De Gids. Jaargang 20
(1856)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Het statistisch congres te Parijs.Den lezers van dit maandschrift werd in den achttienden jaargang (Januarij 1854) een overzigt gegeven der werkzaamheden van het eerste statistische congres te Brussel. De toen begonnen werkzaamheden werden in September 1855 te Parijs voortgezet. De regeling van het eerste congres was aan de zorg der algemeene Belgische commissie voor de statistiek toevertrouwd; die van het tweede geschiedde door eene commissie van acht en twintig leden, hoofdzakelijk gekozen uit ambtenaren bij de verschillende ministeriele departementen en waaronder men vijf staatsraden en zeven leden van het Instituut telde. Deze commissie, den 18den April 1855 door den Minister van landbouw, handel en openbare werken benoemd, die als voorzitter de werkzaamheden leidde, vervaardigde, na vooraf met de leden van het vorige congres in overleg te zijn getreden, een beredeneerd programma van niet minder dan 206 bladzijden. De werkzaamheden werden op de volgende wijze verdeeld in vier afdeelingen: Aan de eerste viel te beurt: het opmaken van eene schets of tafel der ziekten, welke den dood ten gevolge hebben, de statistiek der krankzinnigheid, der epidemische ziekten en der ongelukken. Aan de tweede: de statistiek van den landbouw, der middelen van vervoer of gemeenschap, en van den buitenlandschen handel. Aan de derde: die van de burgerlijke regtspleging en de | |
[pagina 146]
| |
aan het boetestelsel verknochte instellingen, en het vervaardigen van eenen staat der misdaden en wanbedrijven naar de strafwetgeving der verschillende landen. Aan de vierde: de statistiek van de instellingen ter voorkoming der armoede en die van de groote steden. Tot deze bijeenkomst waren niet minder dan 522 personen uitgenoodigd, 332 Franschen en 190 vreemden; van dezen hebben 322, 216 Franschen en 106 vreemden de zittingen geheel of ten deele bijgewoond. Dertig verschillende landen of staten hadden op dit congres hunne vertegenwoordigers. Men miste van de staten van ons werelddeel afgevaardigden uit Rusland, Turkije en den Kerkelijken Staat, terwijl van die van Afrika Egypte, van Amerika de Vereenigde Staten, Costa Rica en Peru hun contingent hadden geleverd. De algemeene zittingen werden voorafgegaan door eene voorloopige zitting, door een twintigtal leden bijgewoond en op het ministerie zelf gehouden, waarin de gang der werkzaamheden werd geregeld. De openbare zittingen, gehouden in de groote zaal der volksvertegenwoordigers, werden geopend den tienden September ten één ure; zij werden gesloten den vijftienden. Aan de leden der Fransche commissie werden, volgens aangenomen gebruik, de officiele vertegenwoordigers der regeringen als eere-ondervoorzitters toegevoegd, om een deel van het bureau uit te maken. De Heer Rouher, Minister van landbouw, handel en openbare werken, leidde als voorzitter met veel beleid de algemeene bijeenkomsten en opende de zitting met eene sierlijke rede. Hij gaf in die rede de volgende schets van de taak van hen, die met het opmaken der officiele statistiek belast zijn: ‘Het is uwe taak, door naauwlettend onderzoek het stelsel te vinden, hetwelk past voor den landbouw van elke streek en de middelen aan te wijzen ter aanvulling van ontoereikende voortbrengselen, ter verspreiding van die, wier te groote plaatselijke overvloed nadeelig op prijs en waarde mogt werken; ons te leeren eene algemeene nijverheid meer en meer te ontwikkelen en de zwakke en min gevorderde volken te verheffen zonder nadeel voor de meer ontwikkelden, en zoowel het werk als de ruiling door betere middelen van gemeenschap gemakkelijk te maken. Na | |
[pagina 147]
| |
ons geleerd te hebben, hoe de volken zich verrijken, geeft gij ons te kennen, in hoeverre het doenlijk is de ellende te voorkomen door instellingen van voorzorg, of haar te verligten door de bijzondere en openbare liefdadigheid. Indien bij de moeijelijke leer van de zedelijkheid der natiën zekere feiten op het zedelijk gebied verborgen blijven in den boezem van het gezin; indien bepaalde oorzaken van zedenbederf tot de geheimen van den inwendigen mensch behooren; indien zelfs verscheidene bestanddeelen der maatschappij voor geene ontleding vatbaar zijn, zoo kunt gij niettemin door eene beredeneerde vergelijking tusschen de strafwetten, de geregtelijke instellingen, de strafstelsels, de beste middelen opmaken ter beteugeling der kwade neigingen, om de schuldigen te treffen, den misdadigers schrik aan te jagen, ze te straffen en te verbeteren, de herhalingen te voorkomen, de maatschappelijke veiligheid te vermeerderen, en die afgrijselijke schatting te verminderen, welke elke natie met eene schrikbarende regelmatigheid aan de gevangenis, den bagno, het schavot verpligt is te betalen. Vooral behoort aan u het onderzoek naar die instellingen, naar die wetten, welke, naast de goede voorbeelden en de verhevene voorschriften der godsdienst, het meest bijdragen ter beteugeling der hartstogten, ter ontwikkeling der liefde voor gezin en vaderland, ter verlichting en verbetering der harten.’ De eerste zitting werd besloten met mededeelingen van de inrigting der statistiek in verschillende landen, waartoe ook een gedeelte der tweede zitting bestemd werd, terwijl overigens in die algemeene zittingen de verslagen van het verhandelde in de afdeelingen werden voorgelezen en verscheidene voorstellen te berde gebragt, op enkelen van welke wij later terugkomen. Van het grootste belang zijn bij dergelijke bijeenkomsten de sectievergaderingen, het brandpunt der deskundigen, waar de verschillende vraagpunten meest grondig worden onderzocht en behandeld, terwijl de algemeene vergadering niet zelden haren geregelden loop door onnutte, ondoordachte en vreemdsoortige vragen gestoord ziet. Reeds op het Brusselsch congres waren de bekende Geneefsche Geneesheer Marc d'Espine en William Farr, hoofd van het algemeen bureau voor den burgerlijken stand (register general office) te Londen, belast met het maken eener | |
[pagina 148]
| |
naamlijst der ziekten, ligchaamstoestanden, ongelukken, oorzaken van den dood. Zij voldeden aan die uitnoodiging, elk echter op zijne wijze, zoodat twee zeer uiteenloopende lijsten werden verkregen. De naamlijst van den eersten geeft de volgende acht hoofdindeelingen: 1o. de doodgeborene; 2o. de overledene, die slechts korten tijd geleefd heeft, dewijl hij te zwak, onvolledig ontwikkeld, als gedrocht of met eenig gebrek, met de ontwikkeling van het levensbeginsel in strijd, is ter wereld gekomen; 3o. de overledene heeft geleefd en is ter wereld gekomen in eenen natuurlijken en bewerktuigden toestand aan een lang leven geëvenredigd, heeft de jeugd, den rijperen leeftijd doorloopen en hooge jaren bereikt en is in dien leeftijd uitgedoofd door eene natuurlijke verlamming der werktuigelijke verrigtingen of door verzwakking der ligchamelijke werktuigen, vrij van die kenteekenen, welke eene bijzondere ziekte of eenig uitwendig gebrek aanduiden. 4o. De overledene heeft geleefd, is ter wereld gekomen in eenen normalen physiologischen en werktuigelijken toestand, doch is plotseling of ten gevolge van een uiterlijk ongeluk of toeval gestorven, onverschillig of de gewelddadige dood voortspruit uit den wil of de daad van den persoon zelven (zelfmoord), uit die van een of meer andere personen (moord en manslag), of uit het ten uitvoer brengen der maatschappelijke wetten (uitvoering der doodstraf), of uit een onwillekeurig uiterlijk ongeluk. 5o. De overledene heeft geleefd, hij werd geboren in eenen voor het volle levensgenot voldoenden toestand, hij is niet gestorven aan eenig uiterlijk ongeval, van zijnen wil al dan niet afhankelijk, zijn laatste ademtogt is geen gevolg van ouderdom, maar te midden van eenen uiterlijken schijn van gezondheid vertoonden zich kenteekenen, welke plotseling of zeer spoedig den dood na zich sleepten, zoodat deze weleer het gevolg was van een doodelijk ongeval dan van eene eigenlijke ziekte. 6o. De overledene, die zich in geen der voornoemde toestanden bevond, is in het genot eener voldoende gezondheid, of ten minste in eenen gezondheidstoestand, die op zich zelven geenen dood ten gevolge kan hebben, aangetast door eene hevige ziekte (morbus acutus), die regtstreeks of door nadere verwikkeling met den dood eindigde. 7o. De overledene is vóór den dood maanden of jaren achtereen ziek geweest. Hij stierf ten gevolge | |
[pagina 149]
| |
der trapswijze ontwikkeling van deze chronische ziekte of van eene hevige ziekte uit haar voortgesproten, of een doodelijk ongeval gedurende den loop dier ziekte opgekomen. De achtste of laatste afdeeling behelst het overlijden uit eene onbekende oorzaak. Het tweede voorstel geeft de naamlijst sedert 1837 in Engeland in zwang en bij de volkstelling in 1851 ook in Ierland aangenomen. Volgens dit voorstel worden de ziekten ingedeeld in de volgende vijf hoofdsoorten: 1o. zymotische (zymotici, domici morbi popularis), waaronder gerangschikt worden alle inheemsche, heerschende of aanstekende ziekten door eene bepaalde oorzaak of werking, en door ontoereikende voeding te weeg gebragt, in een woord al die ziekten, welke plotseling een groot aantal personen aantasten. 2o. Die, welke voortspruiten uit gebreken in het ligchaamsgestel (cachectici, diathetici, tuberculosi), waartoe de sporadische, soms erfelijke, ziekten, welke zich aanvankelijk meest tot een werktuig des ligchaams bepalende vóór den dood verscheidene organen ziekelijk aandoen door dikwijls nieuwe ziektestoffen aan te brengen. 3o. Plaatselijke ziekten (monorganici), welke, eveneens van sporadischen aard en somtijds erfelijk, bepaalde werktuigen of ligchaamsgestellen in hunne verrigtingen storen of ze verlammen met of zonder ontsteking. 4o. Ontwikkelingsziekten (metamorphici), gevolg van den groei of de ontwikkeling des ligchaams, den ligchaamsbouw, de voortteling en de voeding, waartoe onder anderen behooren de ontijdig en levenloos geborenen. 5o. Gewelddadige ziekte of sterfte (thanati), regtstreeks en klaarblijkelijk voortspruitende uit physische en chemische krachten door den wil van den overledene, van andere personen, of toevallig in werking gebragt. De ondervinding in Engeland heeft geleerd, dat de kennis van de oorzaken van den dood de bron van het kwaad leert kennen, en dat men dikwijls in staat is geweest die oorzaken door gezondheidsmaatregelen te doen ophouden of te verminderen. De tweede indeeling heeft dus een zeer praktisch karakter, daar zij steunt op eene reeks van waarnemingen. Wij voegen hier de opmerking bij, dat te Genève, Parijs en in andere steden een geneesheer in last heeft zich ten sterfhuize te begeven, om het overlijden en de oorzaak van den dood te waarmerken, en dat alsdan de | |
[pagina 150]
| |
