| |
| |
| |
De jongste waarschuwing uit Nederlandsch Indië.
Eene ontzettende mare is door de overland-post der maand Mei naar Nederland gebragt en heeft de natie met rouw en schrik geslagen.
Berigten van gruwelijke moordtooneelen zijn tot ons gekomen. Nijvere mannen, pionniers der beschaving, die aan de ontginning van de verborgene schatten van den maagdelijken grond hun tijd, hun talent en hunne krachten hadden gewijd; eerwaardige dienaren der christelijke militerende kerk, die door den ijver des geloofs gedreven, met zelfverloochening en heldenmoed de gevaren en ontberingen trotseerden der eenzame missionarisstellingen, waarop zij waren geplaatst; weêrlooze vrouwen en kinderen; trouw-geblevene toegebragten tot het christendom; een aantal van meer dan dertig personen, zijn op de wreedste wijze door de opgeruide bevolking van het rijk van Bandjermassin en van de omringende gouvernementslanden op Borneo's Zuidkust vermoord.
Ontginning op tweeërlei gebied, op geestelijk en stoffelijk, is door dien verschrikkelijken moordaanslag vernietigd; de arbeid van vele jaren ijdel gemaakt; de ondernemingszucht, en erger nog! het zelfvertrouwen en de zedelijke moed tot ontzinkens toe geschokt. De Maleijer heeft bloedige wraak gepleegd op den Europeaan; de Islam heeft haren wrok gekoeld aan het christendom; het oostersche barbarisme is opgestaan tegen de westersche beschaving.
| |
| |
Talrijke gezinnen zijn door deze ontzettende gebeurtenis in diepen rouw gedompeld; een grooter aantal nog houdt sinds met bekommering de oogen gevestigd op onze Indische bezittingen en verbeidt in angstige vreeze de dingen, die volgen zullen. En geen wonder voorwaar! Welke familiën ten onzent zijn niet door verschillende banden aan de kolonie verbonden en tellen er niet een of meer harer leden, of worden door de gebeurtenissen ginds niet in hunne duurste belangen bedreigd?
In leger en marine, in handelsstand en ambtelijke betrekking, op het veld van landbouw en nijverheid, hoevele nederlandsche burgers, die in die ver-verwijderde oorden eer en aanzien, welvaart en fortuin, of althans een onbekrompen bestaan hebben gezocht! Hoevelen, die dáár hebben gevonden, hetgeen hun hier geweigerd werd, en voor wie de kostbare indische bezittingen een tweede vaderland zijn geworden! Jongelingen uit alle rangen en standen der maatschappij hebben hun geluk in die gewesten beproefd en zich een loopbaan en werkkring zien ontsluiten, die tot eere en onderscheiding, tot welvaart en weelde voert. Dierbare vrienden en betrekkingen, trouwe medgezellen onzer kinderjaren en jongelingschap; zonen, die onze roem en onze vreugde zijn en wier toekomst ons heden is, - wie onzer bezit ze niet in die rijk-gezegende landen, waar de tropische natuur al den schat harer vruchtbaarheid ten toon spreidt; wie onzer verwijlt niet in gedachte telkens en telkens te midden van die maatschappij, welke opgehouden heeft voor ons eene vreemde te zijn?
Vandaar, dat de lotgevallen van Indië ten naauwste zamenhangen met het wel en wee van ons volk; dat de gebeurtenissen in de kolonie luiden weêrklank vinden in het moederland, en ieder, wien het harte warm klopt voor den voorspoed en de ontwikkeling van zijn land, met levendige belangstelling het oog gevestigd houdt op de feiten, die invloed kunnen uitoefenen op onze heerschappij in den Indischen Archipel.
En voorwaar! de feiten, die in de laatste maanden tot onze kennis zijn gekomen, bieden weinig stoffe tot gerustheid en tevredenheid aan voor hen, die gewoon zijn acht te slaan op de beteekenis en zamenhang der verschijnselen, welke zich op verschillende punten onzer bezittingen hebben geopenbaard. Men behoeft geen pessimist te zijn, om den toestand van Nederlands. Indië in vele opzigten als onrustwekkend te beschouwen, en het
| |
| |
kan niet voor een optisch bedrog worden uitgekreten, wanneer men, te midden der mild-vloeijende koloniale baten, in die streken een geest van ontevredenheid en malaise, eene angstige en sombere stemming meent te ontwaren. Veeleer mogen zij geacht worden zich aan illusiën over te geven en door het cijfer der directe voordeelen, welke de kolonie ten behoeve onzer schatkist afwerpt, zich te laten verblinden, die ‘vrede! vrede! en geen gevaar!’ blijven uitroepen, in weêrwil der talrijke waarschuwingen, die in de jongstverloopen tijden tot ons zijn gekomen; in weêrwil der gevoelige slagen, die maar al te veelvuldig aan ons zedelijk overwigt zijn toegebragt, en van den herhaaldelijk gebleken geest van verzet der inlandsche bevolking.
Wie met onbenevelden blik den geheelen toestand overziet, moet tot de treurige slotsom geraken - wier waarheid men zich wel ontveinzen, maar niet wegredeneren kan - dat zich noch onder de europesche, noch onder de inlandsche bevolking van Nederland's-Indië, die geest van behagelijke tevredenheid en van kalme gerustheid vertoont, welke de kenmerken plegen te zijn van vooruitgang, ontwikkeling en welvaart, en als toetssteen kunnen worden beschouwd van een krachtig, verstandig en goed-geordend bestuur.
De moord te Kalangan, Bangkal, Tabeniau en in de landen der Groote en Kleine Dajak-rivier aan de Europeanen gepleegd, is het laatste, maar niet het eenige feit, dat ons bezorgdheid inboezemt. De officiëel half-gelukte, maar inderdaad geheel mislukte expeditie tegen het rijk van Boni op het eiland Celebes; eene expeditie, waarbij eene magtsontwikkeling is ten toon gespreid, als zelden in den Archipel is aanschouwd; de langdurige oorlogen op Sumatra, eindelijk gevolgd - doch nog niet geeindigd - door de onderwerping van Djati; de togt naar Timor, door eene oogenschijnlijke overwinning bekroond, maar zonder de bevolking tot volstrekte gehoorzaamheid te hebben gebragt; de altoosdurende kruisvaarten tegen de zeeroovers, die met het verbranden van eenige praauwen en dessa's besloten worden, maar zonder de zeerooverij uit te roeijen, of zelfs te verminderen, veilig als zij is in hare schuilhoeken, zoodra het kleine hollandsche onweêr voorbijgetrokken en de lucht weêr onbewolkt, dat is: de rook van de nederlandsche oorlogsstoomboot uit het gezigt verdwenen is.
De Westkust van Borneo steeds ten prooi aan Maleische en
| |
| |
Chinesche woelingen; Bali opgestaan en door geweld van wapenen tot tijdelijke gehoorzaamheid teruggebragt; de Lingga-eilanden een tooneel van omwenteling; Java zelf - ons bolwerk en de sleutel onzer geldkist - inwendig bewogen door musulmansch fanatisme, chinesche knevelarij en europesche achteloosheid en wanbestuur, waardoor bij den geringsten misoogst de landbouwende bevolking aan gebrek en hongersnood wordt prijsgegeven; ziedaar het tafereel, dat zich aan ons vertoont; een tafereel, niet door bitterheid of partijdigheid gekleurd, maar getrouw geschetst naar de feiten en berigten, die in dagbladen en openbare geschriften tot ons zijn gekomen en door geene officiëele verklaringen hebben kunnen worden vergoêlijkt, geplooid of wederlegd.
