| |
| |
| |
Iets over photographie.
Wat is photographie? Hoe en door wie ontstond zij? Welk nut gaf hare toepassing op het gebied van kunst en wetenschap? Ziedaar, geachte lezer! drie vragen, welker beantwoording, volgens ons bescheiden gevoelen, der belangstelling overwaardig is. Wij aarzelden daarom niet lang in onze keuze, toen wij aangezocht werden om een artikel voor dit tijdschrift te leveren.
Moesten wij echter eene volledige geschiedenis geven der nieuwe kunst, welker verschillende onderdeelen zaamgevat zijn onder den algemeenen naam: photographie, dan zeker zou een boekdeel niet voldoende wezen. De lezer verwachte daarom hier niet veel meer dan eene oppervlakkige schets. Hij verschoone bovendien den stijl, en neme bij de beoordeeling van dezen vooral in acht, dat eene gedurig terugkeerende opgave van handgrepen, enz., uit den aard der zaak eenigzins dor is, meer althans dan een strijdschrift, waarin de hartstogten bewogen worden. Onze eenige hoop is, dat het schoone der kunst hem het dorre der opgaven over het hoofd zal doen zien.
Wat is photographie? Immers schrijven of teekenen door het licht, afgeleid van de grieksche woorden ϕῶς en γράϕω en hunne beteekenis licht en schrijven. Bijna voegden wij er bij: schilderen met de snelheid van het licht. In een oogwenk toch is een portret, een landschap, eene woelende zee vervaardigd. Vroeger noemde men haar daguerreotypie naar een der uitvinders, Daguerre. Daar er later onderscheidene handelwijzen bekend gemaakt zijn, heeft men als collectief woord den naam photographie behouden, en
| |
| |
aan de onderdeelen dien van daguerreotypie, talbotypie, enz., gegeven.
Om de eerste sporen dezer kunst te vinden, behoeft men niet op te klimmen tot den nacht der tijden; maar evenmin moet men gelooven, dat deze treffende ontdekking zonder andere voorafgaande aan het vindend vernuft van Niepce en Daguerre zich hebbe aangeboden. Even als elk ander verheven begrip had deze kunst zich langzamerhand geopenbaard door op zich zelf staande feiten, welke haar in zekeren zin tot voorloopers strekten.
Toen omstreeks de 16e eeuw de geleerde Napolitaan J.B. Porta de chambre obscure of donkere kamer vond, kon hij geenszins voorzien, dat dit werktuig, door den onsterfelijken Wollaston verbeterd, in onze dagen zou dienen tot zoo vernuftige, zoo nuttige, zoo treffende toepassingen. Hoe kort nog geleden, dat hij, die de mogelijkheid zou beweerd hebben om de zoo vlugtige beelden der chambre obscure vast te leggen, van waanzin zou beschuldigd zijn, zoo hij geene duchtige bewijzen voor zijn beweren kon aanvoeren.
Vond Porta het werktuig, de tweede kiem der photographie zijn wij aan Scheele verschuldigd. Deze scheikundige der 17e eeuw bemerkte, dat het hoorn- of chloorzilver door de werking der zonnestralen zwart gekleurd werd. Niettemin moesten er jaren verloopen voordat men van deze eigenschap partij wist te trekken, en eerst in het begin der 19e eeuw komen de vroegste sporen voor der kunst, om door het zonlicht portretten of afbeeldingen te vervaardigen. De proeven, waarop wij hier het oog hebben, geschiedden in de maand Junij van het jaar 1802. De onvermoeid ijverige Wedgwood, fabriekant in aardewerk en uitvinder van den pyrometer, en Humphry Davy, een geleerde, aan wien de scheikunde zooveel verschuldigd is, gaven op dien tijd eene brochure uit, onder den titel van ‘Beschrijving eener handelwijze om schilderijen op glas te copiëren en silhouetten te vervaardigen door de werking van het licht op salpeterzuur-zilver.’ Beide groote mannen hebben de mogelijkheid ingezien om het beeld, door de chambre obscure geleverd, op andere stoffen over te brengen en te bewaren; zij zijn echter van verdere proefnemingen afgeschrikt geworden, omdat de werking van het licht zoo uiterst langzaam was, en zij geen middel wisten te vinden, om de beelden te fixeren, gelijk men het noemt,
| |
| |
dat is, om hen, wanneer zij eenmaal afgewerkt zijn, te beveiligen voor de verdere werking van het licht en daardoor te beletten dat de stof, waarop zij vervaardigd zijn, en die geheel doortrokken is met het zilverzout, eenvormig zwart wordt en zoo het beeld doet verdwijnen.
Omstreeks dienzelfden tijd bediende zich Charles, voornaam natuurkundige te Parijs, bij zijne lessen op het Louvre van een papier, om door de werking van het zonlicht silhouëtten te verkrijgen. Ongelukkig verraste hem de dood te midden zijner proefnemingen, zoodat hij geen enkel bewijs naliet, waarin zijne uitvinding bestond. Men moge nu gissen dat hij het chloorzilver bezigde, de eervan de eerste photographische proeven blijft niettemin aan Wedgwood en Davy.
Andermaal vervlogen erjaren van rust: kalme, doodsche rust. Toen echter verrezen aan den gezigtseinder een Daguerre en Niepce; zij verkondigden het luid, hoe zij de zon dwongen schilder te worden. Daguerre was een man van een oorspronkelijk en scheppend vernuft, waarvan hij blijken gegeven heeft, zoo door het uitvinden der kunst, welke zijnen naam draagt, de daguerreotypie, als door het schilderen van het diorama; door het laatste verwierf hij zich zoodanigen roem, dat zijn naam in elk beschaafd land weêrklonk.
Daguerre kwam dikwerf in de werkplaats van Chevalier, beroemd gezigtkundige te Parijs, uit wiens geschiedkundige herinneringen wij hier geput hebben; menigmaal hoorde hem Chevalier uitroepen: zal men dan nimmer slagen om zoo volmaakte beelden te fixeren! Dit fantastisch verlangen had zich van zijne levendige verbeelding geheel meester gemaakt en verkreeg slechts nieuwe kracht, toen de proeven van Charles, Boilly, Cayeux en eenige anderen, om de donkere kamer te verbeteren, tot zijne kennis kwamen. Eens op een morgen, dat Daguerre als naar gewoonte bij Chevalier komt, zegt hij hem: ik heb het middel gevonden, om de beelden der chambre obscure over te brengen en te bewaren! - Van daar ging hij zijne goede tijding aan zijne vrienden verkondigen, waarvan velen het niet geloofden, omdat het hun al te onbegrijpelijk voorkwam, dat men het licht bij zijnen doorgang zou kunnen ketenen! Daguerre had dan ook voorbarig zijne overwinning bezongen: hij had het beeld wel verkregen, maar het niet kunnen fixeren (waarover later), en, op het oogenblik
| |
| |
dat hij zijn gevangene beschouwde, verbleekte het, terugkeerende tot den oorsprong, waarvan het was uitgegaan.
Tot hiertoe bestond de photographie nog slechts in de vurige verbeelding van Daguerre; maar ziet, weinig tijds daarna vervoegt zich tot Chevalier de heer Nicéphore Niepce, met het verzoek om eene donkere kamer volgens verbeterd stelsel, lensen, metaalplaten en andere voorwerpen. Deze spreekt hierbij over zijne belangrijke proefnemingen, waardoor hij geregtigd is tot het voeden der hoop, dat het hem weldra gelukken zal de beelden der chambre obscure te fixeren. 't Kon niet anders, of men moest eenig gewigt hechten aan verzekeringen van zoo verschillenden kant gedaan, welke nog versterkt werden door de komst van een jong mensch bij Chevalier, die zich eene donkere kamer van geringen prijs wilde verschaffen. ‘Het spijt mij,’ zegt hij, ‘dat ik geen beteren toestel kan koopen, want dan gewis zou ik slagen om het beeld, op het matte glas afgeteekend, te fixeren. De zaak was dus óf mogelijk, óf de dwaasheid besmettelijk geworden. Elke twijfel echter moest zwichten toen de onbekende aan Chevalier afdrukken op papier liet zien, en hem daarbij een fleschje met bruin vocht (waarschijnlijk jodiumtinctuur) overhandigde, met verzoek hiermede zelf de proef te nemen. Chevalier volgde het hem mondelings gegeven onderrigt, maar mogt niet slagen, omdat hij èn onhandig was, èn zijne bereidingen bij het volle daglicht gereed maakte. Na dien tijd hoorde men niets meer van den onbekenden uitvinder; alleen wist men dat hij te Parijs, rue du Bac, woonde.
Kort daarop, toen Daguerre bij Chevalier kwam, voegde deze laatste hem toe: ‘gij komt zeer van pas, men is u op de hielen; ziedaar den steen der wijzen, de zaak, waarnaar gij zoo lang gezocht hebt.’ Daguerre haastte zich de proef te nemen, maar hij kon evenmin met het bruine vocht van den onbekende teregt. Toen besloot Chevalier hem te spreken over de werken van Niepce, en gaf hem het adres van dezen laatsten. Slechts weinige dagen later kwamen tusschen deze groote mannen die betrekkingen tot stand, waaraan Frankrijk eene zijner meest schitterende overwinningen op het gebied van kennis te danken heeft.
Meen echter niet, dat onze helden die overwinning zoo gemakkelijk verkregen. Niepce, hoewel een man van uitgebreide kennis, had zich nimmer op de scheikunde toege- | |
| |
legd; de bezigheden van Daguerre waren van dien aard, dat ook hij weinig tijd had om deze laatste wetenschap te beoefenen. En toch, van hare kennis hing hun welslagen grootendeels af.
Eensklaps is Daguerre onzigtbaar geworden! 't Verdriet hem, zoo vele vruchtelooze proefnemingen te doen. Daarom heeft hij zich opgesloten in een der vertrekken van zijn diorama, en zit daar tusschen smeltkroezen en reageerbuizen. Hij wil zich vertrouwd maken met de geheimen der scheikunde, om later regtstreeks op zijn doel af te kunnen gaan, hetgeen hem dan ook na twee jaren noeste vlijt en eenzaam leven mogt gelukken.