rapporten aan eenen anderen geneesheer worden ter hand gesteld, die ze verzamelt en, als middel van controle, de opgave of het billet van den geneesheer-bezoeker of waarmerker vergelijkt met dat van den geneesheer, die den zieke verpleegd heeft. Men acht die instelling, welke onder de leden veel bijval vond, slechts van toepassing in steden, dewijl ten platten lande in den regel een toereikend personeel en genoegzame geneeskundige hulp ontbreken. Terwijl men zoowel in Engeland als te Genève met de opgaven der oorzaken van den dood zeer is ingenomen, werd door den vertegenwoordiger der Beijersche regering, in welk land sedert een twaalftal jaren de oorzaken worden opgegeven, het werk als hoogst gebrekkig geschetst, terwijl die van Pruissen, bij het gering getal geneesheeren in zijn vaderland (5570 op 16,935,070 zielen), het geheele werk als ondoenlijk beschouwde. In de Pruissische kamer der vertegenwoordigers werd in den laatsten winter het voorstel gedaan, om van de oorzaken des doods opgaven te leveren; het voorstel echter werd met bijna algemeene stemmen verworpen. De Belgische vertegenwoordiger daarentegen bestreed de onmogelijkheid, daar in zijn land de opgaven sedert vier jaren in de voornaamste steden geleverd werden door geneesheeren, die met het waarmerken belast zijn (médecins vérificateurs), in de kleinere steden en ten platten lande door die, welke den overledene verpleegd hebben, en in verscheidene plattelandsgemeenten, bij gebrek aan geneesheeren, door de familiën zelve. In ons vaderland zou, bij het in het oog loopend groot verschil in sterfte in de verschillende steden, bij het gemis van eene goede gezondheidspolitie, eene kennis der oorzaken van den dood hoogst belangrijk zijn en vermoedelijk tot openbare gezondheidsmaatregelen kunnen leiden. Die proeve diende het eerst in de groote steden te worden genomen, waar de plaatselijke geneeskundige commissiën de behulpzame hand zouden kunnen bieden en zich belasten met het waarmerken der geleverde opgaven. Hoewel het met eene wiskundige zekerheid staven van alle ziekten, welke den dood ten gevolge hebben, bij het gebrek aan een toereikend geneeskundig personeel, vooral ten platten lande, en welligt ook uit het oogpunt van de nog gebrekkige vorderingen der wetenschap, als ondoenlijk mag beschouwd worden, zoo | |
[pagina 151]
| |
zou nogtans eene reeks van waarnemingen niet van belang ontbloot zijn en tot praktische uitkomsten kunnen leiden. Elk geneesheer, die den overledene bij zijne laatste ziekte heeft bijgestaan, geeft in Engeland den naam der ziekte op, die den dood heeft veroorzaakt en van die, welke haar is voorafgegaan, wanneer de doodelijke ziekte slechts het gevolg was van eenen ziekelijken toestand; voorts den duur van beide ziekten en de dagteekening van zijn laatst bezoek. Sterft iemand zonder geneeskundige hulp, dan wordt het lijk onderzocht door een officier van gezondheid of eenen daartoe door het gemeentebestuur aangewezen geneesheer, die zoo doenlijk het certificaat invult. Men heeft zich vooral in Engeland er op toegelegd, de ziekten te bestempelen naar benamingen, eenvoudig, duidelijk en het meest bij het algemeen in zwang. In de sectievergaderingen van het congres werd besloten, dat men enkel zou opgeven die oorzaken, welke den dood kunnen ten gevolge hebben, dat men onderzoek zou doen naar alle ziekteverwekkende omstandigheden, welke zich van den staat van volmaakte gezondheid tot aan den dood hebben opgevolgd, doch als oorzaak van den dood zou inschrijven de voorname en oorspronkelijke ziekte met bijvoeging der ondergeschikte, die haar tot aan den dood gevolgd of vergezeld heeft; voorts dat dezelfde of eene overeenstemmende benaming voor elke soort van oorzaak des doods zou worden gebezigd, vanwaar dan ook de noodzakelijkheid der bijvoeging van de algemeen in zwang zijnde Latijnsche namen. Voorts hield de afdeeling zich bezig met het rangschikken der soorten van ziekten en der ongelukken of toevallige omstandigheden, welke den dood na zich slepen, in onder- en hoofdafdeelingen, en gaf tevens eene lijst der benamingen in de verschillende talen. Men ging hierbij uit van het standpunt der ziekteleer, daar men van oordeel was, dat de invloed der algemeene oorzaken op de ziekten bij de verschillende natuurlijke toestanden van den mensch moest gekend en bepaald worden. De naamlijst der afdeeling, in de Latijnsche, Fransche, Engelsche, Duitsche, Italiaansche, Deensche en Zweedsche talen ontworpen, later door de algemeene vergadering goedgekeurd en aan de verschillende regeringen tot algemeenen leiddraad voor de ambtenaren van den burgerlijken stand aanbevolen, behelst honderd een en veertig oorzaken van dood, gerangschikt onder de volgende | |
[pagina 152]
| |
vijf hoofdafdeelingen: de doodgeborenen, zij die overleden zijn door een aangeboren gebrek van het ligchaamsgestel, zij die door uitwendige ongevallen gestorven zijn, dood door gebreken des ouderdoms, dood door ziekte, dood door onbekende of niet te bepalen oorzaken. Ik moet doen opmerken, dat deze lijst sedert den eersten Januarij van dit jaar reeds wordt toegepast in het Zwitsersch kanton Genève op voorstel van den Heer Marc d'Espine, een der beide rapporteurs in de afdeeling en belast met de dienst van het waarmerken der oorzaken van den dood in dat kantonGa naar voetnoot1. In de circulaire wordt tevens den geneesheeren verzocht opgave te doen der lijkschouwingen en van daarmede gepaarde bijzonderheden, voorts eene korte opgave van de hoofdkenteekenen der ziekte, van de meest belangrijke bijkomende omstandigheden van het ongeluk, van den gezondheidstoestand van den overledene gedurende zijn leven, vooral van de ontberingen waaraan hij was blootgesteld, of van zijne ongeregelde leefwijze. Voorts wordt eene meer uitvoerige opgave aanbevolen der doodgeborenen, der zelfmoorden en der sterfgevallen door ongelukken. Volgens ingewonnen berigten is de Sardinische regering voornemens aan de kamer eene wet voor te dragen tot de instelling van geneesheeren van staatswege, welke zich met voornoemd onderzoek zouden kunnen belasten, terwijl men in België reeds dit jaar de voorstellen van het congres denkt in toepassing te brengen. Het tweede onderwerp, waarvan de behandeling aan de eerste afdeeling was opgedragen, betrof de krankzinnigheid. Hier werd de vraag geopperd, of de politieke omwentelingen, de nijverheid en handelskrisis, het beursspel, die koortsachtige beweging door den speculatiegeest voortgebragt, die jagt naar het fortuin, vooral eigen aan het tegenwoordige geslacht, eenen hevigen, steeds toenemenden indruk op en storing in de geestvermogens veroorzaken, zoo als door menig deskundige beweerd wordt. De statistiek alleen kan deze vraag beantwoorden, daar hare waarnemingen de verhouding der krankzinnigen tot de bevolking, en de afwisselingen, welke daar- | |
[pagina 153]
| |
in plaats hebben, leert kennen. Door haar verneemt men, of de aard en de hevigheid dier ziekte of gemoedsgesteldheid wijzigingen ondergaat en of door de vorderingen in de geneeskunde en de wijze van behandeling de maatschappij een grooter aantal dier ongelukkigen als hersteld in haren schoot ziet terugkeeren. Men is derhalve van meening, dat ter verkrijging eener meer volledige kennis jaarlijksche verslagen der openbare en bijzondere krankzinnigengestichten niet toereikend zijn, maar dat er tevens vereischt worden periodieke tellingen, even als zulks met de bevolking plaats heeft. Slechts deze laatste opgaven, indien zij met naauwkeurigheid geschieden, geven het geheele getal krankzinnigen in een land, zoowel die, welke bij hunne naastbestaanden of in den familiekring, als in gestichten verpleegd werden. Vanwaar dan ook bij het vorige congres onder de opgaven, bij eene volkstelling te doen, die van het getal krankzinnigen werd opgenomen. Men zou hierbij dienen te onderscheiden: de eigenlijke krankzinnigheid, waaronder te rangschikken die stompheid van zinnen, welke uit ouderdom voortspruit, het idiotisme en het cretenisme, terwijl de vragen zich zouden dienen te bepalen tot het getal, de kunne, den ouderdom, het beroep, de vermoedelijke oorzaak van, de verstandelijke ontwikkeling vóór de ziekte. Voor de idioten dient te worden opgegeven, of de onnoozelheid al dan niet is aangeboren, en in het laatste geval, op welken leeftijd de ziekte zich heeft geopenbaard en onder welke algemeene of plaatselijke omstandigheden zij zich heeft ontwikkeld; voorts de topographische gesteldheid der plaatsen, waar dit gebrek heerschend zijn mogt, en het beroep en den graad van welvaart der ouders, terwijl daarenboven voor het cretenisme vereischt worden inlichtingen omtrent de oorzaken der ziekte, waaronder de erfelijkheid eene voorname plaats bekleedt. Meer volledigheid vereischen de jaarlijksche opgaven der gestichten, dewijl hieruit belangrijke inlichtingen omtrent den loop van dat gedeelte der bevolking en hunne wijze van behandeling kunnen geput worden. Het rapport bevat eene lange lijst der oorzaken, zoo ligchamelijk als zedelijk, welke tot krankzinnigheid aanleiding kunnen geven, en vestigt de aandacht op krankzinnigheid met toevallen en met algemeene verlamming, beide wel te onderscheiden van de gewone krankzinnigheid. Van de opname, het herstel, het ontslag en de sterfte wordt eene maandelijksche opgave verlangd. Voorts diende men | |
[pagina 154]
| |
ook op te geven de gemiddelde jaarlijksche onkosten en de onderhoudskosten per dag voor elken behoeftigen krankzinnige, verpleegd in openbare gestichten. Ook kwam de krankzinnigheid in de cellulaire gevangenissen ter sprake, waarbij men het vrij eens was, dat niet de afzondering, maar de te lange duur der straf dit noodlottig gevolg kon hebben. Overigens was men van oordeel, dat het delirium tremens, hetwelk dikwijls aanleiding geeft tot het plaatsen in krankzinnigengestichten, bij het opmaken van de statistiek dier gestichten moest worden uitgesloten of althans afzonderlijk behandeld. Van de sterfte in de gestichten verlangde men eenen staat, opgevende de oorzaken van den dood overeenkomstig het model, voor de sterfte der bevolking in het algemeen aangenomen. Over het idiotisme en cretenisme werd een afzonderlijk verslag uitgebragt door den bekenden geneesheer Boudin, die aan het hoofd staat van het militaire hospitaal du Roule te Parijs, waarin betoogd wordt de noodzakelijkheid om idiotisme en cretenisme niet slechts van de krankzinnigheid, maar ook onderling te onderscheiden, de wijze op te geven, waarop die ongelukkigen geteld worden, ze te onderscheiden naar ouderdom, kunne, stam of ras en natie, in stedelingen en landbewoners; terwijl als noodzakelijk wordt beschouwd de kennis van de hoedanigheid en gedaante van den bodem, van de luchtgesteldheid en van het zamenstel van het drinkwater, en opgave wordt verlangd van het getal huwelijken tusschen cretijnen, van de voornaamste ziekten der idioten en cretijnen, van de wijze van behandeling en van de verkregen uitkomsten. Het derde onderwerp, aan de eerste afdeeling ter behandeling toevertrouwd, betrof de heerschende en aanstekende ziekten. Men vestigde hierbij de aandacht op de volgende punten: duidelijke aanwijzing der dagteekening van het begin der ziekte; de maand, waarop zij haar toppunt bereikt heeft; de dagteekening van haar geheel verdwijnen; de algemeene verschijnselen gedurende haren loop, vooral bij het begin, het toppunt en het einde der ziekte; het getal aangetasten, naar kunne, ouderdom, beroep en herkomst; overledenen, herstelden, zoo mogelijk dag voor dag; de verhouding van het getal aangetasten; het herstel en de sterfte bij verpleging aan huis en in gestichten; de verhouding der sterfte naar den ouderdom en de kunne, vergeleken zoo | |
[pagina 155]
| |
