De Gids. Jaargang 24(1860)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 124] [p. 124] De dochter der kasteleinse. Een drietal gezellen trok over den Rhijn, Hen lokte er een herberg om jolig te zijn. ‘Zeg, moêke, is uw bier en uw wijn nog zoo goed? Dan waar toeft uw dochter? Ze brengt ons geen groet.’ ‘Mijn bier is nog krachtig, mijn wijn is nog klaar, Maar 't meisjen stierf gistren en ligt op de baar.’ Ze traden naar binnen: de lust van het huis Ze lag daar als marmer in koolzwarte kluis. En de eerste hief siddrend het lijkkleed omhoog, En staarde op de doode, den weemoed in 't oog. ‘Ach, zoo gij nog leefdet, beminnelijk kind, Ik had van dat uur af u teder bemind!’ De tweede sloeg zwijgend het lijkkleed weêr dicht, En keerde zich af met de hand voor 't gezicht. ‘Ach, dat ik u thands als een doode hervind! Sints jaar en sints dag heeft mijn ziel u bemind.’ De derde hief 't kleed weêr en drukte terstond Een vurigen kus op den ijskouden mond. ‘Al zijt ge gestorven, mijn hart mint u toch, En 'k zal u beminnen in eeuwigheid nog.’ Naar L. Uhland. S.J. van den Bergh. Vorige Volgende