De Gids. Jaargang 22
(1858)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||
[Bijblad.]Het nummer van ‘de Gids’ van October ll. bevat in het Bibliographisch Album eene recensie door den Heer N.W.P. Rauwenhoff, van een door mij uitgegeven werkje: ‘Eenvoudige Gezondheidsleer.’ Gebhard en Comp. Amsterdam, 1856. De gestrengheid van het oordeel hetwelk aldaar over dat werkje wordt uitgesproken en, zoo niet de miskenning, dan toch, mag ik zeggen, de misvatting van het standpunt waaruit het werd geschreven, nopen mij tot eenige beantwoording tot verdediging en, ik vertrouw, regtvaardiging van mijnen arbeid. Hoogelijk ingenomen met de strekking der tegenwoordige eeuw tot popularisering van kennis in het algemeen, en speciaal der natuurwetenschappen, geeft de Heer R. in eene sierlijk geschreven inleiding eene uiteenzetting van het nut aan de verspreiding van goede, en het nadeel aan die van onjuiste begrippen verbonden. Het denkbeeld zamenvattende in eene zijner zinsneden, zeggen wij hem volmondig na: ‘zwaar is de verantwoordelijkheid van den volksschrijver, want elke onjuiste voorstelling in een populair geschrift is een diefstal gepleegd aan de kennis van het algemeen.’ Trouwens, dit zal een ieder gereedelijk toestemmen: van meer belang is dus hier de vraag, wat men als ‘het geven van onjuiste begrippen’ zal karak teriseren, en de bedoelde recensie levert, onzes inziens, de bewijzen hoe, - zoo de eischen aan den volksschrijver te regt hoog gesteld mogen worden, - de man der wetenschap ook uit groote naauwgezetheid in een ander uiterste kan vallen, wanneer hij namelijk, bij geschriften van popu- | |||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||
lariserende strekking, dezelfde voorstellingswijze wil gevolgd hebben, waaraan hij gewend is, en alzoo veroordeelt al wat, in den vorm, de toets van eene juiste definitie niet zou kunnen doorstaan; - vergetende, dat juist hier nog meer dan elders op den voorgrond moet staan: ‘voor wien werd het geschreven?’ - en dat de lezer voor wien het boekje bestemd was, al ligt door het meer abstracte zou worden afgeschrikt, terwijl daarentegen eene grove, zij het zelfs wat gechargeerde voorstelling of vergelijking, hem de zaak zal kunnen duidelijk maken. Had de Heer R. zich ook op dit, naar ik meen, billijk standpunt geplaatst, hij had niet als hoofdbezwaren tegen het werkje doen gelden het daarin voorkomen van vele uitdrukkingen en voorstellingen, waaraan ‘hij twijfelt, of de scheikundige wel gewend is.’ Immers het antwoord is hier eenvoudig: ‘het werd ook niet voor scheikundigen geschreven,’ doch was slechts bestemd om aan niet-scheikundigen (een boekje voor allen) de functiën van ons ligchamelijk leven in de hoofdtrekken voor te stellen. Nu worden mij verschillende onnaauwkeurigheden op scheikundig gebied aangewezen: het is voornamelijk, ja, schier uitsluitend tot dat gedeelte, dat Rec. zijn oordeel bepaalt. Hetgeen er in het werk voorkomt over eigenlijke gezondheidsleer, - waarover hij overigens ‘niet wil betwisten dat er zeer nuttige wenken in voorkomen’ (Gids, blz. 590), - wordt ter zijde gelaten. Maar die gezondheidsleer was toch juist het voornaamste, - en de zeer summiere aanwijzingen in een paar hoofdstukken aangaande de inorganische wereld en het plantenleven (waarover het wel overbodig zal zijn te verklaren, dat ik mij geenszins als leermeester wil uitgeven), zijn niet anders dan hetgeen volstrekt noodig was om eenig denkbeeld te geven van het dierlijk wezen ‘de mensch,’ voor zooveel deze, b.v. tot ademhaling en voeding, de planten behoeft. Door de uitgave van het boekje heb ik den Heer R. onwillekeurig eene teleurstelling veroorzaakt: met belangstelling nam hij het ter hand, ‘meenende daarin nuttige wenken te vinden voor openbare gezondheidsregelen, en, in vergelijking met andere beschaafde natiën, aangetoond te zien, wat door de regering en wat door bijzondere personen, tot bevordering van den algemeenen gezondheidstoestand kan en behoort gedaan te worden.’ | |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