Van zijnen kant verwaarloosde Niepce niets, dat hem den ruwen weg, waarop hij voortstreefde, effen zou kunnen maken, toen de dood ook hem, gelijk vroeger Charles, onverwachts, te midden van zijnen arbeid, overviel; hij had het geluk niet te zien, hoe later de wereld met zijne uitvindingen was ingenomen: hij mogt niet beleven, dat de kroon op zijn werk gezet werd. In zoo verre was hij gelukkiger dan Charles, dat hij voor zijn dood zijne regten en die zijner erfgenamen verzekerd had; volgens eene met Daguerre getroffene overeenkomst, was deze laatste verpligt hun gemeenschappelijk geheim binnen bepaalden tijd bekend te maken.
Daguerre was aan zijn woord getrouw. Van hetzelfde oogenblik af zocht de doorluchtige kunstenaar de middelen om deze schoone uitvinding te doen gelden voor hetgene zij was; hij vond in haar de belooning voor zijne veelvuldige en kostbare nasporingen, ja, het geluk, dat hem bij al zijne ondernemingen zoo ijverig gediend had, liet hem ook hier niet wachten: Arago wierp zich op als beschermheer der photographie, en nimmer werd eenige uitvinding roemvoller der wereld bekend gemaakt.
En wat is nu photographie? Waarin bestaat de uitvinding van Daguerre, naar hem daguerreotypie genoemd? Om deze vragen eenigzins goed te beantwoorden, moeten wij onze aandacht vestigen op de donkere kamer, en voornamelijk op de lens, niet oneigenaardig de ziel van het werktuig genaamd.
| |
| |
De donkere kamer, doorgaans chambre obscure, ook wel eens camera obscura geheeten, is eene vierkante kast, welke men in- en uitschuiven, derhalve korter en langer maken kan. Van twee zijden is deze kast open; de eene der openingen wordt door de lens, de andere door een raampje gesloten, waarin een stuk mat geslepen glas bevestigd is. In deze kast kunnen geene lichtstralen komen dan die door de lens zijn gegaan, na welken doorgang zij beelden vormen, die op het matte glas worden afgeteekend. De chambre obscure is van binnen zwart gemaakt opdat er geene terugkaatsing van licht plaats hebbe, waardoor de beelden op het matte glas veel in zuiverheid winnen; zij kan bovendien langer en korter gemaakt worden, omdat de natuurkunde leert dat de beelden, door eene lens gevormd, kleiner zijn en digter bij de lens liggen, naarmate de afstand van het voorwerp grooter is, redenen waarom het matte glas nu eens verder van, dan eens digter bij de lens moet geplaatst worden.
De lens heeft in den vorm eenige overeenkomst met eene platte erwt, en van daar den naam. Het is een glas dat, even als een brandglas, in het midden dik is en naar de kanten dun uitloopt. Hoe moeijelijk het valt eene lens te vervaardigen, welke aan alle eischen der photographie voldoet, zal de lezer inzien, wanneer hij even zijne gedachten gelieft te bepalen bij de volgende punten: de beelden, zij mogen op metaal, glas of papier gevormd worden, hebben alleen hun ontstaan te danken aan de werking van het licht; hoe helderder beeld op het matte glas, des te sneller werking op de voor het licht gevoelige laag. Welnu, zegt gij, zorg dat uwe lens heldere beelden voortbrengt, geef haar een kort brandpunt. En hierin zoudt gij volkomen regt hebben, wanneer niet met dat korte brandpunt de omtrekken der beelden onzuiver werden. Lichtstralen, welke uit één punt uitgaan en daarna een klein gedeelte van eene kogeloppervlakte ontmoeten, gaan, wanneer dit doorschijnend is, door hetzelve, en vereenigen zich daarna ongeveer weder in één punt. Voor grootere gedeelten van het kogeloppervlak (den gewonen vorm der lensen) geldt deze wet niet langer. Wil men dus voornamelijk acht geven op de zuiverheid der beelden, dan moet de lens een grooter brandpuntsafstand hebben, dat is, de kogel, waaruit de lens gesneden is, moet van groote afmetingen zijn. Zie- | |
| |
daar, zal men zeggen, eene onoverkomelijke zwarigheid! Helderheid en zuiverheid van beelden staan in omgekeerde reden tot elkander! Geen wonder dat Daguerre zoo vele minuten noodig had om een portret te vervaardigen; hij toch was gedwongen lensen met groeten brandpuntsafstand te gebruiken. Aan den gezigtkundige Ch. Chevalier te Parijs komt de eer toe, hierin op zeer vernuftige wijze te hebben voorzien; hij plaatste twee lensen van verschillende afmetingen voor elkander, waardoor hij bij groote zuiverheid eene tot hiertoe ongekende helderheid verkreeg, en in staat was den
brandpuntsafstand aanvankelijk te verkorten.
Een ander bezwaar was reeds omstreeks de helft der vorige eeuw overwonnen; wij hadden het daarom wel in de eerste plaats mogen noemen. Hij, die door eene enkelvoudige loup of lens ziet, moet tevens opmerken, dat de omtrekken der figuren met al de kleuren van den regenboog gekleurd zijn; de breking, waaraan de lichtstralen, die door glas of eenige andere stof gaan, onderhevig zijn, vormt wel het beeld, maar gaat tevens met eene kleurschifting gepaard. Wien toch zou het onbekend zijn, dat het zonlicht niet enkelvoudig, maar uit onderscheidene gekleurde lichtstralen is zamengesteld? Sommige dezer zijn meer, andere minder breekbaar; tot de laatste behooren de roode, tot de eerste de indigo of violette stralen. Reeds Newton zocht dit stootend gebrek in de lensen te verhelpen, maar het vruchtelooze zijner pogingen inziende, bedacht hij den teleskoop. Daarna heeft Euler zich met eenig meerder gevolg met hetzelfde vraagstuk bezig gehouden. Bij dezen ontstond het vernuftig denkbeeld om de zamenstelling van het oog bij de vervaardiging der lensen na te volgen. In het oog zijn de verschillende vochten zoo gerangschikt, dat de lichtstralen, die hen doorloopen, zich in één punt vereenigen; bij gevolg kan men lensen vervaardigen, welke even zuivere beelden geven als die, welke zich in het oog vormen, wanneer men slechts, gelijk de natuur dit deed bij de zamenstelling van het oog, doorschijnende stoffen van verschillende digtheid voor elkander plaatst.
Euler volgde deze gelukkige ingeving. Hij zocht zorgvuldig de afmetingen van lensen, welke uit water en glas bestaan, om daardoor de natuur na te bootsen; maar hij werd bedrogen in zijne hoop: de uitvoering voldeed niet
| |
| |
aan de verwachting. Toen heeft Dollond, beroemd kunstenaar te Londen, het denkbeeld van Euler vervolgd, en, na herhaalde proefnemingen, mogt hij zoo gelukkig zijn van te slagen, niet door de zamenvoeging van water en glas, gelijk Euler, maar door de verbinding van twee verschillende glassoorten, waarvan het eene, zeer helder en doorschijnend, te Londen bekend is onder den naam flint-glass, het andere, groenachtig van kleur, onder dien van crown-glass. Men heeft dusdanig vervaardigde lensen, welke van alle kleurspeling vrij zijn, achromatische lensen genaamd.
En nu, zou men denken, zijn alle moeijelijkheden vereffend? Neen, lezer! nog eene, maar eene gewigtige, bleef bestaan. Het achromatisme is in bovengenoemde beteekenis voor de photographie nog niet voldoende, want er bestaat een groot verschil tusschen de lichtstralen, welke het oog het gevoeligst aandoen, en die, welke de krachtigste chemische (dus ook photographische) werking geven. De zilverzouten zullen door de roode of gele stralen uiterst langzaam zwart gekleurd worden; maar plaats hen in de violette of in die, welke nog breekbaarder zijn dan de laatste en met het oog moeijelijk worden waargenomen, terstond bespeurt gij eene hevige werking. Dit is de reden, waarom men bij lensen twee brandpunten moet onderscheiden: het physische en photogenische of chemische; in het eerste vereenigen zich de zigtbare, in het laatste die stralen, welke de meeste chemische ontledingskracht bezitten. Vallen beide in de lens niet volkomen zamen, dan zal men in de meening verkeeren, dat een scherp begrensd beeld op het matte glas een krachtig en goed gevormd portret op het metaal of papier geeft, terwijl men bij de uitkomst zich deerlijk bedrogen vindt. Ook hierin komt aan Frankrijk de palm der overwinning toe; bij de duitsche glazen valt nog zoo zelden het optische met het photogenische brandpunt zamen, waarom men daar optometers bedacht heeft en schalen graveert bij de lensen, om het verschil tusschen beide brandpunten aan te geven. - Behoeven wij het na dit alles nog opzettelijk te betoogen, van hoeveel gewigt het is eene goede lens te bezitten? Zuivere glazen, welke onberispelijke beelden geven, zijn zeldzaam; hij, die ze bezit, ontdoet er zich niet gemakkelijk van, redenen genoeg, om zich tot een naauwgezet werkman te vervoe- | |
| |
gen, wanneer men zich eene lens moet aanschaffen, en nooit een werktuig van dien aard te koopen, waarop de naam van den maker niet staat uitgedrukt.
In de meeste gevallen wordt voor de lens een ring geschroefd, welks opening grooter of kleiner is, naarmate men spoediger wil werken of meer de zuiverheid der beelden op het oog heeft. Zal men zich een landschap vervaardigen of eene gravure copiëren, dan natuurlijk is de kleinste opening de beste, aangezien er geene reden bestaat om haast te maken; bij het portret daarentegen is spoed een hoofdvereischte, waarom in dergelijk geval tot grootere openingen de toevlugt genomen wordt, anders toch zou, wat in juistheid van omtrek gewonnen wordt, door het gerekte der pose verloren gaan.
Met eene laatste opmerking nemen wij afscheid van de theorie der lensen: zij geven, gelijk elk zich door de proef kan overtuigen, omgekeerde beelden der voorwerpen. Bij het vervaardigen van portretten op papier of glas baart dit geene moeijelijkheden, gelijk wij nader zien zullen, maar bij de daguerreotypie is het zeer hinderlijk. Daarom is men reeds vroeg bedacht geweest om dit te verhelpen, en heeft het doel bereikt door voor de lens een spiegel of regthoekig glazen prisma te plaatsen.
