaat toch ook hij eens even de frissche lucht scheppen en zich met een luncheon verkwikken; want immers laat is eerst het middagmaal, zoodat de vaste te lang zou duren. Wij dwalen echter van onze Coffeehouses af, maar hoe ook anders hun druk bezoek verklaard, wanneer wij niet eerst verklaren hoe den kooplui de tijd daartoe niet ontbreekt. En toch verdienen die handelssocieteiten wel degelijk een woordje van afzonderlijke vermelding. Treed maar de bovenzaal van de North-and South-American in Threadneedlestreet, vlak bij de Bank, binnen, en ge zult u omringd zien van de allereerste lui van de City. Geen merchantprince, die daar niet gaarne jaarlijks zijne drie à vier guinjes contributie betaalt. 't Zijn tegenwoordig niet zoozeer meer de werkelijke zaken die er gedaan worden, waardoor bij er zich heengelokt voelt, want sedert de stoomvaart de oude zeilpaketten naar de Nieuwe Wereld vervangen heeft, komt er het Amerikaansche nieuws niet meer het eerst en kunnen de leden de andere kooplui dus niet meer door hunne voorwetenschap den loef afsteken; maar the American blijft den ouden roem handhaven van eene ongemeen volledige verzameling te bezitten van nieuwspapieren, zoo buiten- als binnenlandsche, ja van de laatste zelfs vollediger nog dan die van Llyod's. Vandaar dan ook, dat de schrijvers der wereldberoemde City-articles van de groote Londensche dagbladen aldaar hunne vergaderplaats houden; want uitnemender plaats om de room van alle nieuws van den dag te scheppen dan in den kring van de allereerste Citylui, is wel niet mogelijk; men kan hen daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
's namiddags ingespannen zien werken om de menigte feiten in een kort bestek ineen te dringen, te schiften van het onware, en het nu tot zekerheid geworden waarschijnlijke van den morgen, 't eerst aan het publiek mede te deelen. Dat is lang geen gemakkelijk werk, en het opsporen van al wat der vermelding waard is, vordert een geoefend oor en een scherpziend oog; daarenboven veel menschenkennis, om de personen die wat nieuws kunnen mededeelen dagelijks daartoe ook genegen te maken. Een bepaald karakter heeft het American Coffeehouse dan ook niet meer, zoo als het Jerusalem, in Cowpers Court, Cornhill, blijft behouden, want 't zijn bijna uitsluitend de Oost-Indische lui die daarvan leden zijn; hun aantal is in den laatsten tijd aanzienlijk vermeerderd door den eerst voor weinig jaren zoo toegenomen Australischen handel. Alles wat Indië betreft vindt men daar, zoowel aan dagbladen als scheepstijdingen en marktberigten; en het nieuws dat de een niet met de laatste mail ontvangen heeft, is den ander zoo uitvoerig meêgedeeld, dat de algemeene nieuwsgierigheid toch altijd ten volle bevredigd wordt. 's Middags tegen twee uur komen die Indische Nabobs bijeen, en 't zou moeijelijk vallen om ergens ter wereld zooveel rijkdom bijeen te vergaren, als die schatrijke Oost-Indiëlui dan vertegenwoordigen. De leden van de Jamaica, vlak bij, in St. Michaels Alley gelegen, allen mannen van den West-Indischen- en Maderahandel, mogen al heel wat kapitaal, alleen reeds in plantages en gebouwen en hypotheken, belegd hebben, en daarenboven nog vrij wat in kas moeten houden om de altijd beloofde en nooit verschijnende remises geduldig te kunnen afwachten, zonder te kort te schieten in hunne toch altijd toenemende verpligtingen, op een rijkdom als de Jerusalemlui kuunen zij niet roemen. Nog veel minder kunnen dat de lui van de Baltic, in Threadueedlestreet, die keurig nette zaal, waar men met eene zorgvuldigheid en eene beleefdheid bediend wordt, die waarlijk wel een voorbeeld mag genoemd worden; maar de leden, hoe vele der groote Russische kooplui er ook toe mogen behooren, zijn al te veel roekelooze speculanten, dan dat zij zich zouden kunnen meten met de Nabobs van de Jerusalem of de Jamaica. 't Is vooral de leveringhandel in talk, die in Londen zoo massaal en roekeloos wordt gedreven, dat daarbij onze windhandel in olie en zaad onbeduidend zou kunnen genoemd worden. Hij wordt op de welbekende wijze gedreven; men koopt of verkoopt zoo en zooveel vaten op deze of gene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maand, dikwijls op drie maanden tegelijk, in verkoopers keuze, en betaalt dan een vaste deposit per vat; is de termijn van levering daar, dan wordt, zoo als gewoonlijk, het verschil in prijs verrekend, behalve wanneer het belang der contrapartij medebrengt om juist de levering of ontvangst van het goed zelf te eischen. Zoo kocht voor een paar jaren een Grieksch huis alle talk in St. Petersburg op die het maar magtig kon worden, kocht toen in Londen op termijn aanzienlijke hoeveelheden, en daar deze inkoopen verre de leveringsmagt der verkoopers overschreden, dreef het de prijzen tot eene enorme hoogte op en verdiende een schat. Zoodra de maand verstreken was waarop zijne speculatie was gerigt, daalde de prijs weêr ontzaggelijk, maar het huis had de groote winst beet. Eenige Russen hebben getracht dit na te doen, maar hunne speculatie is mislukt, even als de buitenlandsche combinatiën op onze olie- en zaadmarkten altijd schipbreuk lijden op de grootere handigheid onzer speculanten. In Londen is die windhandel in talk dan ook alles behalve gezien, en vele groote huizen weigeren, zelfs aan hoogst solide kooplui in het buitenland, om die zaken voor hen te drijven. In the Baltic Coffeehouse is het handelsverkeer altijd zeer levendig, want hoewel de grooter toevoeren van talk van Zuid-Amerika en vooral van Australië, die geheel nieuwe bron van allerlei producten van de veeteelt, aanvankelijk den leveringhandel hebben verminderd, is die toch spoedig weêr met kracht toegenomen; hij bepaalt zich uitsluitend tot de St. Petersburger talk, de zoogenaamde P.Y.C. (Petersburg Yellow Candle). Dan wordt er vrij wat omgezet in hennep en vlas en traan en andere Russische producten, die meest in de ver van fraaije verkoopzaal, boven de vergaderzaal, publiek geveild worden. Voor het houden van veilingen dient ook voornamelijk Garraway's Coffeehouse, midden in Change Alley gelegen, die wonderlijke doorgang tusschen Lombardstreet en Cornhill, met vijf uitgangen, waarin men gedurig en gedurig weêr verdwaald raakt, maar de veilingen die daar gehouden worden, zijn van geheel andere artikelen, zoo als werk- en timmerhout en vooral van droogerijen. 