onderling als met de geheele bevolking op gelijken leeftijd. Men verlangt tevens den duur van het verblijf, den graad van stoffelijke welvaart der aangetasten, den toestand van hunne woningen te kennen en eene beschrijving te verkrijgen der aangetaste plaatsen, met onderscheiding der kleine van de groote steden en der steden van het platte land, vooral met betrekking tot de hemelstreek, de ligging, den bodem en de nabuurschap van wateren, waarbij men niet ondienstig acht eene vergelijking der aangetaste en niet aangetaste streken. Voorts acht men noodzakelijk eene naauwkeurige beschrijving en aanduiding der meteorologische waarnemingen vóór en gedurende de ziekte, een onderzoék naar de omstandigheden van huishoudelijken aard, vóór of gedurende de ziekte waargenomen, als duurte der levensmiddelen of staking in de nijverheid, die gebrek of armoede mogten hebben te weeg gebragt. In allen gevalle verlangt men opgave van de hoogte der dagloonen, van den prijs en de hoedanigheid der eerste levensbehoeften vóór en gedurende de ziekte, vergeleken met de gemiddelde waardering in gewone tijden. Voorts vermelding van den onderstand gedurende de ziekte verleend aan de behoeftige volksklasse. Als punten van vergelijking verlangt men opgave van de dagelijksche en wekelijksche sterfte gedurende eene reeks jaren vóór het invallen der ziekte en van die over het algemeen gedurende haren loop. Van de ziekten, welke gewoonlijk in die plaats of streek heerschende zijn, als ook van die, welke bij uitzondering vóór, gedurende of na de ziekte geheerscht hebben. Voorts of er vee- of aanstekende ziekten in de plaats zijn waargenomen. Men deed de opmerking, dat de ligging der steden, al dan niet aan de monding van eenen grooten stroom, de digtheid der bevolking, stilstaande wateren en de daaruit voortspruitende vochtigheid den grootsten invloed op de ontwikkeling van heerschende ziekten uitoefenden. In alle groote steden diende wekelijks, maandelijks of elke drie maanden eene uitvoerige en beredeneerde beschrijving uit te komen over de soort en het getal ziekten; die beschrijving zou voor bevolking en bestuur een statistische waarnemer worden van den gezondheidstoestand der bevolking in volkrijke streken en tevens de bekendheid bevorderen met elken invloed, die het uitbreken der ziekte verhaast en te weeg brengt. | |
[pagina 156]
| |
Wij gaan thans over tot het vierde en laatste onderwerp, waarmede de eerste afdeeling zich onledig heeft gehouden. De kennis der ongelukken van allerlei aard, waaraan de mensch gedurende zijn leven is blootgesteld, is niet slechts van belang voor de statistiek, zij is het ook uit het oogpunt der menschheid, daar zij op middelen doet bedacht zijn, deels om ze te voorkomen, deels om hun getal zoo veel doenlijk te beperken. Sommigen treffen uitsluitend den arbeidenden stand, en zijn aan de werkzaamheden zelve verbonden, als die in mijnen en werkplaatsen, vooral die, welke door stoom worden gedreven; anderen zijn van algemeenen aard en komen voor op spoor- en andere wegen, rivieren, kanalen, enz. Het programma onderscheidt ongelukken in stoom- en andere werkplaatsen (usines et manufactures), op groote werven (van den staat of bijzondere personen), in de mijnen, op spoorwegen, door andere middelen van vervoer. - Hier kwam de Fransche wet ter sprake, welke den werktijd in de werkplaatsen op twaalf uren stelt, zonder, zoo als bij de wet van 22 Maart 1841 voor de kinderen is geschied, tevens voor te schrijven, dat het werk op bepaalde uren van den dag moest geschieden. Die wet had gemaakt, dat de fabriekanten thans hunne werklieden in twee helften deelen, waarvan de eene met het dag-, de andere met het nachtwerk belast is. Men voldeed hierdoor aan de letter der wet, zorgde echter geenszins voor de gezondheid der werklieden, die van de noodzakelijke nachtrust beroofd worden. Behalve de schadelijke gevolgen voor de goede zeden uit dezen toestand geboren, uit de vereeniging van beide kunnen in werkplaatsen, gangen of andere gedeelten van het gebouw, vaak slecht verlicht, veroorzaakt dit nachtwerk talrijke ongelukken, dewijl de werkman minder in staat is de verschillende werktuigen te onderscheiden en dikwijls dommelt bij een dreigend ongeluk, hetwelk zijne gestadige oplettendheid zou vereischen. Hier ademde de Fransche geest, om de nijverheid door wetgevende maatregelen te binden, welke echter op den tegenstand stiet der vreemde leden. De afdeeling bepaalde zich tot het uiten van den wensch, dat een streng toezigt op de werkplaatsen zou worden gehouden ter voorkoming der ongelukken, waaraan de arbeidende stand in fabriekinrigtingen is blootgesteld. De tabel zelve behelst eene opsomming der ongelukken, welke in werkplaatsen met | |
[pagina 157]
| |
mechanische werktuigen kunnen plaats hebben en splitst ze in die bij dag en bij nacht, in die, welke meer of minder dan acht dagen het werken belet hebben. De voornaamste ongelukken in de werkplaatsen spruiten voort uit de groote plaats, welke elk werktuig inneemt, en de kleine ruimte, die ze van elkander scheidt, uit de kracht, waarmede zij werken, uit het groote getal en de verwikkeling der raderwerken en uit de kracht der bewegingen. Voorts worden verscheidene verwondingen veroorzaakt door riemen, welke de beweging overbrengen op het oogenblik dat elk werkman zijn werktuig onttrekt aan de werking der algemeene beweegkracht. Daar men alle werktuigen niet gelijktijdig kan doen ophouden, verplaatst zich de kracht, vroeger over allen verdeeld, en geeft aan de nog werkende eene ijzingwekkende snelheid. Voorts wordt het leven der werklieden dikwijls aan gevaar blootgesteld door te smalle gangen tusschen de werktuigen, het gemis van rasterwerken om werktuigen, welke door snelle omwenteling de kleederen vatten, door ontploffing der ketels en door onvoorzigtigheid en zorgeloosheid der werklieden, vooral der kinderen. Men vermeent, dat verscheidene dier ongelukken zouden worden voorkomen, of althans de kansen verminderd, door het aanplakken van strenge voorschriften in de werkplaatsen en het houden van een streng toezigt over de werkplaatsen, zoo als in Engeland plaats heeft, waar onlangs aan de magt der inspecteurs eene nieuwe uitbreiding werd gegeven. Ongelukken van dien aard hebben een zeer ernstig karakter, daar zij veeltijds personen in de kracht van hun leven treffen, den eenigen of althans den voornaamsten steun van een meer of min talrijk gezin. Al hebben zij ook niet steeds den dood ten gevolge, veroorzaken zij nogtans steeds eene ongeschiktheid tot werken tijdelijk of gedurende het geheele leven. In het eerste geval brengen zij eenen meer of min gevoeligen slag aan de middelen van bestaan van het gezin, in het tweede leiden zij tot den bedelstaf of brengen het gezin der liefdadigheid tot last. De veelvuldige ongelukken in bergwerken, mijnen en steengroeven hebben in de landen rijk aan delfstoffen bedacht doen zijn, om een toezigt van regeringswege over die werken in te stellen. Zoo bezitten Frankrijk en België ingenieurs, Engeland inspecteurs der mijnen. | |
[pagina 158]
| |
In Frankrijk was reeds door de wet van 24 April 1833 aan het ministerie van openbare werken de taak opgedragen, om jaarlijks eene statistiek der mijnen op te maken. De jaarlijksche verslagen loopen tot 1841, terwijl eene nieuwe wet in 1850 een verslag om de drie jaren voorschrijft. Men bezit die verslagen over 1847 tot en met 1849 en over 1850 tot en met 1852. In deze verslagen vindt men eene uitvoerige statistiek der ongelukken in de mijnen, steengroeven en verveeningen. Zoodra een ongeluk plaats heeft, wordt terstond aan den ingenieur aangifte gedaan, die zich naar de plaats van het ongeluk begeeft en van de oorzaken en omstandigheden een proces-verbaal opmaakt en het aan het openbaar ministerie ter hand stelt, die zoo noodig de schuldigen doet vervolgen. Het Fransche modelGa naar voetnoot1, door de afdeeling onveranderd aangenomen, splitst de werklieden in die, welke binnen en buiten werkzaam zijn, en beschouwt afzonderlijk die ongelukken, welke den dood, en die, welke slechts verwonding hebben veroorzaakt, eene onderscheiding ook aangenomen voor spoor- en andere land- en waterwegen; terwijl de ongelukken zelve tot zeven soorten zijn teruggebragt: instorting, gasontploffing, mijnbreuk, verstikking, overstrooming, het breken van werktuigen, kabels, ketenen of het vallen van bennen, en den val in putten. De ongelukken op spoorwegen worden gesplitst in die, veroorzaakt door het raken buiten het spoor, door het stooten van treinen of afzonderlijke werktuigen tegen andere treinen of andere belemmeringen op den weg, door ontploffing der ketels, het breken van boomen, of wielen, het instorten van werktuigen of rijtuigen, den schok van wagens of stoomwerktuigen, het vallen op den weg en ongelukken van verschillenden aard. Terwijl voorts zal dienen te worden opgegeven, of het ongeluk aan de dienst of het bestuur of aan eigen schuld is toe schrijven; of het de ambtenaren, reizigers of andere personen heeft getroffen. Met betrekking tot de ongelukken op openbare wegen was men van oordeel, dat slechts die met naauwkeurigheid konden worden nagegaan, welke bij openbare wagendiensten plaats hebben. Daar die ongelukken dikwijls in ver- | |
[pagina 159]
| |
band staan met de baan, verlangde men, waar het ongeluk had plaats gehad, tevens eene korte omschrijving van de breedte van den weg, de hellingen, wanneer zij grooter zijn dan het twee honderdste deel der lengte. Bij de ongelukken te water diende men zich te bepalen tot die op schepen, belast met het vervoer van reizigers. Over het algemeen was het raadzaam zich te bepalen tot die ongelukken, welke den dood, verlies en verrekking van ledematen, beenbreuken, verplettering en een beletsel tot werken van minstens acht dagen hadden veroorzaakt, terwijl zoo veel mogelijk zou worden opgegeven, of het ongeluk aan onvoorzigtigheid van het slagtoffer, of aan andere oorzaken, van diens wil afhankelijk, was toe te schrijven. Bij de behandeling der statistiek van den landbouw was aan de tweede afdeeling de beantwoording opgedragen van drie hoofdvraagpunten: 1o. Hoe te handelen, ten einde de meest naauwkeurige inlichtingen te verkrijgen? 2o. Moet deze statistiek zoowel jaarlijks als tienjarig opgemaakt worden? 3o. Welke inlichtingen dienen gevraagd te worden voor de jaarlijksche, welke voor de tienjarige opgaven? Het verkrijgen der voor deze statistiek vereischte inlichtingen gaat gepaard met de grootste moeijelijkheden. Terwijl men over de meeste onderwerpen, waarover de regering het beheer heeft, eene zekere mate van opgaven verkrijgt, als verantwoording eener vervulde betrekking, terwijl de verschillende takken van bestuur over bepaalde ambtenaren beschikken, geregeld zijn ingerigt en bestuurd worden door eenen hoofdambtenaar, naar wiens bevelen en voorschriften zij zich hebben te gedragen, mist de statistiek van den landbouw beide voordeelen. Geene dienst is uitsluitend belast met het opmaken der opbrengsten van den landbouw; geene ambtenaren hebben de uitsluitende bevoegdheid ter verzameling der bouwstoffen. Ter verkrijging dezer statistiek dienen derhalve bijzondere vragen gedaan, en die vragen hetzij tot ambtenaren, reeds met eene andere taak belast, hetzij tot bijzondere personen van goeden wil gerigt te worden. Men dient dierhalve vooraf te weten: wie zal de opgaven inzamelen en hoe zal die inzameling geschieden? Moet zulks geschieden door gewone ambtenaren, reeds belast met andere diensten, door bijzondere bezoldigde agenten of door commissiën uit bijzondere personen zamengesteld? De | |
[pagina 160]
| |