Na deze uitweiding over het werktuig komen wij tot de bewerking zelve; het proces, dat hier plaats grijpt, boeit, hoe dikwerf ook gezien, telkenmale op nieuw de aandacht: op het eene oogenblik toch ziet de verbaasde toeschouwer een gelijkvormig gekleurd metalen plaatje en op het volgende ontplooit zich aan zijn oog een beeld met al zijne fijne schakeringen van licht en donker, gelijk hij ze in de natuur opmerkt. Gaan wij na, hoe die wonderen verkregen worden.
In de eerste plaats rigt men de chambre obscure behoorlijk op het voorwerp, waarvan men eene afbeelding wil nemen, door in- of uitschuiven zorg dragende dat het beeld regt duidelijk op het matte glas te voorschijn komt. Hierop verwijdert men dit laatste en zet in zijne plaats het plaatje, dat het beeld voor goed zal opnemen, en uit glad gepolijst en daarna verzilverd koper bestaat.
De plaatjes, die in den handel voorkomen, zijn door hamers glad geslagen en door den galvanischen stroom met eene overal even dikke laag zuiver zilver overtrokken.
| |
| |
Voordat het metaal in de chambre obscure komt, moet het echter nog vele bewerkingen ondergaan. Zoo moet het nogmaals gepolijst en daarop voor de werking van het licht gevoelig gemaakt worden. Het eerste geschiedt door zeer fijnen puimsteen of tripoli, met een weinig terpentijn-olie en alcohol vermengd. Om dit gemakkelijk te verrigten, bevestigen velen het plaatje op een met laken bekleed plankje, door middel van vier koperen knopjes, welke op de hoeken van het plaatje geschroefd worden.
Blinkt nu het metaal met zilverglans, zonder dat er strepen van het polijsten zijn overgebleven, dan wordt het voor het laatst met zeer zachte watten afgewreven, in een vierkant raam bevestigd en aan jodiumdampen blootgesteld. De kast, tot dat einde ingerigt, is een vierkante bak, op welks bodem zich eenig fijn verdeeld jodium bevindt; door eene bijzondere inrigting stijgen de jodiumdampen zeer geregeld naar boven en vereenigen zich daar met het zilver van het plaatje, dat als een deksel op de kast ligt. Weldra neemt het zilver eene ligte, stroogele kleur aan, die spoedig en achtervolgens in de goudgele, purpere, de helder en donkerblaauwe tinten overgaat en met de donkergroene eindigt. Door de vereeniging van het jodium met het zilver, is op het plaatje eene nieuwe verbinding, een zout, ontstaan, waaraan men den naam van jodiumzilver gegeven heeft. Dit zout is gevoelig voor het licht, dat is, door de werking van dit laatste wordt het gemakkelijk ontleed, echter niet zoo spoedig, of men zou nog twintig of dertig minuten behoeven om een portret te vervaardigen. Veel verder heeft Daguerre het niet gebragt; hij moest zich met dien langen tijd tevreden stellen, want eerst later heeft men zelfstandigheid leeren kennen, die de werking van het licht versnellen. De eerste uitvinding van dien aard zijn wij verschuldigd aan Claudet, die daartoe eene verbinding van chlore en jodium bezigde. Toen eenmaal de baan gebroken was, zag men weldra eene menigte stoffen aangeprezen, welke in onbegrijpelijk korten tijd het doel bereiken. Bijna allen zijn verbindingen van chlore, jodium, bromium en kalk; onder deze verdienen de broomkalk van Bingham en de chloor-broomkalk van den baron Gros het meeste vertrouwen. De laatste brengt dozen in den handel, die nog algemeen in gebruik zijn. Op dergelijke doos of kast komt het plaatje, nadat het aan de jodiumdampen blootgesteld
| |
| |
geweest is. De tijd hiertoe noodig (in het algemeen slechts eenige seconden) hangt af van den toestand der lucht, den warmtegraad, de diepte der doos, de dikte der laag chloor-broomkalk, of hare bereiding nog versch is, enz. Ondervinding alleen kan hier den weg wijzen. Laborde heeft later (in 1844), en teregt, aangeraden het plaatje van de broomkast nog eenmaal op de jodiumkast over te brengen. Deze handelwijze mogten wij hier niet stilzwijgend voorbijgaan, omdat men door haar eene dikkere laag jodiumzilver op het metaal verkrijgt waarvan men het groote nut zal inzien, wanneer men nagaat dat eene zeer dunne laag alleen de uiterste tinten teruggeeft; hierdoor ontstaat eene hardheid in het beeld, die vermoeijend is voor de oogen: het zachte, de voor het oog aangename afronding verkrijgt men alleen door eene dikkere laag jodiumzilver en door het licht diep in te laten werken. - Het zal wel onnoodig zijn hier bij te voegen, dat deze bereidingen, althans de beide laatsten, in het donker moeten geschieden.
Het aldus bereide plaatje, dat nu gereed is om den indruk van het licht te ontvangen, wordt in een raampje of platte doos bevestigd. Daguerre sloot deze doos door eene dubbele deur, welke in het midden openging. Leguier maakte het deksel schuivend, waardoor zij veel overeenkomst verkreeg met die, waarin de steenen der dominospelen bewaard worden. Dit schuiven geeft aanleiding, dat er van boven of van ter zijde licht in de chambre obscure komt; daarom is Chevalier bedacht geweest om het raampje te openen door een hefboom, die zich buiten de chambre obscure bevindt. Dit raampje neemt nu in de donkere kamer de plaats in van het matte glas, zoodat het beeld van het voorwerp op de metaalplaat valt. Men opent daarop het venster en sluit het na verloop van eenige seconden tot eene minuut. Deze tijd hangt af van de sterkte van het licht, den toestand des dampkrings, de kleur en afstand van het voorwerp, de wijze waarop de zilverplaat gevoelig gemaakt is, de opening en brandpuntsafstand van de lens, enz. Eene voorloopige proef leert hier meer dan vele voorschriften. Hoe noodig het is, op al deze schijnbare kleinigheden acht te geven, leeren ons de onderzoekingen van W. Crookes. Genoemde geleerde heeft eene bijzondere inrigting daargesteld om de eigenschappen na te gaan van het zonlicht, nadat dit laatste door een prisma gebroken
| |
| |
en in zijne verschillende kleuren ontleed is. Hij vond toen dat donker oranje gekleurde glazen bijna geene photogenische stralen doorlaten, en prijst daarom deze soort van glas bijzonder aan, wanneer men een donker vertrek door het daglicht verlichten wil. De zonnestralen, welke dit glas doorlaat, vielen soms onmiddelijk op de gevoelig gemaakte plaat, zonder het minste nadeel te veroorzaken. Ook bleek het dezen geleerde, dat de zon de meeste photogenische stralen geeft, wanneer zij het hoogst aan den hemel staat, derhalve op den middag meerdere dan voor of na dien tijd; de meeste op den middag van den langsten dag.
Heeft het jodiumzilver de werking van het licht ondergaan, dan wordt de plaat uit de chambre obscure genomen; door kleur noch andere eigenschappen verraadt zij aan het oog de veranderingen, welke bij haar plaats grepen: van het beeld is geen spoor te zien. Om het zigtbaar te maken, te ontwikkelen, gelijk de kunstenaar het noemt, moet het aan den damp van kwik worden blootgesteld.
Tot het laatste bezigt men eene vierkante doos, welke van boven open, ter zijde van een thermometer voorzien is, en op welker bodem zich het kwik bevindt. Aan de eene zijde dier doos is een donkergekleurd oranjeglas aangebragt, waarvoor eene kaars geplaatst wordt, opdat de werkman door een glas aan de andere zijde de ontwikkeling van het beeld met het oog zou kunnen volgen. Eene spiritus lamp onder de doos geeft genoegzame warmte om de kwikdampen te ontwikkelen. De geheele bewerking loopt gewoonlijk in zes of acht minuten af, waarna men het beeld bij flaauw daglicht mag bezien.
Moesten wij hier een volledig overzigt geven der verklaringen, beproefd om de vorming der beelden op de zilverplaat op te helderen, wij zouden het geduld onzer lezers te zeer op de proef stellen, en buitendien vreezen, ons in het wijde veld van bespiegelingen te verliezen. Deze ééne opmerking moge dus volstaan: wordt zilver aan jodium-dampen blootgesteld, dan verbindt zich het eerste met het laatste ligchaam tot jodiumzilver, welk zout zeer gevoelig is voor de werking van het licht en gedeeltelijk door hetzelve ontleed wordt, natuurlijk daar het meest, waar het licht het helderst was; komt daarna kwik in aanraking met het ontlede jodiumzilver, dan verkrijgt
| |
| |
men jodiumkwik en een amalgama, eene verbinding van kwik en zilver. Men heeft om deze reden de vorming van het heldere, het witte der beelden toegeschreven aan kleine droppels zilver amalgama op de oppervlakte der zilverplaat verspreid, het donkere aan het gepolijste metaal zelf, en, naarmate de kleur verschilde, aan fijne stofjes zilver en kwik.
In den toestand echter, waarin wij de plaat bij het kwikbad verlaten hebben, kan zij niet aan het licht worden blootgesteld, zonder oogenblikkelijk hare fraaije eigenschappen te verliezen. Dit was het groote struikelblok van hen, die zich vóór Daguerre met de photographie onledig hielden; zij kendén het middel niet om de overvloedige zilverzouten te verwijderen, en toch, zonder dat gaat het beeld verloren. Eerst Daguerre vond het vocht, dat deze zilver- en kwikverbinding wegneemt. De vloeistof, daartoe door hem, en nog thans gebezigd, is de onderzwaveligzure soda in water opgelost. Een weinig hiervan op de plaat uitgegoten neemt het jodiumzilver op en belet daardoor aan het licht zijnen storenden invloed uit te oefenen. Nadat nu het beeld met zuiver water gereinigd is, kan men het droogen en achter glas plaatsen.
De portretten, aldus op metaal vervaardigd, veranderen niet, al worden zij ook aan het felste zonlicht blootgesteld. Vrij wat nadeeliger is de invloed der warmte; door deze toch kunnen de kwikdroppeltjes verdampen en het portret gaat langzaam uit. Om hierin ten deele althans te voorzien, kwam Fizeau op de gelukkige gedachte om de beelden te vergulden. Daartoe lost hij een weinig chloorgoud en onderzwaveligzure soda in water op, brengt dit op de plaat en verwarmt haar door de alcohollamp. Men ziet na deze bewerking het beeld weldra helder worden en krachtvol zich ontwikkelen. Heeft men zijn doel bereikt, dan giet men de vloeistof af, spoelt de plaat door helder water en droogt haar.
