De Gids. Jaargang 23(1859)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 695] [p. 695] Dageraad. Uit de zee rees een koeltje in het ochtendgetij! En het zeide: ‘gij neevlen, maak ruimte voor mij!’ Het begroette de schepen en riep er: ‘zeilt voort; Staakt u wacht, o gij zeeliên; de dageraad gloort.’ En het spoedde zich landwaart, en galmde er: ‘Ontwaakt! Zie, de nacht is geweken, de morgen genaakt!’ Het verkondde aan de bosschen: ‘Verheugt u alweêr; Steekt uw wimpels van loof uit tot hulde en tot eer!’ Het beroerde der woudvogels sluimrende wiek, En het zeide: ‘wordt wakker en schelle uw musiek!’ En op werf en op hoeve beval het den haan: ‘Stel uw heldre klaroen; want de morgen brak aan.’ En het lispte in het koren met statig gezach: ‘Buig u neder en huldig den naadrenden dag!’ In den toren des Doms sprak het plechtig en luid: ‘Roep, o kleppende klepel! den morgen thands uit.’ 't Zuchtte zwervend en warend door 's kerkloofs gebied: ‘Sluimert altoos maar door - 't is uw morgen nog niet!’ Naar H.W. Longfellow. S.J. van den Berch. Vorige Volgende