Vraagt men ons, of aan al deze feiten door ons dezelfde gewigtige beteekenis wordt gehecht; of we ze alle beschouwen als even dreigende gevaren voor onze heerschappij in het oosten; wij zullen niet aarzelen die vraag ontkennend te beantwoorden, al gingen we ook reeds met voordacht vele gebeurtenissen met stilzwijgen voorbij, wier vermelding de lijst aanmerkelijk verbreed en ons bewijzen te meer aangeboden zoude hebben voor den hagchelijken toestand, waarin Nederlandsch Indië verkeert. Naar onze meening hebben de volgende drie feiten - om van den moord te Bandjermassin op dezen oogenblik niet verder te gewagen - de diepste beteekenis en bieden ons de ernstigste waarschuwing aan, namelijk: het voortdurend bestaan der zeerooverij; de langdurige oorlogen met afwisselende kansen op Sumatra gevoerd en slechts ten koste van groote krachtsinspanning en veel bloedvergietens met de tijdelijke onderwerping der bevolking bekroond, en bovenal de expeditie tegen het rijk van Boni, welke een jammerlijk schouwspel aanbiedt van besluiteloosheid en halfheid, van onkunde en verblinding, ja! van onverantwoordelijke roekeloosheid.
Niet alleen, en niet hoofdzakelijk zelfs om de afbreuk, welke zij toebrengt aan het handelsverkeer tusschen de verschillende deelen van den archipel, om de kostbare ladingen, die er door worden prijsgegeven, en de ongelukkige schepelingen, die in de handen vallen eener wreede en gewetenlooze bende, beschouwen wij de zeerooverij als eene der gewigtigste feiten; maar het is inzonderheid als bewijs van de geringheid onzer kracht en de zwakheid van ons hoog-geprezen overwigt, dat we haar voortdurend bestaan met bezorgdheid gadeslaan, dat
| |
| |
we de vermetele aanrandingen van personen en goederen opmerken, welke schier straffeloos dagelijks worden gepleegd in het gezigt van de nederlandsche vlag, op zeeën, die een deel uitmaken van het nederlandsche gebied en wier bewaking en veiligheid aan onze zorgen zijn toevertrouwd. Het is inderdaad beschamend en vernederend, de bekentenis te moeten afleggen, dat jarenlange inspanning, waarbij onze wakkere marine bewijzen te over heeft gegeven van schranderheid en moed, niet in staat blijkt te zijn eene horde zeeschuimers te vernietigen, of althans krachtig te beteugelen, die het vekeer onveilig maken tusschen de verschillende volkeren, die aan ons gezag zijn onderworpen en de ontwikkeling beletten van die uitgebreide kustvaart, waartoe gindsche streken eene zoo uitnemend gunstige gelegenheid aanbieden.
Het is vooral als eene getuige onzer onmagt, dat we den voortduur der zeerooverij in de indische wateren meenen te moeten betreuren; het is vooral uit dat oogpunt, dat wij de gebeurtenissen op Sumatra, in de Lampongs, in het rijk van Palembang, in Benkoelen en Djambi met bekommernis hebben gevolgd.
Is onze marine ontoereikend tot breideling van de plaag der zeeën, ons leger behoeft jaren tijds en moet zich de bloedigste offers, de uiterste krachtsinspanning, de hardste ontberingen getroosten, alvorens het ons gelukken mag de oproerige Sumatrasche volkeren tot den pligt der gehoorzaamheid terug te brengen.
Gevaarlijker nog om der gevolgen wille, komt ons de loop der gebeurtenissen op Celebes voor. Na een lang oponthoud, na weifeling en maanden talmens, waarin men inmiddels de beleefdheid had gehad den vijand van onze voornemens en onze aanstaande komst te verwittigen, is de expeditie tegen het rijk van Boni in zee gestoken. Wij hebben reeds gezegd, dat zelden meer krachtsontwikkeling was ten toon gespreid dan bij deze gelegenheid. Een landingsleger, dat voor Indië aanzienlijk mogt heeten, wel voorzien van artillerie en zelfs van mijnwerkers en sapeurs en door een detachement cavallerie vergezeld, werd op de kusten van Boni ontscheept.
Welke resultaten werden nu door die expeditie verkregen?
Men zette voet aan wal bij Badjoa, een onbeduidend visschersdorp, dat na eene kleine schermutseling ingenomen werd; men deed verkenningen in de omstreek en rigtte hier en daar
| |
| |
versterkingen op; maar in plaats van onmiddellijk op te rukken tegen de hoofdplaats Boni, vond men geraden om belegeringsgeschut van Java te ontbieden en bleef inmiddels in afwachtende houding, terwijl de vijand gedurig bij kleine afdeelingen in hinderlagen verscholen de manschappen overviel, die zich buiten het kamp waagden. Toen nu de gevraagde versterking kwam, bleek zij onnoodig te zijn; een ander hoofdaanvoerder had de plaats ingenomen van den generaal Steinmetz, die gewond en naar Soerabaja getransporteerd was. Deze liet onmiddellijk het leger oprukken tegen die geduchte hoofdstad der vijandige koningin, welke in weinige uren bereikt werd. Wat vond men daar? Welvoorziene versterkingen, hooge bentings, vervaarlijk geschut, een ontelbaar verdedigingsleger, eene welgewapende en woedende bevolking? Men vond er niets! Niets dan ledige, houten en bamboe huizen, eene verlaten stad; de vogel was gevlogen. - De koningin van Boni was eenvoudig met haar leger en de bevolking harer residentie naar het gebergte teruggetrokken, waar zij veilig, hoog en droog zat en - wie zal 't haar euvel duiden - met een niet zeer vleijend glimlachje de verbazing aanschouwde van ons leger. Het leger moest echter iets doen; eene of andere uitkomst moest toch verkregen worden, en daar men het niet waagde den vijand op de bergen te achtervolgen en door te dringen in onbekende, gevaarlijke passen, waarbij men ieder oogenblik aan overrompeling en insluiting bloot stond, besloot men de ledige woningen in brand te steken. De hoofdstad van Boni ging op in vlammen, maar de koningin bleef ons tarten en dacht niet in de verste verte aan onderwerping, neen! aan onderhandeling. Trouwens gevoelde zij daaraan teregt niet de minste behoefte, want zoo ergens, het gold hier: ‘Le plus faible
des deux n'est pas celui qu'on pense!’
Na dit feit, dat ons geene schrede verder bragt, meende men niets meer te kunnen uitvoeren, alvorens men eene geduchte versterking had opgerigt, waarin het leger zich te allen tijde veilig zoude kunnen terugtrekken. Er werd dus besloten naar Badjoa te keeren en daar een sterk fort te bouwen. Te midden van de reeds ingevallen regenmoesson, werden de soldaten verpligt aarden wallen op te werpen en koeliewerk te verrigten. De gevolgen bleven niet achter. Honderden en nogmaals honderden werden door ziekten van allerlei aard aangetast; eene onvoldoende voeding en verzorging voltooiden de nadeelige
| |
| |
werking van klimaat en grond, en in weinig tijds werd het leger op jammerlijke wijze gedecimeerd, zoodat, toen eindelijk de sterkte gereed en het bevel ontvangen was den vijand in de gebergten te vervolgen, onze krijgsmagt ontoereikend bleek om zulk eene onderneming te wagen, en eerst nieuwe versterkingen van Java moesten worden afgewacht. Schepen vol zieken werden naar Java en Macassar gezonden, en zij, die nog in Boni teruggebleven waren, mogten niet meer in staat worden geacht tot het aanvaarden van eenen moeijelijken togt en tot het hanteren der wapenen.
Ziedaar wat ons omtrent de Bonische expeditie bekend werd; de verkregene uitkomst - wij zagen het - bestond in het verbranden der ledige hoofdstad en van eenige onnoozele dessa's. Is de schuld van dit ontmoedigend resultaat aan het leger te wijten? Voorzeker niet; het is er ten eenenmale onschuldig aan, en is op eene treurige wijze opgeofferd geworden. Alleen aan het slecht beleid der expeditie; aan de lange weifeling en de herhaalde vertraging, die haar voorafging; aan besluiteloosheid en gemis aan plan; aan onbegrijpelijke onkunde van de kaart van het land, en aan onvoldoende maatregelen voor de zoo noodzakelijke approviandering, verzorging en verpleging van het leger moet de mislukking - want zelfs de Heer Rochussen zal, bij nader inzien, niet meer volhouden dat ze half-gelukt is - van deze krachtige en inderdaad ontzagwekkende expeditie worden toegeschreven.