Ziedaar in korte trekken ontworpen, op welke wijze men er in slaagde op metaal een photographisch beeld daar te stellen. Vlijt en volharding gingen met groote opofferingen gepaard, maar de uitkomst beloonde alles honderdvoudig. Daguerre heeft zich door zijne uitvinding onsterfelijk gemaakt, al wordt ook later zijne wijze van werken op den achtergrond geschoven en de plaats ingeruimd aan die pòr- | |
| |
tretten, welke op papier of glas verkregen worden. De beelden op metaal toch hebben het onaangename, dat zij sterk spiegelen, en men is steeds gedwongen een geschikten stand te zoeken om het portret te zien: geen wonder derhalve, dat men er reeds vroeg op bedacht was om photographische beelden op andere stoffen te vervaardigen. Talbot in Engeland was de eerste, die hierin slaagde; en heeft men het daarstellen van beelden op metaal naar den uitvinder daguerreotypie genoemd, de kunst om die beelden op papier te ontwikkelen, mag veilig den naam van talbotypie dragen.
Zagen wij boven reeds, dat het jodium-zilver het voor het licht gevoelige bestanddeel is, waaraan de daguerreotype-portretten hun ontstaan te danken hebben, bij de photographie op papier gebruikt men daartoe geene andere stof, maar de wijze van bewerking is eenigzins gewijzigd, omdat het papier met deze zelfstandigheid gedrenkt moet worden. Alvorens daartoe over te gaan, is men gewoon het papier, even als de metaalplaat, in zekeren zin te polijsten, hetwelk men verkrijgt door deze stof met was te doortrekken. Ongelijkheden worden daardoor opgevuld en het grove van de vezel gaat verloren, echter niet zoo, of het papier staat hierin ver achter bij het metaal. De bewerking zelve is zeer eenvoudig: in een vlakken bak smelt men was en haalt er papier door, waarna men het tusschen vloeipapier uitstrijkt om het overvloedige was te verwijderen. Hierna wordt het jodiumzilver in de zelfstandigheid van het papier gebragt, maar, omdat dit zout weinig oplosbaar in water en alcohol is, moet men een omweg maken om zijn doel te bereiken. Daartoe wordt jodkalium (jodium met potassium verbonden) in water opgelost en met deze vloeistof het papier doortrokken, waarna men het laat uitdruipen, droogen en in een uitsluitend daartoe vervaardigd boek kan bewaren. Wil men nu een portret daarstellen, dan maakt men het papier gevoelig voor het licht, door het in eene oplossing te brengen van salpeterzuur-zilveroxyde in water. Er heeft dan eene dubbele ontleding en zamenstelling plaats; het zilver toch van het laatste zout vereenigt zich met het jodium van het jodkalium tot jodiumzilver, en blijft als onoplosbare stof in de vezel van het papier terug; het salpeterzuur gaat eene verbinding aan met de potasch (gevormd door het potassium en de zuurstof van het zilver- | |
| |
oxyde), welke oplosbaar is in water en door wassching verwijderd wordt.
Om dit aldus bereide papier in de chambre obscure aan de werking van het licht bloot te stellen, ontmoet men eene zwarigheid, welke bij de daguerreotypie niet bestaat, deze namelijk, dat het papier geen star ligchaam is gelijk metaal en dus eene bijzondere onderlaag behoeft. Vroeger plakte men daarom het papier op hout; later heeft men het tusschen twee glazen platen uitgespreid en deze in het raampje der chambre obscure gebragt. De laatste handelwijze wordt ook tegenwoordig nog vrij algemeen gevolgd. - Het zal naauwelijks noodig zijn te vermelden, dat al deze handgrepen bij flaauw kaarslicht moeten geschieden.
De tijd der pose is iets langer dan bij de daguerreotypie, waarom men deze methode zelden voor het portret aanwendt, maar haar meestal bezigt om landschappen te vervaardigen. Heeft het licht, naar gissing, zijne uitwerking gedaan, dan komt het beeld in eene oplossing van galnotenzuur in water. Het behoeft er niet lang in te verwijlen, of men ziet het duidelijk ontwikkelen; daar, waar het helderst licht op het papier viel, wordt het zeer donker; waar dit slechts flaauw werkte, verandert het luttel van kleur. Zoo worden zwarte haren wit op het portret; een witte achtergrond teekent zich zwart af; in een woord, het beeld is in zekeren zin het tegengestelde van het oorspronkelijke voorwerp en wordt daarom negatief genaamd. In dit negatieve beeld ligt voor een groot gedeelte de voorrang der photographie op papier boven die op metaal: de beelden op metaal zijn éénig, maar die op papier kunnen door dit negatieve portret tot in het oneindige vermenigvuldigd worden. Legt men toch dit laatste op een photographisch bereid papier, dan zal daar, waar het negatieve beeld het donkerst is, het minste licht doorschijnen, en dien ten gevolge het onderliggend papier het minst aandoen, en omgekeerd, zoodat alles, wat op het negatieve portret donker is, op het nu volgende, het positieve, licht zal wezen, en omgekeerd. En ziedaar dan op het tweede papier de natuur in licht en schaduw getrouw wedergegeven! Het negatieve beeld ondergaat hierdoor volstrekt geene verandering, waarom de proef zoo dikwerf kan herhaald worden als men slechts noodig keurt.
Voordat men echter door dit negatieve zien positieve
| |
| |
beelden kan vervaardigen, moet het eerste nog eenige bewerkingen ondergaan. Werd het toch aan het licht blootgesteld, terstond nadat het uit de oplossing van galnotenzuur komt, dan zou daardoor het nog aanwezige jodiumzilver eene verandering ondergaan, en hierdoor het portret weldra gelijkmatig zwart worden. Om dit overvloedige zilverzout te verwijderen, komt het papier in eene oplossing van onderzwaveligzure soda, op gelijksoortige wijze als wij dit reeds boven bij de daguerreotypie zagen.
Hoe gemakkelijk de geheele bewerking ook wezen moge, hare verklaring schijnt nog al iets te wenschen over te laten. Intusschen komen de meesten daarin overeen, dat het zilverzout door het licht en galnotenzuur eene herleiding ondergaat, zoodat het beeld door het zuivere metaal gevormd wordt.
De talbotypie, of photographie op papier, levert een groot voordeel op voor kunstenaars, die op reis gaan om landschappen af te nemen. Stelde toch Fabre de Romans het gebruik voor van gewast papier om daardoor deze zelfstandigheid gladder en gelijkvormiger te maken, Legray, die hetzelfde middel gevonden had, ging eene schrede verder; hij maakte het gewast papier in voorraad gevoelig voor het licht, droogde het dan en bewaarde het in een uitsluitend daartoe vervaardigd boek. Dit boek neemt de kunstenaar op reis mede, stelt de bladen in de chambre obscure aan het licht bloot en ontwikkelt de beelden bij zijne tehuiskomst. Robert, hoofdbeambte voor de schilderkunst aan de wereldberoemde fabriek te Sèvres, heeft een raampje uitgedacht, waarin men gemakkelijk van vijftien tot twintig bladen kan leggen, om die later een voor een aan de lichtwerking te onderwerpen.
Bayard, Blanquart-Evrard en anderen volgden het voetspoor van Fabre en Legray; achtervolgens stelden zij voor, het papier te drenken met eiwit, honig, wei, enz. Jammer dat men tot heden geene stof in fijne bladen heeft gevonden, welke vrij is van de nadeelen aan het papier verbonden. In Frankrijk, en misschien ook in andere rijken, werden hiertoe, maar te vergeefs, onderscheidene prijsvragen uitgeschreven.
Mogten deze het doel niet bereiken, aan den anderen kant was men toch bedacht eene stof te vinden, waarop de portretten in fijnheid met de daguerreotypische beelden konden wedijveren. Dit gaf aanleiding tot de photographie op glas,
| |
| |
ook wel Niepcotypie genaamd, naar den heer Niepce de Saint Victor, neef van den medearbeider van Daguerre. Niepce kookte stijfsel met jodkalium, liet dit gelijkmatig over glas loopen en droogen, verving kort daarna de stijfsel door eiwit, maakte zijne glasplaat voor het licht gevoelig door haar in eene oplossing te dompelen van salpeterzuur zilveroxyde in water met azijn, ontwikkelde het beeld door galnotenzuur en fixeerde het (nam het overvloedige jodiumzilver weg) door onderzwaveligzure soda.
Het eenige verwijt, dat deze handelwijze trof, was hare langzaamheid: daarom zocht Humberd de Molard naar stoffen, welke het proces bespoedigen, en hij vond die in de suiker, den honig en de wei. Later beschreef hij eene nieuwe methode, welker grondslag in het stremmen of stollen van het eiwit door warmte, zuren of alcohol gelegen was.
Moesten wij hier alle veranderingen en verbeteringen opgeven, welke door onderscheidene personen werden aangebragt, wij zouden vreezen eene voor dit tijdschrift ongepaste en dorre schets te leveren; daarom sluiten wij liever de rij der uitvinders door alleen nog Bacot te vermelden, die in 1851 aan de academie van wetenschappen te Parijs photographische beelden op papier overzond, welke de zee golvend en schuimend voorstelden; oorspronkelijk waren zij van negatieve copiën op glas met eiwit genomen. Bacot hield hierbij zijne handelwijze geheim.
Wij komen nu tot eene laatste methode, het werken op glas met collodion bedekt, waarvan Belloc zoo teregt aanhaalt: la part restée au collodion est la part du lion. Overal toch waar leven, waar beweging is, waar het voorwerp moet afgebeeld zijn, voordat het licht, dat het beschijnt, veranderd is, staan eiwit en papier op den achtergrond en behaalt het collodion de zege. Men zal het ons daarom ten goede houden, dat wij bij deze methode iets langer verwijlen.
