De Gids. Jaargang 20
(1856)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 417]
| |
Kunstmatige ligchaamsoefeningen voor de vrouwelijke jeugd.Ieder mensch, de vrouw zoowel als de man heeft, ten einde de pligten des levens jegens zich zelven en anderen te kunnen vervullen, aan niets zoo zeer behoefte als aan gezondheid des ligchaams. Het moet derhalve bij elke opvoeding, welke men onderneemt, een hoofddoel zijn deze kostbare bezitting aan het kind te verzekeren. Maar de opvoeding der vrouwelijke jeugd schijnt zich in onze dagen veeleer ten doel te stellen, om - hoe onverantwoordelijk! - de gezondheid opzettelijk te bederven. Ik betreur het dikwijls, dat men bij de opvoeding der vrouwen zoo weinig acht slaat op de ligchaamsoefeningen; door kracht te geven aan het ligchaam, geeft men kracht aan de ziel; en God weet hoe noodig het voor ons vrouwen is, beide sterk te hebben. Bestemd om vaak ten speelbal te strekken der fortuin, ontzenuwt men ons ligchaamsgestel en onzen geest, alsof men vreesde, dat de storm ons niet hevig genoeg treffen zou. Gelijk zoo vele andere zaken, heeft ook de Gymnastie in ruime mate in de wisselingen der fortuin gedeeld. Bij de meest beschaafde natiën der oudheid in hooge eere gehouden, geraakte zij van lieverlede in minachting en vergetelheid, om zich, na verloop van eeuwen, op nieuw tot aanzien te verheffen. Sedert GutsmuthsGa naar voetnoot1 haar, in Duitschland, het eerst de reddende hand toestak, is zij in bijna alle landen van Europa gunstig opgenomen, en thans schijnt zij | |
[pagina 418]
| |
ook ten onzent - wel is waar niet zonder moeite - het burgerregt te verkrijgen. Wanneer men de jaarlijksche berigten over het onderwijs in ons Vaderland naslaat, dan ontwaart men, dat in den laatsten tijd op vele plaatsen Gymnastie-scholen zijn opgerigt, en dat op de meeste daarvan niet enkel aan knapen en jongelingen, maar ook aan meisjes onderrigt gegeven wordt. Over het nut der Gymnastie voor het mannelijke kind denken alle onbevooroordeelden tegenwoordig tamelijk eenstemmig, ofschoon vele ouders en opvoeders, die er in beginsel niet tegen zijn, zoodra het op de uitvoering aankomt, nog niet kunnen besluiten den daarvoor noodigen tijd aan de dagelijksche leeruren te onttrekken. De waarde van kunstmatige ligchaamsoefeningen voor het vrouwelijke kind wordt niet zoo algemeen erkend. En geen wonder. In de meeste dier oefeningen toch schijnt iets onvrouwelijks te liggen. Wenschen de ouders kracht en moed in hunne zonen ontwikkeld te zien, met geen minder regt trachten zij van hunne dochters alles verwijderd te houden, wat tot ruwheid in zeden en houding zou kunnen leiden. De vrouw heeft, naar het oordeel van velen - juist omdat zij vrouw is - zoo zeer geene behoefte aan vermeerdering van spierkracht en vooral niet aan vaardigheid in het klauteren en springen, en men meent, dat de meisjes, in onze beschaafde eeuw, al haren tijd wel noodig hebben tot het aanleeren van kundigheden, die later regtstreeks zullen te pas komen. Aan den anderen kant wordt beweerd, dat zij, die zóó oordeelen, te veel aan het uitwendige der zaak hechten, en dat het nut der Gymnastie hier - al ligt het minder voor de hand dan in het eerste geval - nogtans ruim zoo groot is. Wie heeft hier regt, wie onregt? Wanneer men in aanmerking neemt, dat de voorstanders, waaronder vele geleerden aangetroffen worden van uitstekende verdienste, aan de kunstmatige ligchaamsoefeningen een stellig weldadigen invloed toekennen op de opvoeding van het vrouwelijk geslacht, dan zal wel niemand, wien het welzijn der maatschappij ter harte gaat, dit onderwerp een gezet onderzoek onwaardig achten. Immers al wat de opvoeding der vrouw raakt, raakt ontegenzeggelijk de hoogste en teederste belangen der menschheid. Wij meenen derhalve geen overbodigen arbeid te verrigten, zoo wij een antwoord pogen te geven op de vraag: ‘zijn kunstmatige ligchaamsoefeningen ook | |
[pagina 419]
| |
voor het vrouwelijk kind wezenlijk nuttig? En zoo ja, in welken zin?’
Ten einde zich regt heldere begrippen nopens de werking der Gymnastie op het kinderlijk, vrouwelijk organisme te verschaffen, is voorzeker de beste weg, dat men, alvorens geschriften over het onderwerp te raadplegenGa naar voetnoot1, een leercursus trachte bij te wonen en eenige vrouwelijke scholieren gedurende eenigen tijd geregeld gadesla. Zoo de onderwijzer voor zijne taak berekend is, en vooral zoo hij niet te veel van zijne leerlingen vergt, zal de goede zijde der meisjes-gymnastie, reeds na weinige lessen, voor den onbevooroordeelden opmerker van zelve in het licht treden en meer en meer duidelijk worden. Men vestige de aandacht voornamelijk op die meisjes, welke bij het begin van den cursus eene bleeke of vale kleur hebben, schraal van bouw zijn, wier spiervleesch week, wier oogopslag eer dof dan levendig is (zoodanige kinderen treft men in iedere schoolklasse aan), en men zal ontwaren dat de huidskleur van lieverlede helderder wordt, dat het gelaat zelfs een blosje bekomt, dat armen en beenen ronder en harder worden, dat de blik eenige levendigheid verkrijgt, dat de gang meer vastheid en veêrkracht aanneemt. Deze gunstige uitwendige veranderingen zijn het gevolg en als het ware de afstraling van gunstige veranderingen, welke, gedurende het gymnastisch onderwijs, in het inwendige des ligchaams, in de levensverrigtingen plaats hebben. Die frisschere kleur, die meerdere ronding der spieren, strekken ten bewijze dat de voeding verbetert, dat het bloed overvloediger, zuiverder, krachtiger, rijker aan ijzerdeelen geworden is, dat bloedsomloop, ademhaling, zenuwwerking en afscheidingen met meer énergie haren gang gaan, kortom dat de geheele gezondheidstoestand, ten gevolge der gymnastische oefeningen, verbetering ondergaat. Verbetering der gezondheid! ziet daar juist de niet genoeg gewaardeerde lichtzijde der meisjes-gymnastie. Verbetering der gezondheid is - vooral met betrekking | |
[pagina 420]
| |
tot het vrouwelijke geslacht - eene wezenlijke, eene eerste, welligt de allereerste behoefte onzer eeuw. Dat wij bij voorkeur voor de vrouw eene betere gezondheid verlangen, verwondere den lezer niet. De moeder draagt meer bij om kracht en gezondheid over te planten dan de vader. De gezondheid der menschen is wel een vaderlijk en een moederlijk erfgoed tevens, maar meer toch een moederlijk dan een vaderlijk. Alleen uit waarlijk gezonde moeders komen waarlijk gezonde kinderen voort. Zijn, bij eene natie, de vrouwen dóór en dóór gezond, zoo zullen ook de kinderen in den regel eene goede gezondheid genieten en tot kloeke menschen opgroeijen. Dat de vrouwen, en inzonderheid die, welke tot de meer beschaafde rangen der maatschappij behooren, minder gezond zijn dan zij zouden kunnen wezen, valt zelfs bij de meest oppervlakkige beschouwing in het oog. Het oordeel der geneeskundigen in de verschillende landen van Europa stemt dan ook in dit opzigt geheel overeen. De lezer brenge zich slechts zijne eigene vrouwelijke betrekkingen en bekenden voor den geest. Hoe weinige zal hij daaronder aantreffen, die eene waarlijk bloeijende gezondheid genieten, en onder die weinige hoe weinige wederom, wier bloei en frischheid van eenigen duur zijn! Hoe vaak gebeurt het ten onzent, dat de vrouw, wegens onvolledige of onregelmatige ligchaamsontwikkeling, de moedervreugd met een gevaarlijk kraambed, zoo al niet met den dood moet bekoopen. Hoe menige moeder is inderdaad te zwak om, gelijk de natuur het wil, de voedster harer kinderen te zijn. Dat bloedarmoede en bleekzucht onder de vrouwen, die in steden wonen, aan de orde van den dag zijn en in de tegenwoordige dagen zelfs op het land worden aangetroffen, zal geen deskundige ontkennen. Brengt niet menige vrouw hier te lande haar leven door in een tusschentoestand tusschen gezondheid en onpasselijkheid, zoodat zij, zonder bepaald ziek te zijn, toch ook niet welvarend mag heeten? En zou men meenen, dat zulk eene bevinding geen invloed heeft op de gemoedsstemming der vrouwen, op haar eigen geluk en op dat dergenen, die haar omringen, op de wijze waarop zij hare pligten volbrengen? Wij zwegen nog van gestoorde zenuwwerking. Deze is, in hare ontelbare schakeringen, voor onze fijn beschaafde vrouwen eene doos van Pandora. Zonder nog | |