Zulk een werkje ware zeker hoogst nuttig; maar eilieve, wat wettigde hier zoodanige verwachting? Was er iets in den titel, dat aan een overzigt van maatregelen der hygiene publique kon doen denken? Immers neen: Eenvoudige gezondheidsleer was en blijft de bescheiden titel, die mij, na voegen en passen van andere bewoordingen, de geschiktste toescheen om terre-à-terre te blijven en geene hoogere verwachtingen op te wekken, dan ik meende te kunnen bevredigen. ‘Eenvoudige Gezondheidsleer:’ - eenigzins ontsteld nam ik het boekje ter hand, om te zien, of bij vergissing het woord: ‘openbare’ nog op den titel was gekomen, - maar neen, Eenvoudige gezondheidsleer is en blijft het; - en dezelfde Recensent, die de verdeeling van den arbeid op wetenschappelijk gebied zóóver drijft, dat hij zelf, de zoo gunstig bekende scheikundige, op blz. 590 zegt geen oordeel over de wenken van gezondheidsleer te willen uitspreken, omdat hij er geen kennis van heeft, - schijnt op blz. 584 de toch algemeen aangenomene verdeeling van hygiène publique (de openbare gezondheidsmaatregelen der overheid) en de hygiène privée, de gezondheidsleer van dit individuGa naar voetnoot1, voorbij te hebben gezien. Kort en goed zal ik zeggen hoe dit boekje in de wereld kwam. Bij eene beoefening der staathuishoudkundige studiën, wordt het bij den dag duidelijker, hoe zeer de kwestiën van gezondheid in schier onafscheidelijk verband staan met de volkswelvaart, wier kennis, in haren aard, vereischten en wetten, het onderwerp uitmaakt der zoogenaamde Staathuishoudkunde. Wij onderschrijven gaarne dezen aanvang van het jongst verschenen hygienisch tijdschrift, ‘dat het nationale welzijn onafscheidelijk verbonden is aan den ligchamelijken welstand der personen, die met elkander de natie uitmaken, aan de gezondheid dus der bevolking’Ga naar voetnoot2. | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
Welnu, bij eene beoefening der staathuishoudkunde dat verband tusschen de individuele welvaart en de algemeene volkswelvaart telkens meer erkennende, en uit eigen ondervinding het gemis waarderende, bij de opvoeding, van elementair onderrigt in gezondheidsleer, besloot ik eene poging te wagen om eenige bekende hoofdtrekken dienaangaande, zoo als die mij bij het lezen van eenige werken getroffen hadden, onder ons publiek te brengen, in zoodanigen vorm, als belangstellende lezers zou kunnen vinden. Voor wie? voor geleerden? voor scheikundigen? geenszins; maar vooreerst voor de beoefenaars der staathuishoudkunde in het algemeen, en dat is tegenwoordig een niet onaanzienlijk gedeelte van ons publiek; ten andere schreef ik met het oog op hen, die directelijk of indirectelijk op hygiène-maatregelen invloed kunnen hebben. Wat is ademhaling, bloedsomloop; wat is voeding, stofwisseling? Ziedaar vragen waartoe men van zelve gebragt wordt, wanneer men, zelf leek in de natuurwetenschappen, - toch door zijn ambt, zijne studiën, of eenvoudige belangstelling welligt, tot een onderzoek, ja tot een votum welligt, in de thans zoo menigvuldige hygiène of voedingskwestiën geroepen wordt. Voor dat doel, - namelijk om eene overtuiging te doen ontstaan van het belang dier openbare hygiène zaken, - is eene grondige studie der natuurwetenschappen zelve nog niet noodig: een exposé van de reeds aangenomen resultaten is daartoe voldoende: en dat nu bij zoodanig exposé (aan niet wetenschappelijken gedaan) natuurlijk vergelijkingen met bekende zaken, soms welligt triviale uitdrukkingen zullen voor- | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