Eenige jaren geleden vond Schönbein, dat, wanneer men salpeter en zwavelzuur met elkander mengt, in deze vloeisof boomwol brengt, deze hierin eenige minuten laat liggen, haar in zuiver water afspoelt en daarna laat droogen, er een ligchaam ontstaat, dat om zijne brandbare en ontploffende eigenschappen veel overeenkomst heeft met buskruid, en daarom schietkatoen genaamd is. Niet alleen in het krijgswezen, waar men alleen vernieling beoogt, maar ook
| |
| |
in de heelkunde wordt deze stof gebruikt. Het schietkatoen toch laat zich gemakkelijk in aether oplossen en vormt dan eene dikke, kleverige vloeistof, waarmede men kleine wonden of eenig gedeelte der huid kan bedekken, bijaldien men de lucht wil afsluiten. Tot dit einde wordt het met een penseel op het ligchaamsdeel gebragt, waarna de aether vervliegt en het schietkatoen in een uiterst dun, doorschijnend vliesje overlaat. Op glas uitgegoten, moet het derhalve aan de photographie voortreffelijke diensten bewijzen, zoo redeneerde Legray, en hij zag de zaak goed in. Tot dit einde wordt het collodion zoo lang met aether aangelengd, totdat het gemakkelijk en gelijkmatig vloeit, en daarna met eenige jodiumverbinding bedeeld; gewoonlijk wordt hiertoe jodkalium of jodammonium genomen, welke in het collodion oplosbaar zijn. Moet het zeer snel werken, dan droppelen allen in het nu verkregen vocht een luttel vloeibare ammonia of eenige fluorverbinding.
Dit collodion wordt dan op eene reine glasplaat gegoten, onder voorzorg dat het glas terstond geheel bedekt is, waarna men het overvloedige in de flesch terug laat loopen; door eene zachte beweging der hand zorgt men, dat het collodion zonder rimpels of voren gelijkmatig droogt, en dompelt het dan in eene slappe oplossing van salpeterzuur zilveroxyde in water. Zoodra het glas in dit zilverhoudend vocht komt, schijnt het, om den kunstenaarsterm te gebruiken, tranen te storten. Langzamerhand echter verdwijnt dit vetachtige voor het oog, en het zilver uit het salpeterzuur zilveroxyde vereenigt zich met het jodium van het collodion. Men heeft dus op de glasplaat een uiterst fijn, doorschijnend huidje, hetwelk zeer gevoelig is voor de werking van het licht; daarom mag het ook slechts weinige seconden in de chambre obscure vertoeven, en moeten de voorgaande bereidingen in het donker geschieden, of althans in een vertrek door eene kleine lamp, met gele ballon, verlicht. In het algemeen mag men deze laatste voorzorg nooit verzuimen, wanneer men met zilververbindingen omgaat. - Nadat het glas uit het raampje der chambre obscure genomen is, bemerkt men er nog geene de minste verandering aan. Met zoodra echter heeft men de plaat in eene oplossing van zwavelzuur ijzeroxydule of van brandig galnotenzuur gedompeld, of men ziet, als bij tooverslag, het geheele beeld verschijnen. Hoe dikwerf ook gezien, maakt dit telkens op
| |
| |
nieuw een niet te beschrijven indruk: het eene oogenblik is het glas helder, witachtig, en het volgende oogenblik reeds lacht u het trouwe beeld toe van elk voorwerp, dat zich voor de chambre obscure bevond. Het fixeren geschiedt daarna door onderzwaveligzure soda of blaauwzure potasch, welke het onontlede jodzilver verwijderen.
Was de tijd, gedurende welken de glasplaat in de chambre obscure aan het licht werd blootgesteld, zeer kort, bijv. van een tot vijf seconden, dan vormt zich een positief portret, dat is, alles, wat in de natuur wit is, blijft ook wit qp de glasplaat, enz.; alleen de donkere partijen zijn niet zwart, maar doorschijnend, omdat het licht op deze plaatsen het doorschijnend collodion huidje niet veranderd heeft. Brengt men nu op de glasplaat eenige zwarte stof, dan ziet men de doorschijnende plaatsen van het beeld ook regtstreeks zwart, en niet eerst dan, wanneer zich in het beeld eenig zwart voorwerp afspiegelt, gelijk dit bij de daguerreotypie het geval is. Bij elken stand van het glas ziet men het portret dus even duidelijk, waardoor het veel voorheeft op de wijze van werken door Daguerre gevonden, afgezien nog van de vervaardiging, welke veel gemakkelijker is, omdat rein glas en doorschijnend collodion eerder te verkrijgen zijn, dan eene gepolijste zilverplaat, welke aan alle eischen voldoet. Bovendien is het niet noodig deze portretten door een spiegel of prisma om te keeren; dit laatste geschiedt door het zwarte vernis op het collodion te brengen: men ziet dan het beeld door het glas, derhalve in zijnen regten stand.
Laat men de werking van het licht aanmerkelijk langer dan bijv. vijf seconden aanhouden, dan zal het witte overhemd, dat vroeger op het portret wit bleef, zwart worden: het zal verbrand zijn, gelijk men het noemt. De zwarte kleederen hebben zooveel licht teruggeworpen, dat ook daar het collodion eenigzins gewijzigd is, in een woord, men verkrijgt een negatief portret, waardoor men later, gelijk wij dit reeds bij het papier zagen, een onbepaald aantal positieve beelden kan te voorschijn roepen.
Tot hiertoe had het papier nog altijd eenigen voorrang boven het collodion voor hen, die landschappen vervaardigen of zich op kleine reizen begeven; men moest derhalve bedacht zijn om het collodion gedurende eenigen tijd gevoelig te houden. Is toch deze stof droog geworden, dan
| |
| |
vormt zich óf geen beeld, óf eerst na langeren tijd heeft dit plaats. Girod bragt daarom de glasplaat in een vertikaal staand zilverbad; nadat zich het jodzilver in het collodion gevormd had, zette hij tegenover de collodionlaag eene tweede glasplaat en toog daarna beiden uit het bad. De ruimte tusschen beide glazen bleef nu met zilveroplossing gevuld, waardoor het collodion langer vochtig en dus ook langer gevoelig bleef. Later heeft men partij getrokken van het vocht aantrekkend vermogen van honig, suiker, de salpeter- en azijnzure zouten, enz. Als de glasplaat uit de zilveroplossing kwam, goot men op haar eene oplossing van salpeterzuur zink, welk zout het water uit de lucht tot zich trekt en het collodion vochtig houdt. Spiller en Crookes, Schadbolt, Maxwyll Lyte, Gaudin en anderen hebben zich in dit gedeelte zeer verdienstelijk gemaakt, zoodat thans de mogelijkheid bestaat om collodion veertien dagen en langer gevoelig te houden.
Weinige jaren geleden werd voor veel geld en met niet minder ophef een geheim middel verkocht, waardoor men zich portretten op wasdoek kan vervaardigen. Het voorgewende geheim bestaat in niets anders dan dat men wasdoek in plaats van zwart vernis neemt, om de positieve portretten op glas te bedekken. Het stuk wasdoek moet iets kleiner zijn dan de glasplaat; men reinigt het met alcohol of brengt er eenige heldere vernis op, waardoor het gemakkelijk hecht op het nog vochtige collodion. Daarna maakt men voorzigtig deze laatste stof van het glas los en heeft nu een beeld op wasdoek. Wil men hen op papier, hout, metaal of eenige andere stof verkrijgen, dan gaat men op geheel overeenkomstige wijze te werk; alleen zorge men dat deze stoffen goed zwart gekleurd worden, voordat men met het overbrengen van het collodion een begin maakt.
Eene daarmede overeenkomstige, niet minder fraaije toepassing heeft Plaut gevonden: hij maakte door eiwit een portret op glas en stelde dit aan de roode gloeihitte bloot; hierdoor werd de dierlijke stof verstoord en het zilver, waaruit het portret bestond, bleef alleen achter. Men kan ook de hittegraad vermeerderen totdat het glas begint te smelten, als wanneer het beeld in deze stof dringt en elke bedekking, elk vernis overbodig maakt. Nadar jun. is verder gegaan en heeft de meest verschillende voorwerpen met een email bedekt, waarop hij het portret brengt; dit email smelt
| |
| |
zeer gemakkelijk en neemt het beeld, na vernietiging van het collodion door de warmte, volledig op. Men kan nu reeds zich bijna elken denkbaren grond achter deze portretten aanschaffen, daar de kleuren der stoffen, waarop het email gelegd is, zeer uiteenloopen. Ziedaar dan wel een degelijk middel om - zich onsterfelijk te maken, hadden wij bijna geschreven - het portret aan zijne achterkleinkinderen te doen geworden! Is de adel trotsch op zijne kwartieren, ook de eenvoudige burgerman kan later eenigen trots ten toon spreiden: hij kan hoog opgeven van den adel der gelaatstrekken zijner voorouders, welke op porcelein in zilver zijn bewaard gebleven en den tand des tijds trotseren, ook al liggen eeuwen achter hen. Door dit middel kan tevens eenmaal het vraagstuk der verbastering van het menschdom worden uitgemaakt, zoo het waar is althans, dat de adel der ziel in de gelaatstrekken gegrift staat.
Stipten wij boven aan, hoe men door één negatief een onbepaald aantal positieve beelden verkrijgt, hier moeten wij het vervaardigen dezer laatste iets naauwkeuriger beschouwen. - In het algemeen gebruikt men daartoe papier, maar sluit toch andere stoffen niet uit, gelijk in het vervolg blijken zal. Bepaalt men zich tot het eerste, dan heeft natuurlijk het fijnste en gladste de voorkeur boven andere soorten. Men verdeelt het met de schaar in stukken, welker grootte overeenkomt met die van het negatieve beeld, en brengt hen daarna in eene oplossing van gewoon keukenzout. Heeft het papier dit zilte vocht behoorlijk opgenomen, dan hangt men het aan eene speld op, laat het uitdruipen, droogen en brengt het vervolgens in water, hetwelk salpeterzuurzilver opgelost houdt: het chlore van het keukenzout vereenigt zich dan met het zilver van laatstgenoemde verbinding en vormt daardoor het chloorzilver, hetwelk, onoplosbaar in water zijnde, tusschen de poriën van het papier blijft zitten. Om nu op dit papier den verlangden afdruk te verkrijgen, heeft Brébisson een zeer doelmatig raampje daargesteld. Aan de eene zijde is dit gesloten door een stuk dik spiegelglas, aan de andere zijde door een deurtje, hetwelk met twee kleppen openslaat en gesloten wordt door veren of schroeven. Men legt het negatieve portret op het spiegelglas zoo, dat het collodion naar boven komt (hierdoor wordt het beeld omgekeerd; men behoeft derhalve geen spiegel of prisma voor de donkere kamer, om dit doel
| |
| |
te bereiken, gelijk wij zagen dat dit bij de daguerreotypie noodig was); op dit laatste volgt het papier, waarop het raampje door de dubbeltoeslaande deuren en schroeven gesloten wordt. Stelt men nu het geheel aan de zon bloot, dan gaan hare lichtstralen door het negatieve beeld, ontmoeten het papier en kleuren dit meer of minder donker, naarmate zij in de collodionlaag minder of meer verlies geleden hebben. Van tijd tot tijd kan men een der deurtjes openslaan, om te zien of het portret voldoende gevormd is; in het laatste geval wordt het van de glasplaat genomen en in eene oplossing van onderzwaveligzure soda gebragt, om dat gedeelte van het chloorzilver weg te nemen, hetwelk door de werking van het licht niet herleid was.