gevoelens waren hieromtrent zeer uiteenloopend in de afdeeling. Zij, die bezoldigde agenten verlangden, beweerden, dat het niet doenlijk was een genoegzaam aantal geschikte menschen te vinden, die enkel uit dienstwilligheid dit werk jaarlijks zouden vernieuwen. Men beriep zich op teleurstellingen ondervonden in verscheidene kantons van Frankrijk en in Beijeren. De voorstanders van commissiën haalden uitstekende werken aan, door Fransche commissiën geleverd, en vermeenden, dat men in alle landen wel menschen zou vinden, die zich met eene taak van zoo groot èn zoo algemeen nut zouden willen belasten. Mogten de antwoorden van enkele dier commissiën iets te wenschen overlaten, dan zou men altijd ten overvloede tot bijzondere bezoldigde personen of tot de bestaande ambtenaren de toevlugt kunnen nemen. De meerderheid in de afdeeling was nogtans voor bezoldigde personen, zonder te bepalen of zij al dan niet bijzondere ambtenaren, uitsluitend met die taak belast, zijn zouden. De meesten gaven wel de voorkeur aan bijzondere ambtenaren, waartoe ingenieurs, hoogleeraren en inspecteurs werden aangeprezen, maar deinsden terug voor de kosten en gaven gehoor aan de verzekering der vertegenwoordigers van Pruissen en Beijeren, dat de gewone ambtenaren der regering volledige opgaven konden inwinnen. De zienswijze van de meerderheid bleef ten slotte in het onzekere, daar verscheidene leden zich van de stemming onthielden; en met 19 tegen 15 stemmen werd besloten, dat de taak aan bijzondere agenten moest worden toevertrouwd, met overlating der keuze aan de regeringen, terwijl men zich tevens van commissiën zou kunnen bedienen ter regeling en staving der opgaven. Zal men zich bij het vragen naar inlichtingen regtstreeks tot den landbouwer wenden, door hem een billet te overhandigen, of mondeling de vragen te doen? Zal men met behulp van het kadaster de oppervlakte van elke soort van teelt opmaken, door namelijk met zorg en onder verschillende toestanden een zeker aantal afmetingen en wegingen te doen? Zal men de burgemeesters belasten met het opmaken der uitgestrektheid van elke teelt en vervolgens het kadaster te baat nemen ter staving dier opgaven, en het verder onderzoek aan statistische commissiën opdragen? waarbij zelfs een lid het voorstel deed een register aan te houden van de veranderingen in de teelt, even als men een | |
[pagina 161]
| |
register houdt der veranderingen in of overdragten van den grondeigendom. De meerderheid was van gevoelen, dat het opmaken der statistiek op de plaats zelve de voorkeur verdiende, en wel in dier voege, dat men zich van den omvang van elke teelt in elke gemeente zou verzekeren, en dan die opgave vergelijken met het geheele getal bebouwde gronden door het kadaster opgegeven. Men is van oordeel, dat zulks in Mei of Junij zou moeten geschieden. Na den oogst zou de opbrengst der verschillende voortbrengselen dienen te worden nagegaan, hetzij uit proefnemingen, gedaan door die leden der commissie, of door die agenten, welke zelf landbouwers zijn, hetzij uit opgaven bij een zeker aantal geloofwaardige landbouwers verzameld. Waar tegenover staat, dat een groot aantal landbouwers, uit vrees voor vermeerdering van belasting, opgaven zullen doen verre beneden de waarheid, en dat menigeen wel bij benadering kent de opbrengst van zijnen oogst, zonder zich rekenschap te geven van de kosten der voortbrenging. Hierbij komt, dat in verscheidene landen het kadaster of geheel ontbreekt, of, zoo als ten onzent, de aanhouding wordt verwaarloosd; vanwaar dan ook op nieuw de wensch werd geuit, dat de regeringen zich ten spoedigste mogten onledig houden met eene topographische, perceelsgewijze kadastrale indeeling, en dat vooral, waar ze perceelsgewijze bestaat, zij tot grondslag en tot middel van contrôle moge dienen bij het opmaken der statistiek van de teelten. De bepaling van het tijdstip voor de telling van het vee gaf aanleiding tot zeer uiteenloopende gevoelens. Enkelen verlangden bijzondere tellingen op verscheidene tijdstippen des jaars; anderen beschouwden het vaststellen van een gelijk tijdstip voor alle streken als niet wenschelijk. Na de opmerking van een der leden, dat de telling van het vee als een inventaris moest beschouwd worden, opgemaakt met een doel, praktisch bij uitnemendheid, en dat uit dien hoofde, ter voorkoming van verwarring, die inventaris in alle landen op hetzelfde tijdstip moest worden opgemaakt, vereenigde de afdeeling zich eenparig met het besluit: dat de telling in de maand December van elk jaar zou geschieden. Naast de tienjarige verlangde men eene jaarlijksche statistiek van den landbouw. De eerste, van grooten omvang, | |
[pagina 162]
| |
zou alle verkrijgbare feiten moeten behelzen; de andere, meer beperkt, zich enkel tot die opgaven beperken, welke aan groote, althans jaarlijksche, veranderingen onderhevig zijn. Het is voor regering en handel, in tijden van schaarschte en duurte, van groot belang, tijdig met den staat van den oogst bekend te zijn, vooral indien men de zaak beschouwt uit het oogpunt van het in Frankrijk nog heerschend zoogenaamd beschermend stelsel. Ofschoon het hier de plaats niet is, eene lijst te geven van de verlangde opgaven, zoo dient nogtans opgemerkt te worden, dat de afdeeling verlangd heeft: specifieke opgaven van de voor de nijverheid dienstige niet voedende planten en van de opbrengst der vruchtboomen; opgave der middenprijzen naar de verschillende markten; dat jaarlijks uit den omvang en het bedrag der voortbrengselen het gewigt of de hoeveelheid in ponden zou worden opgemaakt; dat men tevens eene statistiek zou opmaken van die wateren, welke, niet bevaarbaar, ter bevloeijing der landen worden gebezigd, en van hunnen wateraanvoer. Bij de tienjarige opgaven wordt tevens verlangd: eene uitvoerige beschouwing over de wijze van mestbereiding, den tijd en de plaatsen voor het weiden bestemd, en de wijze, waarop hiermede wordt te werk gegaan; dat men de vaste van de tijdelijke arbeiders bij den landbouw onderscheide en van de werktuigen slechts die opgeve, welke nieuw zijn ingevoerd. Voorts opgave van het getal en aanduiding van het belang van die inrigtingen, welke dienen ter bevordering en aanmoediging van den landbouw en tevens of landbouwingenieurs daaraan verbonden zijn. Men vraagt tevens inlichtingen omtrent den aard der pachtcontracten, en verlangt, dat bij het bezigen van bijzondere agenten vooral gelet worde op de keuze van die personen, welke den landbouwenden stand zouden kunnen teregtwijzen. Daarentegen vermeent de afdeeling, dat in enkele landen vragen over den aard van het bezit en de wijze, waarop de eigendom wordt overgedragen, over de oppervlakte van den eigendom in de doode hand en over het bedrag der algemeene of plaatselijke lasten, welke op de landeigendommen drukken, moeijelijkheden zouden opleveren. Ik ga thans over tot de beschouwing der beraadslagingen over de statistiek der middelen van gemeenschap. Tot haar gebied behooren de gewone wegen, de spoorwegen, | |
[pagina 163]
| |
de binnenlandsche, zoo natuurlijke als kunstmatige, vaarten, de havens, de vuurbaken en de electrische telegraphen. Dit onderwerp dient behandeld te worden uit een drieledig oogpunt: administratief en finantieel; technisch, aanleg en onderhoud; en huishoudelijk, de geldelijke uitkomsten. Ik zal mij hier dienen te bepalen tot algemeene opmerkingen. Er werd zeer getwist over de indeeling der wegen, waaruit bleek, dat hierin een groot verschil bestaat. Oostenrijk onderscheidt b.v. in provinciale, distrikts-, gemeente- en bijzondere wegen met of zonder tollen. Pruissen heeft eene vijfledige indeeling. Er werd besloten de wegen in drie klassen in te deelen, met vrijlating hierop uitzonderingen te maken. De opgaven der bruggen zouden zich dienen te bepalen tot die, waarvan de hoekmuren meer dan twintig ellen van elkander verwijderd zijn, terwijl van de mindere in de kolom van aanmerkingen zou kunnen worden melding gemaakt. Met betrekking tot de spoorwegen werd opgemerkt, dat de gevraagde opgaven verkrijgbaar waren voor die, welke door den staat, geenszins voor die, welke door bijzondere vereenigingen worden gehouden. Slechts het getal, de aard en de dagteekening van het ontstaan der maatschappijen kunnen naauwkeurig worden opgegeven. Voorts verlangden verscheidene leden opgave van de bogten, hellingen en ongelukken op die wegen, van de kunstwerken en de hoogte der viaducs. Het programma had, met betrekking tot de opbrengst, eene tweeledige indeeling verlangd en de kleine en groote snelheid onderscheiden; hiertegen werd opgemerkt, dat er nog onderscheid werd gemaakt tusschen groote snelheid en expressen, zoodat ten slotte aan de uitdrukking reizigers en postwagens (voyageurs, messageries) de voorkeur werd gegeven. Hoewel de onderscheiding voor ons land nog van belang ontbloot is, zoo is zij nogtans van het hoogste belang om den aard van het vervoer te kennen, daar in die landen, welke in het algemeene spoorwegnet reeds zijn opgenomen, niet slechts het goederenvervoer meest afzonderlijk geschiedt, maar ook in de wijze van vervoer der reizigers een wezenlijk onderscheid bestaat, gewone, versnelde en exprestreinen, waarvan de laatste slechts voor eene bepaalde soort van reizigers tegen verhoogde prijzen en voor het overbrengen van brieven en depêches | |
[pagina 164]
| |
bestemd zijn. Men verlangde te weten, of bij het vervoer het vee naar het gewigt of het getal geschat werd. Er werd gevraagd eene opgave van elke soort voor de voornaamste goederen, welke langs de spoorwegen vervoerd worden, en van den aard en het getal der gebezigde stoomtuigen. Verworpen werd daarentegen het verlangen, om ook de wijze van insmering der raderen en de daartoe vereischte kosten en de slijtage der stoomwerktuigen te kennen. De binnenlandsche vaart werd onderscheiden in die op rivieren en kanalen of gekanaliseerde rivieren. Men verlangde opgave der werken, welke op de rivieren worden uitgevoerd, waarbij op de belangrijke werken voor de Rhijnvaart werd gewezen en van de hinderpalen of belemmeringen, welke door natuur of kunst aan de vrije vaart langs de rivier gelegd zijn. Voorts dienden volgens sommigen ook de oorzaken te worden opgegeven, welke het hooger opvaren langs de rivieren belemmeren, als ook de plaats, waar de riviervaart ophoudt en in buiten- of zeevaart verandert. Men diende hier de officiele en de wezenlijke benaming te onderscheiden, eene onderscheiding vooral van belang in Noord-Amerika. Bij die gelegenheid werd tevens aangehaald eene Fransche verordening van 1835, waarbij van Rouen af de zeevaart werd gerekend te beginnen. Voorts werd op aanzoek van een der leden opgave gevraagd van het aantal reizigers op de rivieren; verworpen daarentegen werd het voorstel van datzelfde lid, om de schepen in geladen en ledige te onderscheiden. - Men mag betwijfelen of de eerste opgave gemakkelijker te verkrijgen is dan de laatste. Behalve de kennis van de ligging en gesteldheid der zeehavens verlangde men tevens opgave van haren afstand van de monding der rivier, en bij het opgeven der in- en uitgeklaarde schepen en van hunnen inhoud onderscheiding van stoom- en zeilschepen; ook wenschte men, wanneer de betaling van havengelden verpligtend is, het tarief, de opbrengst en den aard der betaling te kennen; hetzelfde gold voor de vuurbakens. De telegraphen werden in boven, beneden den grond en onderzeesche onderscheiden. Men verlangde opgave van de rigting, lengte en ligging der lijnen, van de verbindingspunten met die van andere landen, het getal draden op elke lijn, dat der standplaatsen, het stelsel van overbrenging; | |
[pagina 165]
| |