Onbeteugelde zeerooverij, voortdurende ontevredenheid en heimelijke woelingen op Sumatra, openbare oorlog met een sluwen en overmoedigen vijand op Celebes; deze drie feiten zijn, helaas! meer dan voldoende om de bezorgdheid te wettigen van hen, die vreezen, dat zonder de onmiddellijke optreding van een krachtig en vastberaden gouvernement, onze kostbare indische bezittingen spoedig in eenen staat van algemeene revolutie zullen verkeeren. Het mohamedaausch fanatisme begint de inlandsche bevolkingen hoe langs zoo meer te bedwelmen, en met het waarschuwend voorbeeld van Britsch-Indië voor oogen kan ieder, die het wél meent met zijn land, niet luide en ernstig genoeg zijne stem verheffen, opdat de natie en de regering worden wakker geschud uit den slaap der zorgeloosheid, waarin ze te midden der behagelijke beschouwing van de koloniale baten zijn ingedommeld; opdat er onverwijld krachtige en afdoende maatregelen worden genomen om het geschokte gezag te herstellen en aan
| |
| |
het hoofd van het bestuur dier uitgestrekte en onschatbare bezittingen een man worde geplaatst, die aan eene vaste hand, een helder hoofd, zedelijke moed en strikte regtvaardigheid verbindt.
Woelingen hier; lijdelijk of openlijk verzet ginds; wat al teekenen van vijandige gezindheid en oproerigen geest moeten door de vingers worden gezien en op naïve wijze geïgnoreerd, omdat men de magt niet bezit, den schuldigen te straffen, omdat men vreest, door nog grootere versnippering van het reeds zoo gering aantal soldaten, op schier alle punten van den archipel de smeulende vonk in lichter laaije te doen uitslaan. Zoo men Java uitzondert, waar mag ons gezag vast gezeteld heeten? Wat beteekent onze heerschappij, ons bezit op de meeste andere eilanden; welk spoor wijzen Bali, Timor, Flores, Lombok, Ceram, Boeroe, Nieuw-Guinea en talrijke even vruchtbare en schoone landstreken meer van de nederlandsche oppermagt aan? Welke onzer buitenbezittingen vertoont verblijdende teekenen, dat zij geregeerd en geëxploiteerd worden door een europeesch gouvernement; ja, welke vruchten en voordeelen - middellijk of onmiddellijk - werpen zij voor ons af?
Inderdaad! indien het heden de dag ware der confessie, wij zouden ook deze beschamende verklaring moeten afleggen, bij de bekentenis, die we reeds zooeven hebben gedaan: ‘Al deze rijke, mild door de natuur gezegende, en uitnemend voor handel en scheepvaart gelegene bezittingen zijn voor ons lastposten, onontgonnen mijnen, die we als geographische expressie onder Nederlandsch Indië hebben opgenomen, maar waar niets nederlandsch aan is als de arme posthouder, die de vlaggestok bewaakt; tenzij men 't nederlandsch mogt willen noemen, dat op die eilanden niets wordt verrigt.’
En, wél beschouwd, wat zou ons beletten den dag van heden aan te nemen als dien eener algemeene, waarachtige biecht, waarbij wij met opregt berouw vergeving inroepen voor onze zonden, en waarna wij vertrouwend de absolutie mogen afwachten, indien 't ons ernst is met onze verbetering?
Bekennen wij 't, met smart doch zonder achterhoudendheid, dat het overzigt van den toestand van Nederlandsch Indië ons de overtuiging geeft, dat ons zedelijk overwigt op de ernstigste wijze is geschokt en met geheele vernietiging wordt bedreigd, en dat onze magt in die gewesten op verre niet toereikend is om ons te handhaven in de stelling, die wij zullen en moeten
| |
| |
behouden, ja! die wij geroepen zijn nog meer te verzekeren en uit te breiden; dat een tal van feiten en verschijnselen de bewijzen leveren van onze zwakheid te zee en te land, maar tevens van de morele zwakheid, onbekwaamheid en wankelmoedigheid van ons bestuur en van de onhoudbaarheid der tot dus ver gevolgde politiek.
Wij zijn het niet alleen aan onze eer verschuldigd, maar het is de voorwaarde van ons zelfstandig volksbestaan, dat ons gezag in den Indischen Archipel gehandhaafd worde. Het is ongelukkig, maar het is waar, dat Indië de kurk is, waarop wij drijven; nu moge men het betreuren, dat wij het zwemmen niet hebben geleerd, maar men zal moeten toegeven, dat het zelfs voor den meest-geoefenden zwemmer moeijelijk zou zijn om met zulk een zwaar blok aan het been, als onze staatsschuld is, voortdurend boven water te blijven. Daarom zal en moet onze heerschappij tot iederen prijs in den Archipel worden verzekerd, en mogen wij voor geene opofferingen en krachtsinspanning terugdeinzen om dat doel te bereiken. Zoo eene, deze overtuiging mag eene nationale heeten, en bij al den pijnlijken indruk en al de smartelijke gewaarwordingen, die de berigten der laatste maanden - of liever der laatste twee jaren - bij de natie hebben teweeg gebragt, is het althans verblijdend en bemoedigend op te merken, hoe in alle rangen en standen der maatschappij, in de officiële wereld, aan de koopmansbeurs en zelfs onder de groote menigte, de oogen zijn opengegaan voor de heillooze gevolgen van het regeringsstelsel, dat tot dezen tijd op Indië werd toegepast, en de staatkunde wordt afgekeurd, die de toekomst aan het heden, het kapitaal aan de woekerrente, de kip aan de gouden eijeren ten offer brengt, en die, uitsluitend bezorgd voor het hooge cijfer der directe voordeelen, de ontwikkeling en welvaart der kolonie zelve, haar voortdurend en toenemend productief vermogen op kortzigtige wijze verwaarloost.
Van alle zijden zijn stemmen opgegaan, die in eenvoudige, nuchtere woorden hebben uitgesproken hetgeen door de zoogeheeten koloniale oppositie sedert vijfentwintig jaren is verkondigd. Koloniale oppositie in de beteekenis van mannen, die het bestaande regeringsstelsel afkeuren, die een gedeelte der schatten, welke Indië afwerpt, ten bate van Indië zelf wenschen te zien besteed, opdat het voortdurend productief moge kunnen blijven, neen, steeds productiever moge worden; die
| |
| |
waarschuwen tegen zwakheid en besluiteloosheid, tegen willekeur en bevoorregting; die aandringen op de versterking van leger en marine, omdat ze meenen dat de goedgevulde geldkist althans een goed slot waardig is; koloniale oppositie in deze beteekenis, gelooft ge niet, dat het geheele nederlandsche volk in dezen oogenblik daartoe behoort?
Met somberen ernst, helaas! wordt door velen de vraag geopperd, hoelang wij nog de koloniën zullen kunnen behouden en wat de toestand van ons vaderland zal worden, wanneer ze ons mogten ontvallen. Dat zulk eene vraag oprijst bij de menigte, is het welsprekendste bewijs van haar gering vertrouwen op onze kracht en op de vastheid en het doorzigt van hen, die geroepen zijn Indië te regeren en voor ons te behouden. Is die vraag ten eenenmale ongegrond? Is zij alleen het product van een benaauwden droom of van eene door de vrees verbijsterde verbeelding? Wie haar als zoodanig beschouwen moge, zeker niet hij, die zich bewust is, dat onze heerschappij in het oosten niet op sympathiën of zedelijk beschavingsoverwigt, maar bovenal, maar bijna uitsluitend, op de kracht der bajonetten steunt. Schrandere en diepzinnige beoefenaars van staats- en volkenregt mogen in hoogklinkende formules al de regten hebben opgesomd, welke eene europeesche natie kan doen gelden om niet-christelijke en niet-europeesche volkeren te onderwerpen en zich van hunne landen meester te maken; wij vinden het regt, door Knickerbocker aangegeven, hoe eenvoudig en prozaïsch het luiden moge, het meest afdoende, gelijk ieder argumentum ad hominem, namelijk: het regt van het buskruid. Nu willen wij gaarne toegeven, dat zulk een regt voor iedere beschaafde en verlichte natie, die er gebruik van maakt, verpligtingen met zich voert, welke zij gehouden is te vervullen. Het is vooreerst haar pligt te zorgen, dat er voortdurend geweren en buskruid in genoegzame hoeveelheid voorhanden zijn; ten tweede, dat zij de onbeschaafde, heidensche bevolking, wier voogdijschap zij ongevraagd en zelfs ongewenscht op zich genomen heeft, trachte te ontwikkelen tot een beschaafd,
zedelijk, arbeidzaam, ordelijk volk; dat zij de stoffelijke welvaart en geestelijke vooruitgang op alle wijze bevordere, en dat zij besture en regere volgens een stelsel, dat het geluk en den voorspoed der geregeerden ten doel heeft en in harmonische overeenstemming weet te brengen met de belangen van het moederland.
| |
| |
Bij iedere voogdijschap komt een tijd van rekening en verantwoording, als het oogenblik der meerderjarigheid is bereikt, en het mag een zeer slecht voogd heeten, die dat oogenblik steeds tracht te verschuiven of - indien het geslagen heeft - zijne pupillen nog doet verkeeren in een toestand, die hen ongeschikt maakt hunne eigene belangen te behartigen.