En hiermede zou het proces geheel geëindigd zijn, ware 't niet, dat het sodazout volkomen uit het papier moest verwijderd worden. Blijft er van dit zout slechts een korreltje over, dan is men zeker ook een vlak in het beeld te krijgen; is het in grootere hoeveelheid voorhanden, dan verkleurt na langeren of korteren tijd het geheele portret. Het best wordt het verwijderd door herhaald afwasschen in telkenmale zuiver water, ja, door des noods het papier daarin op te koken. Nadat het gedroogd en vernist is, plaatst men het in eene lijst om het achter glas voor stof en vocht te bewaren.
In het voorbijgaan zij hier opgemerkt, dat de weelde dezer lijsten op sommige plaatsen al zeer hoog gestegen is; zoo betaalt men te New-York soms honderd dollars voor deze onmisbare bedekking. Nu wij toch over geld spreken, zij 't ons geoorloofd eene tweede invallende gedachte hier in te lassen: rue Richter, No. 23, te Parijs, woont in een ouderwetsch huis een man, die reeds de veertig jaren te boven was, toen de schitterende ontdekking van Niepce, Daguerre en Talbot de wereld verblindde. Die man zag terstond in, hoeveel partij te trekken was van dergelijke uitvinding; fabelachtig werkzaam maakt hij duizende negatieve beelden, van welke zijne dochter voortdurend meerdere positieve afdrukken neemt, terwijl de niet minder arbeidzame moeder de produkten van vader en dochter weet aan den man te brengen. Op het oogenblik bezit hij meer dan vier duizend negatieve en vijftig duizend positieve afdrukken van allerlei aard. Het water, waarmede hij zijne papieren, glasplaten, enz., afwascht, wordt in groote tonnen
| |
| |
bewaard; bij het begin van elke maand werden die vaten geledigd en het zilver, in den vorm van onderscheidene zouten in dat water aanwezig, door middelen, welke de scheikunde aan de hand geeft, nedergeslagen en in staafjes gegoten. Zulk staafje van slechts ééne maand heeft de waarde van ongeveer twee honderd gulden! Deze nijvere man noemt met regt die tonnen zijn klein Californië. Stelt gij belang in het kennen van zijn naam? hij heet Moulin; F. Moigno heeft aan hem eenige regelen gewijd in zijnen Cosmos, een werk dat wekelijks te Parijs uitkomt en alles mededeelt, dat op het gebied der wetenschappen uitgevonden wordt en der aandacht waardig is.
Maar keeren wij tot het positieve portret terug. Velen hebben aangeraden om het papier met eiwit te drenken, opdat het daardoor fijner en gladder zal worden; anderen hebben, en te regt, deze handelwijze afgekeurd, omdat het eiwit aanleiding geeft tot een chocoladetint, welke niet altijd aan het oog voldoet. Wil men met eiwit werken, dan brenge men deze stof op glas, waardoor men die schoone, doorschijnende, positieve beelden verkrijgt, welke zich in den stereoskoop zoo aanvallig voordoen.
De snelheid, waarmede men positieve portretten op papier vervaardigt, wanneer men eenmaal in het bezit is van het negatieve beeld, heeft aanleiding gegeven tot eene niet onaardige toepassing: men heeft hen op visitekaartjes afgedrukt, en in plaats van het vroeger gewone, thans uit de mode geraakte p.p.c., ziet men tegenwoordig de heer of de dame, die afscheid neemt, in een rijtuig afgebeeld. Nog heeft men den voorslag gedaan om de paspoorten der reizigers met hunne photographische portretten te voorzien, waardoor het signalement eenvoudiger en naauwkeuriger wordt, zoodat het tot de onmogelijkheden zal gaan behooren om zich van eens anders paspoort te bedienen. Mogten boosdoeners uit de gevangenis ontsnappen, men zal in alle rigtingen hun portret, door het zonlicht zoo sprekend teruggegeven, kunnen afzenden, ja, de tijd is niet verre meer, dat ook dit vervoer niet meer op de gewone wijze, maar door de snelheid van den bliksem zal kunnen geschieden. Of zou het onmogelijk blijven het photographisch portret door den electro-magnetischen telegraaf over te brengen? Het antwoord hierop zij overgelaten aan den tijd, dien wij te gemoet gaan. Welligt dat het bij den rassen vooruit- | |
| |
gang der natuurkundige wetenschappen reeds spoedig bevestigend ons te gemoet klinkt. Als grond voor dit beweren verwijzen wij naar de geïllustreerde courant, welke den 23sten November 1850 te Londen is uitgekomen. In dit nieuwsblad deelt Bakewell de volgende handelwijze mede, om de naamteekening van eenig persoon per telegraaf te verzenden, als men het zoo noemen mag. Zijn toestel bestaat uit een metalen cylinder, welke door een uurwerk zeer snel om zijne as kan gedraaid worden. Aan het uiteinde van dezen cylinder ligt een getand rad, welks tanden in die van een ander, dat er onmiddelijk voor ligt, grijpen. Door dit laatste rad wordt eene schroef, welke evenwijdig aan den cylinder loopt, snel en met den laatsten in tegengestelde rigting rondgedraaid. Langs de
schroef moet zich eene moer bewegen; zij draagt een beenen arm, welke in eene stalen punt eindigt. Deze punt rust op den cylinder en beschrijft door de beweging van het uurwerk eene enge spiraallijn op laatstgenoemden. Van de positieve pool eener galvanische batterij gaat vervolgens een metaaldraad naar de stalen punt, terwijl de cylinder in leidende gemeenschap staat met het verwijderde station, en de negatieve pooldraad der batterij met de plaat, die in de aarde ligt, verbonden is. Om den cylinder wordt een blad papier gelegd, dat gedrenkt is met eene oplossing van bloedloogzout in water met zoutzuur bedeeld; hierdoor is het werktuig geschikt gemaakt om het berigt op te nemen. Op het andere station bevindt zich eene inrigting, welke met de voorgaande in alles overeenkomt; alleen op het blad papier wordt, alvorens het vochtig gemaakt wordt met de oplossing van bloedloogzout en zoutzuur, het berigt geschreven met eene inkt, welke de electriciteit niet geleidt (gewoonlijk neemt men daartoe eenig vernis). Zet men nu op beide stations de uurwerken in beweging, waardoor de cylinders snel en gelijkmatig omdraaijen (het gelijkmatige der beweging zou men des noods door de electriciteit kunnen verkrijgen), dan gaat de electriciteit op het eerste station, telkenmale als de stift op het tweede station met de letters niet in aanraking is, uit de stalen punt door het papier, komt op den cylinder, enz., ontleedt het ijzerzout en stelt berlijnsch blaauw daar, waardoor de spiraallijn zeer donker gekleurd wordt. Komt de stalen stift op het vernis der letters, dan wordt de stroom afgebroken, en op
| |
| |
het eerste station houden voor dat oogenblik de ontleding van het bloedloogzout en vorming van berlijnsch blaauw op. Men verkrijgt hierdoor witte letters op blaauwen grond.
In plaats nu van het papier met de letters, zou men het portret om den cylinder kunnen wikkelen. Dat portret bestaat uit zilver en geleidt derhalve de electriciteit, terwijl het papier zulks niet doet. Hieruit kan men de mogelijkheid afleiden om aan het andere station een donkerblaauw portret op witten grond te verkrijgen.
Van het oogenblik af dat Niepce en Daguerre hunne uitvinding bekend maakten, hield de photographisten het denkbeeld bezig om door de gravure hunne lichtbeelden te vermenigvuldigen; die gedachte is dan ook spoedig verwezenlijkt en de zon werkt reeds beter dan eenige graveerstift. Na de proefneming van Donné en Fizeau heeft Talbot in 1853 zich met deze nieuwe kunst afgegeven en beelden verkregen, welke om hunne fijnheid der aandacht waardig zijn; de palm der overwinning echter komt hier regtmatig toe aan Niepce de Saint-Victor en Lemaître.
Men zou kunnen vragen, waartoe dat standvastig zoeken naar het middel om de lichtbeelden te graveren, daar zij reeds zoo gemakkelijk kunnen worden vermenigvuldigd? Het zal niet moeijelijk vallen eenige drangredenen op te sporen, welke de onderzoekers geleid hebben.
Het vermenigvuldigen der lichtbeelden baart wel geene groote moeite voor geoefende kunstenaars, welke hiervoor bijzondere lokalen hebben, maar men kan dit werk niet elken dag en op elk uur van den dag verrigten, vooral niet in den winter; bovendien is ook de meest geoefende kunstenaar niet in staat om aan alle beelden volledig denzelfden tint te geven. Hij kan, ten anderen, wat prijzen en snelheid van bewerking betreft, niet wedijveren met eene photographische drukkerij; en zal toch de photographie eenigen nuttigen invloed op het volk uitoefenen, dan moeten de beelden zeer laag gesteld en daardoor voor elk verkrijgbaar worden.
Raadplegen wij de albums der liefhebbers en vooral die verzamelingen, welke voortdurend aan het licht zijn blootgesteld, dan kunnen wij ons niet weêrhouden, eenigen twijfel te koesteren nopens de absolute onveranderlijkheid van een groot aantal photographische portretten. Dit moge nu al voornamelijk zijnen grond hebben in de wijze van bewer- | |
| |
king, zoo veel echter is zeker, dat bij de gravure elke twijfel vervalt en het beeld onveranderlijk blijft.
