De Gids. Jaargang 21
(1857)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 737]
| |
Friedrich Bodenstedt.1. Die Lieder des Mirza-Schaffy, mit einem Prolog von Friedrich Bodenstedt. Vierte, neuvermehrte Auflage. Berlin. 1856.
| |
[pagina 738]
| |
westersche gedachten niet onverklaarbaar schijnen. Een Perzisch dichter geheel in den geest van het jonge Duitschland, is zeker een zonderling verschijnsel, en toch, hoeveel overeenstemming met dien geest wordt ook niet in de liederen van Hafiz aangetroffen, die juist daarom een lievelingsdichter van het jonge Duitschland geworden is, wien juist daarom een Daumer zich beijverd heeft, door zijne vertaling in Duitschland te populariseren? Vraagt men verder, hoe het komt, dat een zoo uitstekend dichter als Mirza-Schaffy van elders niet bekend is, en nog nimmer iets van zijne gedichten in het oorspronkelijke is gedrukt; Bodenstedt geeft ten antwoord, dat de dichter van Tiflis niet gewoon is de liederen, die hij met zoo weinig moeite als uit den mouw schudt, ten papiere te brengen, en dat hij er slechts ten gevalle van zijn Duitschen vriend eenige schriftelijk had opgeteekend, zonder die echter voor verdere verspreiding te bestemmen. Daarbij draagt Bodenstedt zorg zoo duidelijk aangaande zich zelven te insinueren, dat hij geen linguist of philoloog is, maar uitsluitend in zijne hoedanigheid van dichter in de voortbrengselen der oostersche Muze belang stelt, dat het niemand in de gedachten zal komen, hem te vragen, waarom hij zelf geene proeven van Mirza-Schaffy's poëzij in het oorspronkelijke heeft in het licht gegeven. Dit alles intusschen is in deze twijfelzuchtige eeuw niet genoeg, om bij een zoo zeldzaam en buitengewoon verschijnsel als Mirza-Schaffy's liederen, alle vermoeden van althans gedeeltelijke vervalsching te weren. Menigeen heeft ook mij op de gronden van twijfel gewezen, die hem in deze liederen waren voorgekomen, zonder dat hij zich misschien voldoende rekenschap had gegeven, of wij dan waarlijk, door de schrale berigten van enkele reizigers, genoeg op de hoogte zijn van den maatschappelijken en literarischen toestand in de aan Rusland onderworpen voormalige Perzische provinciën, om te durven bepalen wat een dichter dier gewesten al of niet zou kunnen zingen en schrijven. Ik heb in mijn vorig artikel alle toespeling op deze twijfelingen met opzet vermeden en Mirza-Schaffy, deels door mededeelingen aangaande zijn persoon en lotgevallen, deels door proeven der hem toegeschreven poëzij, geheel geschetst zoo als hij ons door Bodenstedt wordt voorgesteld, daarbij zelfs volle regt doende wedervaren aan alles, wat strekken kan om de onwaarschijnlijkheid, die het geschetste beeld | |
[pagina 739]
| |
aankleeft, te temperen of weg te nemen. Ik heb het genoegen, 't welk ik mij vleide dat de lezer in mijne, Bodenstedt nagetrokken schets welligt zou vinden, door geene ontijdige bedenkingen willen verstoren, en gehoopt dat hij zich zou tevreden stellen met de gedachte, dat, zoo ‘de waarheid niet altijd waarschijnlijk is,’ ook omgekeerd het onwaarschijnlijke daarom nog niet altijd valsch is te achten. Maar welligt vraagt men mij, waarom ik dan nu den sluijer ophef, waarin ik zulke vermetele bedenkingen zediglijk had verhuld? Mijn antwoord is, dat het doel van mijn zwijgen, na eene tusschenruimte van twee maanden wel zal bereikt zijn, en dat ik mij niet aan de beschuldiging van ligtgeloovigheid of opzettelijke misleiding der lezers van dit Tijdschrift wil bloot stellen, nu ik verneem dat Bodenstedt zelf er voor uit is gekomen, dat hij zich ten aanzien van Mirza-Schaffy groote vrijheden heeft veroorloofd. Hoever deze vrijheden zich uitstrekken, en of ook in de geschiedenis van den dichter van Tiflis ‘Wahrheit und Dichtung’ gemengd zijn, dan of alleen de op zijn naam uitgegeven poëzij voor eene soort van ‘west-östlichen Divan’ is te houden, durf ik evenmin bepalen, als in welke proportie westersche en oostersche elementen in dien Divan vermengd zijn. Wat daarvan zij te oordeelen, laat ik liefst aan de schranderheid mijner lezers over. Dat bepaaldelijk aan die liederen, die ik met den naam van ‘politische poëzij’ bestempelde, Mirza-Schaffy niet veel deel kan hebben, zou ik wel als zeker durven stellen; en evenzoo dat de hem toegeschreven kritiek en satyre hem niet zoo geheel en al toekomt, zoo vaak zij de ‘Tendenz’ verraden, om de heerschende gebreken der Duitsche literatuur te gispen. In de hoofdzaak heeft welligt Bodenstedt niet veel meer gedaan, dan Galland in zijne vertaling der Duizend en ééne Nacht, van wien Sir Walter Scott ergens met zooveel juistheid zegt, dat hij ‘retaining on the one hand the splendour of eastern costume, and on the other the wildness of eastern fiction, mixed these with just so much ordinary feeling and expression, as rendered them interesting and intelligible.’ Dat echter Bodenstedt ook somtijds veel verder is gegaan, schijnt mij evenmin te kunnen ontkend worden, en zoo vermoed ik onder andere, dat het ‘Abschied von Tiflis,’ 't welk begint met de woorden: ‘Schön bist du, fruchtreiche Kyrosstadt,’ en niet in de ‘Tausend und ein Tag,’ maar alleen in de afzonderlijke uit- | |
[pagina 740]
| |
gave der ‘Lieder von Mirza-Schaffy’ voorkomt, geheel een pijl uit zijn eigen koker is. Ik herhaal, dat ik niet bepalen durf, hoeveel ruimte hier aan de fictie moet worden toegekend. Maar indien ook die ruimte al zeer groot mogt zijn, en een lezer, onder het pijnlijk gevoel van dupe te zijn geweest, daarover verwijtingen tot Bodenstedt rigten mogt, ik verbeeld mij, dat hij welligt zou antwoorden, dat zijn titel van ‘Tausend und ein Tag,’ een tegenhanger van dien der beroemdste verzameling van Arabische sprookjes en vertellingen, niemand regt gaf meer dan Mährchen te verwachten, en dat hij vragen zou, waar, in de geschiedenis van Mirza-Schaffy, gelijk die door hem verhaald is, het ‘Abschied von Tiflis’ zou voegen, 't welk, schoon onder Mirza-Schaffy's liederen geplaatst, eene vrij duidelijke vingerwijzing bevat voor den lezer, die verder ziet dan zijn neus lang is, dewijl men daarbij bezwaarlijk aan iets anders dan Bodenstedts eigen afscheid van Tiflis kan denken. Indien echter al zulke lezers zich hiermede niet tevreden lieten stellen, toch geloof ik dat er weinigen zouden gevonden worden, die niet billijk genoeg zouden zijn om te erkennen, dat - de zedelijke appreciatie van het letterkundig bedrog ('t welk toch in allen gevalle niet veel meer dan een losse grap is) daargelaten - onze bewondering voor Bodenstedts talent te grooter moet zijn, naarmate er meer van het zijne in de liederen en geheele voorstelling van Mirza-Schaffy gemengd is. Wat men ook van de stof der liederen moge denken, de vorm en de beeldspraak zijn door en door oostersch, en vertoonen zooveel grondige kennis en zulk eene trouw aan het kostuum, dat men, na herhaalde lezing, zelfs tegen beter weten aan, schier geneigd zou zijn zich zelven diets te maken, dat de twijfel aan de echtheid toch in den grond onredelijk is.
Maar 't wordt tijd, dat wij ons tot den Demetrius wenden. De vraag zou niet onnatuurlijk zijn, of de ‘School der wijsheid’ van Mirza-Schaffy de geschikte plaats was, om een dramatischen dichter te vormen; maar Bodenstedt is de man niet, om zich aan eene enkele rigting te binden, en autodidakt genoeg, om zich, ook zonder leidsman, op ieder nieuw veld der poëzij te wagen, waarop hij hopen mag lauweren te | |
[pagina 741]
| |
oogsten. Indien ik hem vooralsnog als lyrisch dichter hooger stel dan als dramatisch, ik verlies niet uit het oog, dat wij in het vak van tooneelpoëzij van hem nog slechts eene eerste proeve bezitten, en dat de keus van zijn onderwerp, zoo zij hem al geene bijzondere moeijelijkheden in den weg legde, hem toch aan het gevaar eener vergelijking bloot stelde, die bezwaarlijk ten voordeele van den nog jeugdigen en in het drama ongeoefenden dichter kon uitvallen. De geschiedenis van den valschen Demetrius is in de hoogste mate tragisch. Ik wil ze in weinige woorden verhalen, gelijk zij in Ruslands geschiedenissen geboekt is. De vrome, maar zwakke Czar Feodor Iwanowitsch, die van 1584 tot 1598 regeerde, liet het beleid der regering geheel over aan zijnen zwager en gunsteling Boris Godunoff, een man van groote bekwaamheden en die aan Rusland gewigtige diensten bewees, maar zich door eene vreesselijke misdaad bezoedelde. Slechts ééne spruit uit den ouden stam der Czaren, de in 1582 uit het laatste huwelijk van Iwan den Geduchte geboren prins Dimitry (Demetrius), stond tusschen hem en den keizerlijken troon, wanneer Feodor den laatsten adem zou hebben uitgeblazen. De Czaréwitsch was met zijne moeder en verdere familie naar Uglitsch gebannen, waar hij in haat jegens zijnen onderdrukker Boris werd opgevoed, en de alvermogende minister zag zich bij diens komst tot den troon niet slechts met het verlies zijner magt, maar zelfs met dat van zijn leven bedreigd. De zorg voor zelfbehoud stemde dus zamen met zijne eerzuchtige plannen, en Dimitry viel op zijn bevel door het staal eens moordenaars. Tevens echter had Boris voor den schijn een onderzoek naar de oorzaak van zijn dood gelast, waarvan de bekend gemaakte uitkomst was, dat de prins zich, in een aanval van vallende ziekte, de keel met een mes had afgesneden. Toen nu eindelijk Feodor in 1598 gestorven was, viel het Boris niet zwaar zich door eene schijnbare keus der Bojaren op den troon te doen verheffen. Hij hield zich echter aanvankelijk, als ware hem die keus ongevallig, en behield den schijn alsof hij alleen voor de dringendste beden bezweken was. Zijne regering was in vele opzigten loffelijk en vereenigde vastheid met kracht, maar het scheen of de hemel het land om den wille zijner misdaad met de vreesselijkste rampen bezocht; pest en hongersnood rigtten vreesselijke verwoes | |
[pagina 742]
| |
tingen aan, en een burgeroorlog, door een Pretendent, die zich voor Prins Dimitry uitgaf, verwekt, en door de inmenging van godsdienstige geschillen nog meer verbitterd, kwam weldra de maat des ongeluks tot overloopens vol meten. De vroegere geschiedenis van dezen Pretendent wordt doorgaans op de volgende wijze verhaald. Een jong man van in de 20 jaren, GrischkaGa naar voetnoot1 Otrepjew geheeten, door misbruik der vaderlijke magt zeer tegen zijn zin tot het kloosterleven gedoemd, en laatstelijk bij den Patriarch van Moskou als klerk in dienst getreden, begon zich in kleinen kring voor den vermoorden prins uit te geven, met wien hij inderdaad in voorkomen en trekken eene opmerkelijke overeenkomst moet gehad hebben. Boris hield hem voor een waanzinnige en vergenoegde zich met zijne verwijdering naar een afgelegen klooster te gelasten. Grischka, van het gevaar onderrigt, vlugtte naar Lithauen, en vond bescherming bij vorst Wischnjowjetzki, die hem onder zijne dienaren opnam. Geholpen door een gunstig voorkomen, eene hooge mate van natuurlijke welsprekendheid, en eene tegenwoordigheid van geest, die hem nimmer verliet, waagde hij het nu openlijk als Pretendent op te treden. Dit geschiedde in 1603. Hij beweerde, dat zijne verwanten, in het vooruitzigt van den aanslag, door Boris gesmeed, maatregelen hadden beraamd, ten gevolge waarvan een ander in zijne plaats getroffen was, en dat hij, aan zijne moordenaars ontkomen, onder begeleiding van een monnik, over de grenzen gevlugt was. Zijn verhaal, door eene reeks van bijkomende omstandigheden bevestigd, vond geloof bij vorst Wischnjowjetzki, die van nu af aan zijn voormaligen dienaar de grootste eer bewees, en weldra de vermeende ontdekking mededeelde aan zijn schoonvader Georg Mnischek, Woiwode van Sendomir, een man van groot aanzien, maar overladen met schulden, en daarom begeerig naar elke gebeurtenis, die hem in de gelegenheid stellen zou, om zich uit zijn moeijelijken toestand te bevrijden. Deze beloofde den gewaanden Demetrius de hand zijner bekoorlijke dochter Marina (Marianne), die zich door den glans van de haar voorgehouden kroon liet verleiden, en verbond zich alzoo onherroepelijk aan zijne zaak. In één opzigt schijnt deze gewone voorstelling aanmer- | |
[pagina 743]
| |