Ook op ons rust die verpligting, en het is dus onze roeping om zorg te dragen dat ons leger en onze marine sterk en krachtig zij en een goede geest hen beziele, en niet minder behoort het tot onze taak om indachtig te zijn, dat wij ons bestuur hebben gevestigd op de voorwaarde, dat het dienstbaar zij aan de ontwikkeling en beschaving der talrijke volkeren, die onder onzen schepter zijn gebragt en wier lot aan onze wijsheid is toevertrouwd. - Van meerderjarigheid kan in deze geene sprake zijn; dat tijdstip is nog verre verwijderd; maar er is een ander gevaar, dat niet minder ernstig is; wij bedoelen de mogelijkheid, dat de minderjarige den band moede wordt en zich door geweld van voogdijschap en gehoorzaamheid tracht te ontslaan. Ziedaar een gevaar, dat in den regel slechts die regeringen bedreigt, welke geen open oog bezitten voor de behoeften harer onderdanen en die, hetzij door gemis aan veêrkracht, hetzij door gemis aan regtvaardigheid of van regeringsbeleid, de ontwikkeling en den vooruitgang des volks veronachtzamen en het de weldaden doen derven van orde, veiligheid en regt, welke de kenmerken zijn - wij herhalen het - van een goed geordend bestuur.
Zien wij, in hoeverre Nederland deze twee verpligtingen: genoegzaam buskruid, en ontwikkeling der bevolking, vervult.
Wat het eerste betreft, mogen de cijfers spreken, die wij aan het Staatkundig en Staathuishoudkundig Jaarboekje voor 1859, bladz. 71, ontleenen. De sterkte van het leger bedroeg op 31 December 1858 aan officieren en manschappen 25000 man, waaronder ongeveer 9800 Europeanen en 15,400 inlanders, Amboinezen en Afrikanen, en wanneer men bedenkt, dat dit leger versnipperd en verdeeld is op talrijke eilanden en verspreid over eene oppervlakte van bijna 28000 vierkante geographische mijlen en te midden van eene inlandsche bevolking van 20 millioen zielen, terwijl het totale getal Europeanen en der daarmede gelijkgestelden in den geheelen archipel naauwelijks 26000 bedraagt, dan zal men wel niet aarzelen zulk eene krijgsmagt als ten eenenmale onvoldoende te verklaren voor de
| |
| |
taak, die aan haar moet worden opgedragen. Bedroeg het europeesche element zoovele honderdduizenden als het thans duizenden beloopt, dan nog zou de sterkte van het leger ongeëvenredigd zijn aan de behoeften; maar boven allen twijfel is bij den tegenwoordigen toestand van Indië het cijfer onzer krijgsmagt veel te gering. De ondervinding is daar om deze stelling te bewijzen. Bij de talrijke expeditiën, die vooral onder het bestuur van den heer Pahud hebben plaats gehad, heeft ons dapper leger, door gemis aan genoegzame sterkte, de zwaarste ontberingen moeten verduren en zich moeten afmatten in een langdurigen strijd, waarbij ziekten, vermoeijenis en gebrek aan een groot aantal onzer wakkere manschappen een roemlooze dood bereidden, alvorens het ons gelukte den opstand te beteugelen en eene geheele overwinning, maar slechts eene halve onderwerping te verkrijgen. Eene onvoldoende expeditie is nog gevaarlijker dan werkeloosheid; zij heeft het gevolg den vijand nog overmoediger te maken en één voor één de stralen uit te rukken van den aureool, welke om den nederlandschen naam behoort te zweven.
De tijden zijn voorbij, dat een handvol europeesche soldaten toereikend was om geheele scharen inlanders op de vlugt te drijven; wij hebben nu te doen met een vijand, die de kunst des oorlogs van lieverlede heeft geleerd; die ons begint te beschouwen als menschen van gelijke bewegingen als hij, die door fanatisme aangevuurd, of door ontevredenheid over knevelarij en wanbestuur verbitterd, met moed en volharding het nederlandsche gezag bestrijdt.
Wat zien wij gebeuren? Hier eene expeditie, die onverrigter zake terugkeert en straffeloos onze vlag moet zien honen, door een overmoedigen vijand onderstboven gekeerd en uittartend in het gezigt van ons fort en onze schepen op zijne praauwen en bentings geheschen; ginds eene militaire zending, die in het midden der overwinning moet ophouden, wijl haar de getalsterkte ontbreekt om verder voort te gaan; en erger nog! op eene andere plaats het nederlandsche leger door de inlandsche bevolking verslagen en teruggedreven tot twee, driemalen toe. Ongunstige en zorgwekkende berigten zijn van Borneo's Westerafdeeling ontvangen; de zeeroover wacht reeds lang op zijne welverdiende kastijding en houdt zich in de wateren en kreeken van Flores schuil; Bali eischt dringend eene nieuwe en meer afdoende tuchtiging; men is verpligt lijdelijk toe te
| |
| |
zien en een gunstiger tijdstip af te wachten, omdat....... men geene troepen meer missen kan en Java en de overige bezittingen niet nog meer durft ontblooten.
Alleen de ontoereikendheid onzer magt is van al deze jammerlijke feiten de oorzaak. In weêrwil van zijnen bekenden en zoo wij vertrouwen, algemeen gewaardeerden heldenmoed, is het nederlandsch-indische leger door zijne geringe getalsterkte niet in staat om rust en orde in ons uitgestrekt gebied te bewaren of te herstellen.
Geene uitzending van honderd man suppletietroepen om de drie maanden kan hierin voldoende voorzien. Zal werkelijk het leger geëvenredigd zijn aan de diensten, welke het moet bewijzen, het zou verdubbeld moeten worden; Java alleen zoude voor zijne eigene veiligheid en bewaking, en als hoofddépôt onzer krijgsmagt, het geheele cijfer behooren te bezitten, dat thans over den geheelen Archipel is verspreid.
Maar niet alleen het leger, ook de marine eischt dringend vermeerdering en versterking en - volgens het oordeel van bevoegden - eene reorganisatie van hare inrigting en het charter der vaartuigen. De diensten, die thans van haar worden gevergd, gaan verre hare krachten te boven; aan ongeloofelijke inspanningen en vermoeijenissen wordt zij in het tropische klimaat blootgesteld, en groot is het aantal van wakkere en schrandere officieren, die de dienst verlaten, omdat het hun onmogelijk blijkt weêrstand te bieden aan de afmattende werkzaamheden, die hun worden opgelegd.
Naast een krachtig leger behoeven wij in den Indischen Archipel bovenal eene krachtige en talrijke marine. De verschillende eilandgroepen, de uitgestrekte wateren, de groote uitgebreidheid kust, die wij te bewaken hebben, maakt de tegenwoordigheid van vele oorlogsvaartuigen en bovenal van vele stoomschepen en weinig-diepgaande kruisbooten noodzakelijk, en het aantal van 19 stoomschepen en 11 zeilschepen, ondersteund door een paar schoeners en een 60- tal kruisbooten, waaruit ons indisch escader heet te bestaan, maar waarvan steeds een zeker gedeelte in herstelling, of op reis naar het moederland of naar de kolonie is, kan niet beantwoorden aan de eischen eener goede dienst en is niet in staat voor goed een einde te maken aan de zeerooverij. Wanneer wij op versterking der koloniale marine aandringen, dan hebben wij daarbij nog niet het oog gevestigd op de eventualiteit van eenen oor- | |
| |
log met eene europeesche zeemogendheid; maar bepalen wij ons tot de behoefte van onze betrekking met en onze stelling tegenover de verschillende inlandsche volkeren.