komen, die, wanneer zij als leerformule worden opgevat, den toets van wetenschappelijke naauwkeurigheid niet kunnen doorstaan, ligt, meen ik, voor de handGa naar voetnoot1. Nu is het er verre van af, dat ik voor alle door mij gebezigde uitdrukkingen, die door den Heer R. worden aangehaald à tout prix, de verdediging zou willen opnemen, en waren deze van mij afkomstig waren het inderdaad mislukte pogingen van mij zelf, om de natuurbegrippen onder het volk te brengen, ik zoude, dankbaar voor, en waarschijnlijk beschaamd over de teregtwijzing, te gestreng of niet, haar eenvoudig aannemen en zwijgen. Nu ik echter, daartoe door de beoordeeling aanleiding vindende, de onderwerpelijke uitdrukkingen en wijzen van voorstelling met mijne bronnen heb vergeleken, nu zie ik dat nagenoeg al de aangehaalde plaatsen getrouwe overbrengingen zijn, en dat, niet alleen in het bedoelde handboekje, hetwelk als handleiding door den Inspecteur der militaire scholen in Engeland is uitgegeven, maar ook door nog hooger autoriteit, Johnson, in zijne Chemistry of Common Life, op veelvuldige plaatsen dergelijke uitdrukkingen als de door den Heer R. aangewezene, worden gebezigd, waar de schrijver eenig denkbeeld voor niet-wetenschappelijke lezers wil verduidelijkenGa naar voetnoot2. Dit brengt mij tot een ander punt mijner verdediging. In de voorrede van het boekje had ik de hoofdbron waarnaar ik het bewerkt had, vermeld, zijnde een deel eener School-Series edited by G.B. Gleig M.A., Inspector General of military schools; doch liet er op volgen, dat er te | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
veel veranderd, weggelaten en bijgevoegd was, om dit werkje eene vertaling te noemen. Ik meende dit aan de eerlijkheid verschuldigd te zijn, daar in mijne Hollandsche bewerking vele passages voorkomen, die het resultaat zijn van aanteekeningen bij de lezing van Johnson's ‘Chemistry of Common Life,’ en van een paar werken van Combe. Wanneer ik nu de bron der overzetting op deze wijze aan het publiek mededeel, dan zie ik geenszins dat daaruit zou volgen, zoo als recensent, blz. 585, zeer gemakkelijk in het eerste gelid zijner beoordeeling plaatst: ‘de Heer d.B.K. neemt daardoor de verantwoordelijkheid van het geschrevene op zich.’ Ik zal thans hier de aangevallen plaatsen overschrijven en er het oorspronkelijke naast voegen, met dringend verzoek en eenig vertrouwen, dat men zich de moeite zal willen geven om beide te vergelijken. Als onjuiste voorstellingen gevende, komt de Heer R. op tegen de navolgende plaatsen die hij aanhaalt.
‘Ik twijfel,’ zegt voorts de Heer R., ‘of de scheikundige gewoon is aan uitdrukkingen als deze:
| |||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||
‘Ik kom alleen op,’ zegt de Heer R. blz. 588, ‘tegen de voorstelling van willekeur in de natuur die hier gegeven wordt. Terwijl de onderzoekingen der natuurkundigen meer en meer leeren, dat alles in de natuur aan vaste, onveranderlijke wetten gebonden is.... stelt de Heer Kops de natuurkundige onwaarheid op, dat de zuurstof zich naar willekeur in het luchtruim bewegen zou....’ Het valt niet te ontkennen, dat de zuurstof hier als een handelend, bedrijvend iets wordt voorgesteld; maar is het dan niet duidelijk, dat hier eene vergelijking, door de gemakkelijke verbinding van zuurstof tegenover de stikstof, van zelve is aan de hand gedaan, en zou het niet | |||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||
eenigzins eene bespotting van den lezer geweest zijn, hier nog de verklaring bij te voegen: ‘dat het niet werkelijk zoo gebeurt?’ Blz. 16 wordt gezegd: ‘dat het spierweefsel uit stikstof bestaat,’ terwijl dit, zegt Rec., in gewonen toestand niet meer dan hoogstens 4 pCt. stikstof bevat. Hier is voorzeker eene onnaauwkeurige uitdrukking gebezigd; de bedoeling was, dat stikstof, het voorname element der dierlijke wereld, steeds in spierweefsel aanwezig is. ‘Salpeterzuur wordt niet gevormd uit 6 maten zuurstof en 3 maten stikstof, doch uit 5 en 2. Maar nu mag ik bescheidenlijk vragen, of het wel is het onthouden der juiste chemische formule waar het hier op aankomt, en of het niet veeleer eene enkele aanduiding gold van de weinige verbindingen waarin men stikstof aantreft? Blz. 23 der Eenvoudige Gezondheidsleer zeide ik: ‘de eiwitachtige stoffen worden met de suiker, stijfsel, olie, uit den grond door de wortels opgenomen.’ ‘Volkomen onjuist,’ zegt de Heer R., ‘deze stoffen worden eerst binnen de plant zelve gevormd.’ Ook hier treft men dus hetzelfde recensie-systeem aan, waardoor ik, ten gevolge van letterlijke opvatting, voorkom als docerende dat de suiker, zetmeel, enz., als zoodanig in den grond zouden aanwezig zijn en in den boom worden opgetrokken; maar in verband met het voorafgaande in mijn boekje op diezelfde pagina's, kon dit gezegde toch moeijelijk tot zulke monstruositeiten aanleiding geven. Immers, het hoofdstuk begint met de vermelding ‘hoe er bij het water, het koolzuur en de ammonia, die door de planten zijn opgenomen, en vervolgens in de celletjes aan den zonneschijn worden blootgesteld, daarop, binnen in die celletjes, weder eene nieuwe schikking en zifting plaats heeft; tengevolge waarvan daar successivelijk suiker en zetmeel gevormd worden.’ Als dit voorafgaat, kan men wel zeggen dat zij uit den grond zijn opgenomen; even goed als b.v. dat zout uit de zee komt, al is het daar niet in dien staat aanwezig. Of is het b.v. in de theorie der assimilatie niet aangenomen dat de beenderen, met spierstoffen, enz., alles in een woord van het menschelijk ligchaam, uit het bloed worden opgenomen, en zegt men daarom dat er stukjes been, gevormde spieren, in het bloed aanwezig zijn? ‘Amandelen en de meeste andere zaden bestaan bijna uitsluitend uit albumen.’ Ik schrijf over: ‘Book of health,’ | |||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||
blz. 19. Almonds and most other seeds are almost exclusively formed of albumen.
Op twee plaatsen komt de Heer R. verder op tegen de verwarring van planten- en dierlijk eiwit, blz. 23; maar was het in een boekje als dit wel noodig om die onderscheiding nog aan te geven, wanneer Johnston in zijn kapittel van Chemistry of Common Life, over The Circulation of Matter,’ zegt, blz. 424: In treating of the mutual relation which exist betwéen animal and vegetable food, I have shown that the fibre or fibrine of the animal muscle, and the white | |||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||
or albumen of the egg, are nearly the same thing in composition and general properties as the gluten of wheat. They all contain nitrogen in nearly the same proportion.’ De Heer R. veroordeelt, als onjuiste voorstellingen gevende, de uitdrukkingen aangaande gapende celletjes der bladeren en der wortels, die koolzuur, water en ammonia, enz., opzuigen. Toch vinden wij wederom dat ook Johnston, waar hij aan een ieder in het dagelijksch leven spreekt, deze uitdrukkingen bezigt: The leaf of the living plant sucks in carbonic acid from the air, and gives off the oxygen contained in this gas. It retains only the carbon. The roots drink in water from the soil .... etc. Het is onjuist van de stomata der bladeren te zeggen, dat zij gapende celletjes zijn (Gids, blz. 587), en bij Johnston's Chem. of C.L. lezen wij blz. 75: The surface of the leaf is studded over with numerous minute pores or mouths (stomata) through which gazes and watery vapour are continually escaping so long as the plant lives;.... verder weer: ‘The number and activity of the little mouths which stud the leaf are very wonderful.’ Ik zie dus dat de bladeren van Prof. Johnston wel mogen zuigen, en zijne wortels drinken, en waarom mag het zuur-stofgaz der lucht dan niet als een bemoei-al worden voorgesteld? Bij Johnston zie ik trouwens in dat zelfde treffende recapitulatie-kapittel: ‘Nitrogen has attained its highest dignity in the structure of man.’ Wat, Dignity of nitrogen! Ik vraag den lezer verschooning voor deze menigvuldige aanhalingen, welligt niet aangenaam om te lezen, en stellig niet om ze te schrijven; doch 't was hier de eenige weg, om mij althans van onnaauwkeurigheid te regtvaardigen. Stoutweg schreef de Heer R.: ‘gij zegt uw werk niet geheel eene vertaling te durven noemen, en gij neemt daardoor de verantwoordelijkheid van het geschrevene op u.’ Welnu, hij recensent kan dan in elk geval niet ontkennen, dat ik mij van de verantwoordelijkheid heb bevrijd, door aan te toonen dat juist nagenoeg al de aangevallen passages trouwe overzettingen van het origineel warenGa naar voetnoot1. | |||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||