't Is het oudste Coffeehouse van dezen aard in Londen, en eene waarlijk beroemde plaats in de City voor de in Engeland zoo geliefde sandwiches (twee sneedjes tarwebrood, zoo dun als papier, op elkaâr, waartusschen vleesch of tong, enz. gelegd wordt), waarvan er dagelijks waarlijk ongeloofelijk groote hoeveelheden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verorberd worden. Dan die heerlijke punch, bijna zoo vermaard als die van Tom's Coffeehouse, eene publieke plaats in Cornhill; in één woord, wie goeden stevigen Engelschen kost zoekt, hij zal van hier niet onvoldaan scheiden. Vooral daarom roemt men Garraway's, omdat men er op alle uren van den vroegen morgen en van den laten avond nog uitnemend bediend wordt, 'tgeen waarlijk van de andere Coffeehouses in Londen niet kan gezegd worden, want wie daar maar iets langer blijven wil dan de gewone tijd, hij wordt wel gaauw verdreven door de wolken stof waarin de onbescheiden bedienden hem dadelijk hullen, daar zij eenvoudig den boel aan kant maken zoodra hun gewoon klokje slaat, om spoedig klaar te zijn. Aardig is 't de droogerijveilingen bij te wonen en dien ijver van de koopers te zien om artikelen te koopen, waarvan de kooplui in andere artikelen evenmin den naam kennen als het goed, wanneer de monsters vóór de veiling uitgestald zijn. Londen is eene der weinige plaatsen waar de droogerijenhandel nog van eenige beteekenis is; overal elders bijna vervalt die geheele tak meer en meer tot eene détailzaak, die dan door de tweedehandskoopers voorzien wordt. Garraway's is de geijkte droogerijenplaats, want hoe groot er ook gedurende den Chineschen oorlog van 1840 de speculatiën in thee mogen geweest zijn, die enkele spelers aldaar tot laat in den nacht dreven, ja die ook in dat artikel eene soort van leveringhandel trachtten in te voeren, weldra verdwenen die waaghalzen, toen het einde van den oorlog tevens een einde maakte aan hunne kas. De groote handel in koloniale goederen wordt in de Commercial Sale Rooms in Mincinglane gedreven; want alle pogingen van den oprigter van the Hall of Commerce, dat statige gebouw in Threadneedlestreet, om de groote kooplui daarheen te lokken, mislukten, omdat de meesten reeds leden waren òf van Lloyd's òf van de Jerusalem òf van de Jamaica òf Baltic. De £ 70,000 die Moxhay daaraan besteed heeft, had hij voordeeliger voor zich zelven en nuttiger voor het algemeen kunnen belegeen, dan door een gebouw op te rigten, dat wel prachtige ruime zalen voor lezen en veilen enz. heeft, maar waaraan niet de minste behoefte bestond. Wat helpen de ruim 2000 leden, die ieder jaarlijks niet meer dan 30/6 betalen, omdat voor de vroegere contributie van vijf guinjes bijna niemand lid werd? Dan is de onderneming van de Commercial Sale Rooms eene vrij wat betere, want voor een paar guinjes contributie en vrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dom van toegang voor de klerken der leden, is daar ieder handelaar in koloniale goederen lid. De buurt- en straat van Mincinglane, zijn geheel het geijkte kwartier voor de kantoren der buitenlandsche commissiehuizen en der groote koloniale makelaars, en andere Coffeehouses vindt men daar niet. In het gebouw der Sale Rooms zelf zijn wel een goede honderd kantoren op de vier verdiepingen, waarheen een flinke breede trap leidt, en aan weêrszijden van den breeden gang, die tevens tot openbaren doorgang tusschen Mincing- en Marklane dient. De kolossale huizen van beide straten zijn geheel bezet met kantoren, die dan ook voor de eigenaars der gebouwen eene ruime winst opleveren, want van ƒ 500 tot ƒ 1200 's jaars betaalt men al zeer ligt voor een of twee kamers, die dan nog wel op eene der bovenverdiepingen gelegen zijn. Op een groot zwart bord aan den ingang, leest men de namen van al de kantoren die in het huis zijn, en door de altijd openstaande deuren loopt een ieder den ganschen dag vrij heen en weer. Maar Mincinglane is eene geheel andere buurt der City, veel dieper in, meer naar het hart toe, en van de Bank en den hoogen geldkring een goed eind verwijderd. De groote lui van de City ziet men daar niet; zij blijven in den magischen Bankcirkel; voor de zaken in de lane, zoo als de term luidt, hebben zij hunne marktklerken. Hier zijn het daarentegen de vreemde huizen die er zich in hun element gevoelen; op de straat en in de Sale Rooms hoort men bijna evenveel Duitsch als Engelsch spreken; het echt Engelsche karakter moet men daar niet zoeken, en ganschelijk verschillend is de kring dien ge hier of in de Jerusalem om u ziet. Even als de oud-Engelschen Londen eene vreemde plaats noemen, en niet geheel ten onregte, evenzeer, ja met nog meer regt, kan men Mincinglane het vreemdenkwartier heeten van de City. Maar de oorzaak ligt voor de hand; hier worden de koloniale producten verkocht, en Duitschland is de groote kooper daarvan; want het Tolverbond is voor Engeland hetzelfde onwaardeerbare achterland voor den verkoop der voortbrengselen van de tropen, als voor ons. Hoe de handel tusschen den vreemde en Duitschland overal langzamerhand geheel in handen van Duitschers is gekomen, weet men; trouwens 't is ook natuurlijk; reeds de kennis der taal werkt daartoe mede, vooral in Engeland, waar ook zelfs kooplui eene waarlijk zeldzame onkunde vertoonen in alles wat vreemde talen en den vreemde betreft, en waar men niet alleen de geneigdheid maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook de geschiktheid om vreemde talen te leeren, geheel schijnt te missen. Iedere natie die groote zaken met Engeland drijft, heeft hare eigen zonen voor de waarneming der handelsbelangen in de groote handelsplaatsen aldaar gevestigd. De hoofdmarkt van geheel de wereld van koloniale producten, is Londen. De omzet is er dus ontzaggelijk groot. Bijna alle goederen die er worden aangevoerd en gemarkt, komen in publieke veiling; de partijen die nu en dan uit de hand worden afgedaan, zijn toch gewoonlijk reeds onder den hamer geweest. Voor die veilingen heeft men noch ‘een bevoegd beambte,’ noch gezegelde catalogussen en al die formaliteiten noodig, welke zoo uiterst belemmerend op den handel werken, want Engeland heft daarvan geenerlei registratie- noch ander regt hoegenaamd. De makelaar is er geheel vrij in zijne handelingen; hij slaat zelf af en houdt de veiling zelfs dikwijls aan zijn eigen kantoor; eene soort van zeer eenvoudige katheder in zijne monsterkamer, ziedaar zijn volkomen voldoend veilingslocaal. 's Morgens wappert een catalogus aan den post van de deur van 's makelaars kantoor, ten bewijze dat hij op den geijkten tijd na twaalven, òf ten zijnent òf in de Commercial Sale Rooms eene veiling zal houden, alleen echter op de vier middendagen der week, van Dingsdag tot Vrijdag, en derwaarts stroomen nu kooplui en commissionairs en makelaars en hunne klerken om de uitgestalde monsters te zien en te taxeren. Een groot pak catalogussen en een hoop pennen liggen er bij, en onverlet wandelt men nu het eene makelaarskantoor in en het ander weêr uit, zoodat men tegen twaalf uur naauwkeurig alle partijen kent, eer men ter veiling opkomt; de afloop wijst dan aan of men juist geweest is in zijne taxatie, of dat de markt eene andere wending heeft genomen. Uitnemend is zulk eene wijze van veilen geschikt om de kennis der artikelen bij de handelslui te ontwikkelen en te bevorderen, en tevens om telken dage volkomen op de hoogte te zijn van iedere rijzing of daling der prijzen. De Londensche koopman is dan ook over 't algemeen zeer goed op de hoogte van den stand der markt; hij kent de artikelen zelve, hij kent naauwkeurig hunne waarde, hij kent iedere schakering der prijzen. Wie kooper is geworden van eene of meer kavelingen, ontvangt onmiddellijk een koopbriefje van den makelaar door wien hij gekocht heeft, en betaalt, wanneer hij de goederen niet dadelijk ontvangt, den eerstvolgenden Zaturdag aan zijn makelaar, met een crossed cheque, den deposit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een woord daarover, eer wij verder gaan. Te Londen worden alle goederen, wij zeiden 't reeds hierboven, dadelijk bij aankomst gewogen en opgeslagen in een der dokken of in de pakhuizen der particuliere werven die aan den Theems liggen, en waarvan de eigenaars het octrooi hebben om goederen voor anderen op te slaan. Daarvan wordt nu aan den aanvoerder een bewijs gegeven, 'tgeen echter in tweeën is gesplitst, in een weightnote en eene warrant. Op de eerste is alleen het gewigt uitgedrukt, soms ook, maar niet altijd, de prijs waartoe de partij is verkocht, met