Autoriteiten op dit gebied mogen met feiten en bijzonderheden de waarheid staven van dit gevoelen; wij bezitten daartoe de bevoegdheid niet; maar wij vreezen van die zijde geene tegenspraak, wanneer wij de meening uitspreken, dat het indische escader, niet minder dan het indische leger, versterking en tevens hervorming behoeft.
De tijd van loven en bieden en van halve maatregelen is voorbij; al zoude de helft der koloniale baten voor het eerste tiental jaren er mede gemoeid zijn, het leger en de marine in Indië moet krachtig worden uitgebreid en versterkt. Deze overtuiging is eene algemeene geworden; de geheele natie is van de noodzakelijkheid dier uitbreiding doordrongen; ons gezag en ons overwigt moeten tot iederen prijs worden hersteld en op hechter grondslagen dan ooit gevestigd; het oogenblik van handelen is thans gekomen, en wij mogen niet langer dralen, willen wij niet op roekelooze wijze het bezit onzer kostbare koloniën in de waagschaal stellen.
Wij hebben gezien, dat Nederland, wat de eerste voorwaarde betreft - het onderhouden eener genoegzame magt - verre te kort schiet; gaan wij thans na, of aan de tweede verpligting beter wordt voldaan; de pligt namelijk om te regeren in het belang der bevolking en tot haar welzijn en hare ontwikkeling mede te werken in overeenstemming met het voordeel van het moederland.
Het regeringsstelsel, dat tot dus verre op Indië is toegepast, berust op het beginsel, dat de koloniën zooveel mogelijk directe voordeelen moeten afwerpen voor het moederland; dat zij beschouwd mogen worden als overheerde wingewesten, waarvan de opbrengst geheel en onverdeeld den overheerscher toebehoort, en dat het toppunt van gouvernementele wijsheid wordt bereikt, wanneer die opbrengst een hoog cijfer vertoont, onverschillig de wijze waarop, en de prijs waarvoor zulk een resultaat wordt verkregen. Dat de vorm van bestuur tegenover de inlandsche bevolking eene absoluut-autocratische is, wij willen daarvan geen verwijt maken; een anderen vorm kent de oostersche maatschappij niet. Er is iets anders, dat ons voorkomt het verderfelijke, maar onvermijdelijke gevolg te wezen van het beginsel dat Indië de koe moet zijn, die ons versche melk,
| |
| |
grasboter en kaas bezorgt en overigens geen reden heeft om te bestaan. Het daarop gebouwde stelsel moet noodzakelijk als voorwaarden aannemen: staatsmonopolie, onderdrukking van bijzondere nijverheid, uitputting van het arbeidsvermogen van het volk en de voortbrengingskracht van den bodem door verpligte cultuur, door heerendiensten, belasting van onmisbare levensbehoeften en reglementering van den arbeid, gepaard aan opdrijving der lasten en heffingen door middel van verpachting, waardoor een systematische knevelarij in het leven wordt geroepen en op officiële wijze aangemoedigd.
Vergissen we ons, of is dit de toestand der indische maatschappij en het ideaal harer regeerders? Zijn wij verblind, of wordt het indische regeringsbeleid beheerscht door de zucht om de kolonie jaarlijks het hoogst-mogelijke cijfer van onmiddellijke voordeelen, met andere woorden, het grootste batige saldo ten behoeve der nederlandsche schatkist te doen afwerpen? Indien deze uitkomst verkregen kon worden met eerbiediging van de ontwikkeling en den bloei der kolonie zelve, voorzeker, wij zouden de eerste zijn om ons daarin te verheugen en zulk een resultaat te waarderen; maar het komt ons voor, dat het belang van Indië ten eenenmale wordt voorbijgezien ten behoeve van het oogenschijnlijke voordeel van het moederland, in plaats van daarmede in verstandige overeenstemming te worden gebragt.
Het is een treurig schouwspel, dat zich aan ons oog vertoont, wanneer wij den toestand der inlandsche bevolking gadeslaan. Gedurende meer dan twee eeuwen, dat onze vlag als heerscheresse wappert in den Archipel, hoe weinig vooruitgang in materiëel welzijn, in consumtief vermogen des volks; hoe weinig vooruitgang in beschaving en verlichting, in christelijke zedelijkheid en in lust en geschiktheid tot den arbeid valt er op Java en op onze overige bezittingen op te merken!
Gedrukt onder dienstprestatiën van allerlei aard, waardoor zij in naturâ eene belasting betaalt, ongeëvenredigd aan hare krachten; uitgemergeld door inlandsche hoofden, door chinesche pachters, industriëlen en geldschieters, verkeert de bevolking in eenen toestand van kommerlijkheid, die het gebrek zeer nabij komt en onmisbaar daarin overgaat, zoodra de oogst der padie gedeeltelijk is mislukt. Van christelijke beschaving, van verstandelijke ontwikkeling, van vorderingen op het gebied van wetenschap en kunst, en daarmede gepaard gaande meerdere
| |
| |
welvaart en hoogere maatschappelijke stelling, hoe luttel zijn de sporen daarvan zelfs op Java te vinden! Verwondere er zich over wie wil, dat de geest van het volk geene tevredene en welbehagelijke is; dat het wrok koestert in zijn gemoed en slechts de geringste aanblazing van godsdienstige dweeperij behoeft, om op te staan tegen den regeerder, die in zijn oog de eenige oorzaak is van het sobere en harde lot, dat hem is toebedeeld!
En toch, hoe schijnbaar is het voordeel, dat ten koste van zulk een prijs wordt verkregen! Niet in de directe opbrengst van eenige millioenen meer ligt het belang van Nederland, maar in de zekerheid, dat de kolonie voort zal kunnen gaan in het leveren van kostbare bijdragen tot de huishouding van den staat, dat zij toe zal nemen in productief vermogen en jaar op jaar de winsten zullen vermeerderen, welke zij afwerpt, omdat die winsten niet worden verkregen ten koste van het kapitaal - van arbeid en grond - maar afgezonderd zijn van zuivere, overvloedige renten. Ook dit is publiek domein geworden sedert de catastrophe van Bandjermassin; de algemeene opinie keurt thans luide de kortzigtige staatkunde af, die de toekomst in de bank van leening zet om op den dag van heden in weelde te baden.
Verderfelijk als de indische staatkunde blijkt voor de inlandsche bevolking, even gebrekkig is hare werking ten opzigte van het europeesche element. Indien de inlander ontevreden is en in openlijk verzet komt, de europeaan, wiens zelfbehoud hem dwingen moet conservatief en ministeriëel te zijn, mort in zijne binnenkamer over andere grieven, die het koloniaal regeringsstelsel - regeringsstelselloosheid misschien? - plegen eigen te zijn. Men zoude meenen, dat althans het europeesche element in het bestuur een natuurlijken bondgenoot, een ijverigen voorstander en verdediger, een hulpvaardigen medewerker zoude vinden; solidariteit van toestand en belangen en wélbegrepene staatkunde schijnen zulks voor te schrijven. Het is eene dwaling.