[pagina 421]
| |
te gewagen van duidelijk uitgedrukte, slepende zenuwaandoeningen (ook deze komen hier te lande menigvuldig voor), wijzen wij slechts op die gedruktheid, die lusteloosheid, dat telkens ‘van streek geraken,’ die veranderlijkheid van stemming, die eigenlijk haren grond hebben in gemis aan zenuwkracht, dat is in gemis aan gezondheid. Onloochenbaar is het derhalve, dat de gezondheidstoestand der vrouwen, welke overal in het naauwste verband staat met de kracht en welvaart der natiën, ook hier te lande zeer veel te wenschen overlaat, ja men zou mogen beweren, dat voor de meeste dames ten onzent het doordringende en bezielende gevoel van in allen deele gezond te zijn, iets ongekends, eene terra incognita is. Alvorens herstel te kunnen aanbrengen, moet men de oorzaken doorgronden. Deze liggen in dit geval voor de hand. Zij bestaan grootendeels daarin, dat de opvoeding de levensbestemming der vrouw uit het oog heeft verloren. Voor anderen te zorgen en te leven is de roeping van het schoone geslacht, en zulks, in den regel, als echtgenoot, vooral als moeder. Göthe heeft dit schoon en waar uitgedrukt: ‘Wohl ihr, wenn sie daran sich gewöhnt dass kein Weg ihr zu sauer
Wird, und die Stunden der Nacht ihr sind wie die Stunden des Tages,
Dass ihr niemals die Arbeit zu klein und die Nadel zu fein dünkt,
Dass sie sich ganz vergisst und leben mag nur in Andern,
Denn als Mutter, für wahr, bedarf sie der Tugenden alle,’ enz.
Om voor eene zóó moeijelijke taak bestand te zijn, is gezondheid onmisbaar. Maar de hedendaagsche opvoeding gaat te werk, alsof voor ieder meisje, dat niet bepaald door handenarbeid het brood moet verdienen, gezondheid louter weelde ware. Zij vormt dames - tegen haren wensch meestal zwakkelijke, niet zelden gebrekkelijke dames - zij vormt niet eigenlijk vrouwen. En toch, op welke trede der maatschappelijke ladder zij sta, zij, die vrouw geboren is, behoort in den geheelen edelen zin des woords vrouw te zijn. Of houdt die roeping om voor anderen te leven en daarmede de behoefte aan gezondheid op, zoodra de vrouw niet tot de lagere klassen behoort? Zal zij in de hoogere standen eenen echtgenoot op den duur gelukkig maken, | |
[pagina 422]
| |
zoo zij altijd slechts ten halve gezond is? Kan men dáár voorspoedig moeder worden, zonder een welontwikkeld ligchaam te bezitten? Kan men dáár, zelve ziekelijk, gezonde kinderen ter wereld brengen? Kan men dáár, met zwakke zenuwen, de moederpligten in haren ganschen omvang volbrengen? Te ongerijmd zou het wezen, zoo iets te beweren. Sedert eeuwen zijn, tot onberekenbaar nadeel van duurzamen vooruitgang ten goede, de belangen van het ligchaam bij de opvoeding op het roekeloost veronachtzaamd. Langen tijd heeft men in den mensch uitsluitend de onsterfelijke ziel gewaardeerd, terwijl men voor het ‘stoffelijk deel,’ welks bewonderenswaardige inrigting weinigen kenden, niets dan minachting over had, omdat men meende, dat het den geest in zijn hoogste streven eer belemmerde dan diende. Dienovereenkomstig deed ook de opvoeding alles voor de ziel en niets voor het ligchaam. Aan het mens sana in corpore sano der Ouden dacht men niet meer: men lette er zelfs niet op, of de geest der kinderen ook welligt ten koste van hun ligchaam ontwikkeld werd, en dit is inderdaad bij de hoogere standen meestentijds het geval geweest. Ligchamelijke achteruitgang moest daarvan bij latere geslachten het bedroevend gevolg worden. In weêrwil van het licht, door Physiologie en Gezondheidsleer ontstoken, is die eenzijdige opvoedingsmethode, helaas! slechts in naam, niet in de daad afgeschaftGa naar voetnoot1. Ook thans hecht men - ten onzent althans - aan de physieke opvoeding nog niet die waarde, welke haar tot heil der menschheid ontwijfelbaar toekomt. Treffend zegt de Hoogleeraar Pruys van der Hoeven in zijn Anthropologisch onderzoek: ‘de physieke opvoeding der kinderen is eene kunst, die weinig ouders verstaan, en die eene onafgebrokene zorg en studie vereischt. Het regelen van voeding, rust en beweging, reinheid, lucht en warmte, kleeding en deksel, niets is onverschillig; alles moet zóo worden ingerigt, dat het kinderlijk organisme in die omstandigheden geplaatst zij, dat het zich vrij en onbelemmerd naar alle zijden ontwikkele. En wanneer men nu bedenkt, hoeveel aan | |
[pagina 423]
| |
het toeval wordt overgelaten, hoeveel verzuimd, hoeveel verkeerd ingerigt, hoeveel gebrekkigs ook buiten de schuld van ouders en opvoeders; wanneer men daarbij voegt het vooroordeel tegen diëet en diaetetische voorschriften, en de vooringenomenheid met therapeutische proefnemingen, de kamer- en schoollucht, ontijdige en overdrevene herseninspanning, het onvoorzigtig aankweeken van sluimerende passies, ouderlijke zwakheid, gestrengheid, willekeur, gebrek aan sympathie, die het kind diep gevoelt en geheel ontstemt, is het dan te verwonderen, dat zoo vele kinderen een ziek en kwijnend leven leiden en dat het begin van latere ziekten en gebreken in de kindschheid moet gezocht worden?’ Op het vrouwelijke kind werkt verwaarloozing van de voorschriften der physieke opvoeding nog noodlottiger dan op het mannelijke. In het ligchaamsgestel van het meisje ligt zoo al niet een geringer weêrstandsvermogen tegen schadelijke invloeden, dan toch de eigenschap, dat het door uitwendige oorzaken ligter een blijvenden indruk aanneemt. Voorts mag niet voorbijgezien worden, dat men de schadelijke invloeden op het meisje schier onafgebroken laat voortwerken, terwijl de knaap zich, althans bij tusschenpoozen, daaraan kan onttrekken. In de kleine meisjes niet genoeg het kind en te veel reeds de toekomstige dame ziende, eischt men, zelfs in den zoogenaamden vrijen tijd, ingetogenheid; luidruchtig her- en derwaarts vliegen blijft verboden; stille, zittende spelen moedigt men aan, ofschoon men, na de schooluren, veeleer het tegendeel behoorde te doen, en hoe zelden blijft er voor de meisjes tijd tot spelen over! Of de onderwijzeres heeft eene taak meê naar huis gegeven, òf er moeten handwerkjes gedaan worden, waarbij het arme schepsel alweêr zitten moet, en waarbij het meestal in gekromde houding zit, totdat de aandrift, om beweging te nemen (die ook aan vrouwelijke kinderen zoo duidelijk en voorzeker met wijze bedoeling is ingeschapen) van lieverlede verflaauwt, en eindelijk, tot groot nadeel van den verderen wasdom, niet meer gevoeld wordt. Den jongen laat men meer vrij in zijne vrije uren, al zijn die weinige, en hij gebruikt dien tijd voor spelen, waarmede ligchaamsbeweging gepaard gaat. Zoo hij een echte jongen is, zal de taak, hem tusschen de schooltijden opgegeven, hem niet verhinderen zich de noodige beweging te verschaffen. Zoo | |