de kosten van oprigting en onderhoud naar den afstandmeter, den grondslag, waarnaar de prijzen worden berekend, het getal depêches, zoo door de regering als door bijzondere personen verzonden en de geldelijke opbrengst der laatste. Voorts wenschte men te weten of nachtelijke dienst verrigt werd. De wensch van een der leden, door enkelen ondersteund, naar eene eenvormige tax der binnenlandsche depêches, vond geenen weerklank bij de meerderheid. Ten derde was aan de tweede afdeeling de statistiek van den buitenlandschen handel opgedragen. Men zal zich herinneren, dat dit onderwerp reeds ter loops in het vorige congres was behandeld. Ter voldoening aan het in dat congres uitgedrukt verlangen werd een vergelijkend overzigt gegeven van de verslagen van handel en scheepvaart in de verschillende landen, met aanduiding van de wijze, waarop zij zijn zamengesteld en de meest in het oog loopende verschillen. Hieruit blijkt, dat die verslagen jaarlijks uitkomen in de twintig volgende landen, gerangschikt naar de jaren der eerste uitgave: Frankrijk (1818), de Vereenigde Staten van Noord-Amerika (1819), Groot-Brittanje en Ierland (1820), Java en Madura (1823), Rusland (1824), België (1831), Oostenrijk (1840), Zwitserland (1840), Zweden (1841), Cuba en Porto-Rico (1841), het Duitsche Tolverbond (1842), Portugal (1842), Denemarken (1842, voor de scheepvaart alleen sedert 1834), Venezuela (1842), Chili (1845), de Nederlanden (1846 en tevens van 1825 tot en met 1829), Hamburg en Bremen (1849), SpanjeGa naar voetnoot1 (1849), SardiniëGa naar voetnoot2 (1851) en de Kerkelijke Staat (1851). Men zou hierbij kunnen voegen de verslagen van den handel en de scheepvaart der kolonie Suriname en van Brazilië, enkel van 1846 tot 1847. Tusschen deze verslagen bestaat echter een hemelsbreed onderscheid in volledigheid en zamenstelling, daar in sommigen de ruiling der goederen enkel in hoeveelheid, in anderen in waarde, officieel of werkelijk, wordt opgegeven, zonder dat de aard dier waarde wordt aangeduid, terwijl andere de soort slechts opgeven bij eene der wijzen van ruiling, hetzij bij invoer, bij uitvoer of bij doorvoer. An- | |
[pagina 166]
| |
deren geven de in- en uitklaringen enkel naar de grenzen en havens en missen de opgave der landen van herkomst en bestemming. De meesten maken geen onderscheid tusschen den algemeenen handel of het algemeen verkeer en den bijzonderen, invoer tot verbruik en uitvoer van eigen voortbrengselen. Verscheidene verslagen geven niet het bedrag en de hoogte der verschuldigde regten. Hoewel de meesten het bedrag van den ruilhandel en de scheepvaart of het getal schepen tevens leeren kennen, zoo zijn de meesten nog zeer onvolledig, wat de laatste opgave betreft, daar zij hetzij de vermelding der vlaggen, of het onderscheid tusschen geladen en in ballast, of de aanduiding van den inhoud der schepen missen. Uit dit overzigt blijkt, dat onze verslagen van handel en scheepvaart mogen gerekend worden te behooren onder de meest volledige. Zij missen nogtans eenige vereischten. Zij geven slechts de officiele waarde of de waarde der goederen in 1846, zeer dienstig als punt van vergelijking tusschen de verschillende jaren. Bij de groote prijsverhooging, welke echter de meeste handelsartikelen sedert de laatste jaren hebben ondergaan, ware het wenschelijk, dat, naast de officiele, de wezenlijke of tegenwoordige geplaatst werd; hierdoor alleen leert men den wezenlijken toestand van den handel gedurende het jaar kennen. In Frankrijk, waar de officiele waarde van 1826 dagteekent, wordt de wezenlijke waarde jaarlijks opgemaakt door eene gemengde commissie van ambtenaren bij het bestuur, kooplieden en industrielen, terwijl in België eene commissie, enkel uit ambtenaren bestaande, daarmede belast is. Ook in de Engelsche verslagen wordt naast de officiele, die reeds van het jaar 1660 dagteekent, de wezenlijke opgegeven. Voorts mist men in onze verslagen den tekst der wetten of het tarief, met de veranderingen, der regten, waarnaar de goederen geschat zijn; eene opgave van dien aard in den tekst vóór het verslag is van groot belang, om den invloed van elke wet en van elk tarief op het handelsverkeer te kennen. Zoo had in het laatste verslag de wet van 1 September 1854 (Staatsbl. no. 126) in haar geheel dienen te worden opgenomen. Voorts diende men zich niet te bepalen tot de opgave van de aangifte tot verbruik uit de entrepôts, maar tevens opgave te doen van elke soort van goederen, op het einde van elk jaar in elk entrepôt voorhanden. Zoo doende wordt het praktisch be- | |
[pagina 167]
| |
lang verhoogd der handelsverslagen, welke, zoo als zij thans nog zijn ingerigt, in ons vaderland meer het aanzien hebben van wetenschappelijke gedenkstukken ten gerieve van den geleerde, dan van praktische handleidingen voor den handelstand. Uit ditzelfde oogpunt is het noodzakelijk, dat niet slechts jaarlijks, maar maandelijks, of minstens driemaandelijks een verslag van den handel en de scheepvaart, hetzij door middel van de Staatscourant, hetzij afzonderlijk verkrijgbaar, werd uitgegeven. Ik behoef slechts te wijzen op het voorbeeld van Engeland en Frankrijk; terwijl reeds meermalen ten onzent en nog onlangs door de kamer van Koophandel te Amsterdam op maandelijksche opgaven is aangedrongen. Bij de groote en spoedige afwisselingen in den handel is het voor den koopman van het uiterste belang tijdig en zoo spoedig mogelijk met den toestand van den handel op en van de handelsbetrekkingen van den vaderlandschen bodem bekend te worden. Voorts zoude eene opgave van den toestand en de jaarlijksche uitkomsten der zeevisscherijen in het verslag van handel en scheepvaart te huis behooren. Daar onze verslagen van handel en scheepvaart van 1846 dagteekenen, ware het wenschelijk, dat bij het eerstkomende over 1855 tevens een tienjarig overzigt gevoegd werd. Daar de grondslag der berekening naar de waarde, het bedrag, het gewigt of den inhoud van land tot land verschilt, dient men bepaald op te geven, wat de gebezigde termen beteekenen, door ze te herleiden tot de in het metrieke of tiendeelige maten- en gewigtenstelsel vastgestelde benamingen, welke vrij algemeen in de beschaafde wereld bekend zijn. De afdeeling verlangt een algemeen overzigt der handelsverrigtingen aan het hoofd van elk jaarlijksch verslag, staten van den handel gedreven onder het genot van premiën of drawbacks, opgave van die voortbrengselen, welke eerst worden ingevoerd, ten einde bewerkt weder uitgevoerd te worden. Voorts werd de vraag geopperd, of het niet raadzaam zou zijn, de goederen stelselmatig te rangschikken, zoo als dit in de Fransche verslagen plaats heeft. Wij gelooven, dat dit voorstel te regt is verworpen wegens de moeijelijkheid, om tot eenheid van stelsel te geraken en tevens de grens te bepalen tusschen grond- en bewerkte stoffen. Daar het jaarlijksch tijdperk loopt in het eene land van 1 Mei tot 30 April, in andere van 1 Julij tot 30 Junij | |
[pagina 168]
| |
of van 1 November tot 30 October, was men algemeen van oordeel, dat bij de verslagen de gewone jaartelling van 1 Januarij tot 31 December diende gevolgd te worden. Voor de stoomvaart verlangt men te kennen de booten van gemengden aard, de schroef- en andere booten, die van hout en van ijzer. Voorts wordt noodzakelijk geacht te weten de wijze, waarop elke regering de bouwstoffen voor haar verslag inzamelt. Eene niet onbelangrijke woordenwisseling had in de tweede afdeeling plaats, na afloop van hare vorige werkzaamheden, over het wenschelijke der invoering van een eenvormig stelsel van maten, gewigten en munten in alle landen. Later werd dit onderwerp, behalve in verschillende dagbladen en tijdschriften, besproken in de vereeniging der Fransche staathuishoudkundigen, in bijzondere bijeenkomsten te Parijs onder het voorzitterschap van den bekenden Engelschen Lord Ebrington, en in twee vereenigingen, 24 September en 16 October, van de nog te Parijs aanwezige leden van den Jury en van het statistisch congres, beiden onder het voorzitterschap van den Baron Rothschild. Dat het tiendeelige maten- en gewigtenstelsel veel kans heeft om het algemeene stelsel te zullen worden, valt niet te betwijfelen. Het werd onlangs in Zweden ingevoerd, terwijl men in Engeland, naar de uitspraak der Engelsche leden, tot dit stelsel schijnt over te hellen. De groote zwarigheid ligt in de wijze van invoering van een eenvormig muntstelsel. Voor zooverre mij de geuite gevoelens zijn bekend geworden, was de meerderheid van meening, dat de munt, eene koop- of ruilingswaar, naar het gewigt berekend, met het stelsel van gewigten in overeenstemming moest gebragt worden, en dat de frank, bij de toenemende duurte of liever bij het verminderen der betrekkelijke waarde van goud en zilver, als munt van te geringe waarde weinig kans had om tot standpenning te dienen; dat daarentegen eene waarde, om en nabij gelijk staande met die van het tweefrankstuk of den gulden, met tientallige onderdeelen en veelvouden, het meest overeenkwam met de algemeene behoefte. Met het oog op het met rasse schreden toenemend verkeer tusschen de volken, behoor ik niet tot het getal dergenen, die de verwezenlijking van een eenvormig muntstelsel als droombeeld beschouwen. Ik geloof echter, dat eene hervorming van dien aard, welke eenen hevigen tegenstand | |
[pagina 169]
| |
zal vinden in het nationaal gevoel of vooroordeel en vooral in de kosten door de regeringen aan hun muntstelsel besteed, slechts dan kans zal hebben om te slagen, wanneer men, in overeenstemming met het algemeene gewigtenstelsel, eenen op wetenschappelijke gronden vastgestelden standpenning voor het onderling verkeer en het internationale handelsverkeer kan bepalen. Men late tevens aan de regeringen de volkomen vrijheid hare munt of haar stelsel in het binnenland te blijven behouden. De bijzondere munten zullen, wel is waar, zoo doende nog lang in stand worden gehouden. Heeft niet hetzelfde verschijnsel zich voorgedaan met het tiendeelig maten- en gewigtenstelsel, hetwélk, niettegenstaande het reeds van het laatst der vorige eeuw dagteekent, nog niet in staat is, althans in ons land, de oude stelsels te verdringen? Wij houden ons echter overtuigd, dat, wanneer één muntstelsel éénmaal bij het internationaal verkeer zal zijn ingevoerd, en bij het gebruik nuttig en geriefelijk zal zijn bevonden, de regeringen, de ééne vroeger, de andere later, zich eindelijk genoopt zullen voelen haar muntstelsel dienovereenkomstig te regelen. Bij de behandeling van de statistiek der instellingen, welke met het gevangeniswezen of liever het boetestelsel in betrekking staan, werd door de derde afdeeling vooral het nut erkend, aan deze statistiek te doen voorafgaan eene beschouwing van de inrigting der gevangenissen uit een administratief, wettelijk en reglementair en staathuishoudelijk oogpunt. Zij verlangde dierhalve een beknopt overzigt van het strafstelsel, vooral met betrekking tot de trapswijze opklimming der straffen en het gevangenisstelsel, de toerekenbaarheid naar den ouderdom der beschuldigden en beklaagden, van den omvang van het regt van gratie en van de gevallen, waarin voorloopige invrijheidstelling verleend wordt, en tevens eene beknopte schets der gebouwen en wandelplaatsen, met aanduiding van den luchtinhoud, het stelsel van luchtvernieuwing en riolen en andere gezondheidsmaatregelen. De hoogst verschillende aard dezer instellingen doet ze in betrekking staan met het bestuur der strafregtspleging door de gevangenhouding vóór en na de veroordeeling; met de godsdienstige instellingen en het openbaar onderwijs door de zedelijke verbetering en het elementair onderwijs der volwassen en jeugdige veroordeelden; met den landbouw, de nij- | |
[pagina 170]
| |