Wel verre, dat europeesche immigratie wordt bevorderd en aangemoedigd, schijnt de indische regering haar veeleer als een kwaad te duchten, en in plaats van hare kracht te zoeken in de versterking van het europeesche element, meent zij daarin een gevaar voor haar gouvernementeel stelsel te moeten zien. Van daar, dat de vestiging van Europeanen voortdurend aan
| |
| |
formaliteiten wordt onderworpen, en men alle middelen te baat neemt, om hun verblijf in de binnenlanden en de buitenbezittingen moeijelijk te maken. Het is, of men van den regel uitging, dat in Indië geene andere Europeanen behoorden te worden gevonden, dan die volstrekt noodzakelijk zijn voor de dienst, of in betrekking staan tot het raderwerk van den staat. Maar niet alleen door formaliteiten en door het voorbehoud, om willekeurig het verblijf in de kolonie te ieder ure te kunnen ontzeggen, wordt de uitbreiding van het europeesche element tegengehouden; in hooge mate draagt daartoe bij de lage trap van ontwikkeling der indische maatschappij, haar slecht georganiseerd en onvoldoend bestuur en de schromelijke wankelmoedigheid, die beurtelings tot willekeur en tot angstige flaauwhartigheid overslaat, waaraan handel, nijverheid en landbouw in de kolonie zijn overgeleverd. De beruchte zaak der openstelling van de negentien havens ligt nog te versch in het geheugen, om verder bewijs voor de waarheid onzer bewering te behoeven. Grootere besluiteloosheid en rampzaliger hiuken op twee gedachten is noode in de administratieve jaarboeken te vinden, en het geneesmiddel, door den Heer Rochussen aangeboden om het kwaad goed te maken, dat er was gesticht - een geneesmiddel, nog veel erger dan de kwaal zelve, en waardoor de minister van koloniën bleek op staatkundig gebied minder dan een plattelandsheelmeester te zijn - behoort tot die kolossale verschijnselen, welke zich gelukkig slechts zelden openbaren en daarom te dieper indruk maken. In zulk een toestand van onzekerheid als de handel is gebragt geworden door het dobberen tusschen openstelling of niet-openstelling, toelating of uitsluiting van europeesche wollen en katoenen goederen, toepassing of
onthouding van het voorregt der certificaten van oorsprong; in zulk een toestand bevindt zij zich herhaalde malen, en in eene niet geringere onzekerheid heeft in de laatste jaren nijverheid en landbouw verkeerd. Men herinnere zich de langdurige spanning, waarin zij werden gehouden in betrekking tot de verlenging der huurovereeukomsten in de vorstenlanden en de vernieuwing der gouvernementscontracten; men herinnere zich de bezwaren en moeijelijkheden aan het verkrijgen der officiële toestemming tot ontginning en exploitatie van mijnen verbonden. Bewijzen te over van de weinige medewerking van het bestuur tot bevordering der belangen van zijne europeesche onderdanen op stoffelijk gebied. Ziet het er
| |
| |
beter uit, wat de zorg betreft voor hunne geestelijke ontwikkeling? Ook deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Onvoldoend lager onderwijs, gemis aan eene inrigting tot hooger onderwijs; volstrekte onmogelijkheid, om in Indië zelf te worden gevormd voor ambtelijke betrekkingen of voor handel en nijverheid; karige gelegenheid, om zelfs de vereischte opleiding te ontvangen tot officier bij het nederlandsch-indische leger; ziedaar hoe de geestelijke belangen der europeanen worden behartigd. De droevige verpligting, om hunne kinderen reeds in hunne vroegste jeugd voor vele jaren van zich te verwijderen, om in Europa het onderwijs te ontvangen, dat Indië hun niet geven kan, wordt voor europeesche ouders door dien achterlijken toestand geboren, en hoe zwaar het offer is, dat daardoor van hunne liefde wordt gevergd, zal een ieder beseffen, die weet, hoe bitter de scheiding van ouders en kinderen valt, en die met opmerkzaamheid het lot, de zedelijke ontwikkeling en den gezondheidstoestand heeft gadegeslagen dier indische knapen, welke door het gemis aan onderwijs in de kolonie, zijn verpligt om van hun zesde tot hun twintigste jaar onder vreemden op te groeijen.
Maar wij zijn onbillijk misschien in onze klagt. De Javasche couranten van Junij bevatten een koninklijk besluit tot oprigting van een gymnasium te Batavia, dat den vereerenden naam zal dragen van gymnasium Willem III, en waardoor de eerste schrede zal worden gezet op het gebied van het middelbaar onderwijs in Indië. Maar het is opmerkelijk, dat iedere schrede van menschen, die een onvasten gang hebben, een misstap of eene struikeling wordt. In plaats van de oprigting en organisatie van het gymnasium, gelijk het betaamde, op te dragen aan de bevoegde autoriteit, de Hoofdoommissie van onderwijs voor Nederlandsch Indië, heeft men goedgevonden, buiten dat ligchaam om, een collegie van curatoren te benoemen, welke met het nemen van al de voorbereidende maatregelen werd belast. Het gevolg is geweest, dat al de leden der Hoofdcommissie hun ontslag hebben verzocht; dat de ijver en belangstelling der mannen, die 't meest op de hoogte zijn van dit gewigtig onderwerp, geschokt is, en het debut der eerste inrigting van middelbaar onderwijs op Java eene mislukking dreigt te worden. Maar zelfs, indien het gymnasium Willem III op doeltreffende wijze wordt tot stand gebragt, aan de wenschen en behoeften der europeesche maatschappij in Indië wordt
| |
| |
daardoor slechts ten deele te gemoet gekomen. - Zoolang er geene goede industriescholen en geen hooger onderwijs bestaat, zoolang het radicaal-stelsel wet blijft, en de ambtenaarsloopbaan gesloten is voor elk, die niet in Europa de wettig-vereischte opleiding heeft ontvangen, zoolang kunnen de bezwaren niet als opgeheven worden beschouwd en hebben de Europeanen, in onze koloniën gevestigd, regt tot klagen over onvoldoend onderwijs en miskenning hunner zedelijke belangen.
De nadeelen van het Delftsche radicaal, het stelsel van monopolie, dat daaruit ontstaat, en waarop - bij de onvoldoende productie van ambtenaren van die academie - slechts ten gevalle van gunstelingen en aanbevolenen soms eene uitzondering wordt gemaakt, zijn te over bekend en te breedvoerig in talrijke geschriften, en bovenal in het Tijdschrift voor Nederlandsch Indië van Dr. W.R. Baron van Hoëvell ontwikkeld, dan dat wij te dezer plaatse niet met eene aanstipping en vingerwijzing zouden kunnen volstaan. Monopolie, protectie: ziedaar het karakter van de ambtenaarswereld, aan welke het bestuur van Indië is opgedragen. Bekwaamheid en geschiktheid, hoe onwederlegbaar ze blijken mogen, geven geene aanspraak, om op te klimmen in de dienst van den staat, als de Delftsche academie ze niet heeft gestempeld en voor echt erkend, of als - bij gunstige uitzondering - geene hooggeplaatste betrekkingen, geen veelvermogende voorspraak den Cerberus weten te vermurwen, die aan de poorten der ambtelijke regionen de wacht houdt.
Indien we een boek schreven over den toestand van Indië, in plaats van, naar aanleiding der jongste waarschuwende verschijnselen, een kort maar ernstig woord te spreken tot onze landgenooten en hun de gevaren aan te toonen of te herinneren, welke onze heerschappij in den Archipel bedreigen; wij zouden de rij onzer beschouwingen door talrijke feiten kunnen uitbreiden. Wij zouden wijzen op de verderfelijke gevolgen, die zich maar al te vaak hebben geopenbaard, waar het bestuur van uitgestrekte gewesten aan onbekwame handen werd toevertrouwd; wij zouden aantoonen, hoe zwakheid en onhandigheid de oorzaken zijn geweest van vele rampen, die ons in de laatste jaren hebben getroffen; wij zouden de aandacht vestigen op de weinige werken van algemeen nut, die in Indië worden tot stand gebragt; wij zouden vragen, waar de sporen te vinden zijn van havenverbetering, van uitbreiding der wa- | |
| |
terleidingen - die eerste voorwaarde van indischen landbouw - en groote wegen, van genoegzame middelen van gemeenschap, van versterking onzer vaste punten, van betere verzekering der veiligheid van personen en goederen, al zouden wij daarbij tevens dankbaar de oprigting der telegraaflijnen op Java en de aanvankelijke uitbreiding der stoombootdienst erkennen.