de geheele uitrekening daarbij; dit echter alleen wanneer het goed dadelijk bij aankomst is verkocht eer de documenten nog zijn opgemaakt. Die weightnote wordt den kooper dadelijk overhandigd, of 's Zaturdags tegen de betaling van den deposit, eene voor alle artikelen vast bepaalde som, gemiddeld vijf pCt. der waarde, die tot waarborg strekt dat de kooper de gekochte goederen werkelijk op den verkoopstermijn van drie maanden na den dag van den inkoop zal betalen; blijft hij in gebreke, dan wordt de partij door den verkooper herveild, en wanneer het verlies de waarde van den betaalden deposit overschrijdt, dan wordt hij voor het overige aangesproken. De warrant is de eigenlijke ceêl, zouden wij zeggen; alleen daarop kan de kooper het goed ontvangen, maar die warrant wordt hem niet uitgeleverd dan tegen de weightnote en betaling van het geheele bedrag, dat hij na den deposit nog schuldig blijft. Ontvangt hij het goed vóór den termijn van drie maanden, dan worden hem, bij de meeste artikelen, zoo vele dagen rente vergoed als hij vroeger betaalt. Maar zonder geld, geen goed. Het voordeel van deze zeer eenvoudige wijze van handelen, die op verreweg de meeste artikelen wordt toegepast, springt een ieder in 't oog. De verkooper kan nooit verliezen aan zijn kooper; alleen eene groote daling binnen drie maanden tijds stelt hem in gevaar voor een gedeelte der mindere waarde, want gedeeltelijk dekt de betaalde deposit dat, en voor het overige is hij crediteur. Voor de groote verliezen die wij hier te lande aan onze koopers van goederen kunnen lijden, vooral wanneer het anders zoo heilzame promessestelsel ons tevens het regt van terugvordering der nog aanwezige goederen binnen den tijd van dertig dagen ontneemt, daarvoor zijn de Londensche huizen gevrijwaard. Het koopen van goederen op drie maanden tijd, alleen om ze dadelijk weêr te verkoopen of te beleenen, en zoodoende dadelijk geld te hebben, een schandelijk misbruik van het credietstelsel, dat immers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geene zoo groote zeldzaamheid is, wordt door het te Londen vigerende verkoopsgebruik volkomen onmogelijk gemaakt, want de kooper verkrijgt alleen door betaling het bezit van het gekochte. Dan vergemakkelijkt deze conditie zeer de speculatie in goederen, want ook zij die hier te lande alligt gevaar zouden loopen om geen crediet te verkrijgen, en die dus het gekochte geheel contant zouden moeten betalen, kunnen daar met de kleine storting van den deposit altijd speculeren. De onbemiddelde heeft er profijt van, maar wordt ook veel door dat gemak verleid tot zaken boven zijne krachten. Dit echter wint Engeland er stellig bij, dat de faillieten der huizen op de plaats zelve weinig verlies berokkenen, want zij konden geen misbruik maken van een crediet dat hun noch iemand anders verleend wordt; de buitenlanders zijn dus de groote verliezers, terwijl de Londenaars vrijloopen. Die maatregel van zelfverdediging is waarlijk zoo kwaad nog niet. In Frankrijk en België heeft men dat warrantstelsel willen invoeren, en met der tijd zal het er daar ook wel toe komen, maar hier te lande achten wij het eenvoudig eene onmogelijkheid, zoo lang juist aan de roekelooze koopers van hoeveelheden koloniale producten hunne krachten verre overschrijdende, veel grooter gemak in de betaling wordt verleend, dan aan den man die zich behoorlijk binnen de perken van zijn kapitaal houdt. Zoo lang daarenboven onze kunstmatige koffijveilingen zulk een nadeeligen invloed op geheel onzen handel uitoefenen, valt er hier aan geene verbetering in het verkoopstelsel te denken. Trouwens, het is misschien ook beter; de kruik zal ook hier zoo lang te water gaan tot ze eindelijk breekt, en menig uitbundige loftrompetter van het bestaande zal zich dan zoo bitter aan de scherven bezeeren, dat de wonden hem wel dadelijk tot oogenblikkelijke verandering zullen dringen, en de likteekenen hem zijn leven lang een heilzamen schrik zullen blijven inboezemen voor een terugkeer tot het onnatuurlijke. Zoolang onze Regering de rol van koopman vervult, is er niet veel heil voor den handel te verwachten; ook dat wordt op den duur onhoudbaar en verdwijnt eens, eer de voorstanders het vermoeden. Eene groote revolutie in ons handelsstelsel kan zoo ver niet meer af zijn, want de onvoldaanheid met het bestaande neemt vrij wat toe; reeders, assuradeurs, makelaars, commissionairs, en zij allen die tot hun beroep uitgelokt zijn door het rijke lokaas dat de Regering hun vroeger heeft voorgehouden, alleen om hun kapitaal in die rig- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ting te dwingen, zij zien wel dat de Regering, nu zij eerst haar zin heeft gekregen, zelve langzamerhand al de beloofde voordeelen terugtrekt, zoodat zij als in een strik gevallen zijn. Vrachten worden verminderd of meer diensten voor dezelfde vracht verlangd, en meer hechtheid van bodem en volledigheid van uitrusting gevorderd, dan bestaanbaar is met de grootere zuinigheid waartoe de kleinere vracht dwingt; de premie van verzekering wil men al lager en lager dringen, en het aandeel dat de oppermagtigen zelven verzekeren, steeds vergrooten; onbeperkte mededinging versnippert in vele vakken de courtage der makelaars in al kleiner deelen, en de premie aan roekeloosheid gegeven en de schromelijke concurrentie maken de voordeelen voor den commissionair in Oost-Indische producten waarlijk niet zoo voordeelig meer, zelfs als kapitaalbelegging. Maar alles wreekt zich met der tijd; de ommekeer zal niet uitblijven; de meer gezonde toestand zal zich niet lang meer doen wachten; hoe meer maar de voordeelen wegvallen, hoe nijpender de mededinging knaagt aan ieders verdiensten, hoe onmogelijker het realiseren zelfs van eene matige rente is in de ter wille van bescherming kunstmatig gedreven vakken, hoe eerder de zaak zelve wegvalt, en dat wel juist door de handen der vroegere ijverigste voorstanders. Vrijheid van verkeer baant zich een weg, ten spijt van allen tegenstand, Frankrijk getuige het op nieuw; en vrijheid van verkeer staat tegenover bescherming, uitsluiting, monopolie, kunstmatig handelen, tegen alles wat in strijd is met den gewonen en natuurlijken loop der dingen. Eene oppermagtige Regering, die boven den handel troont en zelve dien handel drijft, zonder in het minste te letten op de wijze waarop, handelt nadeelig voor het algemeen. De al slechter en slechter betaalde loondiensten blijven toch gezocht, omdat de nu eens aan gemak gewende zoo moeijelijk weer tot zelfstandigheid is te brengen, en alle energie en veerkracht wordt uitgedoofd. In een bepaald vak is te veel kapitaal door bescherming uitgelokt, maar eer dat kapitaal weer in eene meer gezonde rigting is gedreven, heeft de strijd tegen dien overgang tot vrij wat verkeerdheden, tot vrij wat verliezen aanleiding gegeven. Enkele diensten werden zoo ruim beloond, dat men veilig twee jaar kon teren op de winst van één jaar; het dienstbetoon werd toen te groot in aanbod, want dat leek een ieder; waar moeten zij nu werk zoeken, nu de eigen handel hun geen emplooi kan geven? Neen, eigen handel met eigen kapitaal is vrij wat voordeeliger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan Regeringshandel met het kapitaal der schatkist; vrijheid van verkeer is vrij wat voordeeliger dan uitsluiting en bescherming: de natuurlijke loop der zaken kroont kapitaal en kennis, de onnatuurlijke, waaghalzerij en geslepenheid. Maar