kelijk van de waarheid af te wijken. De Heer Prosper Mérimée, die de geschiedenis van den valschen Demetrius naar onuitgegeven bronnen bestudeerd, en daarover deels een afzonderlijk werkje, deels eene studie in de ‘Revue des Deux Mondes’ voor 1852 in het licht gegeven heeft, verwerpt de identiteit van Dimitry en Grischka Otrepjew, en houdt eerstgenoemden voor een Kozak der Ukraine, die niets gemeens had met den voortvlugtigen monnik, dan alleen dat deze laatste, als zijn agent, de Kozakken van den Dniepr en Don bewerkte, om de zijde van Boris te verlaten. Deze monnik was genoegzaam als een dronkaard en deugniet bekend. Boris, om de hem van alle zijde dreigende gevaren af te wenden, bedacht eene list om den Pretendent ten val te brengen. Hij liet bekend maken, dat de gewaande Dimitry niemand anders was, dan de beruchte Otrepjew. Dit vond aanvankelijk geloof, en om de gelijktijdige aanwezigheid van den Pretendent in Polen en van Otrepjew onder de Kozakken te verklaren, veronderstelde men zelfs, dat de ware monnik zijn oorspronkelijken naam aan een zijner agenten geleend had. Uit het vierde tooneel van het derde bedrijf meen ik te mogen opmaken, dat ook Bodenstedt deze voorstelling als de ware erkent. Hoe dit zij, het was toen de tijd waarop Sigismund III, koning van Polen, die het protestantisme had afgezworen, om in den schoot der katholieke kerk weder te keeren, omging met het plan om ook de volken van het Oosten zooveel mogelijk tot gehoorzaamheid aan den Roomschen stoel te bewegen, en eene unie tusschen de grieksche en katholieke kerken, geheel in het voordeel van den Paus, door te zetten. De Jezuïten, aan wier leiband hij liep, begrepen dat de Pretendent Dimitry hun een nuttig werktuig zou kunnen zijn om hun plan te volvoeren. Deze verklaarde zich bereid om de Unie aan te nemen, en ook zijne onderdanen daartoe te bewegen, indien het hem gelukken mogt zich weder op den troon zijner vaderen te vestigen. Mnischek stelde zijn aanstaanden schoonzoon te Krakau aan den koning voor; ook de pausselijke nuntius had daar met hem eene zamenkomst en de jonge Moskoviet liet zich bewegen om werkelijk, in het huis der Jezuïten, het geloof zijner vaderen af te zweren. Het verlovingsverdrag met Marina werd daarop den 25sten Mei 1604 onderteekend. De dweepzieke Sigismund was thans geneigd aan Dimi- | |
[pagina 744]
| |
try de meest mogelijke hulp te verleenen. De tegenstand van sommige leden van den rijksdag, die zich op de trouw der verbonden en den oorlog met Zweden beriepen, veroorloofde hem echter niet openlijk met Boris te breken. Hij vergunde evenwel zijnen Pans of rijksgrooten hunne eigene neiging te volgen. Dezen bragten een leger van omstreeks 5000 man bijeen, waarmede zich, toen zij de Russische grenzen overtrokken, onderscheiden regimenten Kozakken vereenigden. Boris, die zorgeloos was gebleven bij het nakend gevaar, werd nu uit zijne werkeloosheid opgewekt, en zond zoowel de banbliksems der kerk als zijne legerscharen uit tegen hem, dien hij in zijne manifesten een bedrieger, afvalligen monnik en ketter noemde. In weêrwil veler voortreffelijke eigenschappen als regent, was Boris niet bemind. De Bojaren waren ijverzuchtig op het geluk dat hem op den troon had gebragt, en het volk haatte hem om zijne strenge maatregelen ter beteugeling der groote nationale ondeugd, de dronkenschap. Daarentegen oefende alleen reeds de naam van Dimitry, als zoon van Iwan den Geduchte, Czaréwitsch en eenig overgebleven spruit van den stam der oude Czaren, eene groote tooverkracht uit. Al spoedig boden een aantal steden hem ten teeken van hulde ‘brood en zout’ aan, en al de zuidelijke gewesten toonden zich vijandig jegens Boris. Inmiddels werd de zegevierende voortgang van Dimitry's wapenen gestuit door de dappere verdediging van het sterke Nowgorod-Ssewersk, waarin zich de Russische opperbevelhebber Basmanoff en vorst Mstislawsky geworpen hadden, terwijl deze laatste den Pretendent op den 21sten Januarij 1605, na zijne troepen met die van Vorst Schuisky vereenigd te hebben, eene geduchte nederlaag toebragt, die hem noodzaakte zich in Putiwl op te sluiten. De kans stond uiterst hagchelijk voor Dimitry, toen de plotselinge dood van Boris, hetzij die aan de gunst van het lot, aan gewetensknaging, of aan vergift te wijten zij, eensklaps eene omkeering te weeg bragt. Wel werd zijn 16jarige zoon Feodor Borisowitsch in zijne plaats als Czar uitgeroepen en gehuldigd, maar de hoofden des legers, de zaak der regerende dynastie als verloren beschouwende, boden, op Basmanoffs voorbeeld, den degen aan Dimitry aan, en in Moskou, waar men den dood van Boris als eene goddelijke straf beschouwde, brak eene heftige volksbeweging uit, welke de Patriarch Hiob, die den ban over Dimitry had uitgesproken, te vergeefs | |
[pagina 745]
| |
trachtte te bedwingen. De jonge Czar, zijne moeder en zijne zuster werden uit het paleis gesleurd en in Godunoffs bijzondere woning opgesloten, de Patriarch afgezet en in een klooster gestoken. Het volk zwoer aan Dimitry Iwanowitsch, als zijn waren Czar, den eed der trouw. De Pretendent bevond zich toen in Tula, het oogenblik afwachtende, waarop hij naar Moskou zou kunnen marcheren. Uit alle oorden des rijks ontving hij gezantschappen, het gansche leger viel hem toe, en de Donsche Kozakken boden zich aan, om hem als lijfwacht te dienen. De jonge Czar en zijne moeder verloren het leven op bevel van Dimitry, die den 30sten Januarij 1605 zijn intogt in Moskou hield en eenige dagen later plegtig gekroond werd. Een merkwaardig tooneel had kort daarna plaats. Dimitry was naauwelijks in het Kremlin aangekomen, of hij gaf zijn verlangen te kennen om de Czarin Maria Nagoï, zijne vermeende moeder, te zien, die, onder den naam van Marfa (Martha), als non leefde in het klooster, waarheen haar Boris gebannen had. Zij het nu, dat zij hem werkelijk meende te herkennen, door vrees gedreven werd, of verbetering van haar lot en wraak op de Godunoffs beoogde, op het oogenblik waarop zij Dimitry aanschouwde, viel zij hem onder een stroom van tranen om den hals en noemde hem ‘zoon.’ Dimitry overlaadde haar met de bewijzen zijner kinderlijke liefde en genegenheid, en bragt haar in het klooster, dat hij haar in het Kremlin ter woning aanwees, menigvuldige bezoeken. Wie Dimitry ook moge geweest zijn, hij scheen, zoo wij de getuigenis van Margeret - een Fransch officier, die in zijne lijfwacht diende - mogen gelooven, tot heerscher geboren, en onderscheidde zich door de grootste werkzaamheid en zorg voor het algemeen welzijn. Nogtans gelukte het hem niet de liefde des volks te winnen, en slechts elf maanden handhaafde hij zich op den troon. Een vriend der vreugde en een vijand van allen dwang, kon hij zich in de stijve en verouderde vormen van het Moskousche hof niet voegen, trad vaak de étiquette met voeten, en gaf zich weinig moeite om de voorkeur te verbergen, waarmede hij de vreemdelingen en hunne kunsten en beschaving beschouwde. Zoo weinig als Boris betoonde hij zich een echten Rus, en gaf zich veeleer moeite om zijn volk te leeren naar buiten om te zien, zich zijner onwetendheid te | |
[pagina 746]
| |
schamen en niet langer slaven van gewoonte en overlevering te zijn. De meeste ergernis verwekte hij bij het bijgeloovige en aan vormen hangende volk door de verwaarloozing der godsdienst, door zijne pogingen om zich van de goederen der kerk meester te maken en, wat nog het ongehoordste was, door het eten van kalfsvleesch, dat der Russische kerk als eene onreine spijs geldt. De misnoegdheid bereikte den hoogsten graad, toen het bleek, dat hij, met voorbijgang van de schoone dochters der Bojaren van ‘het heilige Rusland,’ zich eene Poolsche gade, die niet tot de orthodoxe kerk behoorde, gekozen had. Inderdaad was de rijkskanselier, met kostbare geschenken beladen, naar Krakau vertrokken, om plegtig de toestemming des Poolschen konings tot het huwelijk van Dimitry en Marina te vragen, en dit bij procuratie te voltrekken. Deze plegtigheid ging van bijna evenveel staatsie vergezeld, als het huwelijk van Sigismund zelven met de aartshertogin Constance van Oostenrijk, dat weinige dagen later gevierd werd. Marina hield haren intogt in Moskou, verzeld van 5000 gewapende Polen en een groot aantal Pans en groot-officieren des Poolschen rijks; acht dagen later, den 18den Mei 1606, werd zij gekroond, welke eer nog nimmer aan eene Czarin was ten deel gevallen. Het volk klaagde over heiligschennis, want Marina had den doop der Russische kerk niet ontvangen; het ergerde zich bovendien aan hare vrije manieren, hare Fransche kleederdragt en hare verkrachting der voorgeschreven vasten, die in de grieksche kerk met bovenmatige strengheid worden in acht genomen. Erger nog was dat men den Czar door vreemdelingen omgeven zag, met wie hij op gemeenzamen voet verkeerde, terwijl de Russen gewoon waren hunnen vorst slechts met den eerbied, aan een heilige verschuldigd, te naderen. De aanmatiging der Pans, de minachting waarmede zij de Russische grooten beschouwden, de vrijheden die zij zich met de vrouwen en dochters der aanzienlijkste Bojaren, zoowel als der geringste burgers, veroorloofden, vuurden den wrevel gedurig aan. Maar wat aan de genegenheid voor Dimitry den laatsten slag toebragt, was de verschijning der Jezuïten, aan wie men, niet ten onregte, het plan toeschreef, om den Czar als hun werktuig te bezigen, ten einde in gansch Rusland de Unie der Grieksche en Room- | |
[pagina 747]
| |
sche kerken door te zetten, gelijk zij reeds in Lithauen was tot stand gebragt. Het hoofd der ontevredenen was vorst Wassily Schuisky, een man van aanzienlijke afkomst, die hem zelfs eenige aanspraak op den troon gaf. Reeds lang had hij tegen Dimitry zaamgezworen en schoon hij, reeds eenmaal veroordeeld, zijn behoud slechts aan Dimitry's edelmoedigheid had te danken gehad, was hij steeds eene gunstige gelegenheid blijven afwachten, om zijne aanslagen te hernieuwen. Deze verschafte hem de krooning van Marina, die het gansche volk met woede vervuld had. Weinige dagen na die gebeurtenis plaatste hij zich aan het hoofd eener schaar van razende boeren, die hij grootendeels van zijne eigene goederen ontboden had, en voerde ze met het zwaard in de eene en het kruis in de andere hand aan tegen het Kremlin. Op dit voorbeeld liep al het volk van Moskou te hoop, dood en verdelging dreigende aan hem, dien het reeds lang geleerd had als een ongeloovige te verfoeijen. Het paleis werd overweldigd en Dimitry wreedaardig om hals gebragt. Men zegt, dat in den uitersten nood ook de Czarin-moeder hem verloochende, en beleed dat zij hem vroeger slechts uit vrees als haren zoon had erkend. Zijn lijk, verscheurd en vertreden, werd eerst naar het klooster der Czarin-moeder en vervolgens naar de roode plaats voor het Kremlin gesleurd, en daar met dat van Basmanoff, die in de verdediging van zijn meester was omgekomen, aan den moedwil der menigte prijs gegeven. Marina, haar vader Mnischek, vorst Wischnjowjetzki, de Poolsche gezant en vele andere Poolsche grooten werden in den kerker geworpen, de woningen der Polen vernield en geplunderd, en meer dan 1700 van deze natie op de gruwzaamste wijze vermoord. Het volk verhief Vorst Schuisky op den troon, onder den naam van Wassily V Iwanowitsch, doch het rijk bleef ter prooi aan regeringloosheid en burgerkrijg. Herhaaldelijk stonden nieuwe valsche Dimitry's op, en de Polen deden Rusland den oorlog aan en overweldigden schier het geheele rijk, totdat Kosma Minin, de slager van Nischnei-Nowgorod, de bevrijder werd van zijn Vaderland, en de verheffing van Michael Feodorowitsch Romanoff op den troon der Czaren in 1613 een einde maakte aan het gruwzaamste tijdvak van wanorde en ellende, dat de aan bloedige gebeurtenissen rijke geschiedenis van Rusland gekend heeft. | |
[pagina 748]
| |