[pagina 424]
| |
doende wordt zijne physieke kracht minder ondermijnd dan die van het meisje. Aan den voortdurend verzwakkenden invloed, dien zulk eene met de behoeften des kinderlijken leeftijds lijnregt strijdige opvoeding op de zwakkere spieren en op het fijner beengestel der meisjes uitoefent, moet nu ook een zeer gewigtig feit toegeschreven worden, waarop wij de aandacht der lezers uitdrukkelijk wenschen te vestigen. Afwijkingen in den groei van het beengestel, inzonderheid in dien der ruggegraat of wervelkolom, komen bij de vrouwelijke jeugd veel menigvuldiger voor dan bij de mannelijke. Het zoogenaamd scheefgroeijen is bij de meisjes veel algemeener dan bij de knapen. Dr. ForbesGa naar voetnoot1, verzocht zijnde de gestalte van 40 meisjes, die zich in Engeland op eene kostschool bevonden, te onderzoeken, vond, dat onder die 40 niet meer dan twee volkomen regt gebleven waren. Onder een gelijk aantal knapen zal men er naauwelijks twee aantreffen, wier wervelkolom noemenswaardig scheef groeit. Doch aangenomen, dat het cijfer, door Dr. Forbes aangegeven, wegens de hoogst ongunstige verhouding, die het oplevert, als uitzondering gelden moet, dan nog blijft het eene onbetwistbare waarheid, dat voor meisjes het gevaar van scheefgroeijen veel dreigender is dan voor knapen. Onder 100 meisjes, vooral onder de steedsche en tot de hoogere standen behoorende, zullen er ter naauwernood 25 gevonden worden, bij wie niet vroeger of later eene beginnende of reeds blijvend gewordene scheefheid te ontdekken is. Meestal doet de afwijking zich op vóór of omstreeks het 14de jaar en blijft niet zelden bij den aanvang onbemerkt. Uit statistieke opgaven blijkt, dat van 100 orthopaedische lijders niet meer dan 15 à 20 tot het mannelijke geslacht behooren, terwijl de overige 80 à 85 op de vrouwelijke sexe komen. 't Behoort niet tot ons tegenwoordig bestek te onderzoeken, in hoeverre de Gymnastie het vermogen bezit ruggegraatsverkrommingen en andere wanstaltigheden, nadat zij reeds een hoogen graad bereikt hebben, te genezen; maar 't is hier de plaats om onze overtuiging uit te spreken, dat onder de middelen, om scheven groei te voorkomen en beginnende scheefheid te regt te brengen, er geen bestaat, dat met planma- | |
[pagina 425]
| |
tige Gymnastie kan vergeleken worden. Die overtuiging berust noch op vooringenomenheid, noch op theoretische gronden, maar op de ervaring, welke wij aan de Normaalschool voor de gymnastiek, opgerigt door de beide Amsterdamsche Departementen der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, konden opdoen. Wie de kracht der kunstmatige ligchaamsoefeningen, om scheven wasdom te verhoeden of de ligtere graden daarvan te genezen, loochent of geringschat, kent die niet door eigene waarneming of wil de waarheid niet zien. Dit vermogen verdient op des te hoogeren prijs gesteld te worden, omdat met de Gymnastie een hoogst weldadige invloed op den geheelen gezondheidstoestand gepaard gaat, en wijders, omdat de hoogere graden van ruggegraatsverkromming altijd eene nadeelige werking op de algemeene gezondheid uitoefenen, en meestal ongeneeslijk blijven, al martelt men de lijderessen maanden achteréén met instrumenten of op rekbedden. Is het nu waar, dat alle meisjes, zelfs de zoodanige, van wie men zulks het minst verwachten zou, aan het gevaar van scheefgroeijen bloot staan; is het verder onbetwistbaar, dat welgekozene gymnastische oefeningen het beste middel zijn om dit onheil te voorkomen, of bij den aanvang te overwinnen, zoo zoude men, al beschouwde men de zaak enkel en alleen uit dit oogpunt, de Gymnastie voor het vrouwelijk kind eene ruime aanbeveling waardig moeten keuren. Wanstaltigheid in de heupstreek komt, wel is waar, niet zoo menigvuldig voor als ruggegraatsverkromming, doch is voor de vrouwen, wegens de mogelijke gevolgen, nog meer te duchten. Niet zelden gebeurt het, dat het vrouwelijke bekken (namelijk dat komvormig deel van het geraamte, waarop de ingewanden rusten) òf reeds gedurende de kindschheid door ziekelijken groei misvormd wordt, òf in ontwikkeling achterlijk blijft. Men zal ligtelijk begrijpen, wat allernoodlottigste gevolgen daaruit moeten voortvloeijen, wanneer het meisje, vrouw geworden zijnde, moeder worden zal. Dan toch moet, uit den aard der zaak, de bevalling telkens met groot gevaar gepaard gaan, of ten eenenmale onmogelijk zijn, wanneer de benedenopening van het bekken te eng is, om aan het kind den doortogt te verleenen. Menig treffend sterfgeval is aan dergelijke oorzaken te wijten. Gymnastie doet zich ook hier als een krachtig voorbehoed- | |
[pagina 426]
| |
middel kennen. Immers wanneer de spieren, welke aan de verschillende deelen van het bekken hare inplanting hebben, vlijtig geoefend worden, wordt het bekken zelf ruim en geschikt om ter juister tijde de rijp gewordene vrucht gemakkelijk door te laten. ‘Reeds bij den eersten blik op de houding eener vrouw,’ zegt Dr. Ideler, ‘kan de deskundige onderscheiden, of de streek der heupen zich volledig ontwikkeld heeft, want dan alleen hebben alle bewegingen die gemakkelijkheid, en tevens die vastheid, welke aantoonen, dat het zwaartepunt des geheelen ligchaams de juiste plaats heeft ingenomen; dan ook bemerkt men niets van dat waggelen naar weêrszijden, dat zwakte van heupen verraadt. De ongelukkige vrouwen, die zich door corsetten, even als een bouwvallig huis door ankers en stutten, overeind moeten houden en krachteloos inzinken, zoodra zij die steunsels ontberen, hoe gemakkelijk zouden zij in der tijd door gymnastische oefeningen te helpen geweest zijn! Met medelijden herinner ik hier aan de vele moeders, die aan de natuur hare schatting niet betalen kunnen, zonder in het hoogste levensgevaar te geraken, omdat het kind bij de geboorte geen vrijen doortogt heeft door de veel te enge benedenopening van het bekken. Bij de Spartaansche vrouwen zal een zoodanig ongeluk wel nooit voorgekomen zijn. Dat zijn nu de gevolgen van een valsch welvoegelijkheidsgevoel, dat uit preutschheid de aandacht afleidende van zekere noodwendigheden des levens, verzuimt om ter juister tijde het redmiddel aan te wenden!’ Doch hier is veel meer: de werking der Gymnastie bepaalt zich niet tot het been- en spiergestel, zij doordringt heel het organisme. Met de noodige volharding aangewend wordende, zijn kunstmatige ligchaamsoefeningen een zeer vermogend hulpmiddel tegen andere soorten van voorbeschiktheid tot ziekte of ziekelijken aanleg, zoo mede tegen de eerste tijdperken van andere ziektevormen, en juist tegen die soorten van voorbeschiktheid en tegen die ziektevormen, welke bij de vrouwelijke jeugd in onze dagen het meest voorkomen. Uit vele nemen wij in de eerste plaats de ziekelijke bloedmenging, welke zich reeds in de kindschheid als klierziekte openbaart, en later zoo vaak in knobbeltering overgaande, zulk een schromelijk aantal jeugdige menschen ten grave sleept. Voorts aanleg tot bloedarmoede en bleekzucht, twee verwante ziektevormen, en wijders de velerhande stoornis- | |