wij dwalen uit Mincinglane, en toch moeten wij nog een bezoek brengen aan de London Commercial Salerooms, waarvan wij nu den naam al zoo dikwijls genoemd hebben. De mahony deuren leiden ons in de groote ruime zaal, aan weerszijden bezet met mahony tafels en banken, boxes, waarop eene menigte Engelsche nieuwsbladen liggen, terwijl enkele vreemde ginder in den hoek reeds in de verte duidelijk aan hun klein formaat en pappig wankleurig papier te kennen zijn. Het is eene aardige verzameling scheeps- en cargalijsten, die iets verder op dien standaard liggen. Vooral de uitklaring van die magt van stoombooten, die dagelijks van het insulaire Engeland vertrekken, beladen met de meest veelsoortige voortbrengselen van vreemde landen en van Britsche volksvlijt, is van groot belang voor de bezoekers dezer zaal, de vreemde commissionairs. De naam van den convooilooper, shipping agent, en eene opsomming van al de artikelen, met de hoeveelheden, staat er bij; men weet dus wat en hoeveel hier of daarheen verzonden is, wat er dus koopers vindt, en tevens ongeveer, welke huizen die partijen verscheepten. Ook de inklaringen zijn zoo afzonderlijk opgegeven, met de namen der ontvangers er bij, even als in onze cargalijsten; voor beide lijsten is dan ook altijd reeds vroeg een drom van weetgierigen verzameld. De zaal is licht en ruim, maar bitter naakt; het buffet aan den ingang, met kleine kamertjes er naast, is beter gestoffeerd. De nationale sandwiches spelen natuurlijk ook hier eene groote rol, en die magt van zware en onverteerbare koekjes, die de krachtige Engelsche maag eene verkwikking schijnt te rekenen terwijl ze ons met eene wekenlange indigestie zouden bedreigen, geven geen schitterend bewijs van Britsche gastronomie. Trouwens, op dat punt zijn de Engelschen ook magtig forsch; hun wel pittig maar al te drabbig en voedzaam bier past uitnemend bij hun zwaren eetkost; men moet daarop dan ook een leven leiden als zij, den ganschen dag op de been zijn, alle dagen 's morgens en 's middags reizen en niet, als wij, van den ochtend tot den avond aan lessenaar of schrijftafel bukken of de voeten kreupel loopen op lompe straatkeijen, wier gebruik in onze steden welhaast de onderstelling wettigt dat onze voorouders | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nooit op schoenen maar altijd op klompen liepen. Ook in deze zaal staat een pedel op- wacht om de indringers te weren, maar de gelukkige is niet in het roode apenpakje zijner collegas van Lloyd's, Bank en Beurs gedost. Den ganschen dag loopt men hier in en uit; de makelaars houden zich bijna den geheelen morgen in deze zaal op, na de monsters der veilingen gezien te hebben, en ten twaalf ure vertrekt een gansche stoet naar de eerst plaats hebbende veiling, die gewoonlijk eerst ten twee ure afgeloopen zijn; dan komt er rust en verademing, want vooral de vreemde commissionairs zijn dan naar hunne kantoren getrokken voor de correspondentie van den dag; versterkt door een krachtig luncheon, bespoeld door een stevig glas bier of een vurig glas sherry, kunnen zij het dan wel uithouden tot het late etensuur. De omzet der commissiehuizen in Londen is groot, want aanzienlijk zijn reeds de toevoeren van de voortbrengselen van dat tal van Britsche Koloniën, die in Oost en West en Noord en Zuid waarlijk afzonderlijke rijken beginnen te vormen, bij de vrijheid die de Regering van het Moederland haar laat in het inwendig bestuur. Welke rijke ladingen van Calcutta en van Bombay, en vooral van Australië, de nieuwe goudmijn van edel metaal niet alleen, maar ook van producten van den zich krachtig ontwikkelenden landbouw en veeteelt, als wol en talk en huiden, zeilen niet de Britsche havens binnen, om nog niet eens te spreken van de aanzienlijke toevoeren van suiker van Mauritius en de West-Indiën, terwijl Canada timmerhout en goedkoope schepen levert als retouren voor de Britsche uitzendingen. Dan die kolossale handel op China, nu geheel vrij, sedert het monopolie van den theehandel reeds in 1832 aan de Oost-Indische Compagnie ontnomen en die handel voor het algemeen opengesteld is, terwijl die eens zoo magtige corporatie zelve nu als handelsligchaam opgehouden heeft te bestaan. Ook ons Java is voor Engelsche uitvoerhuizen eene bron van rijke inkomsten, want Engeland blijft onze groote mededinger op Javamarkten, ten spijt van ons beschermend regt, dat echter door de dubbele en lage, zoogenaamde boomfacturen, meer in schijn dan in waarheid geheven wordt van der vreemden invoeren. Groot-Brittanje drijft handel met alle landen der aarde, en overal op eene uitgebreide schaal, want John Bull is zelf ter plaatse gevestigd waar hij zijne zaken drijft; de kinderen in den verren vreemde maken het Moederland rijk. De vrijhandels-wetgeving van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sir Robert Peel, voortgezet door een Gladstone, en gesteund en bevorderd door de magtige en energieke mannen van de Manchester school, verlevendigen dien handel niet weinig. Ruim is dan ook de Londensche markt van alle mogelijke artikelen voorzien, en meer en meer wordt Londen de groote voorraadschuur van geheel de wereld. Die groote omzet heeft van zelf tot eene verdeeling van den arbeid der commissiehuizen geleid; de een drijft zijne zaken op het Noorden, de ander op Duitschland, de derde op Italië, enz., en het zijn bijna allen zonen van die landen die te Londen de belangen hunner landgenooten waarnemen. De Grieken, meest allen bij elkander wonende in de buurt van Finsburysquare, hebben bijna den geheelen handel op de Middellandsche Zee in handen; in alle havens aldaar van eenig aanbelang hebben zij hunne bijkantoren, ja nu zelfs worden zij de gevaarlijke mededingers der Britsche kooplieden in Britsch-Indië, en reeds is menige Grieksche firma in de Engelsche fabriekplaatsen gevestigd, om met te meer kracht de manufactuurzaken te kunnen drijven. Zeilende ladingen suiker en koffij en rijst worden door die commissionairs in massa aan hunne continentale handelsvrienden gezonden, en zoowel de order op de groote partij goederen als op de kleine onbeduidende nietigheid, wordt door hen met graagte zelfs uitgevoerd. Overal hebben zij hunne agenten, en verbazende sommen vertrouwen zij aan hunne koopers. Maar gelukkig beletten zoowel die groote omzet, als de verkoopsgebruiken der warrants hen om, even als op het Vaste Land geschiedt, die credieten zoozeer uit te breiden en te vergemakkelijken, door de goederen eenvoudig te verzenden en dan aan het goeddunken der koopers den dag der betaling over te laten; de Londensche commissionair trekt dadelijk op zijn kooper; de penningen die hij dus uitgeschoten heeft voor den inkoop, keeren onmiddellijk weer in zijne kas terug. Ook dat is waarlijk geen gering voordeel van het warrantstelsel. Dagelijks ziet men die commissionairs dan ook ijverig in de weer in de veilingen, en niet één artikel dat een bestanddeel van hunnen handel kan uitmaken, ontsnapt aan hunne aandacht. Die vreemde huizen zijn dan ook vrij wat grooter aan de koloniale goederenmarkt van Mincinglane dan de Engelsche, ja zelfs onder de makelaars zijn reeds vele vreemdelingen. Niet als bijna overal elders is de makelaar in koffij een ander dan die in suiker, maar allen, vooral de groote, omvatten alle koloniale artikelen, alleen wol en huiden en katoen en zulke afwijkende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goederen uitgenomen. Ook zij zijn