Dat de geschiedenis van Dimitry alle elementen der tragedie in zich bevat en in de handen van een echten dichter geschikt is, om alle roerselen van schrik en medelijden op te wekken, is bij den eersten oogopslag duidelijk. Zij is dan ook sedert lang een geliefkoosd onderwerp der tragische dichters, inzonderheid bij onze Duitsche naburen, geweest. Het is bekend dat Schiller, toen hij, in den hoogsten bloei zijner dichterlijke kracht, door een nieuwen aanval zijner borstziekte werd aangegrepen, die den 9den Mei 1805 een einde aan zijn leven maakte, zich bezig hield met een dramatisch gedicht, waarvan de valsche Demetrius het onderwerp was. Uit zijne nagelaten papieren is eene schets van het geheele stuk uitgegeven, waarbij het eerste bedrijf en een deel van het tweede, behoudens eenige weinige ontbrekende regels, zijn uitgewerkt. Göthe sloeg de hand aan de voltooijing van dezen aangevangen letterarbeid, doch schijnt zich daarin niet te hebben kunnen voldoen, en gaf na eenige vergeefsche pogingen zijn voornemen op. Zijn voorbeeld heeft de jongere dichters van Duitschland niet afgeschrikt. Franz Friedrich von Maltitz gaf in 1817 een treurspel Demetrius in het licht, geheel naar Schillers plan bewerkt, en zeer onlangs werd door F.G. Kühne te Leipzig eene tweede poging gewaagd, om het geraamte van Schillers stuk met zenuwen en spieren te bekleeden. Of ook de Demetrius van Hermann Grimm (een zoon van den beroemden Wilhelm Grimm) naar het plan van Schiller bewerkt werd, is eene vraag, waarop ik het antwoord moet schuldig blijven. Bodenstedt heeft zich bij de bewerking van zijn Demetrius, die in een fraai sonnet aan zijnen beschermer, Koning Maximiliaan van Beijeren is opgedragen, op een meer onafhankelijk standpunt geplaatst, ofschoon ik toch niet zou durven beweren, dat het plan van Schiller geheel zonder invloed op het zijne gebleven is. Reeds in den aanvang openbaart zich een belangrijk verschil. Terwijl Schiller ons reeds in het eerste bedrijf naar den rijksdag te Krakau verplaatst, waarin Dimitry zijne belangen voor Koning Sigismund en de Pans der Poolsche republiekGa naar voetnoot1 bepleit; schildert | |
[pagina 749]
| |
Bodenstedt ons in zijn eerste bedrijf, waarvan het Kremlin en de straten van Moskou het tooneel zijn, de gezindheden zoowel der rijksgrooten en legerhoofden als der burgers jegens Boris, en den indruk door de eerste geruchten van de verschijning van Dimitry, zijn plotseling optreden en zijne eerste toespraken aan het volk te weeg gebragt, en doet ons dus de nakende rampen in hare kiem aanschouwen. Ook heeft hij daarbij gelegenheid, Boris zelven sprekend en handelend in te voeren, die bij Schiller eerst veel later, zoo het schijnt in het derde bedrijf, moest optreden. Dit eerste bedrijf is door Bodenstedt met veel kunst en beleid aangelegd. Jefimoff, een Attaman der Kozakken, dien wij later als den aanlegger van het gansche bedrog leeren kennen, waardoor hij zich wegens den dood zijns broeders op Boris wreken wil; Koréla, een ander Kozakken-hoofdman, dien Jefimoff tegen den Czar opzet, en die, door het vermeende onregt, hem door Boris aangedaan, nog meer verbitterd, verlokt wordt om met dezen gemeene zaak te maken; Vorst Schuisky, die reeds in al zijne gesprekken zijne heerschzucht verraadt, en half in twijfel schijnt om, uit jaloezij jegens Boris, de partij van den valschen Dimitry, doch alleen in zijn eigen belang, te omhelzen; Boris, de magtige heerscher, zwanger van grootsche ontwerpen, hoog in zijn spreken en sterk in zijn handelen, maar zwak wanneer in de eenzaamheid de stem zijns gewetens zich verheft; Orina, de waanzinnige voedster van den vermoorden Prins, die in den gewaanden Dimitry reeds vroeger haren voedsterling erkend had, hem nu in Moskou komt opzoeken, en hem voor de oogen des volks te voet valt en huldigt; eenige burgers van Moskou, die ons met de grieven des volks en de verwachtingen door de nieuwe verschijning opgewekt, bekend maken; eindelijk ook de ongelukkige Dimitry zelf, die hier niet als bedrieger, maar als de bedrogene en het slagtoffer van Jefimoff's listen wordt voorgesteld, vol geestdrift het volk oproepende, om zijne regtvaardige zaak te omhelzen tegenover den dwingeland die zijn leven belaagd had, maar te midden zijner rede plotseling door Jefimoff voortgesleurd, om door eene haastige vlugt aan de door Boris gelaste inhechtenisneming onttrokken te worden - zij allen worden achtervolgens voor ons opgevoerd, en geven ons in eenige tooneelen vol beweging en handeling, zonder een zweem van die langdradige en onnatuurlijke verhalen, | |
[pagina 750]
| |
die de Fransche tragedie plagt te bezigen om de aanschouwers op de hoogte te helpen, eene zoo juiste en volledige expositie van den toestand, dat zij schier niets te wenschen schijnt over te laten. Uitnemend schoon is vooral de schildering van hetgeen Boris' gemoed beweegt in de volgende alleenspraak, die een gesprek met vorst Schuisky vervangt. Ob ich ihm trauen darf? Ich baue nicht
Auf seine Treue, doch auf seine Klugheit.
Sein Ehrgeiz ist kein Pferd, das sich am Zügel
Von Andern führen läszt - er selber strebt
Dem Höchsten nach. Doch ist er viel zu klug,
Um einem Abenteurer beizustehn,
Desz Schicksal bald erfüllt sein wird.
Ich bin
Begierig, diesen Mönch zu sehen, der sich
Dimitry nennt!... Doch, wenn er's wirklich wäre?
Schuisky mich betrogen?... nein! Dimitry
Ist todt - musz todt sein! Kann ein Lebender
Mir als Gespenst erscheinen, mich verfolgen
Bei Tag und Nacht? Und wenn sie alle sagten:
Dimitry lebt -
(die Hand auf's Herz legend)
hier fühl ich's, dasz er todt ist!
Wär' es ein Mann gewesen... doch ein Kind!
Ein wehrlos Kind...
Fort, blutiges Gespenst!...
Thor, der ich bin! - Dimitry muszte sterben!
Und wenn er auferstünde aus dem Grabe,
Er müszte wieder sterben! müszte sterben
Zum Heile Ruszlands...
Undankbares Volk
Dir bracht' ich dieses Opfer! Dir zum Segen,
Und mir allein zum Fluch... Sollt' ich die Macht,
Die schwer errung'ne einem Kinde opfern,
Blos weil's ein Zarenkind?
Ich habe mehr
Für Dich gethan, als alle Deine Zaren,
Die Du vergötterst, weil sie nicht mehr leben.
Das Meer der Zeit hat ihre blut'gen Spuren
Hinweggespült - und jetzt, aus schlamm'gem Grunde
Wirft's nur glanzvolle Perlen der Erinn'rung
An's Licht.
Auch meine Stunde wird eins schlagen,
Dein Auge aufgehn, wenn sich meines schlieszt,
Mein Grab, ein Denkmal Deines jungen Ruhms,
Die Grenzmark Deines blinden Hasses werden.
In zijn tweede bedrijf verplaatst ons Bodenstedt naar Krakau, den geheelen tijd overspringende, waarin zich Dimitry in overleg met Wischnjowjetzki en Mnischek voorbereidde | |
[pagina 751]
| |
om als Pretendent op te treden. Hij volgt dus de vrijheden van het historische treurspel van Shakspere, zonder zich om de willekeurige regelen van eenheid van tijd en plaats te bekreunen. De inhoud van dit tweede bedrijf komt schier geheel overeen met dien van het eerste bij Schiller, en dewijl dit het eenige is, dat laatstgenoemde geheel heeft uitgewerkt, worden wij hier vooral tot eene vergelijking der beide dichters genoopt. Bij Bodenstedt begint dit bedrijf met eene soort van tweede expositie, aan koning Sigismund in den mond gelegd, die tot den Rijksdag het woord voert. Voor den toeschouwer moge dit eenig nut hebben, die daardoor verneemt wat sedert het eerste bedrijf was voorgevallen, doch voor den Poolschen rijksdag schijnt dit verhaal overtollig, terwijl de wijze waarop het wordt voorgedragen eenigermate den valschen indruk geeft, als hadde de rijksdag alleen over de belangen van Dimitry te beraadslagen gehad. Men oordeele naar deze mededeeling van 's vorsten rede. Hochwürdige Prälaten, Palatine,
Erlauchte Herrn vom Rath der Republik!
Euch Allen ist bekannt: seit Kurzem lebt
Ein Mann in Polen, der Demetrius
Sich nennt, Erbprinz von Moskau.
Längst hielt ihn
Die Welt für todt, als zartes Kind ermordet.
Jetzt heiszt's, er sei durch wunderbare Fügung
Gerettet, lang verborgen, und nun plötzlich
Erschienen, um sein gutes Recht zu fordern.
In Polen ward er gastlich aufgenommen
Von unserm edlen Freund, Fürst Wiszniowiecki.
Schnell fand er groszen Anhang. Ja, Pan Muiszek,
Der hohe Palatin von Sandomir,
Will seine edle Tochter ihm vermählen,
Um deren Hand die Blüthe unsres Adels
Vergebens warb. - Doch immer nahm ich Anstand
Ihn zu empfangen, um den Frieden nicht
Zu stören, den die hohe Republik
Mit Ruszland schlosz.
Jetzt steht in Ruszland selbst
Ein groszer Theil des Volks auf seiner Seite.
Das Donsche Reiterheer, die Saporogen
Erkennen ihn als Zaren; Ueberläufer
Aus Ruszland kommen schaarenweis nach Polen,
Um ihm zu huldigen, und er rüstet sich,
Auch ohne uns're Hülfe seinen Thron
Von Borisz zu erkämpfen.
Länger kann ich mich
Der Pflicht, ihn zu empfangen, nicht entziehn.
| |
[pagina 752]
| |
Drum hab' ich Euch versammelt, ihn zu hören
In Eurer Gegenwart, dann zu berathen
Mit Euch, und danach Weit'res zu beschlieszen.
(zu Mniszek)
Verkündet seiner Hoheit meinen Willen.
Deze geheele rede is zwak en prozaïsch; maar - erger nog - zij schijnt een misgreep, om de redenen die ik reeds heb aangeduid. Hoe geheel anders en beter Schiller, die ons dadelijk in medias res, in het midden der beraadslagingen van den rijksdag inleidt, op het oogenblik dat de aartsbisschop van Gnesen, als Primas, de belangen van Dimitry ter sprake brengt, en door den twist, die daarop onmiddellijk uitbreekt, ons doet zien, hoe reeds lang de gevoelens van den Adel te zijnen opzigte verdeeld waren. Ik zal, om mijne gedachte te verduidelijken, thans ook Schiller sprekende invoeren, schoon in de rede van den Aartsbisschop een paar lacunen zijn overgebleven, voor latere invulling bestemd.
erzbischof von gnesen.
So ist denn dieser stürmevolle Reichstag
Zum guten Ende glücklich eingeleitet;
König und Stände scheiden wohlgesinnt.
Der Adel willigt ein, sich zu entwaffnen,
Der widerspenst'ge RokosszGa naar voetnoot1, sich zu lösen,
Der König aber gibt sein heilig Wort,
Abhülf' zu leisten den gerechten Klagen.
Und nun im Innern Fried' ist, können wir
Die Augen richten auf das Ausland.
Ist es der Wille der erlauchten Stände,
Dass Prinz Demetrius, der Russlands Krone
In Anspruch ninnmt, als Iwans ächter Sohn,
Sich in den Schranken stelle, um sein Recht
Vor diesem Seym WalnyGa naar voetnoot2 zu erweisen.
kastellan von krakau.
Die Ehre fordert's und die Billigkeit;
Unziemlich wär's, ihm dies Gesuch zu weigern.
bischof von wermeland.
Die Dokumente seines Rechtanspruches
Sind eingeschen und bewährt gefunden.
Man kann ihn hören.
mehrere landboten.
Hören muss man ihn.
| |
[pagina 753]
| |
leo sapieha.
Ihn hören, heisst, ihn anerkennen.
odowalsky.
Ihn
Nicht hören, heisst, ihn ungehört verwerfen.
erzbischop von gnesen.
Ist's euch genehm, dass er vernommen werde?
Ich frag' zum Zweiten - und zum Drittenmal.
krongrosskanzler.
Er stelle sich vor unserm Thron!
senatoren.
Er rede!
landboten.
Wir wollen ihn hören.
(Krongrossmarschall gibt dem Thürhüter ein Zeichen mit
seinem Stabe, dieser geht hinaus, um zu öffnen.)
leo sapieha.
Schreibet nieder, Kanzler!
Ich mache Einspruch gegen dies Verfahren,
Und gegen Alles, was draus folgt, zuwider
Dem Frieden Polens mit der Kron' zu Moskau.
Na deze zoozeer uiteenloopende inleidingen, stelt zich bij beide dichters prins Dimitry voor den rijksdag. Wanneer ik ruimte had om deze vergelijking voort te zetten, wil ik geenszins beweren, dat zij altijd ten nadeele van Bodenstedt zou uitvallen. Wat Dimitry bij hem voor den rijksdag spreekt, is rond en mannelijk en getuigt van eene diepe overtuiging aangaande zijn goed regt en eene onwrikbare hoop op de eindelijke zegepraal zijner zaak. Dit is ook bij Schiller het geval; want beide dichters hebben te regt begrepen, dat zij Dimitry niet tot den held van een treurspel konden maken, zonder het hart van den toeschouwer voor hem te winnen, wien het uiteinde van een schurk en bedrieger onverschillig laten, zoo niet tot toejuiching nopen zou. Maar de kortere rede van Dimitry bij Bodenstedt, en het eenvoudig duidelijk verhaal zijner vroegere lotgevallen, dadelijk door de getuigenis van Jefimoff ondersteund, schijnt mij de voorkeur te verdienen boven het ingewikkeld verhaal bij Schiller, waarin onder andere Dimitry als een onwillekeurige moordenaar voorkomt, wiens hooge geboorte eerst aan hemzelven ontdekt werd, toen hij op het punt stond zijn hoofd ter straf op het schavot te verliezen, door het kostbaar doopkruis, dat om zijnen hals ge- | |
[pagina 754]
| |
vonden werd. Deze episode (waarvan ik geheel in het midden wil laten, of zij al of niet eenigen historischen grond heeft) kan niet strekken om de belangstelling der toeschouwers voor Dimitry te vermeerderen, op wien het zelfs een twijfelachtig licht werpt, daar het bewijs zijner onschuld alleen op zijne eigene getuigenis berust. Bovendien is het volstrekt duister, hoe Schiller deze toevallige ontdekking in overeenstemming zou hebben willen brengen met het zeer opzettelijk bedrog, dat, ook in het vervolg van zijn drama, blijken moest jegens Demetrius gepleegd te zijn, opdat hij het onwetend werktuig eener geduchte wraakoefening zijn zou. De volgende woorden van Dimitry hij Bodenstedt kunnen mijns inziens het schoonste opwegen wat hem door Schiller in den mond wordt gelegd, en zijn de volle uitdrukking van het onnadenkend en overmoedig, maar open en edel karakter, dat hem door den dichter wordt toegekend. Nur dunkle Kunde kann ich selbst Euch geben,
Wenn Ihr mich nicht erkennt als was ich bin
Auch ohne äusz're Gründe und Beweise.