[pagina 427]
| |
sen der zenuwwerking, welke aan zoo menige jonge maagd en vrouw het ware levensgenot benemen, en waarvan vele haren grond schijnt te hebben in ‘de overdrevene opvoeding van gevoelszenuwen en hersenen ten koste van bewegingszenuwen en ruggemergGa naar voetnoot1.’ Onder de jonge meisjes, die in onze steden de gewone, en zoo het heet, ‘fatsoenlijke’ opvoeding ontvangen, zal de deskundige er weinige aantreffen, die niet reeds een duidelijken aanleg tot, of niet reeds de eerste kiemen van eene of meerdere der opgenoemde ziektevormen in zich omdragen. Op verreweg de meeste meisjes zal derhalve de Gymnastie heilzaam werken, omdat geregelde spierinspanning den geheelen bloedsomloop en inzonderheid dien door haarvaten en aderen verlevendigt, de spijsvertering en bloedmenging verbetert, de natuurlijke afscheidingen bevordert, en terwijl zij de levenswerkzaamheid der spieren verhoogt, het ziekelijk overwigt der zenuwen doet ophouden. Overal waar reeds meer dan enkel de aanleg tot de zoo straks genoemde ziekten, waar wezenlijk reeds een begin daarvan bestaat, zal men er zich wel bij bevinden, de geneesmiddelen en het voorgeschreven diëet door Gymnastie te ondersteunen. Zoo zal b.v. tegen bloedarmoede eene rijkelijke voeding door middel van dierlijk voedsel (waarbij zuivere melk niet vergeten mag worden) betere diensten bewijzen in verband met ligte, dagelijks te herhalen ligchaamsoefeningen: bij bleekzucht zal men vaak bewaarheid vinden dat de staalmiddelen niet alleen beter verdragen worden, maar ook gunstiger werken, wanneer men er korte, niet al te vermoeijende gymnastische lessen mede verbindt; wat zenuwzwakte betreft, hetzij deze met koude baden, hetzij ze met andere middelen bestreden worde, in verreweg de meeste gevallen zal het gevolg uitstekend gunstig zijn, bijaldien Gymnastie in het geneesplan wordt opgenomen; en laat de geneesheer aan knapen en meisjes, wanneer zij aan klierziekte lijden, op den duur levertraan reiken, het zal hem gewis niet berouwen, het getrouw bezoeken der gymnastieschool daarbij te hebben aanbevolen. Na het bovenstaande, meenen wij geregtigd te zijn tot de gevolgtrekking, dat kunstmatige ligchaamsoefeningen - mits volgens de eischen van sexe, ligchaamsgesteld- | |
[pagina 428]
| |
heid en leeftijd eigenaardig gewijzigd - als hygieinisch middel, d.i. als hulpmiddel ter instandhouding en verbetering der gezondheid, voor het vrouwelijke kind eene grootere waarde bezitten dan voor het mannelijke, ja dat zij voor de meisjes uit de hoogere standen, vooral in grootere steden (waar, gelijk ieder weet, de gezondheidstoestand over het algemeen ongunstiger is dan op het land) als onmisbaar mogen beschouwd worden. Verre zij het te beweren dat, ten einde aan de vrouwen van geslacht tot geslacht eene betere gezondheid te verschaffen, niets anders vereischt zoude worden dan vlijtige beoefening der Gymnastie. Trapswijze verbetering van den algemeenen gezondheidstoestand ligt voorzeker niet buiten de grenzen van het menschelijk vermogen, bijaldien de vaste wil om er de opvoeding naar in te rigten bij alle ouders en opvoeders kan opgewekt worden, maar zal alleen daardoor bereikbaar wezen, dat men niet enkele, neen, de gezamenlijke voorschriften der ligchaamsopvoedkunde met volharding in praktijk brengt. De Gymnastie is door zich zelve alleen niet bij magte dat heirleger van schadelijke invloeden, waaraan wij onze kinderen en inzonderheid onze dochters zoo onverantwoordelijk blootgesteld laten, onschadelijk te maken; doch in verband met eene betere levensregeling, is zij voor de jeugd en zelfs voor volwassenen een rijke bron van krachtvernieuwing, van levensgloed en levensvolheid, en bezit zij een uitgebreider vermogen dan de meeste menschen vermoedenGa naar voetnoot1. Zoo wij de Gymnastie onder de aangeduide omstandigheden voor eene talrijke klasse van meisjes onmisbaar durven noemen, wij doen dit met het oog op de behoeften onzer eeuw, nu ligchamelijke zwakheid en ziekelijkheid reeds onder de kinderen zoo algemeen is, en de beschaafde opvoeding zoo veel leeren, zoo veel inspanning van den geest noodig maakt. Konde men alle jonge meisjes bij doeltreffende voeding, kleeding en huidkultuur, in eene gezonde lucht, het grootste gedeelte van den dag zich met beweging verschaffende spelen laten verlustigen, dan zoude kunstmatige ligchaamsoefening in de meeste gevallen overbodig zijn. Maar door kindschheid en jeugd zóó te laten doorbrengen, zou men hoogere belangen verwaarloozen. Ieder meisje, dat eene beschaafde opvoe- | |
[pagina 429]
| |
ding ontvangt, moet dagelijks een aantal uren (minstens 8 wanneer men de gewoonte volgt) aan verschillende vakken van studie en aan vrouwelijke handwerken wijden: de slaap zal, zoo lang het ligchaam in zijn groei is, wel 9 of 10 uren vragen; rekent men hier nu bij, wat aan de gewone eischen des oogenbliks besteed moet worden, dan blijft er slechts een betrekkelijk gering gedeelte van den dag voor ligchaamsbeweging en verpoozing over. Met die kostbare oogenblikken moet gewoekerd worden, en men woekert er inderdaad mede, wanneer men een deel er van voor gymnastisch onderwijs afzondert. Dit toch brengt, wanneer het goed gegeven wordt, aan iedere leerling wat zij voor hare ligchaamsontwikkeling individueel behoeft. Daarbij komt, dat een half uur Gymnastie de spieren meer bewerkt en een grooter aantal spieren bewerkt, dan een uur wandelen. Een half uur wandelen loont schier de moeite niet dat het meisje er zich voor gereed make: een half uur Gymnastie brengt reeds eene heilzame werking voort. Plaatst men zich nu op een ander standpunt en vorscht men de paedagogische beteekenis der kunstmatige ligchaamsoefeningen voor de vrouwelijke jeugd na, zoo zal het onderzoek tot eene tegenovergestelde uitkomst leiden, en zal men bevinden, dat hare waarde als opvoedingsmiddel in den engeren zin des woords, voor den knaap stellig grooter is dan voor het meisje. Wel is waar wat de verstandelijke vorming betreft, in dit opzigt schijnt de goede werking der Gymnastie voor beide sexen gelijk te zijn. Het kind, hetzij meisje of knaap, zal duurzamer vorderingen in het leeren maken, wanneer de opvoeder zorgt dat het gezond zij en gezond blijve: doch dit is niet alles. In al wat hoogere zenuwwerking is, openbaart zich duidelijk eene wet van periodiciteit: herseninspanning moet - op straffe van tot hersenuitputting te leiden - vooral bij kinderen, dikwijls en op gezette tijden door inspanning van andere deelen en inzonderheid door de voor het overig organisme allerheilzaamste inspanning van het spiergestel afgewisseld worden. Volgens deze opvatting zal de Gymnastie dan ook voor de intellectuele opleiding der meisjes van nut wezen. Dat de leerlingen na de gymnastische les eenige vermoeijenis gevoelen en niet onmiddelijk daarna opgewektheid tot leeren hebben, bewijst tegen onze meening niets. Na de vereischte rustpoos zullen de jeugdige hoofden des te helderder zijn. | |