aangesteld door het Gemeentebestuur der City en betalen jaarlijks eene vrij hooge som voor hun privilegie. Waar makelaars bepaalde artikelen tot hun uitsluitend vak verkiezen, daar moet hun handel in zoodanig artikel dan al van zeer grooten omvang zijn; en daarin maken zij wel eene schifting, dat de binnenlandsche kooper weer geheel andere makelaars gebruikt dan de commissionair; die binnenlandsche makelaars beperken zich dan ook al veel tot een enkel artikel. De groote makelaars, zij die meer verkoopen dan koopen, de mannen die de groote veilingen houden voor de zeehandelaars, zij hebben dikwijls een kolossalen omvang van zaken; want het is er verre af dat zij zich tot de enkele makelaardij zouden bepalen; zij zijn de regterhand der aanvoerders van groote partijen. Wanneer een invoerhuis zooveel ten verkoop ontvangt waarop het een voorschot geven moet, dat zijne middelen bij dien kolossalen toevoer te kort schieten, dan geeft het, wanneer de lading nog zeilende is, de verschepingsdocumenten, of wanneer het goed juist is aangekomen, de warrants aan den makelaar, die hem daarop dan het noodige voorschot geeft; de warrants worden dan veelal op naam van den makelaar opgemaakt, om alle onnoodige publiciteit van den naam des leeners te voorkomen; de makelaar krijgt dat voorschot natuurlijk in Lombardstreet dadelijk bij zijn billbroker terug. De makelaar veilt dan de partij en bezorgt de aflossing der gelden vóór den dag der levering. Zoo helpt de makelaar den groothandelaar niet weinig, en 't zijn weer de algemeene besparingen van het algemeen, immers dat zijn de deposits der billbrokers, die op die wijze den handelsman ten allen tijde ruimschoots van het noodige geld voor zijne zaken voorzien. Dat die makelaardij eene zaak van grooten omvang wordt en dat ze groote kennis en groote voorzigtigheid vereischt, ligt voor de hand; maar hoe dikwijls juist die kolossale verantwoordelijkheid den grootsten en meest vermogenden makelaar zelfs, ten spijt van de ongehoorde winsten die hij anders jaarlijks maakt, ten val brengt in dagen van handelscrisis, dat moge vooral het gebeurde met de magtigste firma van dien aard in 1848 getuigen. En dat de groote theemakelaars vooral voor aanzienlijke kapitalen dikwijls belanghebbenden zijn in de partijen die zij veilen, ligt in den aard der zaak. De groote commissiehuizen van Mincinglane drijven dan ook een nog belangrijker handel dan hunne achterburen in Mark- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lane, die op de granen- en zadenmarkt, twee vrij fraaije overdekte beursgebouwen, hunne zaken drijven en met hunne kantoren de nabijzijnde straten vullen. De Londensche granenhandel is kolossaal; reeds de Engelsche behoefte aan vreemd graan wijst dit aan; maar sedert de handelaars in de productielanden de granen niet meer naar Londen zenden om aldaar voor hunne rekening verkocht te worden, maar zelve hunne voorraden aan de verbruikers te koop aanbieden, 't zij door hunne agenten, 't zij op hunne reizen, is die granenhandel veel in belangrijkheid gedaald. Daarenboven hebben de Grieken den geheelen handel in granen van de Zwarte Zee als overmeesterd, en te vergeefs zoekt men tegenwoordig in Londen die kolossale Engelsche graankoopers van vroeger dagen. De agent, de buitenlandsche makelaar, de tusschenhandelaar, hij die meer dan eenig ander de grootste revolutie in den handel in de laatste jaren gebragt heeft door zoowel de bemoeijing van zeehandelaar als van commissionair en makelaar overbodig te maken, hij speelt op de Londensche markt eene groote rol; en vele der vroegere aanzienlijke handelshuizen doen nu dezelfde zaken als de agenten; zij zijn dus eigenlijk ook agenten, maar onder de firma van een handelshuis. Was vroeger hij die het grootste voorschot gaf, de bevoorregte man die de meeste ladingen van het buitenland ten verkoop ontving, nu heeft die buitenlander geen voorschot meer noodig, want hij verkoopt de partij dadelijk door zijn agent op de Londensche markt aan den verbruiker. Aanzienlijke besparing in den handel, wel ten koste van het bestaan van velen, maar toch heilzaam voor het algemeen; immers de regtstreeksche weg tusschen voortbrenger en verbruiker is de natuurlijkste, de beste; de laagste prijs magtigt tot het meeste verbruik, leidt dus tot grooter voortbrenging, tot meer welvaart. De factors, de mannen die als onze makelaars de partijen voor anderen verkoopen, zijn daardoor ook aanmerkelijk in hunne inkomsten gekort, en de Londensche markt vertoont dan ook in deze dagen bij lang na niet meer diezelfde levendigheid als vroeger, vooral toen de dwaze schaalregten tot de roekeloosste speculatien leidden; wat den pachter ten voordeele, wettelijk werd geregeld, bezorgde den speculant grove winsten. Dan heeft het binnenland van geheel het rijk niet langer Londen tot éénige markt; integendeel, de buitenlander zoekt de koopers ook op tot in de kleinste plaatsjes, en een ieder koopt regtstreeks van den man in het graanland, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geniet nu zelf de voordeelen die vroeger den Londenaar toevielen. Toch blijft de graanhandel in Londen groot, want reeds de eigene behoefte verslindt veel. Maar 't zijn vooral de zeilende ladingen die nu aldaar eene hoofdrol spelen. Op een klein nietig briefmonstertje worden honderden van groote ladingen granen op iederen marktdag over en weêr verhandeld, vooral door de groote Grieksche huizen, en toch zijn de vorderingen voor schadevergoeding, ten gevolge van geringer kwaliteit, eene ware zeldzaamheid. 't Is een aardig en levendig gezigt, die Londensche granenmarkt, waaraan de kleiner en minder belangrijke zadenmarkt onmiddellijk paalt. Alleen de factors, die meer dan makelaars en minder dan aanvoerders zijn, - velen hunner zijn ook al agenten geworden, - hebben regt op de zoogenaamde stands, en verkrijgen deze alleen bij eene vacature. Deze stands zijn lessenaars, waarom eene reeks van groote bakken staan, die de monsters bevatten der partijen die zij ten verkoop aanbieden. De naam van den factor staat op den rand van den lessenaar geschilderd, en de patroon zelf, met een klerk, staan er den ganschen beurstijd bij, om met de koopers te loven en te bieden. Die koopers loopen eerst de verschillende stands voorbij en zien dus alles wat er te koop is; dan kunnen zij hunne keuze doen en tot hun bod overgaan. Daar ziet men nog echt Engelsche kleeding en menig aardig type van John Bull. Punch heeft zeker aan de graanmarkt zijn standaardfiguur gezocht van den weldoorvoeden, roodwangigen en dikbuikigen pachter, met grooten rok, lang vest, korte broek en kaplaarzen, terwijl de lage breedgerande hoed dat wel bullige, maar toch werkelijk nog meer goedhartige dan brutale gezigt zoo waardig dekt. Het zijn flinke gestalten die men daar ziet, en waarlijk, het is niet moeijelijk om den tengerder vreemdeling dadelijk onder die lui te onderkennen. Daarenboven dat zijn de ware Engelschen nog, getuige hunne ontembare woede voor weinige jaren, dat ook niet een enkele molenaar in Engeland, hoe kostbaar zijne machines ook mogten zijn, zulk prachtig meel kon leveren als de Fransche fabriekant hem dag aan dag bij aanzienlijke hoeveelheden te koop aanbood. Over het geheel is de graanhandel meer in handen der Engelschen gebleven dan die in koloniale goederen, hoewel toch vele vreemdelingen, vooral Grieken en Duitsche agenten, daarin allervoordeeligste en belangrijke zaken doen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zaadmarkt is kleiner, maar toch belangrijk. Lijnzaad is reeds een groot artikel; zoo iemand, onze oliefabriekanten weten dat; en mosterdzaad levert een onmisbare grondstof voor de groote Engelsche fabriekanten, even als klaverzaad natuurlijk veel gezocht is in een land met een zoo uitgebreiden en edelen veestapel. Een paar straten verder, langs den Theems bijna, en wij staan op de uiterlijk meer dan onaanzienlijke Brewers Quay, de groote plaats van berging der buitenlandsche aanvoeren van boter en kaas, en tevens de Londensche boter- en provisiënmarkt. Welk eene aanzienlijke rol wij Nederlanders aldaar spelen en zeker nog lang zullen blijven spelen, mits de even domme als schandelijke vervalsching der boter hier te lande een einde neemt, moge de graagte bewijzen waarmede hier voortdurend die aanzienlijke hoeveelheden onzer landbouwproducten door de Engelsche verbruikers worden gekocht, en dat wel tot prijzen, waarvan de voordeelen wel duidelijk aan de welvaart onzer boeren te bespeuren zijn. 