Denn was ich sagen kann, sind blosze Worte,
Die ich von Andern weisz, die jeder And're
Auch sagen kann, dasselbe zu beweisen,
Und was ich sonst als Zeugnisz meiner Acchtheit
Vorbringen kann, sind äuszerliche Dinge,
Von Menschenhand gemacht, und nachzuahmen
Durch Menschenhand. - Ja, ich bekenn' es offen:
Ich hätte nimmer an mich selbst geglaubt,
Wenn ich nur äusz'ren Zeichen trauen sollte.
Die Sonne scheint - braucht sie es zu beweisen?
Hier stehe ich - was kann ich weiter sagen?
Arm, ohne Schutz zeigt' ich mich meinem Volke,
Es sah mich - und es glaubte mir. Der Zar,
Mein Todfeind, bot all' seine Macht auf
Mich zu verderben - es gelang ihm nicht.
Wer schützte mich? Gott und mein gutes Recht!
Wat intusschen het dramatisch effekt betreft, zullen wij aan dit gansche tooneel voor den rijksdag bij Schiller verre de voorkeur moeten geven, en het is hierin vooral dat wij de meerderheid van den meer geoefenden dramatischen dichter moeten erkennen. De geheele voorstelling heeft bij Bodenstedt iets kouds, een gemis van leven, dat den lezer misschien door verzen als de aangehaalde eenigzins vergoedt wordt, maar den toeschouwer onverschillig moet laten. Hoe geheel anders veraanschouwelijkt ons Schiller de ten spreekwoord geworden onstuimigheid van den Poolschen | |
[pagina 755]
| |
landdag! Men vergunne mij nogmaals de beide dichters tegen elkander over te stellen, waar de een Zamoiski, den kanselier der republiek, de ander Vorst Leo Sapieha zijn protest doet inleveren tegen den wensch der meerderheid, om aan Dimitry hulp te verleenen. Beginnen wij met Bodenstedt.
sigismund.
Was sagt Ihr, Herr Kanzler?
zamoiski.
Die Republik had Borisz anerkannt
Als Zaren, and sie darf ihr Wort nicht brechen.
sigismund.
Ihr hört, Borisz ist nicht der ächte Zar!
zamoiski.
Er ist's, weil ihn das Volk dazu erkürt.
Auch Polen wählt sich seine Könige selbst.
sigismund.
Doch Ruszland ist kein Wahlreich.
zamoiski.
Kann ich tadeln
In fremdem Land, was wir im eig'nen üben?
erzbischof.
Gilt ein Vertrag, der auf Betrug sich stützt?
mniszek.
Das ist die Grösze Polens, dasz es immer
Recht, Wahrheit, Ehre über Alles setzte.
zamoiski.
Ein schlechter Ruhm ist's für ein groszes Volk
Dem brauseköpf'gen Jüngling gleich zu handeln,
Der stets bereit, dem Schattenbild der Ehre
Sich selbst zu opfern. Ruszland handelt klüger.
mniszek.
Das heiszt, ehrloser.
zamoiski.
Ja, auf Ehre halten
Wir mehr und eitlen Ruhm! Doch Ruszland steigt
Und Polen sinkt, weil Ruszland stets den Vortheil
Des Rechtes kleinlichen Bedenken vorzicht,
Mit Zähigkeit ein groszes Ziel verfolgt.
Ein Gott, ein König und ein Wille herrscht
Im Land, derweil hier hundert Willen herrschen,
Die unnütz sich in Wort und That zersplittern.
mniszek.
Ein schlechter Ruhm, sein eig'nes Land zu schmähn.
zamoiski.
Dafür steht Ihr mir Rede, Palatin!
| |
[pagina 756]
| |
mniszek.
Zu jeder Zeit!
zamoiski.
Ihr denkt nur an Euch selbst,
Wollt Eure Tochter gern als Zarin sehn.
sigismund.
Friede, Ihr Herrn! Vergeszt nicht, wo Ihr seid!
(Durch einen Wink den Nuntius auffordernd zu sprechen.)
nuntius.
Ich rede hier im Namen unsrer Kirche,
Als Stellvertreter Seiner Heiligkeit,
Des Pabstes, der mir Recht und Vollmacht gab,
Den Prinzen Demetrius als ächten Zaren
Anzuerkennen. Diesem höh'ren Auftrag
Füg' ich die eig'ne Ueberzeugung bei,
Die ich durch langen Umgang mit dem Prinzen
Gewonnen, dasz er wirklich Sohn Iwan's,
Und dasz sein Vorsatz ernst ist, unsrer Kirche
Ein Hort zu werden, wenn er herrschen wird
Als Zar.
zamoiski.
Ich bin ein guter Katholik,
Doch lieb' ich's nicht, wenn sich die heil'ge Kirche
In weltliche Geschäfte mischt.
Stephan Batthori
Brach Ruszlands Uebermuth. Der Pabst rief ihn
Zurück von seinen Siegen, Christen sollten
Nicht gegen Christen kämpfen - hiesz es damals -
Gemeinsam sollten sic ein Bollwerk bilden
Gegen die Horden Muhammed's.
nuntius.
Das ist
Auch jetzt des heil'gen Vaters Wunsch und Wille:
Freundschaft mit Ruszland durch Demetrius.
Borisz hat sich uns nicht als Freund erwiesen,
Er unterdrückt in Ruszland uns're Kirche,
Und Prinz Demetrius verspricht ihr Schutz.
Wenn wir ihm helfen, helfen wir uns selbst.
sigismund.
Ist auszer Pan Zamoiski, uns'rem Kanzler,
Noch Jemand, der nicht für den Prinzen stimmt?
stimmen.
Nein!
Niemand!
Nein!
Wir Alle sind dafür!
zamoiski.
Ich werde bis zum letzten Athemzuge
Dagegen sein, durch alle Kraft und Mittel
| |
[pagina 757]
| |
Dagegen handeln! - Meines Volkes Wohl
Steht höher mir, als alle Zarenrechte!
sigismund.
Genug, Ihr Herrn! Ich habe Euch gehört.
Ihr seid entlassen.
Hooren wij thans ook Schiller, zonder echter in de aangehaalde plaats de schoone verzen onopgemerkt te laten (die ik cursief heb doen afdrukken), waarin Zamoiski de Russische en Poolsche politiek aan elkander overstelt in eene uitspraak, welker volkomen juistheid de gansche geschiedenis der beide volken tot op dezen oogenblik bekrachtigd heeft.
sapieha steht auf.
Krongrossmarschall!
Gebietet Stille! Ich verlang' das Wort.
eine menge von stimmen.
Krieg! Krieg mit Moskau!
sapieha.
Ich verlang' das Wort.
Marschall! thut Euer Amt!
(Grosses Getöse in dem Saale und ausserhalb desselben.)
krongrossmarschall.
Ihr sicht, es ist
Vergebens.
sapieha.
Was? Der Marschall auch bestochen?
Ist keine Freiheit auf dem Reichstag mehr?
Werft Euren Stab hin, und gebietet Schweigen!
Ich fordr'es, ich begehr's und will's.
(Krongrossmarschall wirft seinen Stab in die Mitte des
Saals; der Tumult legt sich.)
Was denkt ihr? Was beschliesst ihr? Stehn wir nicht
In tiefem Frieden mit dem Czaar zu Moskau?
Ich selbst als euer königlicher Bote
Errichtete den zwanzigjähr'gen Bund;
Ich habe meine rechte Hand erhoben
Zum feierlichen Eidschwur auf dem Kremel,
Und redlich hat der Czaar uns Wort gehalten.
Was ist beschworne Treu? Was sind Verträge,
Wenn ein solenner Reichstag sie zerbrechen darf?
demetrius.
Fürst Leo Sapieha! Ihr habt Frieden
Geschlossen, sagt Ihr, mit dem Czaar zu Moskau?
Das habt Ihr nicht; denn ich bin dieser Czaar.
In mir ist Moskau's Majestät; ich bin
Der Sohn des Iwan und sein rechter Erbe.
Wenn Polen Frieden schliessen will mit Russland,
| |
[pagina 758]
| |
Mit mir muss es geschehen; eu'r Vertrag
Ist nichtig, mit dem Nichtigen errichtet.
odowalsky.
Was kümmert eu'r Vertrag uns! Damals haben
Wir so gewollt, and heute woll'n wir anders.
sapieha.
Ist es dahin gekommen? Will sich Niemand
Erheben für das Recht, nun so will ich's.
Zerreissen will ich das Geweb' der Arglist;
Aufdecken will ich Alles, was ich weiss.
- Ehrwürd'ger Primas! Wie? Bist du im Ernst
So gutmüthig, oder kannst dich so verstellen?
Seyd ihr so gläubig, Senatoren? König,
Bist du so schwach? Ihr wisst nicht, wollt nicht wissen,
Dass ihr ein Spielwerk seyd des list'gen Woywods
Von Sendomir, der diesen Czaar aufstellte,
Dess ungemess'ner Ehrgeiz in Gedanken
Das güterreiche Moskau schon verschlingt?
Muss ich's euch sagen, dass bereits der Bund
Geknüpft ist und beschworen zwischen Beiden;
Dass er die jüngste Tochter ihm verlobte?
Und soll die edle Republik sich blind
In die Gefahren eines Krieges stürzen,
Um den Woywoden gross, um seine Tochter
Zur Czaarin und zur Königin zu machen?
Bestochen hat er Alles und erkauft.
Den Reichstag, weiss ich wohl, will er beherrschen,
Ich sehe seine Faktion gewaltig
In diesem Saal, und nicht Genug, dass er
Den Seym Walny durch die Mehrheit leitet,
Bezogen hat er mit dreitausend Pferden
Den Reichstag, und ganz Krakau überschwemmt
Mit seinen Lehens-Leuten. Eben jetzt
Erfüllen sie die Hallen dieses Hauses.
Mann will die Freiheit unsrer Stimmen zwingen.
Doch keine Furcht bewegt mein tapfres Herz;
So lang noch Blut in meinen Adern rinnt,
Will ich die Freiheit meines Worts behaupten.
Wer wohl gesinnt ist, tritt zu mir herüber.
So lang ich Leben habe, soll kein Schluss
Durchgehn, der wider Recht ist und Vernunft.
Ich hab' mit Moskau Frieden abgeschlossen,
Und ich bin Mann dafür, dass man ihn halte.
odowalsky.
Man höre nicht auf ihn! Sammelt die Stimmen!
(Bischöfe von Krakau und Wilna stehen auf, und gehen jeder
an seiner Seite hinab, um die Stimmen zu sammeln.)
viele.
Krieg! Krieg mit Moskau!
erzbischof von gnesen zu Sapieha.
Gebt Euch, edler Herr!
| |
[pagina 759]
| |
Ihr seht, dass Euch die Mehrheit widerstrebt,
Treibt's nicht zu einer unglücksel'gen Spaltung!
krongrosskanzler kommt von dem Thron herab,
zu Sapieha.
Der König lässt Euch bitten, nachzugeben,
Herr Woywod, und den Reichstag nicht zu spalten.
thürhüter heimlich zu Odowalsky.
Ihr sollt Euch tapfer halten, melden Euch
Die vor der Thür. Ganz Krakau steht zu Euch.
krongrossmarschall zu Sapieha.
Es sind so gute Schlüsse durchgegangen;
O! gebt Euch! Um des andern Guten willen,
Was man beschlossen, fügt Euch in die Mehrheit!
bischof von krakau hat auf seiner Seite die
Stimmen versammelt.
Auf dieser rechten Bank ist Alles einig.
sapieha.
Lasst Alles einig seyn. - Ich sage Nein.
Ich sage Veto, ich zerreisse den Reichstag,
Man schreite nicht weiter! Aufgehoben, null
Ist Alles, was beschlossen ward.
(Allgemeiner Aufstand, der König steigt vom Thron, die
Schranken werden eingestürzt; es entsteht ein tumultuarisches
Getöse. Landboten greifen zu den Säbeln und
zucken sie links und rechts auf Sapieha. Bischöfe treten
auf beiden Seiten dazwischen, und vertheidigen ihn
mit ihren Stolen.)
Die Mehrheit?
Was ist die Mehrheit? Mehrheit ist der Unsinn;
Verstand ist stets bei Wen'gen nur gewesen.
Bekümmert sich um 's Ganze, wer Nichts hat?
Hat der Bettler eine Freiheit, eine Wahl?
Er muss dem Mächtigen, der ihn bezahlt,
Um Brot und Stiefel seine Stimm' verkaufen.
Man soll die Stimmen wägen, und nicht zählen;
Der Staat muss untergehn, früh oder spät,
Wo Mehrheit siegt, und Unverstand entscheidet.
odowalsky.
Hört den Verräther! -
landboten.