[pagina 430]
| |
Maar hier is iets anders te overwegen, namelijk de invloed op het karakter. De eigenschappen, welke de Gymnastie bij voorkeur aankweekt, zijn juist die, welke de knaap, man geworden, in het leven het meest noodig zal hebben; hij moet durven, hij moet zelf vertrouwen, een stalen wil, tegenwoordigheid van geest bezitten, en de kunstmatige ligchaamsoefeningen hebben de strekking om die eigenschappen regtstreeks in hem te ontwikkelen. De vrouw daarentegen heeft ze in zoo hooge mate niet noodig: zij behoort, ten einde aan hare bestemming te voldoen, in alle opzigten vrouw te blijven. En zie hier juist de voornaamste grieve, welke de tegenstanders, niet zonder allen grond, tegen het gymnastiseren der vrouwelijke jeugd aanvoeren; zij willen de maagdelijke ingetogenheid in eere houden; zij vreezen alles wat een jongensaard in de meisjes zou kunnen doen ontstaan; zij willen geene Amazonen in de negentiende eeuw, en teregt willen zij ze niet. Wij erkennen volmondig, dat het gymnastisch onderwijs, gelijk het tot dus verre op vele plaatsen aan meisjes gegeven werd, zoodanig verwijt regtvaardigt. Veelal bestond het daarin, dat men de oefeningen der knapen, zonder oordeel en schier zonder iets achterwege te laten, nu door meisjes liet ten uitvoer brengen. Veel moest dan in dat onderwijs voorkomen, wat de welvoegelijkheid kwetste, veel wat eer tot uitgelatenheid en verwildering dan tot beschaving leidde. Trouwens niets anders is te verwachten, zoo vaak deze tak van onderwijs, zonder contrôle van paedagogen en artsen, toevertrouwd wordt aan meesters, die niet alleen de gronden van ontleedkundige en physiologische kennis missen, maar zelfs niet ontwikkeld genoeg zijn, om zich een juist denkbeeld te kunnen vormen van de eigenlijke roeping der vrouw. Doch het misbruik bewijst ook hier niets tegen het gebruik. Immers de oude stelregel, dat, naarmate het gepast gebruik eener zaak heilrijker werkt, het misbruik daarvan des te verderfelijker zal wezen, heeft zijne geldigheid nog niet verloren. De vraag kan hier alleenlijk zijn, of het mogelijk zoude wezen, het gymnastisch onderwijs voor de vrouwelijke jeugd in dier voege in te rigten, dat het niet alleen zonder onwelvoegelijkheid maar ook zonder eenigen kwaden invloed blijve op het vrouwelijk karakter. Dat zulks mogelijk is, bewijst o.a. de Gymnastieschool onder A. Spiesz, te Frankfort a/M.Ga naar voetnoot1, waarvan allen, die haar bezocht hebben, de | |
[pagina 431]
| |
voortreffelijke strekking en inrigting prijzen. Bijna zouden wij durven verzekeren, dat ook de Normaalschool alhier aanvankelijk hetzelfde bewijst. Intusschen zij ons de opmerking gegund, dat vele ouders hier te lande aan hunne dochtertjes, gelijk in vele andere opzigten, zoo ook wat ingetogenheid en zedigheid betreft, voorbarige eischen stellen. Het gevoel van vrouwenwaarde, dat zich in gedrag en houding moet afspiegelen, ontwikkelt zich niet voordat het meisje tot jonkvrouw rijpt. Tot zoo lang hebbe men geduld; eenzijdigheid is de eerste, overhaasting de tweede algemeene fout bij het opvoeden. Men late zijne dochter kind zijn, zoo lang zij zelve de kinderschoenen nog groot genoeg v́oor zich acht. In het aangehaalde geschrift van M. Kloss leest men de volgende woorden, door eene vrouw geschreven: ‘mijn vader was een braaf man, die het hartelijk goed met mij voor had; hij liet mij veelzijdig en degelijk onderwijs geven, maar genot van mijne kindschheid heb ik niet gehad, eene kindschheid heb ik niet gehad!’ Zijn deze woorden, in weerwil van den kalmen toon, niet de uitdrukking van een diep gevoeld gemis, en ligt er niet een treffend, laat ons billijk zijn, een gegrond verwijt in opgesloten? In de tweede plaats noemen de voorstanders der Gymnastie haar als Schoonheids-middel, ofschoon aan den anderen kant betwijfeld wordt, of ook deze lof haar regtmatig toekomt. Velen toch zijn van meening, dat deze oefeningen aan het uiterlijk der vrouw iets mannelijks bijzetten, dat zij de spieren te veel doen uitkomen, de schouders en armen te sterk ontwikkelen, de hand ongeschikt maken om als tastorgaan te dienen en fijne vrouwelijke werkzaamheden te verrigten, dat zij het voetje grof en breed doen worden, enz. Hoeveel hiervan waar zij, moet thans door ons onderzocht worden; want wordt de Gymnastie met regt als schoonheidsmiddel geprezen, dan bezit zij, uit dit oogpunt beschouwd, voor de vrouwelijke jeugd eene uitstekende waarde. Is ligchamelijk schoon, wanneer het den steun mist van zedelijke schoonheid, niet zelden eene noodlottige gaaf; waar beide gepaard gaan, is zij voor de vrouw bovenal een hoogst begeerlijk voorregt: voor den man meer weelde, is zij voor de vrouw | |
[pagina 432]
| |
bijna eene behoefte. Stelt men zich nogtans de vrouwelijke schoonheid voor als bestaande in tengerheid van vorm, als onafscheidelijk verbonden met eene ‘belangwekkende bleekheid’, met een zeker ‘air de langueur’, dan voorwaar zal men de Gymnastie niet onder de schoonheidsmiddelen voor de vrouw kunnen rekenen; zij verdraagt zich toch niet met dat kwijnende; zij bestrijdt, zij verdrijft het. Doch kwijning behoort niet tot kenmerken van vrouwelijk schoon. Dat de oude Grieken fijne kenners van schoonheid waren, ontkent niemand, en ziet nu de standbeelden door hen nagelaten. Aan sommige hunner Godinnen mogen zij slanke vormen gegeven hebben, in die rankheid was altijd frischheid en veerkracht. Zoodanige opvatting schijnt in het wezen der zaak gegrond. Al wat kwijnt schiet te kort om datgene te zijn waartoe het bestemd was, en reeds uit dien hoofde schijnt kwijning onvereenigbaar met het ware begrip van schoonheid. Eene kwijnende vrouw zal welligt onze belangstelling in hoogere mate opwekken dan eene in gezondheid bloeijende; de eigenlijke schoonheid dier vrouw zal dan de meeste bewondering verdienen, wanneer zij, levenslust en levenskracht teruggekregen hebbende, ook in haar uiterlijk aanzien het bewijs levert, dat alle levensprocessen bij haar eenen regelmatigen gang gaan, dat zij alles is en vermag wat zich van eene vrouw laat verwachten. Derhalve zien wij voor ons de kenmerken van vrouwelijk schoon in wel is waar rijzige, doch niettemin gevulde vormen, in schoone evenredigheid der deelen, in bloeijende gelaatskleur, in levendigen oogopslag, in een sierlijken en veerkrachtigen gang. Tot het aankweeken eener zoodanige schoonheid werkt de Gymnastie krachtig mede. Niemand kan ontkennen, dat zij evenmatigheid en rijzigheid van gestalte bevordert, aan de bewegingen gemakkelijkheid en sierlijkheid bijzet. Het onbeschrijfbaar iets, dat men gratie noemt, sluit alle onvastheid in de bewegingen en dus ook gemis aan kracht uit, hetgeen ons een nieuw bewijs schijnt te zijn, dat het kwijnende en derhalve het krachtelooze niet tot de ware kenmerken der schoonheid kan behooren. Wanneer gij vrouwelijke scholieren gedurende de gymnastische lessen gadeslaat, zult gij de opmerking maken, dat zij de oefeningen dan eerst met eenige gratie leeren uitvoeren, wanneer zij vaardigheid en kracht beide zich hebben eigen gemaakt, en onwillekeurig zal u voor den geest komen wat Göthe schreef: | |
[pagina 433]
| |
Willst du schon zierlich erscheinen und bist nicht sicher? Vergebens.