Voor het doel, dat wij ons met deze regelen voorstellen, kan echter ons vlugtig overzigt volstaan, en zoo we in de schildering van den waarachtigen tegenwoordigen toestand van Nederlandsch Indië eenigzins mogten zijn geslaagd, dan moet dat overzigt ons leiden tot de treurige overtuiging, dat onze magt in geen tijdsgewricht op lossere schroeven stond en gevoeliger slagen onderging dan in de laatste jaren. Maar de wetenschap van het kwaad is de eerste voorwaarde tot herstel, en dat herstel is niet alleen niet hopeloos, maar met vasten wil en krachtsinspanning, door een helder inzigt in de behoeften van den toestand geleid, bereikbaar binnen betrekkelijk korten tijd en tot een prijs, die, in verhouding tot de resultaten, niet al te kostbaar mag heeten. Bedriegen wij ons niet, dan is het bestaande kwaad aan twee oorzaken toe te schrijven, waarvan de eerste een meer blijvend, de andere een meer tijdelijk karakter draagt.
De zucht om het koloniaal batig saldo zoo hoog mogelijk op te voeren, met miskenning van alle andere belangen, mag als de eerste oorzaak worden beschouwd. Dat het cijfer dier baten inderdaad tot het aannemen van zulk eene rigting zeer verleidelijk is, kan niet worden ontkend, wanneer men nagaat, dat zij van het jaar 1832 tot 1858 ingesloten de som hebben bedragen van ruim vierhonderd millioenen gulden, waaronder het jaar 1857 met ruim eenenveertig millioenen verschijnt, terwijl voor 1858 de raming op dertig millioenen is aangenomen. Behalve deze verbazende opbrengsten, heeft de Indische Archipel nog het jaarlijksch tekort van omstreeks vier tonnen gouds in de inkomsten onzer West-Indische en Afrikaansche bezittingen en de kosten tot herstel van het Indische muntwezen, welke ruim drieëntwintig millioenen bedragen, gedekt. Voorwaar, zulke schitterende resultaten waren wel geschikt om het oog der regering te verblinden en haar te doen volharden bij het stelsel, dat oppervlakkig de hoogste politieke wijsheid scheen te zijn. De perzik was te aanlokkend om niet naar meer te smaken, en we ruimen der menschelijke zwakheid gaarne haar deel in. Maar, in weêrwil dier uitkomsten, wie zal bij eenig nadenken
| |
| |
het verderfelijke van zulk een stelsel niet inzien? De vraag, die de politke beheerschte, was niet, hoe de belangen der kolonie 't beste konden worden behartigd, hoe hare ontwikkeling en bloei moesten worden bevorderd, welke hare behoeften waren en tot welken prijs van uitputting en uitmergeling welligt zij die oogverblindende voordeelen aan de nederlandsche schatkist afwierp; de vraag werd uitsluitend, hoe die millioenen nog konden worden vermeerderd; hoe het productief vermogen van Indië door de broeikasmethode nog meer kon worden geëxploiteerd; welke inkrimpingen en bezuinigingen in de indische staatsdienst nog konden worden ingevoerd, welke openbare werken konden worden geëconomiseerd en uitgesteld; welke sommen er op het leger en de marine, de bezetting der buitenposten en het administratief beheer konden worden uitgewonnen en langs welken weg de inlandsche bevolking, de handel en de landbouw nog meerdere belastingen, regten en heffingen zouden kunnen opbrengen. Alleen met het doel voor oogen, om de uitgaven der indische dienst zoo veel mogelijk te beperken en den indischen bodem en de indische bevolking vruchten te doen afwerpen, zoo rijkelijk als zelfs het weelderige indische klimaat niet zonder kunstbewerking leveren kon, werden alle andere belangen daarbij gering geacht, en de gedachte - zoo zij oprees - onderdrukt, of Indië bij zulk een stelsel voortdurend in staat zoude blijken te zijn de millioenen bij te dragen, die er van werden gevergd en op welke men gewoon geworden was te rekenen.
Tot welke heillooze gevolgen het vasthouden van zulk een stelsel leiden moet, behoeven wij wel niet in 't breede aan te toonen, sinds de laatste maanden in de publieke opinie over dit punt eene geheele omkeering hebben te weeg gebragt en algemeen in Nederland in de overtuiging wordt gedeeld, dat zulk eene politiek - zoo zij dien naam verdient - noodwendig tot volkomene uitputting der krachten en tot volkomene opdrooging der bronnen leiden moet.
Zullen de indische koloniën voortdurend bij magte zijn om ons kostbare winsten te verschaffen, dan moet in de eerste plaats aan hare behoeften worden voldaan en haar niet de levenssappen worden onttrokken, welke de voorwaarden zijn van haar bestaan; dan moet hare bevolking in welvaart kunnen toenemen door ondersteuning en medewerking der regering; dan moet haar handel, hare nijverheid en landbouw worden bevorderd door de vestiging van een krachtig, regtvaardig en goed
| |
| |
geordend bestuur, door verbetering der middelen van gemeenschap, der waterleidingen en der cultuur en door opheffing der lasten en formaliteiten, welke haar belemmeren. Daardoor zal de bevolking toenemen in aantal, in arbeidskracht en consumtievermogen; de meerdere welvaart zal haar meerdere behoeften leeren kennen en grooter verbruik van europeesche voortbrengselen zal daarvan het verblijdend gevolg zijn. Vermeerdering van handel en scheepvaart zullen daarin moeten voorzien; vermeerdering van inkomende regten zal de vrucht zijn, die de regering er van plukt. Wij zien het: een wijs en verstandig bestuur voert zijne eigene belooning met zich.
Onder de eerste behoeften van Indië, eene behoefte, wier vervulling thans niet langer kan en mag worden verschoven, behoort - wij herhalen het - een krachtig leger en eene krachtige marine. Onze heerschappij moet vast gevestigd, onze vlag geëerbiedigd, ons zedelijk overwigt ontzien en gehuldigd zijn, wil men op den duur de kolonie zich zien ontwikkelen. Zonder volkomene gerustheid en veiligheid van personen en goederen; zonder de overtuiging, dat het gouvernement sterk, waakzaam en overal tegenwoordig zij, om iedere inbreuk op rust en maatschappelijke orde te straffen en te stuiten, zal noch handel noch industrie zich kunnen uitbreiden. Met het zwaard van Damocles boven 't hoofd, doet een koopman geen zaken, beproeft de industriëel geen tak van nijverheid of waagt zich in ontginningen.
De buitenbezittingen moeten ophouden lastposten voor ons te zijn. Borneo, Sumatra, Celebes, Bali, Lombok, Timor, Ceram en welke eilandgroepen meer tot ons uitgestrekt domein behooren, moeten in waarheid nederlandsche bezittingen worden; zij wachten op de hand der nijverheid, zij wachten op de bewijzen, dat een europeesche staat, verlicht, beschaafd, zedelijk en arbeidzaam, den schepter over hen zwaait. Niet door een tooverslag kunnen die talrijke eilanden worden ontgonnen; maar van lieverlede, stap voor stap, moet het europeesche element vooruitrukken en den maagdelijken bodem bewerken en zich al den rijkdom ten nutte maken, die in zijnen schoot besloten ligt; maar...... een europeesch leger moet het voorafgaan; eene europeesche marine moet het ter zijde staan, moet de zeeën veilig maken en het ongestoorde handelsverkeer verzekeren. Geene nederzetting, geene ontginning dan ondersteund door eene genoegzame militaire magt. Geene expeditie meer,
| |
| |
dan die zeker kan zijn ‘te komen, te zien en te overwinnen;’ geen militaire post meer, dan die krachtig genoeg is aan den eersten inlandschen overval weêrstand te bieden en zich staande te houden, tot er versterking opdagen kan.
Onze heerschappij behoeft bevestiging; de inlandsche vorsten, welke tegen ons gezag zijn opgestaan, moeten de kracht gevoelen van onzen arm en eene tuchtiging ondergaan, die hun de lust beneemt zich verder tegen ons te verzetten; afdoende maatregelen dienen te worden genomen, en iedere expeditie, die thans wordt aanvaard, moet niet alleen talrijk genoeg zijn, maar met beleid worden georganiseerd en bestuurd. De zeerooverij moet worden uitgeroeid tot iederen prijs, en zoowel te zee als te land moet volkomene veiligheid heerschen. - Ziedaar de onmisbare voorwaarde voor welvaart en ontwikkeling.