Nieder mit ihm! Haut ihn in Stücken.
erzbischop von gnesen reisst seinem Kaplan das
Kreuz aus der Hand und tritt dazwischen.
Friede!
Soll Blut der Bürger auf dem Reichstag fliessen?
Fürst Sapieha! Mässigt Euch!
(Zu den Bischöfen)
Bringt ihn
Hinweg! Macht eure Brust zu seinem Schilde!
| |
[pagina 760]
| |
Durch jene Seiten-Thür entfernt ihn still,
Dass ihn die Menge nicht in Stücken reisse!
(Sapieha, noch immer mit den Blicken drohend, wird
von den Bischöfen mit Gewalt fortgezogen, indem
der Erzbischof von Gnesen und von Lemberg die andringenden
Landboten von ihm abwehren. Unter
heftigem Tumult und Säbelgeklirr leert sich der Saal
aus, dass nur Demetrius, Meischek, Odowalsky und
der Kosacken-Hettmann zurück bleiben.)
odowalsky.
Das schlug uns fehl - - - - -
Doch darum soll Euch Hülfe nicht entstehen;
Hält auch die Republik mit Moskau Frieden,
Wir führens aus mit unsern eignen Kräften.
korela.
Wer hätt' auch das gedacht, dass er allein
Dem ganzen Reichstag würde Spitze bieten.
meischek.
Der König kommt.
Het vervolg van het tweede bedrijf maakt ons bij Bodensted bekend met de betrekking van Dimitry tot de Poolsche rijksgrooten, en met de vergunning, hun door Sigismund verleend, om de wapenen voor hem te trekken, ofschoon Zamoiski's tegenstand op den landdag hem verbiedt den oorlog openlijk aan Rusland te verklaren. Ook Marina wordt hier ten tooneele gebragt. Haar karakter is meer tragisch bij Bodenstedt, bij wien zij, schoon trotsch en heerszuchtig, toch ook uit liefde en in vertrouwen op zijn goed regt, haar lot aan dat van Dimitry verbindt, dan bij Schiller, bij wien zij enkel door teugellooze heerschzucht gedreven wordt en zonder geloof, zonder liefde, Dimitry alleen als werktuig harer eigene verheffing wil bezigen. En toch is het mogelijk, dat Schiller's voorstelling hier de voorkeur verdient. Het tragisch effekt der figuur van Dimitry zelven wordt grooter, wanneer men hem van den aanvang in het vertrouwen op zijn regt en de heiligheid zijner zaak ziet alleen staan, en enkel omgeven vindt door dezulken, die in zijne verheffing de voldoening hunner eigen driften zoeken, en wier hulde en aanhankelijkheid zich oplost in louter schijn. - Aan het slot van dtt bedrijf wordt de katastrophe reeds eenigermate voorbereid. Het tooneel is verplaatst naar het slot van Mnischek, waar wij Dimitry zien omgeven door zijne Poolsche vrienden en Russische overloopers, en zich gereed makende om den veldtogt aan te van- | |
[pagina 761]
| |
gen. Jefimoff, die in Marina de trotsche Polin en de Katholieke haat, wil haar enkel als werktuig gebruiken om de Polen tijdelijk aan Dimitry te verbinden, maar haar verwerpen, zoodra zij als middel tot zijne verheffing heeft uitgediend. Marina daarentegen gevoelt voor Jefimoff een instinktmatigen afkeer, zij beschouwt hem als Dimitry's boozen geest en wil dezen op den veldtogt vergezellen, ten einde hem gedurig voor des Hetmans listen te waarschuwen. Het gesprek waarin zij haren boezem lucht geeft, wordt door Jefimoff gedeeltelijk beluisterd. Zoo vestigt zich tusschen deze beiden een onverzoenlijke haat, die eindelijk de oorzaak wordt van Dimitry's verderf. Het derde bedrijf verplaatst ons in het eerste gedeelte op nieuw naar Moskou. Uit de gesprekken des volks, waarbij de dichter weder, gelijk in het eerste bedrijf, zijne vijfvoetige jamben nu en dan met proza verwisselt, verneemt men den voortgang van Dimitry's wapenen, den ban dien Boris over hem heeft doen uitspreken, de meer en meer ongunstige stemming der burgerij jegens den nog regerenden Czar. Eene merkwaardige episode doet ons een diepen blik slaan in de verhouding tusschen een overmoedigen adel en een verdrukt volk, en toont ons hoe uitnemend de dichter bekend is met den inwendigen toestand van het Russische rijk, die na meer dan twee eeuwen nog niet veel verandering ondergaan heeft, en met de gevaren die juist daarom den Czar boven het hoofd hangen, dat hij, als eenig verantwoordelijk heerscher, niet straffeloos het regt der slagtoffers miskennen kan. Men weet hoezeer doorgaans de Rus der geringere volksklassen aan vrouw en kinderen gehecht is, en hoe vaak desniettemin de Adel, die zich alles jegens zijne onderhoorigen geoorloofd acht, de heiligheid dier famieliebanden met voeten treedt. Hiervan is door Bodenstedt een treffend gebruik gemaakt. Alexei, een burger dien ons het eerste bedrijf als een ongeloovige ten aanzien van Dimitry's aanspraken en als een trouw, onderdaan van Boris doet kennen, had van de hand van Vorst Mstislawsky de grievendste beleediging ondervonden: zijne jonge gade was hem met geweld uit de armen gescheurd, om het slagtoffer te worden van de woeste drift des edelmans. Alexei wacht den Czar op, als hij uit de kerk zal terugkeeren, om zich aan zijne voeten te werpen en wraak te vorderen op den moordenaar van zijn geluk. De Czar, geheel afge- | |
[pagina 762]
| |
trokken door de noodlottige tijding van de nederlagen zijner krijgers en den afval zijner steden, gedoogt dat zijne rijksgrooten den om regt smeekenden Aelxei grijpen en wegvoeren, terwijl deze zijn hijgenden boezem in de volgende verzen lucht geeft. Der Volksmund zeiht Dich mancher schweren Schuld,
Doch schwerer wiegt, was Du an mir gethan,
Als alles And're! Viel erträgt ein Volk,
Dem Eines bleibt: Die Heiligkeit des Herds,
Des Hauses Sicherheit - die hast Du straflos
Entweihen lassen, hast mit frevler Hand
Die Säulen Deiner Herrschaft selbst erschüttert -
Sie werden stürzen, werden Dich begraben
In ihrem Sturz!
Hoewel deze episode juist niet noodig was om den val van Boris en zijn geslacht te verklaren, is zij echter zeer gepast aangebragt, en geeft eene volheid aan het tafereel van het Russische volksleven, die althans den lezer welkom is, schoon zij misschien voor de voorstelling het drama wel wat veel zonder noodzaak overlaadt. Pijnlijk is het echter de rol van een wellustigen geweldenaar aan Vorst Mstislawsky te zien toegewezen, die zich in het eerste bedrijf als een echt vriend van zijn Vaderland, en in het laatste als een trouwe aanhanger van Dimitry, nadat hij eenmaal diens partij gekozen heeft, schijnt te vertoonen. Ik beweer niet dat de verschillende karaktertrekken, hem in het drama toegekend, zich niet met elkander verdragen kunnen, maar zijn karakter is te weinig uitgewerkt om het hoe begrijpelijk te maken. Het losbarsten van een oproer onder het volk, de intrigues van Vorst Schuisky, de plotselinge, aan vergiftiging toegeschreven dood van Czar Boris, die tot aan zijn jongsten snik zich denzelfden krachtigen heerscher betoont, en stervend nog de volksbeweging bedwingt en de opvolging aan zijn zoon Feodor verzekert, ziedaar den verderen inhoud van dit bedrijf, totdat het ons, met den zestienden Auftritt, naar Dimitry's legerplaats voor de nog door Basmanoff verdedigde vesting Nowgorod-Ssewersk verplaatst. Geheel anders zijn de tooneelen, die ons hier wachten. In het kamp heerscht gebrek aan geld en levensmiddelen en bittere oneenigheid tusschen de Poolsche en Russische volgers van Dimitry, waarvan de eersten zich gereed maken om, op bevel van den wispelturigen Sigismund, dien | |
[pagina 763]
| |
de bedreigingen van Boris vrees hadden aangejaagd, hem juist op dit beslissend tijdstip te verlaten. Jefimoff wenscht zich van de trotsche Polen en vooral van Marina te ontslaan, vooral daar de opligting van een konvooi door Korela de kansen voor Dimitry, om alleen door Russische hulp te zegepralen, eensklaps aanmerkelijk verbeterd heeft. Marina spaart noch gebeden, noch zelfs de bitterste verwijtingen, om haren vader en de overige Poolsche grooten te weêrhouden van het bevel des lafhartigen konings te gehoorzamen en de zaak prijs te geven, die zij eerst met zooveel geestdrift hadden omhelsd. Jefimoff geraakt hierover in woede ‘Das nenn' ich Männer’, roept hij uit! Das nenn' ich Männer, die ein Weib lenkt! Doch
Verächtlicher noch als ein weib'scher Mann
Ist mir ein männlich Weib....
Marina blijft het antwoord niet schuldig: Ist es so weit
Mit uns gekommen, dasz man unter Polen
Mich, eine edle Polin, schmähen darf?
Wer rächt an diesem Buben mich?
stimmen.
Ich! Ich! Wir Alle!
Mnischek wordt met Jefimoff handgemeen. Op dit oogenblik verschijnt Dimitry met Korela op het tooneel. Wat nu volgt moet ik in de woorden des dichters zelven mededeelen.
dimitry schnell vortretend.
Zurück! Wer ist am Streite schuld?
stimmen.
jefimoff!
mniszek.
Ich musz hier meiner Tochter Ehre schützen!
marina.
Er hat mich so beleidigt, dass zehn Leben
Wie seines, zu geringe Opfer wären
Zur Sühne dieses Frevels.
jefimoff.
Sie mich auch.
dimitry zu Jefimoff.
Abbitte auf den Knie'n vor Deiner Herrin!
(Jefimoff steht schwankend.)
dimitry den Degen ziehend.
Abbitte, augenblicklich auf die Knie!
| |
[pagina 764]
| |
jefimoff sich umwendend.
Korela, darf ich's thun?
korela.
Du muszt es thun!
jefimoff zornig niederknieend.
Ich bitte ab.....
(Mit unterdrückter Stimme.)
Das Weib soll dafür büszen!
(Geht rasch ab.)
Ofschoon nu de zaken van Dimitry, ten gevolge der zich verspreidende tijding van den dood van Boris, de overgave van Nowgorod-Ssewersk en het besluit der Polen om te blijven, onder voorwaarde dat Jefimoff verwijderd worde, plotseling eene gunstige wending schijnen te nemen, is echter in het zoo even medegedeelde tooneel de kiem van zijn verderf gelegd. Barstend van woede en spijt, zoekt Jefimoff zich op Marina te wreken, en tevens op Dimitry, die hem tot eene zoo gevoelige zelfvernedering gedwongen heeft. Hij heeft het middel daartoe in de hand, en behoeft slechts den gewaanden Czaréwitsch aan zich zelven te openbaren, om zeker te zijn, dat hij uit den beker der wraak met volle teugen zwelgen zal. Tragischer toestand is niet denkbaar, dan die van Dimitry, wien op hetzelfde oogenblik, dat hij zijn gewaand goed regt door de overwinning gekroond en zich tot een magtig monarch verheven ziet, de gansche grondslag ontvalt, waarop het gebouw zijner heerschappij was opgerigt, zoodat hij eenklaps boven een gapenden afgrond zweeft. Zien wij of de dichter op dit beslissend punt in zijn drama, op de hoogte van zijn onderwerp gebleven is.
dimitry.
Wir sind allein.
jefimoff.
Was ich zu sagen habe,
Taugt für die Wache nicht.
dimitry zu der Wache.
Zicht Euch zurück!
jefimoff.
Ihr habt mich tief gekränkt!
dimitry.
Auch Dankbarkeit
Hat ihre Grenze. Dasz du mir das Leben
Gerettet, ist kein Grund, Die zu beleidigen,
| |
[pagina 765]
| |
Die mehr mir als mein Leben theuer. Was
Soll dieser finstre Trotz, dies rohe Pochen
Auf meine Dankbarkeit? Wer uns nur dient
Um Dank mit Wucherzinsen einzutreiben,
Ist keines Dankes werth!
jefimoff.
Was ich gethan,
Geschah zu Eurem Besten, doch die Liebe
Macht Euch ganz blind.
dimitry.
Vergisz nicht, wer ich bin!
(Chruschtschoff tritt auf, bleibt mit dem Ausdrucke des Staunens
stehen und belauscht den heftigen Wortwechsel der
Beiden, ohne von ihnen bemerkt zu werden.)
jefimoff.
Mein Werkzeug seid Ihr, Werkzeug meiner Rache!
Was schweig' ich länger.... Zar Borisz ist todt,
Mein Opfer mich entrissen. Fürder brauch' ich
Nicht Eure Hülfe mehr - Ihr aber meine!
dimitry.
Mensch, rasest Du?
jefimoff.
Ich rede ganz vernünftig.
Ihr seid so wenig ächter Zarensohn
Wie ich. Der Züge Achnlichkeit, die Euch
Natur gab, tauft' ich mit Dimitry's Namen,
Des Zarensohn's, der längst verwes't im Grabe.
dimitry.
Wähnst Du durch solche Lüge mich zu täuschen?
jefimoff.
Die Mutter lebt noch, die ihr Kind begraben.
Sie mag Euch sagen, ob ich Wahrheit rede.
dimitry.
Maria?
jefimoff.
Marfa ist ihr Klostername.'
dimitry.
Und wär es, wie Du sagst - wer glaubte Dir?
jefimoff.
Jeder, dem ich's beweise klar wie Euch.