Nur aus vollendeter Kraft blicket die Anmuth hervor.
Ten einde de nadeelen te vermijden, welke sommige moeders voor de schoonheid harer dochters van de zijde der Gymnastie vreezen, behoeft men slechts de oefeningen met oordeel te kiezen, en al datgene uit te sluiten, wat alleen voor jongens past. Doch men moet de bezorgdheid niet overdrijven: zoo wordt b.v. het voetje niet breed en plomp, al stampt het meisje er nu en dan mede op den vloer. De fijne, bewonderenswaardig ingerigte hand moet gespaard en ontzien worden, en men kan haar bij de gymnastische oefeningen ontzien; zij zal evenwel niet grof en hard worden door enkele malen fiks aan te grijpen of iets stevig vast te houden. Oefeningen op de handbrug mogen op de meisjesles niet dan zeldzaam plaats hebben, daar zij, de schouders sterk opwaarts drukkende, de schoonheid niet bevorderen en voor vele meisjes te moeijelijk zijn. Glijden langs touwen is voor vrouwelijke scholieren om meer dan ééne reden (o.a. ook omdat het de opperhuid van handpalmen en vingertoppen verdikt en verhardt) als nadeelig te beschouwen en mag nooit plaats hebben. Gelukkigerwijs is er ruime keus van oefeningen, welke noch ligchamelijk noch zedelijk nadeel voor de meisjes te weeg brengen. Uit vele noemen wij hier slechts de velerhande oefeningen der ledematen en van den romp zonder toestellen, verschillende marschen, evenwigts-oefeningen, ligte springoefeningen, oefeningen met het springtouw, de handkogels (voor meisjes uit ligt hout bestaande), de ringen, en in het bijzonder de oefeningen met den staf, welke even sierlijk als versterkend zijn. Te regt beveelt men voor meisjes vooral die oefeningen aan, waarbij het ligchaam zich in de lengte uitzet, meenende men daardoor de schoonheid der gestalte het meest te bevorderen. Hebben de geneeskundigen in de laatste tijden zich allerwege ten gunste zoowel der paedagogische als der therapeutische Gymnastie verklaard, en telt men onder hare voorstanders mannen als Oesterlen, Schreber, H.E. Richter, Ideler, Sedillot en vele anderen, twee treffen wij er aan, die, zonder zich bepaald als tegenstanders te doen kennen, toch de toepassing der kunstmatige ligchaamsoefe- | |
[pagina 434]
| |
ningen zeer beperken, namelijk M. LevyGa naar voetnoot1 en Andrew Combe. De laatste is schrijver van het voortreffelijke werk: Physiology applied to health and education. Daar het ons enkel om waarheid te doen is, en geenszins om de Gymnastie, hoe zeer wij ook met haar beginsel ingenomen zijn, quand même te verheffen, schroomen wij niet aan de bedenkingen van Combe (als zijnde grondiger dan die van Levy), in dit opstel eene plaats te verleenen, en doen dit des te liever, daar zij ons duidelijk de klippen aanwijzen, waarop menig gymnastisch onderwijs schipbreuk lijdt. Vele der meest in zwang zijnde kunstmatige ligchaamsoefeningen acht Combe geheel onnatuurlijk en lijnregt strijdig met het plan der menschelijke bewerktuiging; andere keurt hij alleen voor stevige jongens goed en niet voor zwakkere gestellen: hij verwerpt de buitensporige oefeningen, welke, toen hij zijn geschrift in het licht gaf, in Engeland als Gymnastie onderwezen werden. Hij meent, dat, wanneer knapen en meisjes ligchaamskracht genoeg bezitten, om in de gebruikelijke gymnastische oefeningen behagen te scheppen, er alsdan wel geen voldoende grond bestaat, om ze daarin tegen te gaan, mits zij daartoe noch door naijver noch door eenige andere uitwendige drijfveer worden aangespoord, maar door den zuiveren lust tot beweging. In gewone gevallen zullen alleenlijk de kinderen, die een forsch ligchaamsgestel hebben, dergelijke spelen ondernemen, en, aan zich zelven overgelaten, daarmede ophouden, voordat er eenig nadeel uit kan ontstaan; maar de toedragt der zaak wordt geheel anders, zoodra men zoodanige buitengewone bewegingen niet alleen aanmoedigt, maar ze zonder onderscheid aan allen onderwijst, om het even, of zij ligchamelijk sterk dan wel zwak, moedig van aard dan wel bloode zijn. De inrigting van het schoudergewricht tot voorbeeld kiezende, betoogt Combe, dat de oefeningen, welke de Gymnastie dit deel laat volbrengen, gedwongen, ja onnatuurlijk zijn, en toont aan, dat zij door uitrekking der gewrichtsbanden en bloedvaten noodlottige gevolgen kunnen hebben. Toegevende, dat sterke inspanning der ruggespieren verkromming der wervelkolom kan genezen, beweert Combe naar waarheid, dat dit nog geen voldoende grond is, om aan | |
[pagina 435]
| |
alle kinderen dergelijke inspanning voor te schrijven. ‘Derhalve,’ zoo gaat hij voort, ‘moeten wij ons in de keus van ligchaamsoefeningen voor de jeugd niet laten misleiden door de ijdele begeerte om moeijelijkheden te overwinnen en kunststukken te laten verrigten, met de kans om verwijding der bloedvaten, beenbreuken of andere ongelukken te veroorzaken, maar liever ons beijveren om het ligchaam te versterken door uitspanningen, waaraan beweging verbonden is, en die tevens gezelligheid aankweeken, aan hart en hoofd bezigheid verschaffen, en de gymnastische oefeningen tot de zoodanige beperken, welke de natuurlijke verrigting der spieren versterken en verbeteren. En bij ońs streven naar dit doel, moeten wij er altijd op uit zijn, groote vermoeijenis te vermijden en de soort, den graad en duur dier oefeningen in dier voege te regelen, dat de uitkomst zij verbetering der voeding en vermeerdering van ligchaamskracht, en behooren daarbij altijd in het oog te houden, dat het punt, waarop dit doel volkomen bereikt wordt, voor ieder kind of mensch verschilt en niet anders dan door ervaring en naauwkeurige waarneming kan ontdekt worden.’ Erkennende dat Combe's opmerkingen nopens het gedwongene en onnatuurlijke van vele gymnastische oefeningen volmaakt juist en zijne wenken in dit opzigt hoogst nuttig zijn, komt het ons toch voor, dat het oordeel, door hem uitgesproken, te uitsluitend de uitdrukking bevat van het buitensporige en overdrevene, waarvan de schrijver ooggetuige was, en niet zoo zeer de slotsom is van een onbevooroordeeld onderzoek naar het wezen zelf der Gymnastie. Ware dit laatste het geval geweest, Combe zou nevens de nadeelen der overdrijving ook de voordeelen van een gepast gebruik in het licht gesteld en aan de Gymnastie een minder ondergeschikten werkkring in de opvoeding hebben aangewezen dan hij nu gedaan heeft. Hoe zij ook op vele plaatsen in gevaarlijke kunstenmakerij moge ontaard zijn, het beginsel, waarop zij berust, blijft zich handhaven. Zoo lang men moet toegeven, dat niet enkel de geest en het gemoed, maar ook het ligchaam door de opvoeding behoort ontwikkeld te worden; zoo lang men niet ontkennen kan, dat beweging, ja veel beweging, ter voorspoedige ontwikkeling des ligchaams onmisbaar is; zoo lang het waar blijft, dat sommige soorten van beweging heilzaam op het ligchaam werken en | |