De aanzienlijke baten, die Indië afwerpt, moeten dus in de eerste plaats dienstbaar worden gemaakt - hel is door anderen gezegd en onze woorden zijn slechts eene beaming - aan de vervulling van de behoeften van Indië, aan het in stand houden van eene voldoende krijgsmagt, aan de vestiging van eene geregelde en bekwame administratie, aan de aanmoediging van onderwijs en beschaving, aan het openen van nieuwe bronnen van welvaart, aan de bevordering en ondersteuning van de belangen der nijverheid en landbouw en aan de opruiming van de hinderpalen, welke harer ontwikkeling in den weg staan. Daardoor zal waarschijnlijk in de eerste jaren het cijfer van de directe voordeelen voor de schatkist verminderen; maar de bron der indirecte voordeelen zal er te milder door vloeijen en de kolonie zal vooruitgaan, met reuzenschreden vooruitgaan op de baan der ontwikkeling en bij magte zijn een steeds grooter aandeel te dragen in de lasten onzer staatshuishouding. Opdrijving der oogenblikkelijke baten, met algeheele uitputting tot onvermijdelijk gevolg; of eene matiger opbrengst der onmiddellijke voordeelen, met de zekerheid, dat die opbrengst steeds zal worden verkregen, ja jaarlijks zal vermeerderen; welk stelsel beantwoordt het beste aan den eisch, aan ieder europeesch gouvernement ten opzigte zijner koloniën gesteld, den regtvaardigen eisch namelijk, om de belangen van moederland en kolonie in harmonische overeenstemming te brengen en te regeren ten meesten nutte zijner onderdanen?
De uitsluitende zucht tot opdrijving van het koloniaal batig saldo, welke de toekomst vernietigt, moet plaats maken voor
| |
| |
een regeringsstelsel, dat uit het heden eene schoonere toekomst ontwikkelt. Wij noemden die zucht de eerste blijvende oorzaak van het kwaad, dat zich in Indië heeft geopenbaard; de tweede oorzaak van meer tijdelijken aard is gelegen in de zwakheid, besluiteloosheid en ongeschiktheid der mannen, aan wie het bestuur onzer koloniën in de laatste jaren is toevertrouwd.
De kwestie van de openstelling der havens; de verrassende benoemingen van ambtenaren; het opdragen van gewigtige posten aan lieden, die geen anderen titel van aanbeveling bezaten dan hun naam en hunne invloedrijke familierelatiën; de voorgenomene reorganisatie der Delftsche academie, die zich tot dus ver schijnt te bepalen tot de keuze van eenen nieuwen directeur, die de aanleiding is geworden van even dwaze als inconsequente demonstraties; de weifelende politiek, welke bij de verlenging der huurcontracten heeft voorgezeten; de onverantwoordelijke talming en besluiteloosheid, die de Bonische expeditie voorafgingen; de nog laakbaarder zorgeloosheid, welke bij de uitrusting en verpleging van het expeditionaire leger heeft geheerscht; de talrijke krijgsverrigtingen op Sumatra, die met eene halve zegepraal, soms met een volslagen nederlaag eindigden en onze zwakheid op jammerlijke wijze voor de inlandsche volkeren aan het licht heeft gebragt; het ondoordachte en aan de eene zijde noodeloos strenge, aan den anderen kant onhandig vrijlatende reglement op de drukpers en de verspreiding van drukwerken in Nederlandsch Indië, dat even als zoo vele andere besluiten en reglementen vastgesteld schijnt te zijn, om niet nageleefd te worden, omdat men voor de toepassing terugdeinst of inmiddels van gedachten is veranderd; het gemis aan waakzaamheid en kennis der bestaande toestanden, waaraan voor een groot gedeelte de ondergang der jeugdige, doch hoogst gewigtige industrie en de moord van dertig Europeanen te Bandjermassin mag worden toegeschreven; het gebrek aan veerkracht en vastberadenheid, waar het geldt ons bedreigd gezag te herstellen; de onstaatkundige wijze, waarop leger en marine worden behandeld, en welke vele brave en beproefde officieren de dienst doet
verlaten; de ellendige inrigting van het militair pensioenfonds en het weduwen- en weezenfonds van de officieren der landmagt; de afmattende dienst, welke aan de marine wordt opgelegd; de onhandigheid, waarmede men gepreludeerd heeft aan de oprigting van het gymnasium; de breede rij is waarlijk meer dan voldoende, om van de zwakheid
| |
| |
en politieke onbekwaamheid te getuigen der mannen, van wier doorzigt te dezer ure het lot van Indië afhankelijk is.
Beurtelings zwak en weifelend, of noodeloos ijverzuchtig op haar gezag, vertoont de indische regering het treurige beeld van elk autocratisch bestuur, dat achter daden van willekeur, welke de goê-gemeente schijnbaar ontzag inboezemen, haar gemis aan kennis en innerlijke kracht tracht te verbergen. Zulk eene regering moet uit den aard der zaak de versterking van het europeesche element als een kwaad trachten te voorkomen, omdat zij daarin de versterking vreest van de partij der oppositie, van de gelederen harer tegenstanders en beoordeelaars.
En dit laatste is niet het geringste nadeel van het stelsel in de oogen van hen, die op goede gronden meenen te mogen beweren, dat juist eene talrijke europeesche immigratie, een zeer krachtig, wijd en zijd zich verspreidend europeesch element noodig is voor de hechtheid onzer heerschappij en de vermeerdering van de welvaart en bloei der koloniën, en bij gevolg voor de belangen van het moederland.
Het is dan ook opmerkelijk, hoe zeer de terugroeping van den Heer Pahud behoort tot de algemeene en luide uitgesproken wenschen. Ook dit is publiek domein geworden. Men randt 's mans braafheid en goede bedoelingen, zijne meerdere of mindere geschiktheid voor andere betrekkingen in eene lagere sfeer van werkzaamheid niet aan; maar de publieke opinie verkondigt luide, dat de bekwaamheid van den Heer Pahud zeer gelijkvloersch is, en hij ten eenenmale ongeschikt blijkt te zijn voor den eminenten post, waartoe hij zich zelven - zoo wij ons niet bedriegen - het eerst geschikt heeft geoordeeld. Hij heeft zich te goeder trouw in zich zelven bedrogen; de Heer Pahud moet, bij nader inzien, den Heer Pahud ontzettend zijn tegengevallen; maar zelfs indien dit het geval niet mogt zijn, de belangen, die op het spel staan, zijn te gewigtig; het behoud der koloniën is voor Nederland zulk eene levensvraag, dat hier geene ruimte is voor persoonlijke consideratiën.
De minister, die in oogenblikken als deze den zedelijken moed niet bezit, om zonder aanzien des persoons te handelen en doortastende maatregelen te nemen, op 't gevaar af, dat hij er zich magtige en hooggeplaatste vijanden door verwekt, zoude een weinig geruststellenden waarborg aan de natie aanbieden voor het goede bestuur en de veiligheid harer koloniën. Zoo
| |
| |
als de toestand thans is, kan hij niet blijven; meer dan eenmaal is het verschijnsel opgemerkt van gemis aan overeenstemming tusschen het hoofd van het departement van koloniën en den gouverneur-generaal; in zulk een toestand is regeren onmogelijk en worden de hoogste belangen prijs gegeven aan den stroom van dobberende meeningen.
Verwisseling van het stelsel van opdrijving der koloniale baten voor een regeringsbeleid, dat van die baten in de eerste plaats het noodige afzondert voor de behoeften van Indië zelf en in de bevordering van de stoffelijke en zedelijke belangen der bevolking het middel ziet tot verkrijging van voortdurende en gestadig klimmende opbrengsten; krachtige versterking van het leger en uitbreiding der vloot, bevordering van europeesche immigratie, aanmoediging van particuliere nijverheid, en - last not least - een krachtig, bekwaam, verlicht en regtvaardig bestuur, dat weet wat het wil en de magt bezit zijn wil ten uitvoer te brengen, ziedaar de lessen, die in de jongste waarschuwing uit Nederlandsch Indië opgesloten liggen. De natie heeft die lessen vernomen en beaamd; zal de regering er doof voor blijven?
joh. c. zimmerman. |
|