Fizeau beproefde het daguerreotype beeld in eene gravure te veranderen en slaagde hierin op de volgende wijze: hij goot op het plaatje een zuur, bestaande uit salpeter-, salpeterig- en zoutzuur; op de donkere partijen ontstond hierdoor chloorzilver, terwijl de witte gedeelten van het beeld niet aangedaan werden. Het gevormde chloorzilver werd met bijtende ammonia weggenomen, daarna de plaat andermaal aan de werking van het zuur blootgesteld en beiden zoo dikwerf herhaald, totdat het zilver tot grootere diepte ingebeten was. Fizeau verkreeg hierdoor eene gegraveerde plaat, welke, wel is waar, zeer volkomen, maar tevens zoo ondiep was, dat de afdrukken op papier niet krachtig genoeg uitvielen. Deze moeijelijkheid kwam hij zeer vernuftig te boven, en wel op de volgende wijze: eerst werd de geheele plaat ingewreven met eene spoedig droogende olie, daarna deze laatste op de uitstekende of verhevene deelen weggewreven, zoodat alleen de holten of diepten met olie bedekt waren; eindelijk bragt hij de plaat in eene goudoplossing met eene galvanische batterij in aanraking, waardoor de deelen, die bewaard moeten blijven, verguld werden. Neemt men nu door bijtende potasch de olie weg, dan kan salpeterzuur diep inwerken, zonder het relief te beschadigen.
Omdat het zilver niet tot de hardere metalen behoort, zou het aantal afdrukken, met dergelijke plaat genomen, zeer beperkt blijven, bijaldien men geen middel bezat om het slijten dezer stof tegen te gaan. De galvanische stroom helpt ons ook hier weder: door haar bedekt men het plaatje met eene laag koper; slijt dit, dan kan men het vernieuwen zoo dikwerf men het noodig oordeelt, ja, even als de verzamelaars van zeldzame munten doen, kan men door de electriciteit een onbepaald aantal afdrukken van het oorspronkelijke vervaardigen. Zelfs tot het etsen leent zich deze laatste kracht: brengt men toch het plaatje in aanraking met de positieve pool eener galvanische batterij, dan wordt het zilver daar, waar het bloot ligt, opgelost: er ontstaat een verdiept beeld; bevestigt men het plaatje aan de negatieve pool en dompelt men het hierop in eene oplossing van zwavelzuur koperoxyde, dan slaat er zuiver koper neder op die deelen, welke niet door het vernis beschermd
| |
| |
worden: men verkrijgt een verheven beeld. De laatste toepassing zijn wij aan het vernuft van Baldus verschuldigd.
Na al het voorgaande zou het hier de plaats zijn, breedvoerig op te geven, hoe men getracht heeft photographische afbeeldingen op hout te verkrijgen, om die later zoo naauwkeurig mogelijk te graveren; wij vreezen echter het geduld van den lezer al te zeer op de proef te stellen en willen hem niet vermoeijen met de opsomming der zwarigheden, die men hier te overwinnen had, gelijk bijv. dat het hout niet vochtig mag worden, dat de stof, die op de oppervlakte van dit laatste komt, niet diep mag indringen, zonder dát de fijnheid der gravure verloren gaat, enz. Genoeg zij het te vermelden, dat de Heer Saint-Vincent Beechy alle moeijelijkheden te boven kwam en een zeer fraai photographisch beeld der maan in houtsnede vervaardigd heeft.
Ook de toepassing der photographie op staalgravure en steendruk vermelden wij hier slechts volledigheidshalve. Niepce en Lemaître waren de eersten, die hierin slaagden; zij bragten op de goed gereinigde staalplaat een vernis uit jodenlijm, gele was en benzine, en stelden haar daarop aan het licht bloot, hetzij in de chambre obscure zelve, hetzij door er een positief beeld op te leggen. Door het licht ondergaat het jodenlijm eene verandering: de deelen van het vernis, welke voor de lichtinwerking beveiligd bleven, laten zich gemakkelijk oplossen in een mengsel van naphtha-olie en benzine; die, waarop deze kracht haar vermogen uitoefende, zijn onoplosbaar geworden. Hierdoor worden derhalve sommige gedeelten van het staal blootgelegd en kunnen door een bijtmiddel - hetzij een zuur, hetzij eene slappe jodiumoplossing - uitgegroefd worden. Neemt men in plaats van staal glas, dat aan eene zijde gekleurd is, dan kan men dit door vloeispaathzure dampen etsen, en verkrijgt hierdoor witte afbeeldingen op gekleurden grond, welke zeer goed voldoen. Vervangt men bij deze bewerking de staalplaat door een lithographischen steen, dan verkrijgt men lithographiën door het licht vervaardigd, welke kunst onder den naam van photo lithographie bekend geworden is.
Ziedaar, waarde lezer! zoo goed het gaan wilde de vragen beantwoord: Wat is photographie? Hoe ontstond
| |
| |
deze kunst? Ons blijft nog over te spreken over hare toepassing op het gebied van kunst en wetenschap. Innig hangt hiermede de vraag zamen, of men er ooit in slagen zal photographiën te vervaardigen, getooid met de kleuren, welke ons de natuur zoo rijk geschakeerd oplevert. Uit volle overtuiging durven wij deze vraag bevestigend te beantwoorden, en halen tot staving van dit beweren de proeven aan, door E. Becquerel genomen. Genoemde geleerde bragt eene zilveren plaat in verdund zoutzuur, en verbond haar met de positieve pool eener galvanische batterij: daardoor vereenigde zich het chlore van het zoutzuur met het zilver en maakte eene dunne laag op de plaat. Laat men op dergelijke oppervlakte het door een prisma ontleed zonnebeeld vallen, dan ontstaat er terstond een beeld, hetwelk in de helderste gedeelten, bij het geel en oranje, een aanvang neemt, zich tot het rood en violet uitstrekt, en alle tusschen gelegene kleuren ten duidelijkste aangeeft. Becquerel heeft het door verwarming der zilveren plaat zoo ver gebragt, dat hij de beelden in de chambre obscure verkreeg. Zij zijn zeer levendig, maar kunnen, helaas! niet anders dan in het duister bewaard worden: daarom is er voor als nog aan geene praktische toepassing te denken, welke gevonden zal worden, wanneer men een middel heeft om de werking van het licht te stuiten, dat is, om de beelden te fixeren.
Werd de photographie bij haar verschijnen met geestdrift begroet door geleerden, kunstenaars en liefhebbers, ook de speculatie-geest zocht haar voordeel te doen met deze nieuwe kunst, en weinig slechts scheelde het, of de schoone uitvinding van Daguerre ware bij hare geboorte gestikt, zoo zeer schenen allen, zoowel vervaardigers van werktuigen als proefnemers, tegen haar zaam te spannen; en moet men zich over eene zaak verwonderen, dan zeker daarover, dat zij bestaan bleef in weêrwil van apparaten van 20 gulden en portretten van slechts weinige stuivers, in weêrwil van al het geheimzinnige en de kwakzalverij, waarmede men haar omringde.
Kwam de photographie als overwinnares uit al deze proeven te voorschijn, er bleven niettemin velen tegen haar vooringenomen, en menig volksvooroordeel had zij te overwinnen.
Zoo hebben sommigen in de daguerreotype wel is waar
| |
| |
een zeer vernuftig werktuig gezien, maar ook niets meer dan een werktuig, hetwelk met wiskundige regelmaat arbeidt en alle kunstgevoel buitensluit. Neemt men evenwel slechts de moeite om een blik te werpen op de voortbrengselen van verschillenden aard, welke dagelijks voor het publiek ten toon gespreid worden, dan zal men zich zeer gemakkelijk kunnen overtuigen, dat de photographe geen werktuig is, hetwelk blindelings gehoorzaamt aan den eersten den besten, maar dat, zal het iets waarlijk schoons voortbrengen, het door een volhardend vernuft moet bestuurd worden, geholpen door wetenschappelijke kennis, die voor elk kunstenaar onontbeerlijk is.
Anderen wederom bewonderen wel de schilderijen door het licht hun voorgetooverd, maar beschouwen deze kunst als iets, dat men alleen tot zijn genoegen onderneemt, als iets, dat zeer geschikt is om in ledige oogenblikken de rijken bezig te houden, maar ontbloot van elke nuttige toepassing en zonder eenige waarde voor den vooruitgang der wetenschappen.
Het wordt meer dan tijd, dat de photographie den rang inneemt, welken zij altijd had moeten bekleeden. Zij bepaalt zich niet, gelijk men heden ten dage zoo algemeen verbreid vindt, tot het vervaardigen van portretten of landschappen, neen, wij kunnen gemakkelijk aantoonen, dat hare toepassingen op de wetenschap even talrijk als gewigtig zijn: in een woord, wil men haar den naam van wetenschap onthouden, zij is toch iets meer dan eene kunst.
Toen Arago nog leefde, heeft hij menigmaal de hoop uitgedrukt, dat de photographie eenmaal den besten photometer zou opleveren. Dit gewigtig vraagstuk kan welligt opgelost worden op het oogenblik dat men aan de zilver- of glasplaten eene steeds gelijke gevoeligheid weet mede te deelen. Maar wij behoeven ons hier met geene hoop te vleijen, met veronderstellingen te behelpen: de photographie heeft reeds menige toepassing verwezenlijkt, welke der wetenschap te hulp komt.
Zoo was in 1839 de Heer Ch. Chevalier reeds bedacht om haar toe te passen op mikroskopen en werktuigen, die vergroote beelden der voorwerpen geven. Ziehier, wat hij daaromtrent schrijft: ‘men zal zich niet meer tevreden stellen om door die bewonderenswaardige uitvinding van Niepce en Daguerre gezigten, monumenten of portretten van kleine
| |
| |
afmetingen te vervaardigen, maar de natuurlijke historie zal zich van haar bedienen als van een krachtig bondgenoot; de schoone kunsten zullen hare hulp inroepen; de schilder, die het betreurt zich te scheiden van het kunststuk, waaraan hij zoo veel zorg, zoo veel tijd heeft besteed, en dit alles om het in vreemde handen te zien overgaan, hij zal zich getrouwe afdrukken van zijn werk kunnen verschaffen en zich zoo een aandenken vervaardigen in korter tijd dan hij noodig had om de gedachte van een zijner kunststukken te ontwikkelen. Ieder zal in de gelegenheid zijn eene fraaije verzameling van zeldzame schilderijen, kostbare gravuren, kunstvoorwerpen, handschriften, enz. aan te leggen.’