[pagina 436]
| |
andere daarentegen nadeelig zijn; zoo lang zal het ook waar zijn, dat de opvoeder uit de heilzame ligchaamsbewegingen, volgens den leeftijd, de sexe en eigenaardige ligchaamsgesteldheid zijner leerlingen, de meest heilzame behoort te kiezen; die keus met kennis der zaak te doen en het gekozene met juistheid te doen uitvoeren, zietdaar de taak der Gymnastie. De grondslag, waarop zij berust, blijft onwankelbaar, moge ook mode of routine hare toepassing ginds en elders bederven: wij stemmen toe, dat er vooral met betrekking tot meisjes-gymnastie veel verkeerds geschiedt: het kan zijn, dat zij zelfs na de geprezene bemoeijingen van A. Spiesz en M. Kloss en van hare Zweedsche beoefenaars, hare ware methode nog niet bezit, dat zij nog in staat van wording verkeert; doch niettemin houden wij ons verzekerd, dat eigene waarneming aan iederen onpartijdige de overtuiging zal geven, dat eene op physiologische gronden berustende, van alle overdrijving afkeerige Gymnastie ook op de vrouwelijke jeugd weldadig werkt. In het algemeen kan geen systeem van kunstmatige ligchaamsoefeningen goedkeuring verdienen, tenzij het den kweekeling helpt in staat stellen om aan de bestemming des levens te voldoen: derhalve moet de onderwijzer altijd voor den geest hebben èn wat de levensbestemming zijner leerlingen vereischt èn wat de Gymnastie hun geven kan. Daar nu de levensbestemming der beide sexen een aanmerkelijk verschil aanbiedt, moet ook de Gymnastie voor beide noodwendig verschillen. De man behoeft vooral kracht, omdat hij geschapen is tot schier rustelooze bedrijvigheid, en omdat hij in het leven altijd hinderpalen te overwinnen heeft: de vrouw daarentegen heeft ook wel kracht, morele en zelfs physieke kracht noodig, maar in haren stilleren en kleineren werkkring heeft zij vooral eene dringende behoefte aan gezondheid, vooreerst voor zich zelve bij hare moeitevolle pligten als huisvrouw, ten andere opdat zij als moeder gezondheid op haar kroost kunne overbrengen. Zoo moet de Gymnastie bij het mannelijke kind voornamelijk kracht en moed, bij het vrouwelijke kind in de eerste plaats gezondheid aankweeken, terwijl zij hier ook in de tweede plaats tot verhooging der schoonheid kan dienstbaar gemaakt worden. Zou men boven de Gymnastieschool der knapen het beeld van Hercules kunnen plaatsen, die der vrouwelijke jeugd zou aan | |
[pagina 437]
| |
Hygeia en de Gratiën toegewijd kunnen worden. Dat bovengemeld verschil in doel en strekking ook verschil in den te kiezen weg ten gevolge moet hebben, behoeft niet herinnerd te worden; doch wanneer men eenmaal het doel kent, zal het ook wel gelukken de beste wegen daarheen te vinden, zoo die niet reeds gevonden zijn. In de door den Heer Combe geopperde bezwaren is een tweede punt, dat wij niet met stilzwijgen willen voorbijgaan. Hoewel zulks niet uitdrukkelijk te kennen gevende, brengt die schrijver zijne lezers in den waan, dat Gymnastie, zij moge, binnen de door hem gestelde grenzen, voor sterkere gestellen niet van alle nut ontbloot zijn, voor de zwakkere niet past. Wij voor ons zouden die stelling liever omkeeren. De ligchamelijk sterken kunnen onzes inziens de Gymnastie ontberen, tenzij ze haar noodig mogten hebben om buigzaamheid en vlugheid te verkrijgen: juist op de ligchamelijk zwakken werkt zij - onder voorwaarde dat van de teedere organen geene te sterke inspanning gevorderd worde - het heilzaamst; want ook voor de zwakken geldt de physiologische wet, dat oefening, wanneer zij aan den aard van het orgaan beantwoordt, hetzelve versterkt. Wij herinneren ons een geschrift van P.H. Clias gelezen te hebben, dat hij met een kind, dat naauwelijks een jaar oud was, ten einde het reeds vroegtijdig ligchamelijk sterk te maken, uiterst eenvoudige gymnastische oefeningen ondernomen en zijn doel bereikt heeft. Er bestaat geene reden om de waarheid hiervan in twijfel te trekken. Ofschoon wij het geheel overbodig zouden achten, zulk eene vroege Gymnastie, gelijk Clias wilGa naar voetnoot1, ten algemeenen regel te maken, bewijst het verhaal toch, dat doeltreffend gekozen oefeningen ook zwakke spiertjes versterken kunnen, en men mag er de gevolgtrekking uit maken, dat de uitvlugt van vele ouders: ‘mijn kind is te zwak voor Gymnastie’, wel niet anders beteekenen kan dan: ‘mijn kind is te zwak voor de oefeningen, welke men op de gymnastieschool met de leerlingen onderneemt, en in dezen zin kan men de ouders dikwijls geen ongelijk geven. Laat ons in het voorbijgaan opmerken, dat zich inzonderheid voor zwakke beginnelingen veel goeds laat verwachten van de Zweedsche methode. Op de | |
[pagina 438]
| |
Zweedsche gymnastie-inrigtingen toch worden vele oefeningen uitgevoerd onder medewerking van een helper, die met éene of beide handen een zekeren tegenstand uitoefent, zoodat de leerling dien tegenstand, die tegendrukking door inspanning zijner spieren te overwinnen heeft. Daar nu de maat van den tegenstand afhankelijk is van den wil des helpers, kan deze ook de maat van kracht, welke de leerling zal moeten aanwenden, naar goedvinden regelen. Wijders wenschen wij nog te waarschuwen tegen eene andere gevolgtrekking, waartoe de lezer, zoo hij op dit gebied minder vertrouwd is, zich door de woorden van Combe ligtelijk zou laten verleiden, namelijk deze, dat men geene kunstmatige ligchaamsoefeningen moet laten verrigten, tenzij de knaap of het meisje zich daartoe aangespoord gevoele ‘door den zuiveren lust tot beweging.’ Men meene toch niet, dat ouders en onderwijzers genoeg doen, wanneer zij, zoo als de kinderen in de tegenwoordige dagen en hier te lande veelal zijn, aan den ‘natuurlijken lust om zich te bewegen’, slechts geene hinderpalen in den weg stelt. Ons kortzigtig opvoedingssysteem, in ieder volgend geslacht diepere sporen achterlatende, heeft de kinderen meer en meer onkinderlijk gemaakt en o.a. te weeg gebragt, dat velen dien natuurlijken lust om zich te bewegen te flaauw en sommigen bijna geheel niet meer gevoelen. Doch al ontbreekt de inwendige aandrift om beweging te nemen, daarom zal toch de gunstige invloed van beweging niet ontbreken, integendeel, de uitwerking zal er des te heilzamer om worden, verondersteld dat de soort en de duur der beweging doelmatig gekozen zijn. Krachtvolle ligchaamsontwikkeling en ongestoorde gezondheid worden niet verkregen zonder ligchaamsbeweging. Wat alzoo te doen, wanneer de lust om zich beweging te verschaffen zich in de kinderjaren niet openbaart? Vooreerst de geheele levensregeling van het vadsige kind inrigten volgens al de eischen des kinderlijken leeftijds in het algemeen, opdat de natuurlijke lust tot beweging ontwake, intusschen tot beweging aansporen en in den vorm van een opwekkend spel gemakkelijke gymnastische oefeningen met het kind ondernemen. Men weet, hoe het phlegmatisch temperament bij onze landgenooten den boventoon heeft en hoe vaak het zich reeds in de kinderen aankondigt. Moet men dien aanleg zich ongehinderd laten ontwikkelen, zich daarmede troostende, dat het nu eenmaal in onzen | |