verheid en den handel door den landbouw en het werk in de gevangenissen; met de departementen van oorlog en marine door de soort veroordeelden in de gevangenissen opgesloten; met het domein door de groote gebouwen, over welke zij de beschikking hebben; met de openbare gezondheidspolitie door den gezondheidstoestand der gevangenissen; met de algemeene veiligheid of de rijkspolitie door het opzigt over de gevangenen en het patronaat over de ontslagenen, en eindelijk met de belangen der schatkist door hare uitgaven en inkomsten. Dit ruime gezigtspunt geeft den maatstaf voor het belang van en de behoefte aan het bezit van eene gelijkvormige statistiek van deze instellingen in elk land. Men vestigde hierbij de aandacht op de bekende Engelsche en Belgische verslagen over de gevangenissen, die men aan den Kolonel Jebb en den Heer Ducpétiaux te danken heeft. De statistiek dezer instellingen, waarbij steeds de beklaagden of beschuldigden, de veroordeelden en de jeugdige gevangenen dienen te worden onderscheiden, laat zich terugbrengen tot de zeven volgende hoofdpunten: 1o. Den jaarlijkschen loop der bevolking, de opgave van het getal op een bepaald tijdstip, dat der verblijfdagen gedurende het jaar, de gemiddelde jaarlijksche bevolking, den gemiddelden duur van het verblijf in de gevangenis. Men dient hierbij vooral te letten op het getal personen, welke gedurende den loop van het jaar van de eene naar de andere instelling overgaan, wier gaan uit en komen in de gevangenis dikwijls leidt tot eene valsche waardering der cijfers. Men splitse dierhalve de opgenomenen in: komende uit de geheele vrijheid, uit voorloopige invrijheidstelling, overgebragten, op nieuw gevangenen. 2o. Al wat betrekking heeft tot de kennis van den staat der gevangenen vóór de gevangenzetting, als burgerlijke staat, geslacht, ouderdom, herkomst, geregtelijke antecedenten, beroep, graad van beschaving vóór de veroordeeling, het gepleegde feit, de straf. Al deze omstandigheden, hoewel zij tevens tot het gebied van de geregtelijke statistiek behooren, zijn echter ook hier van wezenlijk belang ter vergelijking der feiten met de werking der straf. 3o. De tucht, zijnde eene opsomming der misdaden, wanbedrijven en overtredingen in de gestichten gepleegd, en van de straffen, waartoe zij aanleiding geven, door de | |
[pagina 171]
| |
regterlijke magt en door het disciplinair gezag in de gevangenissen opgelegd. Voorts de middelen tot belooning en aansporing gebezigd, als gratie, voorloopige invrijheidstelling, verzachting of verandering van straf. 4o. Het bij den arbeid gevolgde stelsel. De beroepen, welke worden onderwezen, met aanduiding zoo veel mogelijk van het beroep door elken gevangene vroeger uitgeoefend. De takken van nijverheid in de gevangenis door ondernemers of den staat in werking gebragt, het bedrag, de indeeling en de bestemming van het werkloon. 5o. Het godsdienstig, zedekundig en schoolonderwijs, vergeleken met den toestand vóór de gevangenzetting. 6o. Den gezondheidstoestand. Men verlangt hier tevens te kennen den aard der ziekten en de verhouding der ziekten en der sterfte tot het geslacht, den ouderdom der gevangenen en het beroep, vroeger en in de gevangenis uitgeoefend. Men is van oordeel, dat omtrent de straf, den gezondheidstoestand vóór en na de gevangenzetting, de bestraffingen in de gevangenis ondergaan en den duur der aldaar doorgestane straf, van den invloed van jaargetijden, plaatselijke, epidemische of toevallige oorzaken en vooral van de zelfmoorden en de gevallen van krankzinnigheid afzonderlijke mededeeling moet geschieden. 7o. De patronaatinstellingen, waar zij bestaan. Hieronder worden gerangschikt opgaven van: het getal van hen, die onder toezigt staan, vergeleken met dat der ontslagenen, hun toestand vóór de veroordeeling, de feiten, waarop deze gegrond is, den aard en den duur der doorgestane straf, het gedrag gedurende de gevangenschap, den ligchamelijken en zedelijken toestand, den graad van opvoeding, dien van vatbaarheid en bedrevenheid, de geldelijke middelen, waarover de gevangenen bij het verlaten der gevangenis beschikken kunnen, het aangeleerde beroep, de plaatsing na het ontslag, het beroep, de bezigheid, het gedrag gedurende het patronaat, hunnen tegenwoordigen staat, b.v. of zij getrouwd zijn, of zij een- of meermalen straf ondergaan hebben. Deze vragen betreffen zoowel de militaire als de burgerlijke instellingen, de jeugdige als de volwassen veroordeelden. Vooral heeft de afdeeling aangedrongen op eene strenge splitsing in de statistische opgaven van de beschuldigden | |
[pagina 172]
| |
of beklaagden en van de veroordeelden, en de wenschelijkheid betoogd van het bezit van afzonderlijke huizen voor de eersten. In Denemarken en Frankrijk worden de beklaagden en beschuldigden met de veroordeelden tot één jaar, in ons vaderland met die tot twee jaren in dezelfde gevangenis opgesloten, terwijl hetzelfde in zwang is in de Duitsche staten. De afdeeling verlangde dierhalve, dat de uitdrukking preventieve en correctionele gevangenissen in huizen van voorloopige detentie en correctionele gevangenissen zou worden veranderd. Wat de zaak zelve betreft, ben ik van meening, dat het bouwen van afzonderlijke huizen voor niet veroordeelden slechts doenlijk is in de hoofdsteden van ons werelddeel wegens de groote kosten, voortspruitende uit het gemis van eene genoegzaam sterke bevolking, en tevens, dat de hoofdreden, vermenging van beklaagden of beschuldigden met veroordeelden, vervalt door het bouwen van cellulaire gevangenissen, waartoe hier te lande de grondslag werd gelegd door de wetten van 28 Junij 1851, art. 2, en van 29 Junij 1854, art. 7 (Staatsbl. nos. 68 en 102). Voorts heeft nog de afdeeling verlangd opgave der in de gevangenissen bestaande boekerijen, van het gebruik, hetwelk daarvan gemaakt wordt, en van de uitkomsten, die zij opleveren. Met betrekking tot de geregtelijke statistiek had de afdeeling verscheidene wenschen te vervullen, reeds geuit in het vorige congres. Ter bevordering der vergelijking van de geregtelijke statistieke opgaven in de verschillende landen, acht de afdeeling het wenschelijk, dat aan het hoofd der opgaven geplaatst worde eene korte schets van de inrigting en van den omvang der bevoegdheid van de regterlijke collegiën. De Fransche commissie gaf eenen volledigen staat der misdaden, wanbedrijven en overtredingen, welke in Frankrijk bestraft worden, terwijl de leden der afdeeling, elk voor zijn land, zich tot het doen van eene gelijke opgave verbonden. Men kwam tevens overeen, dat bij elke benaming de Fransche vertaling zou worden gevoegd en de beteekenis volgens de wet, met aanduiding van de laagste en hoogste straf van elk misdrijf. De woorden hebben soms niet denzelfden zin in de taal des volks en in die der wetten. Zij verschillen in beteekenis van wetgeving tot wetgeving. Een opmerkelijk voorbeeld geeft | |
[pagina 173]
| |
het woord moord in Engeland, Duitschland en die landen, welke het Fransche strafwetboek volgen. Het Deensche mord is het Fransche assassinat, terwijl het Fransche meurtre in Denemarken drab beteekent; het Fransche assassinat is manslag in het Lombardisch Venetiaansch koningrijk. Er bestaat niet slechts verschil in benaming, maar ook in begrip of in den omvang der beteekenis van het misdrijf. Men behoeft slechts aan het verschillend begrip van diefstal in Engeland, Duitschland en onder de Fransche strafwetgeving te denken. Vandaar het groote nut van de bijvoeging der wettelijke bepaling. Men zou zoo doende voor elk land weten, aan welke misdrijven de zeden, de openbare meening, het staatsbelang het grootste gewigt hechten en kunnen afmeten den graad van strengheid der strafschalen en haren invloed op de beteugeling der misdrijven. Bij circulaire van den 6den November 1850 werd in Frankrijk, ten einde aan de voorschriften van de artikelen 600, 601 en 602 van den Code d'instruction criminelle meer kracht bij te zetten, voorgeschreven, dat bij elke griffie der 361 regtbanken en bij die in de koloniën loketten (casiers judiciaires) zouden worden gehouden ter plaatsing van de afschriften van alle correctionele en criminele veroordeelingen. Na de veroordeeling wordt dit afschrift gezonden naar het arrondissement, waarin de veroordeelde geboren is en daar in het loket bewaard. Men behoeft dus slechts de geboorteplaats van den persoon te kennen, ten einde met zijn vroeger gedrag bekend te worden. Reeds het eerste jaar had deze instelling in Frankrijk ten gevolge, dat de gestaafde herhalingen met 2304 of negen ten honderd (28706 in 1851 tegen 26402 in 1850) zijn toegenomen, terwijl zij in 1852 33005, 6603 of omstreeks één vierde meer dan in 1850 bedroegen. De invoering van dit kosteloos bewijsmiddel, een groot gerief voor het regt- en politiewezen, kan niet genoeg hier te lande worden aangeprezen, waar reeds uit eene oppervlakkige beschouwing der verslagen van de geregtelijke statistiek blijkt, dat meer dan de helft der recidivisten voor het oog der justitie verholen blijft. De geringe uitgestrektheid van ons land, het bezit van bevolkingsregisters, een middel van controle, hetwelk Frankrijk mist, maakt de uitvoering van dien maatregel in ons land hoogst eenvoudig en gemakkelijk. Voor | |
[pagina 174]
| |
veroordeelde vreemdelingen en die personen, waarvan men de geboorteplaats niet heeft kunnen ontdekken, werd in Frankrijk een algemeen loket (casier central) opgerigt. Men verlangde tevens, dat het wettelijk karakter der recidive zou worden aangeduid. In Engeland b.v. bezitten niet alle misdrijven het tot de recidive vereischte bestanddeel; in Denemarken verzwaart zij bij sommige misdrijven niet slechts de straf, maar vormt een geheel nieuw misdrijf; de nieuwere Duitsche strafwetboeken onderscheiden het herhalen van misdrijven of het op nieuw plegen van hetzelfde of een gelijksoortig misdrijf van het op nieuw plegen van andere ongelijksoortige misdrijven. Voorts wordt de wensch geuit, dat de oorzaak der zwaarste misdrijven, als vergiftiging, moord, brandstichting, in eene afzonderlijke tabel worde opgegeven, zoo als zulks in Frankrijk plaats heeft. Voorts dient men op te geven de uitkomsten der veroordeelingen tot geldboeten en het geheele bedrag der geregtelijke boeten. Men verlangt niet slechts het getal veroordeelden, maar tevens dat der veroordeelingen, niet slechts het bedrag der uitgesproken, maar eveneens dat der geinde geldboeten te kennen, en te weten voor welk bedrag de geldboeten in gevangenisstraf veranderd zijn. Voorts acht men, op het voetspoor van Frankrijk, eenen jaarlijkschen staat der geregtskosten wenschelijk. Wij gaan thans over tot de burgerlijke en handelsregtspleging, welke uit het oogpunt eener vergelijkende statistiek nog veel grooter moeijelijkheden oplevert. Men heeft hier te doen zoowel met verschil van wetgeving als met verschil van onderwerpen. De oorzaak der pleitgedingen in burgerlijke en handelszaken is vaak van gemengden aard; verschillende verzoeken en exceptiën bemoeijelijken de rangschikking. Bij het verschil van regtspraak voegt zich het groote verschil in de regtsvordering. Vanwaar dan ook de verslagen van de burgerlijke veel minder talrijk zijn en, waar zij bestaan, veel minder volledig dan die der strafregtsplegingGa naar voetnoot1. Men heeft zich derhalve voorloopig met eene algemeene schets tevreden gesteld, welke naar de behoefte en overeenkomstig de wetgeving van elk land kan worden gewijzigd of aangevuld. | |
[pagina 175]
| |