Mein Bruder war von Godunoff gewonnen
Das Zarenkind zu tödten. Godunoff
Liesz nach vollbrachter That ihn selbst ermorden,
Um das Geheimnisz mit ihm zu begraben.
Doch, sterbend, mir vererbt' er seine Rache,
Das Taufkreuz, und den Schmuck.
dimitry.
Und wer bin ich?
| |
[pagina 766]
| |
jefimoff.
Sohn meiner ält'sten Schwester, die im Dienste
Des Zaren stand; er war ihr zugethan -
Vielleicht seid ihr ein Bastard Zar Iwan's.
Der Züge Aehnlichkeit bestimmte mich
Zum Werkzeug meiner Rache Euch zu küren.
Die Zarin Wittwe ward verbannt ins Kloster,
Ihr Schlosz verbrannt, um jede Spur zu tilgen -
Ich aber floh mit Euch in jener Nacht,
Und unter fremdem Namen kam ich glücklich
In fremdes Land.....
dimitry.
Weisz Jemand auszer Dir von dem Geheimnisz?
jefimoff.
Niemand.
dimitry.
So soll es Niemand auch erfahren!
(Er zieht rasch seinen Dolch und ersticht Jefimoff, der
zurücktaumelnd den Degen zieht. Dimitry, ebenfalls
seinen Degen ziehend, verfolgt ihn in die Kulisse,
wo er ihn niedersticht, so dasz man blosz seinen Fall
hört, ohne den Körper zu sehen. Gleich darauf Donner
und Blitz. Chruschtschoff verschwindet im Hintergrunde
der Bühne.)
dimitry allein.
Rollt, Donner, rollt! Ihr schwarzen Wolken, schleudert
All Eure zackige Schwefelglut hernieder,
Mich zu zerschmettern! - schont heut Thier' und Bäume,
Trefft mich allein, mich - ich bin reif zum Tod!
Ein Leben ohne Wahrheit ist kein Leben.
Vor mir ein Abgrund - hinter mir ein Abgrund,
Und Dunkel überall, und keine Rettung
Als Lüge..... Lüge.....
Wie auf Adlerflügeln
Trug mich das Glück. Nun ist mein Flug gelähmt,
Mein Herz vergiftet - und kein menschlich Ohr
Mein Elend ihm zu klagen.....
Soll ich jetzt
Hintreten vor das Volk, den Schleier lüften?
Dasz man mich höhnt, mit Fingern auf mich zeigt,
Mein Werk, schon der Vollendung nah, zertrümmert?
Ich kann nicht mehr zurück - doch, auch nicht vorwärts!
Die Zarin-Mutter lebt noch, wird mich sehn,
Vor allem Volk entlarven.... Nein! Das wird
Sie nicht! Ich bin der Rächer ihres Kindes....
Der Geist Iwan's hat mich zum Sohn erkoren,
Dimitry mich genaunt aus seinem Grabe -
Ich bin sein Sohn, ich trage seine Züge:
Ich kann nicht mehr zurück. -
Vorwärts mit Gott!
(Geht rasch auf sein Zelt zu, während der Vorhang fällt.)
| |
[pagina 767]
| |
Ik kan niet ontveinzen, dat in dit tooneel het een en ander voorkomt dat mij weinig voldoet, en mij een dichter als Bodenstedt niet geheel waardig schijnt. Die afluistering van het gesprek door Chruschtschoff, noodig opdat het geheim niet met Jefimoff ten grave zou dalen, is onwaarschijnlijk en een versleten kunstgreep. Indien men in het leven voor het bewaren van geheimen niet meer zorg droeg dan doorgaans op het tooneel, dan zou de historische wetenschap zelden noodig hebben zoovele jaren te wachten tot zich de ware toedragt der gebeurtenissen voor haar ontsluijerde. Bovendien bedenke men dat Jefimoff zelf reeds door gedeeltelijke afluistering van een gesprek bekend is geworden met het kwaad hart, dat Marina hem toedroeg. De moord door Dimitry aan Jefimoff gepleegd, had, zoo het mij toeschijnt, kunnen vermeden worden, en dan ware ook de afluistering des geheims niet noodig geweest. Dimitry's karakter lijdt onder die overijlde daad van geweld, hoe begrijpelijk ook op zulk een oogenblik, en daarom ook de belangstelling des toeschouwers in zijn lot. Die moord is wel is waar, even als de hoofdzakelijke zin van den volgenden monoloog aan het plan van Schiller ontleend, maar de vraag is, hoe de groote dichter dien zou gemotiveerd hebben. Voor 't overige moet ik er voor uit komen, dat de geheele latere ontwikkeling van het lot en leven van Demetrius bij Schiller mij uit een aesthetisch oogpunt raadselachtig voorkomt, en ik meenen zou in de laatste bedrijven aan Bodenstedts voorstelling verre de voorkeur te moeten geven, zoo ik het geoorloofd en mogelijk achtte een drama naar eene uiterst vlugtige schets te beoordeelen. Doch om tot Bodenstedt terug te keeren: het toevallig zamentreffen van een plotseling opkomend onweder met de beslissende wending van Dimitry's lot, schijnt mij weder een dramatische kunstgreep, dien het zuiver gevoel verwerpt, en welverre dat ik het zou goedkeuren, dat Dimitry de donders en bliksems over zijn hoofd inroept, zou ik het natuurlijk gevonden hebben, dat hij daarvoor oogen noch ooren had gehad, bij het verterend licht dat plotseling in zijn binnenste over zijn eigen zijn en lot was ontstoken. In Jefimoff's verhaal blijven gapingen, die tot allerlei vragen aanleiding geven, b.v. hoe zijn broeder, wien de Czar liet uit den weg ruimen opdat zijne misdaad zonder getuige zou zijn, gelegenheid vinden kon hem erf- | |
[pagina 768]
| |
genaam zijner wraak te maken. Eindelijk schijnt mij de tweestrijd van Dimitry te oppervlakkig geteekend, te spoedig beslist. Zoo ergens in dit drama, dan had zich hier de dichter eenige meerdere uitvoerigheid mogen veroorloven. Maar ik moet mij bekorten en mag dit te eerder, daar reeds genoeg gezegd schijnt om de verdiensten en zwakheden van Bodenstedts Demetrius te doen in 't oog vallen. Het vierde bedrijf speelt gedeeltelijk in het Gouvernementspaleis te Tula, gedeeltelijk in het klooster van St. Nikolaas, waarin zich Marfa ophoudt. Het gesprek tusschen Dimitry en Marina, waarmede het bedrijf wordt geopend, is een der schoonste stukken van dit treurspel. De onrust van Dimitry's gemoed, is bij Marina niet onopgemerkt gebleven; zij beseft dat hij haar schuwt en het vroeger vertrouwen geweken is en roept hem daarover ter verantwoording. Eene vreesselijke gedachte is in haar opgekomen. Axinia (Xenia), de schoone dochter van Boris, was door Mstislawsky gered, toen de jonge Czar Feodor en zijne moeder, bij het naderen van Dimitry, als offers der woede van het opgeruide volk gevallen waren, en, aan de bescherming van den overwinnaar aanbevolen, was zij op zijn last naar Tula gekomen, en niet slechts gespaard, maar behandeld met al den eerbied aan haren rang en het ongeluk verschuldigd. Marina is zich bewust, dat zij als Polin, als Katholieke, bij de Russen gehaat is, dat men haar niet ligt als Czarin zal dulden, dat geene pogingen gespaard worden om Dimitry van haar afkeerig te maken. Zij ziet in Axinia eene mededingster en eischt haren dood als bewijs van Dimitry's trouw. Dit is al het gebruik, dat door Bodenstedt van Axinia gemaakt wordt. Men vergelijke daarmede de zonderlinge rol, die Schiller haar in het laatste gedeelte van zijn drama had toegedacht. Bij hem zou Axinia, op het oogenblik dat Dimitry Moskou zegevierend binnentrok, tot de Czarin Marfa vlugten en bij haar bescherming zoeken; daar zou Dimitry haar zien en eensklaps in hevige, onwederstaanbare hartstogt voor haar ontbranden, door Axinia met afschuw beantwoord. De ijverzucht van Marina zou haar later den giftbeker reiken, en Axinia met vreugde sterven, daar zij vreesde gedwongen te worden den Czar naar het altaar te volgen. Men herinnere zich daarbij, dat, volgens Schillers plan, zoo het schijnt, Dimitry en Marina slechts door banden van | |
[pagina 769]
| |
eigenbelang, niet van liefde, aan elkander zouden verbonden zijn. Naar mijn inzien heeft Bodenstedts drama eenige zijner schoonste en meest tragische plaatsen te danken aan de opregtheid hunner wederkeerige liefde, die zelfs de ontsluijering van het noodlottig geheim overleeft. Dimitry, door Marina in de engte gebragt, erkent dat een vreesselijk geheim hem drukt, en is op het punt het haar te openbaren, als het gesprek plotseling wordt afgebroken door de komst van Vorst Schuisky en den Patriarch, als gezanten van Moskou, om hem de onderwerping der hoofdstad aan te bieden. Ik kan mij niet onthouden uit het hier geschetste tooneel de volgende schoone verzen als eene proeve af te schrijven.
marina.
Du weichst mir aus!
Was hast Du jetzt, so nah dem Ziel, zu sorgen?
Als Du fortzogst, ein heimatloser Flüchtling,
Nichts hattest, als Dein Recht - da mocht'st Du sorgen.
Als Dich bei Dobrinitsch' des Zaren Heer
Einschlosz, wo Einer gegen Hundert stand,
Furcht Aller Herz ergriff - da mocht'st Du sorgen.
Wenn Du Dein trotziges, buntscheckig Häuflein,
Das in sich selbst uncinige, verglichst
Mit Deiner Feinde starker Heeresmacht -
Doch heiter blieb Dein Auge, keine Sorge
Kam über Dich.
Du warfst die Fliehenden
Zurück mit erz'ner Faust. - Dein hehres Vorbild
Gab Muth den Zagenden, verdoppelte
Den Muth der Muthigen; keinen Augenblick
Zog Furchen Deine Stirn, als wüsztest Du,
Dasz Dir das Glück als Sklavin folgt....
Noch hör' ich Dich, wie Du begeistert riefst:
‘O Gott! ist meine Sache ungerecht,
So treffe mich allein Dein Zorn - doch Du,
Du kennst mein gutes Recht’ -
dimitry unruhig.
Marina, schweig'!
marina fortfahrend.
‘Wirst meinen Arm unüberwindlich machen!’
Und jetzt, wo die Erfüllung Deinem Wunsche
Vorausgeeilt, Dein Feind im Grabe liegt,
Eh' ihn Dein Arm erreicht - jetzt willst Du sorgen
Die Städte alle unterwerfen sich
Und senden Salz und Brot; - Sendboten kommen
Aus Deines weiten Reiches fernsten Grenzen,
Um Dir zu huldigen; selbst Ruszlands Herz,
Das alte Moskau öffnet seine Thore -
Bald wirst Du auf dem Thron des Kremlin sitzen
| |
[pagina 770]
| |
Und auf ein Volk, das Dein ist, niederschau'n!
Doch das ist's, was Dich drückt! O ich weisz Alles....
Du liebst mich nicht mehr. Nun Dein Ziel erreicht,
Bin ich Dir nur zur Bürde; eine And're
Soll Zarin Moskau's werden. O, Du täuschest
Mich nicht - Du liebst die Tochter Deines Todfeinds:
Axinia, des jungen Zaren Schwester,
Sie ist hier in der Stadt.
dimitry.
Hör' mich, Marina!
marina.
Verstell' Dich nicht - Du liebst Axinien!
Weil Polens König Dir sein Wort gebrochen,
Glaubst Du, Du dürft'st mir auch das Deine brechen.
Doch eher tödt' ich Dich, und sie - mich selbst,
Eh' ich die Schmach erlebe, eine And're
Auf Moskau's Thron zu sehn. - Du kennst mich nicht!
dimitry.
Hör mich doch ruhig an! Du marterst mich
Mit ungerechtem Vorwurf, trübst durch Mistraun
Dein Auge, das es dunkel sieht - wie Kinder
Durch's Fenster sehend, selbst die Aussicht trüben
Durch ihres Mundes Hauch.
In de zamenkomst met de gezanten uit Moskou bewijst Dimitry, gelijk later zoo vaak, hoe weinig hij het karakter der Russen begrijpt. Terwijl hij, deels uit ongeveinsden tegenzin, deels welligt uit het besef van zijn valschen toestand, de kruipende hulde afwijst, die de Russen gewoon zijn aan hunne Czaren te bewijzen, maar tevens over den Patriarch, die al het mogelijke gedaan had om het volk tegen hem in te nemen, al zijne bitterheid uitstort, zonder te bedenken, hoezeer de smaad, aan het hoofd der kerk aangedaan, de Russen krenken moet; wint bij vorst Schuisky, wien deze misslagen niet ontgaan, de overtuiging veld, dat nu welhaast zijn tijd zal gekomen zijn. Van den aanvang af - wij weten het uit het eerste bedrijf - heeft hij aan de echtheid van Dimitry zeer getwijfeld. Thans aarzelt hij niet, misschien meer nog uit politiek dan uit overtuiging, zoodra hij met den Patriarch alleen is, en terwijl hij eene groote deelneming voorwendt in den smaad in diens persoon der heilige kerk aangedaan, tevens ronduit te verklaren, dat de magt van Dimitry op een leugen berust. ‘Er ist nicht,’ zegt hij Er ist nicht, wie er vorgiebt, Sohn Iwan's,
Ist ein Betrüger....
| |
[pagina 771]
| |
patriarch.
Ist nicht Sohn Iwan's?
schuisky kopfschüttelnd.
Ist ein Betrüger oder - ein Betrog'ner.