[pagina 439]
| |
landaard ligt phlegmatisch te zijn en dat de phlegmatische Hollander toch nu en dan groote dingen tot stand brengt? Gewis niet. Even als men het al te woelige kind vroegtijdig moet oefenen om te met een poosje stil te zitten, zoo behoort men het trage tot beweging aan te sporen, en met het gymnastisch onderwijs niet te wachten tot de lust er toe zich van zelve openbaart. Bij de overige bedenkingen, welke van zoo vele zijden tegen de kunstmatige ligchaamsoefeningen der meisjes worden aangevoerd, zullen wij niet lang stilstaan. Gevaar is er niet bij te duchten: zij zouden al terstond het karakter van meisjes-gymnastie verliezen, zoo er eenig gevaar hoegenaamd mede gepaard ging, en bijaldien de onderwijzer tours de force van zijne vrouwelijke leerlingen ging vergen, zou hij blijk geven geen begrip te hebben van zijne taak en niet te spoedig ontslagen kunnen worden. Velen beschouwen de Gymnastie als overbodig, mits men aan de jeugd dagelijks gelegenheid geve om te wandelen, en zich door middel van spelen beweging te verschaffen. Wandelingen en gymnastische spelen zijn voor allen heilzaam; toereikend zijn zij alleen dan, wanneer het meisje eene bloeijende gezondheid geniet, geenen den minsten aanleg toont tot scheefgroeijen, en vlug en net in hare bewegingen is. Daar men bij steedsche meisjes deze drie voorwaarden zelden vereenigd vindt, zijn spelen en wandelingen hier in den regel niet toereikend. Het gaat met de ligchamelijke ontwikkeling even als met die van den inborst; hier of daar blijft altijd wel wat te wenschen overig; hier of daar is altijd wel eenige afwijking merkbaar; nu zijn tegen beginnende afwijkingen in de stoffelijke sfeer wandelingen en spelen niet voldoende, terwijl Gymnastie, onder de leiding eens deskundige, daartegen eene doordringende werking uitoefent. Men meene daarom ook niet, dat de Gymnastie op hare beurt wandelingen en spelen overbodig maakt. Mevrouw Necker de SaussureGa naar voetnoot1 heeft volkomen regt, dat op de meisjes-instituten dagelijks èn gymnastisch onderwijs èn gelegenheid tot wandelen en spelen behoort gegeven te worden. Sommige ouders willen voor gymnastielessen danslessen in de plaats stellen. Het dansen is op zich zelf eene gezonde beweging, mits het met | |
[pagina 440]
| |
mate geschiede, b.v. in den huiselijken kring bij de piano, of - beter nog - bij schoon weder in de opene lucht, en als onze Justus van Effen beweert, eene zwaarmoedigheid, die hem jaar en dag gekweld had en waarvan de oorzaak in het onderlijf was, in den letterlijken zin des woords te hebben weggedanst, weêrspreken wij hem niet; doch men bedenke hier twee punten, vooreerst: dat het dansen bijna uitsluitend de onderste ledematen inspant en versterkt (hetgeen men aan de tooneeldansers en danseressen duidelijk bespeurt), terwijl het in jeugdigen leeftijd doorgaans schrale bovenlijf en de alsdan magere armen wel het meest inspanning en versterking behoeven, en ten tweede: dat danslessen aanleiding geven tot kinderbals, welke om meer dan ééne reden (men herleze daarover nog eens de Levana van Jean Paul) afkeuring verdienen. Er zijn ook ouders, die beseffen, dat het dansen alleen de Gymnastie niet kan vervangen, en er schermlessen willen bijvoegen; maar eilieve! men beschouwe het meisje, terwijl het met de floret uitvallen doet en haren meester stooten tracht toe te brengen en vrage dan zich zelven af, of die bezigheid welvoegelijker is voor de vrouwelijke jeugd dan de sierlijke gymnastische bewegingen der armen en van het bovenlijf, dan de vrolijke en versterkende huppeltred, dan het zich in evenwigt houden op de liggende mast, dan de oefeningen met den staf en wat meer van dezen aard zij? Weder andere ouders willen dan ook liever de behandeling van het geweer met de danslessen vereenigen. Hiertegen gelden, ofschoon in mindere mate, dezelfde bezwaren als tegen het schermen, en bovendien maakt de gestalte der meisjes hen, zoodra zij grooter worden, tot exerceren minder geschikt, omdat nette behandeling van het geweer breedere schouders en smallere heupen vereischt, dan aan de vrouw gegeven zijn. Eindelijk wordt nog aan de Gymnastie ten laste gelegd, dat zij te veel tijd vordert; dat de uren, haar gewijd, nuttiger aan andere takken van onderwijs besteed worden. Deze bedenking gaan wij met stilzwijgen voorbij, beseffende dat zoo de lezers, na al het boven aangevoerde, ook nog op dit punt eene wederlegging noodig vonden, wij toch reeds ons pleit verloren zouden hebben, daar het ons alsdan niet gelukt zou zijn, de kunstmatige ligchaamsoefeningen voor het vrouwelijke kind in dat gunstige licht te plaatsen, waarin zij, volgens onze overtuiging, behooren gezien te worden. | |
[pagina 441]
| |
Ten slotte ons gevoelen kortelijk zamenvattende, verklaren wij: dat de Gymnastie, onder bekwame leiding, ook voor de vrouwelijke jeugd wezenlijk nuttig is; dat zij inzonderheid op de meisjes, die in groote steden wonen en wier fijn beschaafde opvoeding veel leeren en derhalve ook veel zitten vereischt, niet alleen heilzaam werkt, maar dat zij zelfs onder deze omstandigheden voor het vrouwelijke kind meer de kenmerken van onmisbaarheid draagt dan voor het mannelijke; dat voor den knaap de waarde der Gymnastie meer in het paedagogische, voor het meisje daarentegen meer in het hygiëinische moment gezocht moet worden; dat, daar het doel der Gymnastie voor beide geslachten grootelijks verschilt, ook de wegen om het doel te bereiken, noodwendig verschillen moeten; dat de kunstmatige ligchaamsoefeningen voor de vrouwelijke jeugd een eigen karakter behooren te bezitten; dat zij overal, waar zij niets anders zijn dan de overbrenging der voor knapen uitgedachte oefeningen op de meisjes, weldra weder in verval zullen geraken, maar dat daarentegen de algemeenere invoering eener op wetenschappelijke gronden berustende, eigenaardig ingerigte, milde Gymnastie voor de vrouwelijke jeugd, vooral ook in ons Vaderland, duurzaam weldadige gevolgen zal hebben. Wij eindigen met de woorden van M. Kloss: ‘zijn derhalve kunstmatige ligchaamsoefeningen nuttig voor knapen, voor meisjes zijn zij nog veel noodiger, en wie zich behelpt met de uitvlugten van vrouwelijke zachtheid, van hooge beschaving, van fijne manieren, die kent en waardeert de zaak niet naar eisch en toont niet in staat te zijn om te begrijpen, wat eene bloeijende jonkvrouw, eene wakkere echtgenoot, eene gezonde moeder voor het familieleven en voor den Staat beteekenen!’
Augustus 1856. g.a.n. alebé. |
|