Men verlangde in alle landen het uitgeven van verslagen der regterlijke uitspraken in burgerlijke en handelszaken, in dier voege, dat de werkzaamheden der regterlijke collegiën van elken trap van regtspleging eene afzonderlijke tabel zoude uitmaken, waarin de einduitspraken van die over voorloopige vraagpunten of tusschengeschillen (praeparatoir, interlocutoir, bevoegd- of onbevoegdverklaring, enz.) zouden worden onderscheiden. Men verlangde voorts rangschikking der gedingen naar hunnen aard, d.i. naar de voornaamste geschilpunten beslist door de regterlijke kollegiën. Men rangschikt hieronder de scheidingen van echt, van tafel en bed, van goederen, de geschillen over levensonderhoud, erfdienstbaarheid, tiendregt, erfopvolging, uitersten wil en giften of legaten, die over koop, huur, boedelscheiding, hypotheek en verjaring, de verbindtenissen en overeenkomsten van verschillenden aard, de stellingen onder voogdij en curatele, het kennelijk onvermogen en de faillieten, waarbij men tevens opgave verlangt van de aanleiding tot en van het bedrag van het passief en actief der faillieten, de dividenden, den gedreven handel of den aard der gefailleerde vennootschappen. Voorts de gijzeling en zoo mogelijk de statistiek der wisselbrieven, die men reeds in Engeland getracht heeft op te maken. Men verlangt te kennen de gevolgen der gijzeling in burgerlijke en handelszaken en in welke gevallen zij toegepast wordt tot inning der schuldvorderingen van den staat, waartoe vooral de geregtskosten en boeten behooren; voorts de kunne en den ouderdom der gegijzelden, den aard der schuldvorderingen, het beroep der schuldenaars en schuldeischers, den duur der gijzeling, de aanleiding tot het ontslag. Tevens vermeent men de opmerking te moeten maken, dat, althans in enkele landen, het getal en de waarde der wisselbrieven en van ander verhandelbaar papier met voldoende zekerheid kan worden opgemaakt uit het verbruik van zegelpapier naar een proportioneel tarief. Met betrekking tot de notariele akten werd als wenschelijk beschouwd eene statistiek der authentieke en onderhandsche akten, eene opgave van het getal verkoopingen van onroerende goederen en een staat der prijzen, als ook de kennis der verdeeling van den grond en de afwisseling in de grondeigenaren. Tevens verlangde men te weten, hoe de grondeigendom gedeeld wordt bij den dood van den familievader, welk gedeelte aan de nederdalende lijn, welk | |
[pagina 176]
| |
aan de zijlinie, welk aan den overledenen echtgenoot ten deel valt; in welke verhouding erfopvolging bij versterf staat tot die bij uiterste wilsbeschikking; hoevele nalatenschappen worden verworpen en aangenomen onder voorregt van boedelbeschrijving. Ook zou het getal en de waarde der inschrijvingen, welke op den grondeigendom rusten, uit de hypotheekregisters dienen te worden opgemaakt. Deze cijfers zouden, niettegenstaande de mogelijke overdrijvingen of leemten, als punten van vergelijking een groot belang hebben. Vooral werd eene naauwkeurige studie aanbevolen van die overeenkomsten, welke den huiselijken vrede, het behoud der fortuinen, de handhaving van goede huiselijke zeden, de openbare rust en veiligheid betreffen, waartoe vooral de huwelijksovereenkomsten gerekend worden te behooren. Hoewel men erkent, dat bij handelsverbindtenissen het niet doenlijk is de ruiling der koopwaar of den gang van het goederenverkoop te kennen, zoo zou nogtans de kennis verkrijgbaar zijn der akten van vennootschappen, gerangschikt naar haar wettig karakter. Voorts werd in het belang der statistiek van den algemeenen ruilhandel en van de ingezetenen der verschillende landen de wensch geuit, zoo veel mogelijk gelijkvormigheid te brengen in de wetten en gebruiken, die de handelszaken regelen, en vooral in die verrigtingen en overeenkomsten, welke van gelijken aard zijn in alle landen, als wisselbrieven, protesten, vennootschappen, faillieten. De behoefte aan eene algemeene handelswetgeving wordt dagelijks grooter door het toenemen der betrekkingen tusschen de volken, door het bespoedigen der middelen van gemeenschap en ruiling en het toenemend gewigt der overeenkomsten. Hiermede staat in verband de wenschelijkheid der oprigting van een bureau voor vergelijkende wetgeving bij elk ministerie van justitie, een plan, destijds in Frankrijk geopperd door den heer Rouher, toenmaals minister van justitie. Eene vergelijking der bekende wetgevingen uit een theoretisch oogpunt door de regtsgeleerden, uit een praktisch door de beoefenaars der statistiek, zou veel licht verspreiden en de licht- en schaduwzijde van eigene of nationale wetgeving beter leeren kennen. Wij voegen hier de opmerking bij, dat de vergelijkende statistiek reeds beoefend wordt bij het statistisch bureau te Berlijn en vooral de vergelijkende | |
[pagina 177]
| |
handelsstatistiek bij het algemeen statistisch bureau toegevoegd aan het handelsministerie (board of trade) te Londen. Ik ga thans over tot de werkzaamheden der vierde of laatste afdeeling, en wel in de eerste plaats tot de statistiek der instellingen van voorzorg of ter voorkoming der armoede. Hieronder worden gerangschikt de spaarbanken of spaarkassen, de vereenigingen tot onderlinge hulp, de pensioenfondsen of die kassen, welke voorzien in de behoeften van den ouderdom, en de verzekeringsmaatschappijen van allerlei aard, instellingen in de toekomst bestemd om voor een gedeelte althans de instellingen van weldadigheid te vervangen en dier werkkring zoo veel doenlijk te beperken. Het gemeenschappelijk kenmerk en doel van al deze instellingen, in de laatste jaren in alle landen zeer in getal en soort toegenomen, is het verschaffen aan hare deelgenooten van onbezorgdheid voor de toekomst. Onbekend bij de oude volken, beantwoorden zij aan den geest des tijds, welke streeft naar rust en veiligheid en vastheid in de maatschappelijke instellingen. De kennis dier instellingen, van haren toestand en van hare werking in de verschillende landen, mag derhalve als van groot belang beschouwd worden. De vierde afdeeling heeft vooral vermeend de aandacht te moeten vestigen op die instellingen, welke voortspruiten uit denkbeelden van voorzorg. Zij gaan uit, hetzij van den arbeidenden stand zelven, hetzij van menschenvrienden, hetzij van den staat, tot welke laatste de pensioenfondsen voor ambtenaren, hunne weduwen en kinderen, de fondsen voor de verwonden en gebrekkigen bij de land- en zeemagt behooren. Onder de instellingen van dien aard, welke aan de werklieden of de ingezetenen haar bestaan verschuldigd zijn, kan men rangschikken de maatschappijen tot aankoop in het groot van wintervoorraad, werktuigen, meubelen en kleedingstukken, die van levensonderhoud, tot het bouwen van gezonde woningen voor den arbeidenden stand, van algemeene bad- en waschinrigtingen. Men dient te onderscheiden tusschen die algemeene instellingen van voorzorg, waarbij de gedachte aan patronaat en liefdadigheid op den voorgrond staat, en die, welke, bestemd voor de meer gegoeden, enkel rusten op eene strenge en wetenschappelijke berekening der kansen, de verzekeringsmaatschappijen of fondsen in den meest uitgebreiden zin des woords. | |
[pagina 178]
| |
Men verlangt, dat de opgaven, welke deze soort van instellingen betreffen, loopen van het begin tot het einde van het jaar, en dat zij worden voorafgegaan door eene schets der voornaamste wetten of reglementaire bepalingen, welke de instelling regelen, en van de ondersteuningen of aanmoedigingen van verschillenden aard, welke haar te beurt vallen. De uitvoerige staten, voor het opmaken der statistiek van elke instelling vereischt, achterwege latende, doe ik slechts opmerken, dat bij de spaarbanken op de volgende vier hoofdpunten dient gelet te worden: het kapitaal, waarmede zij werken; den jaarlijkschen loop der inlagen of ingelegde fondsen; de rangschikking der rekening naar haar bedrag; de beroepen door de inleggers uitgeoefend. De beroepen zouden voor de instellingen van voorzorg kunnen worden gerangschikt onder de volgende hoofdrubrieken: handwerkslieden of arbeiders; gepatenteerde ambachts- of handwerkslieden en kooplieden; landbouwers, mijnwerkers, dienstbaren, ambtenaren, krijgs- en zeelieden; vrije beroepen (geestelijken, advokaten, geneesheeren, kunstenaars, enz.); verschillende beroepen en zonder beroep. Voorts zou dienen opgave te geschieden van het getal maatschappijen, welke kinderen als deelgenooten aannemen, van die, welke onderstand verleenen bij ziekte van de vrouw of kinderen van den deelgenoot, bij zijn overlijden eene som in eens betalen of tijdelijke hulp aan weduwe en kinderen bezorgen, met aanduiding van den ouderdom, waarop de ondersteunde de benaming van kind of zijn regt op onderstand verliest. De leden dienen voorts gerangschikt te worden naar hunne hoedanigheid of betrekking tot de instelling (eere-, gewone of buitengewone), en de kunne. Ook dienen de kinderen, welke leden zijn, en de weezen of vondelingen, welke tijdelijken onderstand mogten verkrijgen, afzonderlijk vermeld te worden. Van de intreêgelden en jaarlijksche bijdragen, door elk lid te betalen, verlangt men het hoogste en het laagste bedrag te kennen, terwijl men eene opgave van het gemiddeld bedrag als niet verkieslijk en te willekeurig beschouwt. Voorts dienen de zieken en overledenen naar den ouderdom gerangschikt te worden en wel jaarswijze beneden, van vijf tot vijf jaren boven de 16 jaren. Dit laatste betreft vooral zieken-, begrafenis- en pensioenbussen of fondsen en is van groot belang bij het | |
[pagina 179]
| |
maken van sterftetafelen. Men verlangt derhalve afzonderlijke opgave van het getal ziektedagen, in wier betaling niet door de statuten voorzien is, van den ouderdom der pensioentrekkenden tijdens hun overlijden, der deelnemers, welke een kapitaal ter verkrijging van pensioen hebben ingelegd en overleden zijn vóór het verstrijken van den daartoe vereischten termijn; van het bedrag der pensioenen schaalswijze ingedeeld. Voor de verzekeringsmaatschappijen of fondsen worden de volgende vier indeelingen aangenomen: verzekeringen met vaste premiën; maatschappijen van onderlinge verzekering (beiden geene levensverzekering); levensverzekeringen met vaste premiën; onderlinge levensverzekeringen of de tontinaire lijfrenten. Bij de verzekeringen tegen zeegevaar, welke tot de eerste hoofdsoort behooren, verlangt men niet slechts opgave van het getal polissen, maar ook van de ristornos (geheele of gedeeltelijke vernietiging der polissen). Bij levensverzekeringen dienen onderscheiden te worden de polissen vernietigd door den dood van den verzekerde, het niet betalen der premiën en het vervallen der verbindtenis. Het tweede onderwerp, aan de vierde afdeeling opgedragen, betrof de statistiek der groote steden. Algemeen werd het groote belang erkend, den toestand te kennen eener zamenwonende of digt opeengehoopte groote bevolking. - De eerste vraag gold de bepaling van het begrip groote steden. Men vermeende, dat hiertoe eene bevolking vereischt werd van minstens vijftig duizend zielen, zonder daarom te beweren, dat uit het oogpunt van nijverheid, handel of andere belangen eene bijzondere, statistiek van steden van een kleiner zielental niet wenschelijk zijn zou. De hoofdonderwerpen, welke in die statistiek dienen behandeld te worden, betreffen de plaatselijke ligging, de oppervlakte, de openbare en bijzondere gebouwen, de woningen, de middelen van gemeenschap, de bevolking, den openbaren gezondheidstoestand en maatregelen, de levensmiddelen of liever het verbruik, nijverheid en handel, gemeentebestuur, de ontvangsten en uitgaven der gemeente, de openbare vermakelijkheden, den onderstand voor armen en de instellingen van weldadigheid, de instellingen van voorzorg, de openbare veiligheid, de statistiek der burgerlijke en strafregtspleging, het openbaar en bijzonder onderwijs, de kerkelijke zaken. | |