Ik meen met het bovenstaande ter verdediging te kunnen volstaan. Heb ik mij mogen zuiveren van de verdenking ‘van onbevoegd tot leermeester in de natuurwetenschappen te hebben willen optreden, en van een diefstal te hebben gepleegd aan de kennis van het publiek?’ Ik hoop het. De Heer R. heeft getracht het sutor ne ultra, in beleefde bewoordingen ingekleed, mij bij dit onderwerp tegen te voeren. De beleefde vorm is hem volmaakt gelukt; de zaak zelf, geloof ik, niet. Gedeeltelijk schrijf ik zulks toe aan het misverstand waardoor hij, meenende hier eene uiteenzetting te zullen vinden van 't geen bij andere beschaafde natiën op het gebied van openbare gezondheidsmaatregelen plaats vindt, zich daarin teleur gesteld vond. Thans het vaderschap der aangevallene uitdrukkingen en voorstellingswijzen van mij geschoven hebbende, behoef ik dan naauwelijks aan te voeren, dat het niet zoo zeer amour-propre d'auteur was die mij thans de pen deed opnemen, als wel een verlangen om de kansen der hygiènische lectuur, waartoe ik eene poging waagde, wat te hulp te komen. Zoo lang er niet meerdere bewijzen van verkeerde begrippen worden aangevoerd als die van den Heer R.'s recensie, zoo lang mag ik hopen dat de lezing van het werkje toch aan geheel leeken op dit gebied, althans zoo veel over de hoofdvereischten van de gezondheid kan mededeelen, als tot opwekking van belangstelling in hygiène en voedingskwestien op staathuishoudkundig gebied noodig is. Ik meen dus genoegzaam te hebben aangetoond, niet als leermeester te zijn opgetreden; maar zelfs de opvatting van het vak der natuurwetenschappen op eenige wijze ‘uit te oefenen,’ moet ik bepaald weêrspreken. Een vak uit te oefenen sluit m.i. in zich, dat men, door vergelijkingen van verkregen resultaten en het doen van nasporingen, tot nieuwe uitkomsten tracht te geraken. Van zoo iets is hier geen het minste spoor. Maar even als elke wetenschap, bij grondige beoefening, de hulp van eenige andere wetenschappen behoeft, evenzoo gevoelde ik, dat er bij de meer en meer ontwik- | |||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||
kelende staathuishoudkunde, de science sociale, noodig is eenig begrip van de ligchamelijke welvaart van het individu, en daartoe heb ik getracht mede te werken. Dit neemt echter niet weg, dat ik van harte hoop, dat weldra een beter handboekje, geheel en al aan de eischen van een populair handboek voor hygiène baantwoordende, moge verschijnen. Zonder twijfel zal dit door een chemicus of med. doctor veel beter kunnen geschieden: wie zal het wraken? het was ook alleen omdat ik tot nog toe geen leesboekje bij ons kende, op de hoogte of liever laagte als ik wenschte, dat ik mijne poging waagde. Men vergeve mij de vergelijking, maar 't gebeurt wel eens op een gastmaal, dat iedereen gevoelt: ‘er moet toch een toast gedronken worden’... maar 't gebeurt niet; als iedereen dan zwijgt, waagt emdelijk een der minste gasten het woord op te nemen, die zich dan werkelijk gelukkig voelt, als hij onmiddellijk door een treffende, veel fraaijer toast weêr in de schaduw komt. Maar hoe zal het dan zijn, indien bij dergelijk handboekje de grenzen der vakken, waarover men iets mag mededeelen, zoo naauw worden afgebakend, als door den Heer R. bedoeld wordt? Zal dan in 't zelfde boekje de een het louter scheikundige, een ander het botanische gedeelte, een derde de dierlijke functiën moeten beschrijven? Hopen wij voor het publiek, dat ons groot aantal toekomstige hygiène-schrijvers minder gestrenge eischen zal doen.
's Hage, Dec. 1857. j.l. de bruijn kops. |
|