Doch beides gilt uns gleich. Wir haben Mittel
Ihn zu entlarven.... wenn das Heil der Kirche
Das fordern sollte - was doch möglich wäre.
patriarch.
Gewisz! Gewisz! Doch sagt, was wiszt Ihr mehr?
schuisky.
Die Zarin-Mutter, die man todt geglaubt....
patriarch.
Die Zarin Marfa? Lebt sie noch?
schuisky.
Sie lebt noch!
Im Kloster zu St. Nikolaus.
patriarch.
Da läszt sich
Die Wahrheit bald erforschen!
schuisky.
Zweifelt Ihr
Auch jetzt noch an mir?
patriarch ihm die Hand reichend.
Könnt Ihr mir verzeih'n?
schuisky.
Von Herzen! Aber Eure gute Meinung
Darf sich nicht ändern, wenn ich anders scheine
Dem Zaren gegenüber, als ich bin.
Euch und der heiligen Kirche wird mein Herz
Stets offen liegen wie ein Buch, darin
Ihr lesen könnt bis zu der letzten Seite.
patriarch.
Gott sieht auf's Herz - die Welt sieht auf den Schein.
Seid fromm wie Tauben, aber klug wie Schlangen,
Sagt unser Heiland....
(fortgehend.)
schuisky ihm folgend.
Ihr habt mich verstanden.
Men ziet, Schuisky had een kwaden indruk bij den Patriarch weg te wisschen. De sluwe staatsman en de Prelaat, die, als zoovele dienaren der kerk, maar al te geneigd is de zondige middelen om het doel te wettigen, zijn meesterlijk in dit korte gesprek geteekend. Uit het volgende tooneel vernemen wij, dat Dimitry zijn geheim aan Marina heeft geopenbaard. Aanvankelijk is zij hevig geschokt, maar | |
[pagina 772]
| |
hare liefde vindt kracht om ook aan den valschen Dimitry getrouw te blijven, nu hare heerschzucht door zijne stoute uitpraak: ‘Was mir im Wege steht, musz aus dem Wege!’
tegen het gevaar van haar doel te missen, is gewaarborgd. ‘Liebst Du mich?’ vraagt nog Dimitry. ‘Ja,’ is het antwoord, Ja! doch erst seit dieser Stunde!
Vorher - ich will ea frei gestehn - liebt' ich
In Dir den Königssohn mehr als den Menschen.
Ich träumte nur von Thron und Majestät,
Und Deine Liebe blendete mich mehr,
Als sie mich rührte.... Jetzt wie umgewandelt
Bin ich durch Dich; ich liebe Dich, ich liebe,
Wie ich nie glaubte, dasz ich lieben könnte!
Dein Geist, den die Natur zum Herrschen schuf,
Hat meinen Stolz besiegt....
Du bist nicht, was du scheinst, doch Du bist mehr!
Der Kern ist besser als die falsche Hülle.
dimitry die ihm dargereichte Hand leidenschaftlich küssend.
Bei Gott, das ist er!
Und diese falsche Hülle muszte fallen,
Es muszte Wahrheit werden zwischen uns.
Jetzt bin ich stark und frei, wie neugeboren!
marina mit ihm abgehend
Was uns im Wege steht, musz aus dem Wege!
't Is, dunkt mij, psychologisch juist, dat Dimitry uit zulk een gesprek nieuwe kracht put, om zijne rol tot het uiterste te spelen. De sterkere geest van Marina verleent hem steun, en hij beseft naauw in zijne hoog opgewonden gemoedsstemming, op welke gevaarlijke wegen zij hem voert. Eene soort van fanatismus heeft zich van hem meester gemaakt, terwijl hij zich opdringt tot heerscher geboren te zijn, en als alle fanatismus, begint ook het zijne alle middelen om 't even te achten, die tot het doel leiden kunnen. En dit fanatismus was noodig om Dimitry staande te houden, sedert het geloof aan zijn regt hem ontvallen was, en daarom den dichter onmisbaar. Inmiddels is de belangstelling der toeschouwers thans van verschillende zijden gerigt op Dimitry's onvermijdelijke zamenkomst met Marfa. Zoowel Schuisky en de Patriarch, als hij zelf en Marina wachten van haar de beslissing van zijn lot, schoon hij niet heeft geaarzeld zijn nieuw motto: ‘Was mir im Wege steht, musz aus dem Wege!’ ook op haar bij voorraad toe te passen. Op die za- | |
[pagina 773]
| |
menkomst worden wij verder voorbereid in het overige deel van dit bedrijf, 't welk ik, zoo mijne ruimte zulks gedoogde, met het eerste, nog grootendeels afgewerkte deel van Schillers tweede bedrijf, zou kunnen vergelijken. Genoeg zij het thans in weinige woorden op te merken, dat ons eerst Marfa, in een gesprek met hare vertrouwde Nadeshda, geteekend wordt, als nog treurende om het verloren kind en dorstende naar wraak op zijnen moordenaar. Daar dringt tot de sombere en eenzame kloostercel de mare door, dat Dimitry leeft, dat hij de scharen van Boris verslagen heeft, dat hij den troon van Moskou heeft bestegen. Marfa, die haar kind met eigene hand begraven heeft, is van de valschheid van het gerucht overtuigd, tot zij eindelijk, wanneer de tijding zich van alle zijden bevestigt en zelfs een brief van Dimitry haar wordt ter hand gesteld, zich af begint te vragen, of het mogelijk is dat de hemel te haren gevalle een wonder verrigt en haren zoon aan het leven teruggegeven heeft. Zij vat het besluit op om in persoon naar Moskou te gaan en hem te zien, die zich voor haren zoon uitgeeft. ‘Een moederhart wordt niet zoo ligt bedrogen.’ Maar als zij op het punt is de reis te aanvaarden, bereikt haar een tweede brief, een schrijven van den Patriarch, die haar uitnoodigt, om hoogst gewigtige redenen, wanneer zij tut de krooning naar Moskou komt, heimelijk haren intogt te houden en het eerst de woning van den Patriarch te bezoeken. Het bedrijf eindigt met dezen schoonen, door Marfa uitgesproken monoloog, die, tijd en plaats in aanmerking genomen, wel aan ieder begrijpelijk zal voorkomen. Ich kann nicht beten.... In mir wogt's und wühlt's
Wie sturmbewegte Meerflut. Leidenschaften,
Gefühle, längst begraben, wachen auf
Aus ihrem Scheintod. Freude kämpft mit Schmerz,
Hoffnung mit Zweifel.... Gieb mir Licht, o Gott!
Dasz ich die Wahrheit finde - gieb mir Licht!
Unglück, wie Nacht, heimsuchen böse Geister
Mit schönen Truggebilden.... Nein! kein Trugbild
Lockt mich von hier. Nein, nein! es ist die Stimme
Des Sohns, der die verlor'ne Mutter ruft.
Nein - wär' er ein Betrüger, würd' er mich
Dem Tode weih'n, nicht neu zum Leben wecken.
Was kann er suchen bei mir, als mich selbst!
Die Volker huldigen ihm, das Vaterfand
Grüszt ihn als Sohn, ehrt ihn als Herrn und König,
Millionen Herzen schlagen ihm entgegen,
Und ich, die Mutter, sollte an ihm zweifeln?
| |
[pagina 774]
| |
Wie glühst du, Herz, als glaubtest Du an das
Unmögliche... Was ist bei Gott unmöglich?
Ist es ein gröszres Wunder nicht, dass ich,
Lebendig hier begraben, nicht gestorben,
Als dasz er auferstanden von den Todten?
Ja, er ist auferstanden, ja, er lebt!
Ich fühl's, er lebt, er lebt! Ich soll
In Kummer nicht zur Grube fahren, soll
Den Sohn sehn, den in Herrlichkeit erstandnen.
Ich soll der Welt ein lebend Erbtheil lassen.
Dann magst du brechen, morsche Hülle, magst
Verlöschen, Lebenslicht, wenn ich im Sohne
Verjüngt Euch widersch..., Fort, fort zu ihm!
De dichter laat ons geene tusschenruimte van elf maanden tusschen Dimitry's intogt in Moskou en zijnen val vermoeden. Die beide gebeurtenissen schijnen bij hem in vrij wat korter tijdsbestek zaamgedrongen, doch daarin heeft hij zich wel geene grootere vrijheid ten aanzien der historie veroorloofd, dan gewoonlijk den dramatischen dichter wordt toegestaan. Wij weten reeds hoe de Patriarch ten aanzien van Dimitry gezind was, en hoe hij door Schuisky nog meer tegen hem was opgezet: in het begin van het vijfde bedrijf vinden wij Chruschtschoff in zijne dienst - en daarmede is alles gezegd. Een stuk wordt door hem opgemaakt, bestemd om den volke te worden voorgelezen, waarin de man, ‘die zich met hulp des duivels en der kettersche Polen tot Czar van Moskou had verheven, voorgevend dat hij Dimitry, de zoon van Czar Iwan was,’ wordt uitgekreten voor een snooden bedrieger en een werktuig des boozen, om het heilige geloof der Russen uit te roeijen en hen in de handen hunner erfvijanden, de Polen, over te leveren. Zijne begunstiging der Roomsche kerk en de verheffing eener kettersche Polin op den troon der Czaren, worden hem voorgeworpen, maar tevens aangekondigd, dat de Czarin-moeder, de heilige Marfa, in Moskou is gekomen, om den bedrieger te ontmaskeren, terwijl ieder regtgeloovige wordt uitgenoodigd, om zich onder de banieren van Vorst Schuisky, den strijder voor de heilige kerk, te scharen. Nu blijkt het, waarom Marfa is uitgenoodigd, om bij hare komst in Moskou zich het eerst bij den Patriarch te vervoegen. Zij is reeds door Dimitry's vijanden omtrent de gansche toedragt der zaak ingelicht, en weldra zal door Chruschtschoff het laatste vonkje hoop, dat zij nog koestert, worden uitgedoofd. Inmiddels worden de onderhandelingen | |
[pagina 775]
| |
voortgezet tusschen den Patriarch en Schuisky, die, aan zijne sluwe staatskunst getrouw, den schijn aanneemt, alsof hij de hem toegedachte rol zich slechts met veel weêrzin laat opdringen. In den loop van dit gesprek verneemt ook Schuisky, dat de Czarin-moeder in Moskou is gekomen, en worden wij bekend gemaakt met de verschillende redenen tot klagten, die het hart des volks van Dimitry hadden afkeerig gemaakt: zijne vergrijpen jegens de kerk en jegens de vooroordeelen van Rusland, zijne Poolsche gemalin vooral, en het gerucht dat deze aan Axinia den giftbeker zou hebben doen reiken. Eene verandering van tooneel verplaatst ons daarop naar de troonzaal, waar wij Dimitry met Marina in gesprek vinden. Dit gesprek, waarin de karakters zoowel van den Czar als van zijne gade zich klaar en scherp afteekenen, is de laatste proeve, die ik zal mededeelen.
dimitry.
Den stillen Frieden unsrer jungen Ehe
Wird nun das laute Fest der Krönung folgen,
Moskau als seiner Kaiserin Dir zu huldigen!
(nach dem Throne deutend)
Dein Thron wird neben meinem Throne stehn.
Mit meinem Herzen theilst Du meine Herrschaft,
Wie nie zuvor ein Weib mit einem Zaren....
Fremd bist Du diesem Volk - fremd seinem Glauben
Wie seinem Brauch.... und fremd auch seinem Herzen,
(ihre Hand ergreifend)
O, tritt ihm näher! Wirb um seine Liebe, -
Versag' ihm Deine nicht! Sie ist das Einzige
Was Du ihm bieten kaunst.
marina.
Ich liebe Dich nur!
Des Volks unreiner Dunstkreis ist die Luft nicht,
Die ich zu athmen wünsche. Meine Hände
Sind nicht gemacht die schwielige Hand zu drücken
Des schmutzigen Bauern. Wie der gold'ne Kreml
Hoch über allen Häusern steht: so wir
Hoch über'm Volke! Furcht regiert die Welt,
Nicht Liebe, die millionenfach sich theilt.
Das Volk soll mit dem Könige gehn, nicht aber
Der König mit dem Volke.
dimitry.
Wüsztest Du,
Wie Du dem Volk, mir, Dir selbst Unrecht thust:
Du sprächst nicht so!... Wir sind hier nicht in Polen,
Wo Sklaverei die trügerische Maske
Der Freiheit trägt - die Königliche Macht
| |
[pagina 776]
| |
Nur eine gold'ne Hülle, deren Kern,
Vielfach getheilt, die stolze Grösze nährt
Des übermüth'gen Adels.
Moskau's Zar
Eint alle Macht in sich, doch als ein Vater,
Der über Kinder herrscht, die ihm vertrau'n -
Und solch' Vertraun kann Liebe nur erzeugen...
Der Mann, der vor mir auf dem Throne sasz,
War ein gewalt'ger Herrschergeist. Erst seit ich
Selbst herrsche, fühl' ich was er war.
marina.
Dein Feind.
dimitry.
Den Feind hab' ich besiegt! Der grosze Herrscher
Zwingt mir im Grabe noch Bewund'rung ab!
Weitreichende Entwürfe, grosze Pläne,
Berechnet auf Jahrhunderte, hat er
Den kommenden Geschlechtern vorgezeichnet;
Doch fiel er, weil nur Furcht ihn trug, nicht Liebe....
marina.
Er fiel, weil man ihn nicht genug gefürchtet!
Den Starken hebt die Macht, den Schwachen beugt sie.
dimitry.
Ich bin nicht schwach; doch möcht' ich meiner Macht
Mich würdig zeigen, möchte meine Krone
Zur Sonne machen, deren Strahlen wärmend
Das weite Reich befruchten.... Welch ein Reich!
So grosz, dasz auch der gröszte Herrscher sich
Klein fühlen mag vor seiner Pflichten Umfang!