[pagina 180]
| |
Men verlangde opsomming der openbare gebouwen naar hunne bestemming. Men wenschte tevens nader bekend te worden met de bestemming der huizen, of er namelijk gewoond wordt onder de oppervlakte van den grond, hoeveel huizen ééne, hoeveel twee, hoeveel drie en meer verdiepingen hebben; in welke verhouding de hoogte der huizen staat tot de breedte der straten. Voorts eene verhouding der huizen en woningen bewoond tot de onbewoonden, daar in zekere opzigten uit die verhouding zich de graad van welvaart eener bevolking laat afleiden. Bij het opmaken der bevolking wenschte men tevens het getal blinden, doofstommen en krankzinnigen, vondelingen, zelfmoorden en het getal gasthuizen te kennen. Als hoogst belangrijk wordt beschouwd de kennis van den gezondheidstoestand der voornaamste steden, vooral van die, in welke de luchtgesteldheid, de ligging, de wijze van voeding op de gezondheid eenen bepaalden invloed uitoefenen. Men verlangt dierhalve te kennen de wijze, waarop de gewone sterfgevallen, die door toeval, geweld of eigen wil, worden opgemaakt, het getal en de wijze van of voorschriften bij plaatsing van minnen, de ligging en de streek, met betrekking tot de stad, der begraafplaatsen, daar deze meer of min invloed kunnen uitoefenen op den gezondheidstoestand en naarmate van de heerschende winden doodelijke smetstoffen in de stad kunnen brengen. Onder het verbruik worden, behalve de brandstoffen, ook de voornaamste bouwmaterialen begrepen. Bij de behandeling van het hoofdstuk nijverheid en handel kwam op nieuw het maten- en gewigtenstelsel ter sprake, en verlangde men te weten, op welke wijze zij gewaarmerkt of geijkt worden. Overigens werd gewezen op het voorbeeld der kamer van Koophandel te Parijs, welke ruim honderd duizend franken besteed heeft, om eene statistiek der verschillende takken van nijverheid in de stad Parijs op te maken. Met de Fransche akademie van wetenschappen mag men betreuren, dat deze statistiek, hoewel hoogst belangrijk van aard, en welke niet minder dan 325 verschillende takken van nijverheid te Parijs heeft doen kennen, zich uitsluitend tot de fabriekmatige nijverheid bepaald heeft, zoodat de veehouders, tuinlieden, groenboeren, groot- en kleinhandelaren, welke een niet onbelangrijk deel der bevolking uitmaken, geheel worden uitgesloten. | |
[pagina 181]
| |
Het is niet toereikend de bevolking of de kracht der menschenhanden te kennen; de nijverheid bezigt, behalve die kracht, tevens andere bezielde en onbezielde krachten, welke dagelijks meer worden toegepast. Men verlangt derhalve soortelijk en naar klassen te kennen het getal dieren, voertuigen en wind-, water- en stoomwerktuigen, de laatste uitgedrukt in paardenkracht van 75 kilos, ten dienste van bijzondere personen van het voortbrengend werk en het handelsvervoer. De kennis der voortbrengende krachten is echter niet slechts noodzakelijk voor groote steden. Zij dienen te worden opgemaakt bij elke algemeene volkstelling naar het voorbeeld der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waar bij de laatste telling in 1850 de paarden, het hoorn- en wolvee en de stoomwerktuigen geteld werden. Men verlangt opgave niet slechts van de gemeenteeigendommen, maar ook van de archieven, bibliotheken, musea, enz. Als middelen van openbare veiligheid werden de in Duitschland en Frankrijk bestaande boekjes (Wanderbücher, livrets) voor dienst- en werkboden, de reis- en verblijfpassen voor vreemdelingen aanbevolen. Men verlangt voorts te kennen de statistiek der vrede- of kantongeregten of politieregtbanken en der overtredingen van stedelijke verordeningen, als ook het getal personen, ontslagen met een bewijs of eene kaart, waardoor hun het verblijf in de stad wordt toegelaten. Onder de inrigtingen van openbaar onderwijs dienen voorts de gymnastie, rij-, zwem- en andere scholen van dien aard niet vergeten te worden. Onder het hoofdstuk kerkelijke zaken verlangt men opgave van de godsdienstige gezindheden en van die personen, welke een monniken- of kloosterleven leiden. Het verslag over de statistiek der groote steden gaf aanleiding tot belangrijke opmerkingen, welke vooral de sterfte en den gemiddelden levensduur betreffen. Er bestaat niet slechts groot verschil in sterfte en levensduur tusschen twee of meer steden, al liggen zij ook op eenen geringen afstand; dit verschil is dikwijls opvallend tusschen de verschillende wijken der stad. In Londen, waar de gemiddelde jaarlijksche sterfte 25 op de 1000 of 1 op de 40 bedraagt, bestaan wijken, waar de verhouding klimt tot 40 op de 1000 of 1 op de 25. Het aanleggen van gezonde arbeiderswoningen heeft | |
[pagina 182]
| |
aldaar hoogst belangrijke uitkomsten opgeleverd. Die woningen zijn niet slechts bij het uitbreken der cholera bijna geheel verschoond gebleven, maar hebben de sterfteverhouding tot 13 op de 1000 of 1 op de 77 doen dalen: een treffend bewijs van den invloed, welken de huisvesting en het meer of minder genot der vrije lucht op den levensduur in de steden kunnen uitoefenen, en tevens van de noodzakelijkheid eener goede gezondheidspolitie met het toezigt belast op het bouwen der woningen, de breedte en reiniging der straten, riolen, waterleidingen en wat dies meer zij. Wij bezitten in ons vaderland eene menigte bouwstoffen ter ontleding der bevolking van de voornaamste steden. Er bestaan niet slechts geregelde volkstellingen, jaarlijksche opgaven van geboorten en sterften, welke laatsten den ouderdom zoowel als den burgerlijken staat der personen doen kennen; uit onze bevolkingsregisters, een onschatbaar materieel, indien het slechts met oordeel gebruikt en verwerkt wordt, kan tevens de verhouding van geboorte en sterfte tot de bevolking van elke wijk of straat en van de sterfte naar het beroep en het getal zamenwonende worden opgemaakt. Wij missen, en hierin zijn ons onder anderen, b.v. Engeland en het Zwitsersche kanton Genève, verre vooruit, de ontleding der oorzaken van den dood of de kennis der ziekten, ongelukken of andere omstandigheden, welke hiertoe aanleiding hebben gegeven. Enkele lofwaardige pogingen zijn op dit gebied reeds geschied, waaronder die van den Heer Buchner, in zijne Bijdragen tot de statistiek der sterfte in de gemeente Amsterdam, deels afzonderlijk, deels in het tijdschrift voor staathuishoudkunde en statistiek uitgegeven, van wijle den Heer Schick en van de Heeren Israels, de Man en Zeeman niet onvermeld mogen worden gelaten, terwijl onder de vroegere werken over dit onderwerp die van Nieuwenhuis, Proeve eener geneeskundige plaatsbeschrijving van Amsterdam en de bekroonde verhandeling van den Hoogleeraar G.C.B. Suringar, onderzoek naar de doelmatigste inrigting van sterflijsten ten dienste van de geneeskunde in het algemeen en van de geneeskundige staatsregeling in het bijzonder, melding verdienen. Eene groote zwarigheid, welke vroeger ten dezen bestond, het opmaken eener stelselmatige lijst der ziekten, welke den dood kunnen ten gevolge hebben, is thans uit den weg geruimd. Men bezit eenen tabelmatig ingerigten staat der ziekten, waaraan de voor- | |
[pagina 183]
| |
naamste deskundigen in de verschillende landen hun zegel gehecht hebben. Daar echter, om uit de gegevens nut te trekken en uitkomsten te kunnen afleiden, de opgaven algemeen en voor den geneesheer verpligtend moeten zijn, wordt de noodzakelijkheid geboren tot eene wettelijke regeling en verpligting en is noch eene ministeriele instructie, noch een koninklijk besluit daartoe voldoende. - Overigens dient bij het nagaan van de sterfte in de steden op verscheidene omstandigheden gelet te worden, welke op de meerdere sterfte eenen niet onbelangrijken invloed uitoefenen. Groote steden bezitten gods- en ziekenhuizen, waarin de zieken, gebrekkigen en ouden van dagen, ten deele ook uit het platteland, hunne laatste levensuren gaan slijten. Zij bezitten gestichten voor weezen, vondelingen en verlaten kinderen, deels uit de stad zelve, deels uit de omstreken afkomstig, welke in den regel het minst krachtige en minst gezonde deel der bevolking uitmaken. Zij zijn de verzamelplaatsen van een deel der plattelandsbevolking, welke op rijperen leeftijd door het groote vooruitzigt op een middel van bestaan naar de steden of de groote middelpunten der bevolking gelokt worden. Die woonplaatsverandering, waarbij ook de garnizoenen niet mogen worden vergeten, verhoogt de sterfteverhouding in de steden, terwijl zij ze gelijktijdig verlaagt ten platten lande. Vanwaar dan ook de min gunstige verhouding der sterfte in de steden dan ten platten lande niet geheel aan de digtheid der bevolking en aan gemis van maatregelen ter bevordering van de gezondheid en ter verlenging van den levensduur mag worden toegeschreven. Na zooveel doenlijk eene trouwe schets van de verschillende werkzaamheden van elke der vier afdeelingen te hebben gegeven, waarbij wij niet ontveinzen, dat hier en daar wat te veel en meer dan uitvoerbaar is verlangd werd, dienen wij nog melding te maken van de geuite wenschen, waaraan de algemeene vergadering haar zegel gehecht heeft. Ik begin met den meest belangrijken, op wiens verwezenlijking reeds in ons vaderland van verschillende zijden is aangedrongen: het zamenstellen in elk land van eene algemeene commissie voor de statistiek, bestaande deels uit de hoofden der voornaamste takken van het staatsbestuur, deels uit een aantal praktische en wetenschappelijke mannen, die door hunne bijzondere kennis de praktijk zouden kunnen voorlichten en | |
[pagina 184]
| |
die zwarigheden oplossen, waartoe enkel de wetenschap het middel aan de hand geeft. Men was van oordeel, dat bijna overal de bestanddeelen hiertoe aanwezig zijn en dat enkel goede wil en belangstelling der regeringen vereischt worden om die commissiën in het leven te roepen. De vergadering besloot dit jaar zich niet enkel te bepalen tot eenen wensch, voor twee jaren vruchteloos geuit op het congres te Brussel, maar tevens aan de verschillende regeringen te kennen te geven de zeer ernstige beweegredenen, welke haar tot het uiten van dien wensch geleid hebben. Voorts werd aangenomen, dat voor het volgende congres een ontwerp zou worden geleverd van eene statistiek der levensmiddelen en tevens eene volledige naamlijst der finantiele instellingen in de verschillende landen, met staten over het stelsel en de gesteldheid der belastingen, de kosten van inning, de verschillende bronnen van inkomsten van den staat, de domeinen, de credietinstellingen, de splitsing der uitgaven en der openbare diensten in algemeene, van provincialen en gemeentelijken aard, over de publieke schuld en hare delging. Voorts werd nog de wensch uitgebragt dat de hervormingen in het postwezen, in verscheidene landen reeds ingevoerd, tot het algemeen internationaal verkeer mogten worden uitgebreid. Ik mag niet nalaten ten slotte melding te maken van de belangstelling der Fransche regering in de talrijke bijeenkomst, die zich in hare hoofdstad vereenigde. De minister van landbouw, handel en openbare werken bekleedde trouw den voorzitterstoel gedurende alle openbare vergaderingen en liet zich slechts tweemalen gedurende eenen korten tijd door den onder-voorzitter vervangen. De vertegenwoordigers der verschillende natiën en eenige uitverkorenen werden daarenboven bij hem ten disch, de overigen ten avond uitgenoodigd, terwijl de Keizer de gezamenlijke leden in zijn paleis ontving.
m.m. von baumhauer. |
|