't Zijn meest Nederlanders die deze aanvoeren ten verkoop van hunne vrienden hier te lande ontvangen, maar de mededinging van hen onderling, heeft de vroegere grove winsten ook al vrij wat gesmaldeeld. Deze tak van handel is ten onzent echter genoeg bekend en biedt, behalve wat den kolossalen omvang betreft, omdat hier van vele landen de partijen zamentreffen, weinig der opmerking waardig aan. De steenkolenbeurs ligt weêr iets meer naar de City toe, maar de toegang is daar niet vrij voor een ieder; het nieuwe en nette gebouw heeft dezen handel dan ook vrij wat geld gekost; en toch blijft de markt onbeduidend in vergelijking van den kolossalen omzet op de Westelijke en Noordelijke markten van dezen magtigen hefboom van Engelands geheele nijverheid. De steenkool noemt men teregt het brood der industrie, en zoo is zij ook de krachtige steun van de Britsche scheepvaart en van die massale stoomvaart van Groot-Brittanje, die nog zelfs door de Vereenigde Staten van Noord-Amerika bij lange na niet geëvenaard wordt. Daar verrijst het kolossale Customhouse voor ons, het kantoor der in- en uitgaande regten van Londen, met de bekende long-room, na de Westminsterhall de grootste zaal van Engeland zonder steun van kolommen. Rondom bezet met lessenaars, waaraan een tal van klerken, vindt de shipping agent en allen die er hunne aangiften moeten doen, alles bijeen; in een oog- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wenk zijn zij geholpen. Niet die vunzige, sombere, verwaarloosde localen, waarin op het Continent de fiscus maar al te vaak huist, maar in eene werkelijke weelde gluurt hier het argusoog van den douane- (waarom maken wij daarvan niet maar een Hollandsch woord, bij gebrek aan beter)? man in alle handelingen van den Londenschen nijverheidsman, zoodra deze zijne wieken buiten het eiland slaat. 't Is een prachtig gebouw, met den fraaijen breeden gevel aan den Theems, waar langs eene ruime kade loopt, die eene heerlijke gelegenheid aanbiedt om nu en dan wat frissche lucht in te ademen, al is die lucht dan ook vol van rook en smook en damp en stoom, want aan beide boorden van den Theems ziet men niets anders dan fabriekgebouwen met hunne lange spookachtige schoorsteenen, en werven waaraan een tal van schepen ligt, die aldaar afgetimmerd worden of die er hunne ladingen lossen of innemen. Dan is de eene stoomboot naauw in 't gezigt of de andere schiet haar al reeds voorbij, en men moet zich waarlijk verwonderen, hoe kunstig ze zich als weten te buigen en te wringen om zich onverlet een weg te banen door dat nooit eindigende mastbosch van schepen, die naauwelijks een doortogt laten aan de op- en afvarenden. Nu is het de kleine rivierboot, die met haar schel gefluit als een aal door het water schiet, dan het hooge zeestoomschip, dat met een tal van reizigers aankomt of vertrekt. Altijd leven, altijd gewoel, altijd drukte, altijd beweging op die rivier, waarin die mannen in gindsche scherpe lange boot toch uitmuntend de orde weet te handhaven, als Thames police. Zullen wij nu nog een gang doen naar de St. Katherine Docks, die met hunne hoofdpoort naast het gebouw der Engelsche Munt prijken, en daardoor wandelen naar de nog grootere Londondocks, van wier wijngewelven wij reeds vroeger spraken? Wij zouden dan ook met den Blackwallspoorweg moeten rijden naar die allergrootste der Londensche dokken, de East and West India, over de huizen en dwars door, maar hoog boven de straten onzen weg nemende, daar de plaats tot het leggen der rails in dit bevolkte zeemanskwartier der City ontbrak, en de spoorweg dus wel op een hoogen viaduct moest worden aangelegd. Dan zouden wij ons zeker verwonderen over die massa schepen, en met belangstelling zien, dat langs de breede kaden dezer docks groote afdaken loopen, waaronder de goederen dadelijk bij de lossing opeengestapeld worden, terwijl ze toch beveiligd zijn voor wind en regen. De lossing | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaat daardoor onafgebroken en snel voort en het meer tijdroovende opslaan der goederen in de daarachter gelegen pakhuizen kan dan geschieden zonder tijdverlies voor het schip; spoedig is dat geheel ontlost en weêr een ander kan de plaats aan de kade innemen. Waarlijk, ons Amsterdamsch Entrepôtdok, in menigerlei opzigt, en vooral in het veel minder kostbare, oneindig beter ingerigt dan eenig Engelsch dok, zou door zulk eene inrigting aan de kaden veel tijd aan de schepen besparen. De kosten in de Londensche dokken zijn zeer hoog, en de behandeling der goederen laat veel te wenschen over; alleen het personeel van de dokken zelf mag er arbeiden. De ruimte ontbreekt ons echter om hier nog al de reglementaire bepalingen bij te voegen die de inrigting regelen; trouwens ze behooren eigenlijk ook evenmin tot onze schets, als de Londensche gildehuizen waarop wij evenwel later eens de aandacht hopen te vestigen; reeds te lang heeft onze stof ons bezig gehouden, en zulk eene omvangrijke zaak als die der dokken, eischt eene breede uiteenzetting. Want daaronder behooren dan ook die gebouwen van de East and West India docks, die in de City liggen, en waar de Chinesche goederen worden opgeslagen, zooals thee en zijde en lakwerken en gember, enz. Crutched Friars is de grootste van die bergplaatsen en houdt voor millioenen schats in. Dit alleen is gemakkelijk, dat in Londen de koopers de goederen niet gedurig in werkelijkheid ontvangen en naar hunne eigene pakhuizen overbrengen, 't geen ook bij de groote afstanden in Londen naauwelijks mogelijk zou zijn; de houder der ceel is de bezitter, waar ook het goed moge liggen. Hier te lande wint dat stelsel al meer en meer veld, zeer ten gerieve van geheel den handel. Immers waar tijd en geld bespaard wordt, daar is de winst groot. Wat rest ons nog? Veel zal men ons mogelijk antwoorden, maar hoe wij ook de eersten zijn om met dat antwoord volmondig in te stemmen, toch vleijen wij ons, aan ons doel in zoo verre beantwoord te hebben, dat wij een blik in de werkplaats van den Londenschen handel hebben geslagen, die voldoende is om een begrip van het geheel te verkrijgen; in alle bijzonderheden te treden ware hetzelfde als er een lijvig boekdeel over te schrijven; in onzen vorm zouden ze niet passen. Hoe en waar de handel te Londen gedreven wordt; de dikwijls in dagblad, tijdschrift en boek vermelde inrigtingen eenigermate onder de bekendheid