(ans Fenster tretend)
Sieh Moskau dort mit seinen gold'nen Kuppeln!
Unübersehbar dehnt das Häusermeer
Sich vor uns aus - und diese grosze Stadt
Ist nur ein kleiner Punkt des groszen Reichs.
Noch hat kein Zar gelebt, der seine Völker
Von Angesicht gesehn - so grosz ist Ruszland!
(Eine Karte vom Tische nehmend und entrollend)
Dies ist das erste Bild, der erste Umrisz
Des weiten Reichs. Die Karte lies Borisz
Von Feodor, seinem Sohne, zeichnen; hier
Steht noch sein Name drunter.
Manche Nacht
Hab' ich durchwacht, mir Alles eingeprägt,
Im Geiste Land und Leute zu umfassen,
Einheit in diese bunte Welt zu bringen.
marina unwillig.
Ich kam, mich mit Dir zu besprechen über
Den Festzug, der Gemächer Ausschmückung,
Und hundert wicht'ge Dinge; aber Du
| |
[pagina 777]
| |
Hast heut' kein Ohr für mich - lobst Deinen Feind,
Und tadelst mich, und zeigst mir alte Karten -
Wir sprechen wohl ein and'res Mal!
Hoe meer zich zoo onder de hand des dichters het edel karakter van Dimitry, zijn diep besef van zijne grootsche pligten en zijn waarachtige wensch om zijn volk gelukkig te maken, voor ons bloot leggen, hoe dieper het ons treft, dat dezelfde personen en omstandigheden, waaraan hij zijne verheffing te danken had, ook onvermijdelijk de middelen moesten worden tot zijn verderf en tot eene reeks van rampzalige jaren voor zijn rijk. Welk een zegen zou zulk een Czar voor Rusland geweest zijn, al vloeide ook het bloed van Iwan den Geduchte niet door zijne aderen! of liever, was het denkbaar dat zulke gedachten ooit zouden gekoesterd zijn door den echten zoon van het grootste monster, dat ooit op een troon had gezeten, en toch door de slaafsche Russen na zijn dood als een heilige geëerd werd? Dimitry's leven had voor Rusland de grootste zegen kunnen zijn, indien het hem had kunnen dragen, - indien hij niet hoog boven zijn tijd en zijn volk had gestaan. Ziedaar het echt tragische der figuur, dat, mijns inziens, schade lijdt, wanneer men hem, gelijk in Schillers plan, al mogt het ook daarin der geschiedenis meer gelijkvormig zijn, in het laatst van zijn leven tot allerlei misdaden doet vervallen. Een groot en edel karakter, worstelende tegen het noodlot, is ten allen tijde de bron geweest der echt tragische belangstelling en sympathie, in Demetrius gelijk in Prometheus, en Bodenstedt heeft wel gedaan met zijn Dimitry zoo te schilderen, dat hij van het begin tot het einde de achting van den toeschouwer behoudt. Ik zal den verderen afloop van het hier vrij ingewikkelde drama niet in al zijne bijzonderheden volgen. Bloedige twisten breken uit tusschen de Russen en Dimitry's Poolsche vrienden, en inmiddels verneemt de Czar door Schuisky, dat de sedert weken door hem verwachte Czarinmoeder zich werkelijk lang in Moskou bevindt en hem in de Kathedraal gezien maar niet als haren zoon erkend heeft; dat de tijding daarvan tot het volk is doorgedrongen en groote beroering veroorzaakt heeft; en dat de oudsten der kerk besloten hebben, dat, na eene voorafgaande bedevaart naar het wonderdoend beeld der moeder Gods van Kasan, eene zamenkomst der keizerin-weduwe met haren ver- | |
[pagina 778]
| |
meenden zoon, in 't bijzijn der Bojaren, zal plaats hebben, opdat zij eene openlijke getuigenis omtrent hem aflegge. Dimitry wenscht vurig de Czarin-weduwe vooraf alleen te spreken, en geeft dien wensch aan Schuisky te kennen, wien hij te gelijk volmagt geeft om de Polen uit de stad te verwijderen. Terwijl hij, hevig door hoop en vrees geslingerd, naar de zamenkomst met Marfa, als het einde eener onlijdelijke onzekerheid, verlangt, stort Marina het vertrek binnen, om hem wegens de verwijdering der Polen met bittere verwijtingen te overladen. Dimitry maakt haar bekend met de gevaren, die hem van alle kanten bedreigen, en met zijn onverzettelijk voornemen om niet van den troon te wijken, zoolang hij ademt. - Zijne standvastigheid in het ongeluk maakt op Marina diepen indruk en de vernieuwing van het verbond hunner liefde is het einde eener ontmoeting, waarin de hevigste hartstogten hun spel spelen. Korela brengt de tijding, dat het volk voor het oogenblik tot bedaren is gebragt, maar dat het, opgezet door de Priesters en den verraderlijken Schuisky, die zich nog tot het laatst den vriend van Dimitry geveinsd had, gereed stond, bij de geringste aanleiding op nieuw in lichte laaije uit te barsten. Inmiddels nadert een lange stoet, uit den Patriarch, de hooge geestelijkheid en de Bojaren van den grooten Raad zaamgesteld, en door de Czarin-moeder vergezeld, den toegang van 't Paleis. Tusschen den Patriarch en Dimitry komt het weldra tot eene verklaring. De Czar laat der Keizerin-weduwe zijn doopkruis toonen en erlangt, door het ontzag dat hij zelfs nu nog weet in te boezemen, zijn wensch om haar eenige oogenblikken alleen te spreken. Ook dit treffend tooneel zou ik gaarne afschrijven, indien mijn bestek het gedoogde, en ik niet den wensch om met Bodenstedts drama kennis te maken, eer opwekken dan bevredigen wilde. Dimitry verheelt der Czarin zijne ware geschiedenis niet; hij verhaalt, hoe hij zelf het slagtoffer van een bedrieger, maar tevens de wreker van haren zoon geweest is. Zijne hartstogtelijke welsprekendheid maakt op haar zulk een verbazenden indruk, dat zij besluit hem, zoo mogelijk, te redden. Daar dringt de Patriarch met zijne volgelingen de zaal weder binnen. ‘Hij is mijn zoon!’ roept Marfa uit. ‘O mijne moeder!’ zoo klinkt het van de lippen van Dimitry; maar de Patriarch is te zeker van zijne zaak, om zich dus te laten afwijzen. Hij vordert van | |
[pagina 779]
| |
de Czarin een eed op het kruis, het teeken der behoudenis. Zij zwijgt, en met haar zwijgen is Dimitry veroordeeld. De gewapende scharen van Schuisky dringen het Paleis binnen, en terwijl Mstislawsky Marfa wegvoert en hij zelf tegen Schuisky den degen trekt, treft hem een schot, dat hem ter aarde doet storten. Met stervende lippen voorspelt hij de rampen, die zijn dood over Rusland brengen zal. Korela stelt zich tot zijn wreker, en Marina knielt bij hem neder en drukt snikkend een kus op zijn voorhoofd, terwijl hij den laatsten adem uitblaast.
Wij hebben onze analyse van Bodenstedts Demetrius ten einde gebragt, en zoo wij hier en daar eenige zwakke plaatsen opmerkten, ik geloof dat de uitkomst van onze beschouwing wel deze zijn zal, dat geen dichter zich over zulk een eersteling in het drama zou behoeven te schamen. Om het stuk wèl te beoordeelen is, vooral in ons land, waar men nog zoo zeer aan de tradities van het Fransche tooneel gehecht is en naauwelijks een drama anders dan in rijmende Alexandrijnen zou durven schrijven, en zelfs van de trois unités maar ten halve los is, de opmerking noodig, dat Bodenstedt er zelfs in de verte niet aan gedacht heeft, een treurspel in den vorm van Corneille en Racine te vervaardigen, en dus ook niet naar hunne wetten mag beoordeeld worden. Men kan dus zijn stuk evenmin b.v. met het treurspel Demetrius van den dichter Hilman in vergelijking brengen, als met de dramatische scènes, door Prosper Mérimée in de ‘Revue des Deux Mondes’ ontworpen, niet om voor het tooneel te dienen, maar om tot voertuig te strekken voor zijne verklaring der wijze, waarop hij, op grond van historische studiën, het optreden van den valschen Demetrius verklaarbaar acht. Bodenstedt heeft het voorbeeld van Schiller en Göthe en meer nog van hem, die ook hun beider voorbeeld was, en inderdaad aan het hoofd der gansche nieuwere literatuur staat, van Shakspere gevolgd. Zijn treurspel is geheel een historisch drama, waarin de gansche loopbaan van den held in hare hoofdtrekken wordt voorgesteld. Zulk een historisch drama sluit eene | |
[pagina 780]
| |
wat vrijere behandeling der geschiedenis niet buiten, om haar met de wetten der dramatische ontwikkeling in overeenstemming te brengen. Maar bezwaarlijk zal de geschiedenis ons een leven aanbieden, dat in zijn gansche verloop het begrip nader bijkomt, dat men zich doorgaans van een regelmatig drama vormt, dan dat waartoe Bodenstedts aandacht zich heeft bepaald. Zonder eenige noemenswaardige verplooijing der gebeurtenissen, laat de ontwikkeling der fabel inderdaad schier niets te wenschen over. Evenwel mag men daarom de verdiensten van den dichter niet gering achten, als hadde de geschiedenis zelve de fabel geheel voor hem toegerigt. De geschiedenis van Dimitry wordt op zeer uiteenloopende wijze en met allerlei soms onderling strijdige, soms ongerijmde bijzonderheden verhaald. Uit die rijke maar ordelooze wapenkamer had de dichter te kiezen wat het best voor zijnen held, zoo als hij zich dien voorstelde, voegde, en hem in onwraakbare rusting voor het publiek kon doen optreden. Hierin schijnt hij mij bijzonder gelukkig geweest te zijn, en zoo hij ook, in de opneming of verwerping van sommige bijzonderheden, het voorbeeld zijner voorgangers, met name van Schiller, en misschien ook van Mérimée, ten gids heeft genomenGa naar voetnoot1, over het geheel bewandelt hij daarin zijn eigen weg, en met zulk een gunstig gevolg, dat de belangstelling in Dimitry's lot en karakter bij lezer of toeschouwer tot het einde klimmende blijft. De vijfvoetige rijmlooze jamben, waarvan Bodenstedt zich, gelijk het gansche Engelsche en Duitsche tooneel, bedient, behoefde hij - zijne lierdichten zijn er borg voor - niet te kiezen, omdat het gebruik van het rijm boven zijne magt is. In alle Germaansche talen heeft men het rijm voor de tooneelpoëzij sedert lang opgegeven, en als Frankrijk dit voorbeeld niet volgt, het is omdat in de Fransche taal alleen door het rijm poëzij van proza verschilt. Waarom onze dichters het Fransche voorbeeld blijven volgen, is mij een raadsel. Den klinklang van het rijm kan onze taal zoo | |
[pagina 781]
| |
goed als Engelsch of Duitsch ontberen, en men stelle eens de meest gespierde Alexandrijnen, die van Bilderdijk bij voorbeeld, naast het blank verse van een goeden dichter, neem eens van Bodenstedt - de keuze kan dunkt mij niet twijfelachtig zijn. Wat het historisch drama geacht wordt meer te vorderen dan trouw aan de historische feiten, is trouw aan het historisch kostuum. In dit opzigt gaf aan Bodenstedt zijn eigen langdurig verblijf in Rusland, zijne innige vertrouwdheid met het Russische volksleven en de Russische literatuur, een voordeel boven al zijne mededingers, dat zich door zijn gansche drama doet gevoelen. Ruslands zeden en denkwijze hebben door de oppervlakkige beschaving, die het aan Peter den Groote dank weet, nog weinig verandering ondergaan, en die de Russische zamenleving onzer dagen bestudeert, zal het beeld, dat zich voor zijnen geest vormt, in de meeste opzigten zonder veel gevaar in de dagen van Boris en Dimitry kunnen overbrengen. Tot die studie stond de weg voor Bodenstedt open, en vlijtige lezing der Russische annalisten heeft het overige gedaan. De Czar en de Hetman, de Prelaat en de Bojaar, de kozak en de burger van Moskou, zijn in hunne onderlinge verhouding, hunne maatschappelijke vormen en eigenaardigheden, hunne wijze van denken en spreken, met verwonderlijke trouw en naauwkeurigheid geschetst. In enkele plaatsen is misschien de dichter zelfs te ver gegaan en wekt hij wel eens het vermoeden, alsof hij de gelegenheid om met zijne kennis van het Russische volksleven te pronken, eenigzins met opzet gezocht had. Zoo verhaalt ons reeds in het allereerste tooneel Korela, geheel zonder noodzakelijkheid en enkel omdat hij van tooverij hoort gewagen, Ich bin
Geschützt vor Zauberei; ich trage immer
Ein stückchen Heimaterde auf der Brust,
Gemischt mit Salbei und drei Rautenblättern.
Das schützt vor Allem.....
Doch waar zulke trekken, gelijk in de groote meerderderheid der plaatsen, ongezocht zijn aangebragt, bevorderen zij in hooge mate de illusie en worden voor hem die ze weet op te merken een rijke bron van genot. | |
[pagina 782]
| |
Over het karakter van den held en de overige personen schijnt genoeg gezegd, en ik wilde te minder gaarne in herhalingen vallen, daar dit artikel reeds tot eene onmatige lengte gewassen is. Ik vlei mij iets te hebben bijgedragen, om een uitstekenden, maar ten onzent nog weinig bekenden, dichter en schrijver door mijne landgenooten te doen kennen en waarderen. Is mij dit mislukt, dan heeft het aan krachten, maar zeker niet aan goeden wil gefaald.
p.j. veth. |
|