Niet alleen voor den schilder, ook voor den beeldhouwer heeft deze kunst eene groote waarde; wij herinneren hier slechts aan dien kunstenaar, waarvan onlangs de dagbladen gewaagden: met ijzeren vlijt had hij zich toegelegd op photographie en later een volledig stel afbeeldingen gemaakt van alle stukken, die in zijne werkplaats voorhanden waren. Met dit album toegerust, begaf hij zich op reis, en de kerk van bijna elke plaats, die hij doortrok, prijkte later met eenige zijner kunststukken. Daar de man smaak had en talent, heeft hij op zijne wijze een steen aangebragt aan het groote gebouw der beschaving.
Niet alleen levensgroote portretten heeft men vervaardigd - niets is gemakkelijker dan het verkregen beeld door de lens der chambre obscure of een bijzonder daartoe ingerigt werktuig eenige malen te vergrooten - men heeft de beelden, door den zonmikroskoop verkregen, op het papier overgebragt, en zoo eene onschatbare dienst bewezen aan hen, die gindsche voor het ongewapende oog ongenaakbare wereld beter willen leeren kennen. Ook de sterrekunde zal eenmaal met voordeel de hulp dezer kunst inroepen; reeds nu heeft men zich goede afbeeldingen van de zon en de maan weten te verschaffen, maar eerst dan, wanneer men in een ondeelbaar oogenblik het beeld eener planeet of ster kan vervaardigen, zal zij meer gewaardeerd worden, hetzij om onze kennis dier hemelligchamen uit te breiden, hetzij om hunnen onderlingen stand te bepalen. Volgens de Revue photographique van Februarij dezes jaars, heeft men te Manchester mikroskopische photographiën ten toon gesteld, welker beelden niet grooter waren dan een speldenknop; met een honderdmaal vergrootend mikroskoop onderzocht,
| |
| |
zag men eene groep van zeven personen, welker gelijkenis sprekend was! Een ander beeld gaf op eene oppervlakte van negentien honderdste vierkante duimen zes honderd twintig letters, door den miskroskoop alle duidelijk leesbaar! Behoeft men nog sprekender bewijs om het nut te betoogen, dat de photographie eenmaal der sterrekunde zal bieden?
Zal de meteorologie zich eenmaal tot den rang van wetenschap verheffen, zij zal dit voor een aanzienlijk gedeelte aan de photographie te danken hebben. Behoeven wij om dit te betoogen uitvoerig uiteen te zetten, hoe men er in geslaagd is, door de photographie thermometer, barometer, en meer dergelijke werktuigen te dwingen zich zelven van oogenblik tot oogenblik op te teekenen? Dergelijke proefnemingen hebben buitendien tot niet onbelangrijke ontdekkingen geleid ten opzigte van het verschil tusschen electrisch-, gas- en zonlicht, gelijk nog onlangs door W. Crookes in het Journal of the photographic Society werd aangetoond. Ook de hoogte der wolken heeft men door deze kunst naauwkeurig kunnen bepalen; hoe men dit doel bereikte, door op eenigen afstand van elkander twee donkere kamers op dezelfde wolk te rigten, om op een gegeven oogenblik in beide een portret dier wolk te verkrijgen, kan men nalezen in het belgische weekblad l' Institut van het jaar 1855.
Wij komen tot eene laatste toepassing, waartoe de photographie aanleiding gegeven heeft; zij is zeker eene der schoonste; althans zij bekoort ons oog het allermeest: wij bedoelen den stereoskoop. Dit werktuig is eene uitvinding van Wheatstone, en zal als zoodanig steeds op hoogen prijs gesteld worden, maar zou toch bezwaarlijk elders dan in kunstkabinetten of verzamelingen van natuurkundigen gevonden worden, ware niet de photographie gekomen om deze uitvinding onder hare hooge bescherming te nemen.
De stereoskoop doet ons de voorwerpen, op een plat vlak geteekend, zien, alsof zij ligchamelijk waren, dat is, alsof zij in de ruimte vooruitsprongen. Ziet men lang in den stereoskoop, dan vergeet men dat het eene teekening is, die men ziet, maar meent de natuur zelve te aanschouwen. Hoe dit gebeurt, zullen wij trachten hier met weinige woorden te ontvouwen. Wanneer wij eenig vooruitspringend voorwerp met beide oogen zien, omvatten wij het, als het ware,
| |
| |
met onzen blik: het linkeroog ziet het linkergedeelte en voorvlak van het voorwerp, het regteroog het regterge deelte en tevens het voorvlak. De indrukken, door beide oogen verkregen, komen in de hersenen tot bewustzijn; daar worden zij verbonden of vallen, mag men het zoo uitdrukken, op elkander; en hierdoor verkrijgen wij het begrip van ligchamelijk, omdat de ontwikkeling van het oog en de rede ons geleerd hebben, dat ligchamen vooruitstekend zijn, wanneer zij eene zekere dikte bezitten, met andere woorden, wanneer zij niet in een en hetzelfde vlak liggen.
Wanneer wij nu door eenige kunstgreep en eene teekening dezelfde uitwerking voor de oogen kunnen daarstellen, welke zij ondervinden, wanneer zij een vooruitstekend voorwerp waarnemen, dan zal ook de indruk dezelfde wezen en het geteekende voorwerp zal vooruitspringen. Dit nu geschiedt in den stereoskoop, waar de waarnemer gedwongen wordt de beide beelden, in het werktuig geplaatst, als over elkander liggende te zien.
De kunstgreep, waardoor twee beelden op elkander vallen, is zeer eenvoudig: twee vertikale spiegels bijv., welker spiegelende oppervlakken naar ons toegekeerd zijn, en welke bovendien een hoek met elkander maken, doen de beelden van twee voorwerpen, die links en regts van hen liggen, op elkander vallen; ziet men toch met het regteroog in den eenen, met het linkeroog in den anderen spiegel, dan bespeurt men in elken het beeld der voorwerpen, en door den hoek, dien de spiegels met elkander maken, te vergrooten of te verkleinen, kan men het gemakkelijk zoover brengen, dat beide beelden op elkander vallen, welke, wanneer zij aan gelijke of omtrent gelijke voorwerpen hun ontstaan te danken hebben, niet van elkander kunnen worden onderscheiden. Het zamenvallen dier beelden levert niets merkwaardigs op, wanneer de voorwerpen volkomen gelijk zijn; om perspectief, om diepte te verkrijgen, moeten er voor de spiegels twee afbeeldingen staan der natuur, de eene voor het regter-, de andere voor het linkeroog vervaardigd. De teekenstift ook van den grootsten meester is onmagtig om twee portretten te leveren, welke in niets hoegenaamd eenig verschil opleveren, dan alleen het oogpunt, waaruit zij genomen zijn. Wat het penseel niet vermag, dit doet de photographie: men plaatst slechts het werktuig eerst een weinig ter regter- on daarna ter linkerzijde, en neemt in elken
| |
| |
stand achtervolgens het beeld. Deze beelden, voor de spiegels van den stereoskoop geplaatst, geven de natuur zoo volkomen terug als immer mogelijk is; knipt men het eene oog toe, dan ziet men met het andere eenige deelen, welke men met het eerste niet waarneemt.
De stereoskopen zijn in den handel algemeen verkrijgbaar; wij raden elkeen aan, die ze nog niet gezien heeft, zich met dit kostbare werktuig bekend te maken. Voor geringe opoffering kan hij zich groot genot verschaffen; de doorschijnende glasplaten, waarop het uit- en inwendige van het parijsche tentoonstellings-gebouw geschetst zijn, trekken in het bijzonder de aandacht: ziet men langen tijd op dergelijke stereoskopische afbeeldingen, dan meent men zich verplaatst in de zalen van dat groote gebouw, waar de uitvindingen onzer eeuw, het vernuft van zoo velen schitterden.
De Heer Jules Dubosq is nog verder gegaan; hij heeft een zamenstel van glazen uitgedacht, waardoor men elk beeld twaalf, en derhalve de oppervlakte honderd vier en veertig maal vergroot ziet. De Heer Ferrier ondernam eene reis langs de boorden van den Rijn en heeft tusschen Straatsburg en Rotterdam twee honderd der schoonste gezigten afgenomen. Plaatst men nu deze voor den stereoskoop in de volgorde, waarin men zijne reis met de stoomboot volbrengt, dan zal men in uitgestrekt en zin het genot hebben dezer heerlijke reis.
Maar er is meer nog: wie heeft in zijne jeugd niet gespeeld met dien schijf, waarop beelden in verschillenden stand geteekend zijn en die bij draaijing voor den spiegel het effect maken als bewogen zij allen. Ook dit heeft Dubosq in zijnen stereoskoop nagebootst, zoodat hij aan het relief, aan de diepte zijner afbeeldingen nog de beweging toevoegde. Nog een stap - de natuurlijke kleuren der beelden - en de fabel van Prometheus is verwezenlijkt!
Behoeven wij hier in het breede uit te weiden over de toepassingen, welke de stereoskoop zal opleveren op het gebied der ontleed- en der natuurkunde van mensch en dier? In Engeland zijn reeds ontleedkundige platen in den handel gebragt, waarop men elke spier, elke zenuw, elk bloedvat even duidelijk ziet als op het lijk.
Mogt zich na het lezen dezer vlugtige schets iemand opgewekt gevoelen om zijne krachten aan de photographie te
| |
| |
beproeven, wij kunnen niet anders dan hem dit ten sterkste aanraden: hij koope zich eenig goed werk over deze kunst, en met een weinig geduld en oefening durven wij, door ondervinding geleerd, hem voorspellen, dat hij het ver zal brengen en zich in het minst den tijd niet beklagen hieraan besteed. Gaarne maken wij hier bij het einde tot de onze de woorden van E. Valicourt: l'avenir d'une pareille découverte est incalculable, et l'on ne peut payer un trop large tribut d'admiration à ses inventeurs.
josua.
|
|