onzer lezers te brengen; de licht en schaduwzijden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van die wijze van handelen aan te stippen, mogten wij daarin maar geslaagd zijn. Maar volledigheid?.... hij die den kolossalen omvang van den Londenschen handel kent, waagt zelfs niet dat woord bij eenig verslag daarvan zelfs te uiten. Tijd te besparen, dat is de groote eisch dien de Londensche koopman stelt aan zich zelven en aan allen die met en voor hem werken. Moge die besparing van tijd al gepaard gaan met eene grootere uitgaaf van geld, dat getroost hij zich gaarne, omdat hij voor dat meerdere geld eene hoogere waarde terugontvangt, tijd namelijk. Schijnbaar werkt de Cityman niet veel; wanneer men hem den ganschen morgen ziet rondloopen in veiling en in coffeehouse, of wel de publieke straat ziet gebruiken als ware ze eene gewone plaats van bijeenkomst, en nu met deze en dan met genen in druk gesprek gewikkeld, dan zou men waarlijk haast geneigd zijn om hem voor een Parijschen flaneur te houden, - minus de chique en het opgewekt uiterlijk -, en toch doet hij in waarheid veel. Dat rondloopen in veiling en coffeehouse is evenzeer een belangrijk deel van zijn werk als het schrijven van brieven op kantoor; niet de makelaar bezoekt hem, maar hij zoekt den makelaar op. De veiling is zijne markt, die hij op ieder uur van den dag naauwkeurig moet polsen en kennen en raadplegen, en uit de gesprekken met de andere kooplui put hij de kennis van hetgeen buiten hem om gebeurt; dat rondloopen is voor hem nog belangrijker, dan ons vertoeven aan de beurs. Zijn kantoorwerk is beknopter ingerigt; zijne bemoeijingen voor ontvangen, leveren en verzenden van goederen, lossen zich op in het opdragen van dat alles aan zijn shipping agent; pakhuizen heeft hij niet, de ceel is zijn alles; de kas kost hem bijna geen tijd, want zijn bankier doet al zijne betalingen; grooter omzet, meer gelegenheid om voordeelen te behalen, stellen hem in staat de kosten van een grooter personeel te bestrijden, en dan dat heilige müssen, zoo als de Duitschers niet onaardig zeggen, leert hem wel van weinig tijd veel te eischen. Wie in Londen werkzaam was in drukke zaken, hij weet bij ervaring hoeveel hij doen kon, omdat de beperkte tijd hem wel tot veel arbeid dwong. Voorts geeft de insulaire ligging van Engeland een geheel anderen tint aan de wijze van handeldrijven aldaar. De zaken die met het buitenland gedreven worden, moeten altijd met schip of boot worden uitgevoerd, en die grootere zeeschepen en zeebooten vertrekken niet zoo dagelijks en niet zoo dikwijls als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de beurtman of de spoortrein. Alles krijgt daardoor eene zekere bepaaldheid. Dan die gewoonte om alle goederen te veilen, zeker de uitmuntendste wijze om de juiste en hoogste waarde voor zijn artikel te verkrijgen en tevens om den handelaar geheel op de hoogte te stellen van de markt; maar evenzeer de natuurlijke aanleiding tot eene losser wijze van werken, daar kantoor en markt als één worden. Verder de verdeeling der verschillende onderdeelen van den handel. De bankier is daar veel meer de kashouder van den koopman dan onze kassier, de shipping agent veel meer de expediteur dan onze convooilooper, en dok en werf besparen hoopen werk, omdat de goederen wel gedurig van eigenaar, maar niet van ligplaats verwisselen. Wij continentale kooplui hebben op onze kantoren zelve bijna al dat werk te verrigten, hetgeen de Londenaar over verschillende schijven verdeelt. De besparing van tijd is dus groot voor hem. Ook is het leven van den Citykoopman zeer afwisselend en vrolijk; 't is niet eentoonig en vervelend, hij komt veel met zijne concurrenten en de andere kooplui in aanraking: hij ziet en spreekt hen gedurig; de menschen kennen elkander meer dan enkel bij naam, en de persoonlijke kennis heeft menige veete weggenomen en menig vooroordeel doen wijken, en menige blaam in lof doen verkeeren. 't Is zoo niet dat uren achtereen zitten op dezelfde kruk en voor denzelfden lessenaar, hoe gemakkelijk ook ingerigt met de fraaije easychair er voor; dat doodende om altijd in dezelfde omgeving te blijven en bijna geen ander stemgeluid te hooren dan dat van denzelfden vasten makelaar, die de eentoonigheid eens komt afbreken, hoewel toch de afdoening der zaak waarvoor hij komt, met den ouden sleur onnoodig tot de beurs wordt uitgesteld; wat best in één tempo kon afloopen, duurt er dan zoo ligt twee; 't is de weelde van te veel tijd. Een flinke drukke morgen, tot twee uur toe de veilingen, dan fluks naar kantoor het noodige werk verrigt, en al wordt het etensuur ook soms zeer laat, wat nood, de avond is dan ook geheel vrij, de avond, die heerlijke tijd tot ontspanning van den arbeid des daags, tot beschaving van den geest, tot dartelen met de kleinen, tot oefening van het ligchaam en sterken van de spieren; de avond, helaas meest uit gewoonte in dat muffe kantoorvertrek doorgebragt, al is de arbeid er juist niet altijd zooveel zaaks. Een uurtje vroeger aangevangen in den morgen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het uurtje vóór en van de beurs op kantoor gebleven, dus gestadig doorgewerkt en niet gedurig het werk afgebroken, en die avonduren waren niet alleen in aantal gevonden, maar nog meer in vrucht van arbeid. Want gestadige arbeid vooral wint. De Londensche koopman leert uitmuntend de artikelen kennen, waarin hij zelf handelt en die de stof van den arbeid van anderen leveren; goederenkennis verkrijgt hij zoowel als handelskennis, waarlijk geen gering voorregt, vooral door hen te waarderen, die het gebruik van anderer oogen dikwijls zoo duur hebben moeten betalen. Neen, de straten van de City van Londen mogen somber zijn en de huizen droefgeestig, het koopmansleven in die City is wel vrolijk en afwisselend en voordeelig ook voor hem, die werken kan en werken wil, want de gelegenheid om winst te doen met kennis en kapitaal is er groot. Dat laatste, kapitaal, heeft de Londensche koopman echter vooral noodig. De mindere credieten in den handel eischen reeds meer kapitaal, de gedurige wisselingen van prijzen leiden tot meer inkoopen en verkoopen, tot meer winsten maar ook tot meer verliezen, en de vele faillieten, die bij de minste handelscrisis in Londen vallen, zijn voornamelijk te wijten aan het onvoldoende kapitaal waarmede die kooplui hunne te groote zaken deden. Dat groote verlokt zoo tot groote ondernemingen; het pond sterling als eenheid, is toch twaalfmaal grooter dan onze gulden, en die standaard bedriegt den continentalen man vooral; onze cent is bijna de Engelsche penny, al is de laatste ook vijfmaal grooter. Dat verleidt en bedriegt. Maar Londen is dan ook eene gevaarlijke plaats voor den handel; op de zedelijkheid der kooplui, op hunne eerlijkheid en goede trouw, valt vooral niet meer te roemen dan op die van eenige andere groote handelsplaats. Trade morality is in de laatste jaren een zeer gewoon onderwerp van discussie zelfs in de Londensche dagbladen geweest, en waar zooveel van wordt gesproken, daar is gewoonlijk de zaak niet regt pluis. En toen verleden jaar door het proces van Taylor te Leicester, den grooten fabriekant van het ook ten onzent bij duizende klosjes gebruikte naaigaren, zoogenaamd Taylors Persian Thread, bekend werd dat die klosjes algemeen in den handel verkocht werden als in te houden 300 Yards, 't geen er ook uitdrukkelijk op vermeld staat, terwijl ze in waarheid maar 250 Yards inhouden, en toen de fabriekanten de onnoozelheid van het publiek be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lachten als ware zulk eene overbekende en overoude zaak iets vreemds en nieuws, toen werd toch den Londenaar het woord van veroordeeling over zulk een gedrag weêr in het aangezigt teruggeworpen, want men wees hem op zijn Redpath en op zijn Paul, Strahan, Bates, Cole, welke lijst men nu weêr met een Pullinger zou kunnen vergrooten. Nog blijven dan al die kwade praktijken een geheim, die in de jaren 1847 en 1857 den val van zoo vele huizen hebben ten gevolge gehad, spelers, die misbruik maakten van het vertrouwen dat anderen in hen meenden te kunnen stellen. Het koopmansleven in de City is een stirring life, een prikkelend leven. Reeds tijdig des morgens wordt de woning daarbuiten verlaten; de weg naar het verafgelegen kantoor is reeds eene heilzame gymnastie voor den koopman. Duizenden met hem spoeden zich daarheen: die beweging in de vrije morgenlucht doet goed; ze wordt voortgezet wanneer men na de lezing der brieven op kantoor, met catalogus en pen gewapend, de veilingen bezoekt, en het hartig luncheon, veelal staande genomen, smaakt kostelijk. De stilte op kantoor verkwikt dan, en de arbeid gaat er te sneller door, en is ten vijf of zes uur die arbeid nog niet voltooid, welnu, de gelegenheid tot het nemen van een middagmaal in de City ontbreekt er waarlijk niet. De groote lui hebben hun coffeehouse, hun club, in de Bankomgeving, of Baker in Cornhill, ganschelijk niet te versmaden, zelfs door den continentalen lekkerbek, mits hij vooral ook een goede betaler zij; de burgerkoopman, de commissionair en de makelaar heeft zijn Ship Tavern of Langbourn, of zijn beefsteakhuis bij uitnemendheid, zijn Simpson of zijn Joe. De kleinere eethuizen lijken den kantoorklerk beter, waar een groote schelling hem een eenvoudig maar krachtig maal verschaft. Hij zit daar wel niet als zijn patroon, in eene fraai gemeubelde kamer, met soep en visch en vleesch en pastei voor zich, terwijl een halve flesch port, de tafelwijn in Engeland, het werk kroont; of in de welgevulde leeren boxes wordt hem de magtige joint (groot stuk vleesch) niet voorgezet, om daarvan naar believen, voor den vasten prijs van twee schellingen, ƒ 1.20, te gebruiken, terwijl een paar reusachtige aardappelen in hun schil en in water gekookte groente, plus een stuk brood en kaas, zijn stevig maal voltooijen, dat besproeid wordt door een flinke teug bier; maar 't is het bord gesneden vleesch - soms zelf wordt den Duitscher, door mannen die met groote borden, welke hun geheel het ligchaam van voren en van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achteren bedekken en die op de hoeken der straten als wandelende uithangborden staan, met reusachtige letteren toegeroepen: ‘Important Notice to Germans. Sourkrout and Sausages for one shilling at...’ - en de aardappelen en groente en brood en bier, die hem met den penny voor den knecht, weinig meer dan een schelling kosten. 't Is een drukte in die restauratiën, dining rooms geheeten, vooral in de kleinere, achter het Mansionhouse, in Bucklesbury, huis aan huis gelegen. Vrij zindelijk, maar wel soms doorluchtig is het linnen, dat de waiter (knecht) met een enkelen veeg van den altijd over zijn linkerarm hangenden doek heet te reinigen; op vasten dreun wordt den binnenkomende dadelijk de lijst der geregten die gereed zijn opgenoemd, en naauwelijks is de beslissende keuze geuit, of reeds dampt het bestelde voor hem; met den grooten Times of Chronicle naast zich, wordt zwijgend en lezend het eenvoudige maal genuttigd, want niemand die een woord met den hem onbekenden neven- of overbuurman spreekt - de Engelschman is magtig bang zich te compromitteren, zoo hoog gevoelt ieder zijne waarde! De laatste bete is nog naauwelijks verorberd, of weg is bord en tafelgereedschap, en de waiter staat reeds te wachten op de lijst van het genuttigde en op de betaling en op zijne fooi, die het gebruik op een penny per schelling heeft bepaald. Dadelijk neemt een ander de opene plaats in, want ijlings en als ter sluiks eet de gejaagde klerk, die al weêr voort en voort moet. Wat baat hem daar ook het langer verwijlen waar alleen de behoefte aan het noodige hem roept? Zijn luncheon was een droog stuiversbroodje, in den bakkerswinkel gekocht en op de straat verbruikt, dat het meest met den zak harmoniëerde en toch de maag bevredigde. Want alles is zoo duur in Londen; de kamerhuur in eene der voorsteden, landelijk en lief gelegen en netjes gemeubeld - de uitdrager gaf zijner hospita immers stukken die eens in het Westeinde prijkten, voor weinig geld? - verslindt toch al zeer gaauw van zes tot negen gulden 's weeks; dan de kleine uitspanningen en wat niet al. Maar het salaris is toch ook voldoende daarvoor, en vooral, het vermeerdert jaarlijks stellig en ruim zelfs, wanneer de arbeid aan gehalte toeneemt; eene zekere ruimte zelfs wordt des klerks deel, mits hij maar niet droome van huiselijk geluk en eigen huis en eigen haard, dure, dure genoegens in de wereldstad vooral. Wereldstad! ja, dat is Londen. Alle natiën hebben er kinderen wonen, alle nationaliteiten zijn er vereenigd, ja hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs langzamerhand aan de metropolis die echte Engelsche type ontnomen, nog zoo scherp in de steden van het overige van Engeland uitkomende; want Londen heeft een cosmopolitisch karakter aangenomen. 't Is de stad waar veel is te zien, waar veel is te leeren. Kapitaal zoekt er nooit te vergeefs naar winstgevende plaatsing, arbeid vindt er altoos eene goede belooning, mits die arbeid voldoet aan de hoog gestelde eischen die eene felle mededinging onvermijdelijk maakt. Londen is de stad van overdaad en weelde, omdat zij is de residentie der Vorstin, de vergaderplaats der beide wetgevende Huizen, de zetel der hoogste Geregtshoven, de stad der groote adellijken en der rijke kapitalisten. Wat geld kan koopen, is daar vereenigd. Dan is Londen de magtige fabriekstad, zich wel niet kunnende meten met een Manchester en Birmingham, omdat een bepaald vak van nijverheid er niet als uitsluitend wordt uitgeoefend, maar eene stad die de meest verschillende industriën in zich vereenigt, zoowel de kolossale ijzerfabriek als de reusachtige bierbrouwerij, de ruime scheepswerf als de groote zijdenweverij. Helaas! dat Londen ook de stad is der schrikkelijke armoede, der grove zedeloosheid! Maar vooral is Londen de wereld-handelsstad, de markt van geheel de wereld, de voorraadschuur van alle volken, de kapitaalbron van de meest verwijderde natiën; want in Londen geschieden de meeste der betalingen van de goederen die de bewoner der tropen aan den koopman van Europa's vaste land zoowel als aan den grooten handelaar van Noord-Amerika zendt; Londen verleent hun allen het gebruik der magtige kapitalen en oogst daarvoor de ruime winsten, die den wereldhandel op nieuw ten bate komen en grooter maken. Londen is dus de groote handelswerkplaats, de Londensche koopman is dus de groote handelswerkman; zou eene nadere kennismaking met die ‘natie van winkeliers’, zoo als de groote Napoleon hen eens niet oneigenaardig schold, niet belangrijk mogen genoemd worden, voor ons Nederlanders vooral, het handelsvolk tot in merg en been, en van ouder tot ouder? Die onderstelling gaf ons de pen in de hand; moge maar het vlugtige er niet alle waarde aan ontnemen.
P.N. Muller. |
|