De Gids. Jaargang 20
(1856)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Groote Tafereel der Dwaasheid.Sta Lezer, en ziet hier te gelyk met schrik en verwondering, 't geen uwe Voorvaderen in deeze Landen nooit gezien hebben, en 't welk uwe nakomelingen veel ligt niet zullen zlen, en naauwlyks konnen geloven! Nooit welligt was er te Amsterdam op den Dam en aan den ingang van de Kalverstraat grooter drukte gezien, den ganschen dag door en ook des avonds en tot diep in den nacht, dan in den nazomer van het jaar 1720. Reeds in den vroegen morgen werden de bewoners der buurt gewekt door het gedruisch der zamenstroomende menigte; het gedrang en geraas nam toe met het rijzen der zon: eerst het uur van één des namiddags gaf eenige ruste, als de beurs geopend was; maar tegen het vallen der duisternis verhief zich het rumoer met dubbel geweld en bleef voortduren tot aan, tot over middernacht, wanneer eindelijk de luidruchtige troepen volks, nog snaterende en schagcherende, huiswaarts togen. De brandpunten dezer ongewone beweging waren het Fransche Koffijhuis, de Karsseboom, de [oude] Graaf van Holland en vooral het Engelsche Koffijhuis (dat men den bijnaam van Quincampoix gegeven had), vooraan in de Kalverstraat, het derde huis van den Dam aan de Westzijde, gelegen. Daar zag men allerlei slag van lieden uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alle deelen des lands zamenkomen en door elkander krioelen; deftige kooplieden, sierlijke jonkers, landedellieden, winkeliers, beunhazen, visschers, ambachtslieden, boeren, matrozen en, niet het minst talrijk en roerig, ‘die van de Portugesche natie,’ zoo als men toen plagt te zeggen. Men hoorde niet anders dan: ‘wie biedt! wie verkoopt! ik geef premie! vijf partijen! tien partijen! een regiment! de West! de Zuid! Hoorn! Zwol! Weesp! Rotterdam! avans, rescontre, banco!’ - en zulke onzamenhangende klanken meer, voor den vreemdeling ten eenemale onverstaanbaar, voor den ingewijde voldoende. Want er was geen tijd te verliezen! In ééne minuut konden de actiën tien percent rijzen of vallen, en een fortuin gemaakt of verloren zijn. Elk oogenblik is er iets nieuws, dat den dringenden hoop op nieuw in opschudding brengt. Daar komt een postrijder! Van waar? Van Zwol of Utrecht, 't is om 't even; de actiën op Zwol en Utrecht rijzen in 't eene en dalen in 't andere koffijhuis al naar ‘de wind blaast.’ Ziehier een Egmonder visscher, die geheimzinnig eenen bekenden Actionist iets in 't oor fluistert. Hij komt zeker met zijne pink van een ‘expressen’ togt naar Londen terug. De Zuidzee-Compagnie is stellig 200 pCt. hooger! roept er een uit de menigte. En de kreet: ‘de Zuid, de Zuid, de Zuid!’ overschreenwt een oogenblik alle andere. - Iets rustiger en bedaarder gaat het binnenshuis toe: trouwens de straat is ook voor de schamele gemeente, die te bewegelijker is naarmate zij minder te verliezen heeft. Daarbinnen doen de ‘Heeren’ hunne zaken onder de deftige pijp afGa naar voetnoot1.
Ik heb u verplaatst in het beruchte Actiejaar 1720, waarvan wij de heugenis schier op iedere veiling van boeken kunnen vernieuwen, als wij daar aantreffen een' statigen foliant, vol spot-prenten en -dichten, verzameld onder eenen ellenlangen titel, waarvan de eerste regels aan het hoofd van dit opstel geplaatst zijn. De volle titel luidt: ‘Het groote tafereel der dwaasheid, vertoonende de opkomst, voortgang en ondergang der Actie-, Bubbel-, en Windnegotis in Vrankrijk, Engeland en de Nederlanden, gepleegt in den jare MDCCXX. Zijnde een Verzameling van alle de Con- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ditien en Projecten van de opgeregte Compagnien van Assurantie, Navigatie, Commercie, etc. in Nederland, zoowel die in gebruik zyn gebragt, als die door de H. Staten van eenige Provintien zyn verworpen: Als meede Konstplaaten, Comedien en Gedigten door verscheide Liefhebbers uytgegeeven, tot beschimpinge deezer verfoeijelyke en bedriegelyke Handel, waar door in dit Jaar verscheide Familien en Persoonen van Hooge en Lage stand zijn geruineerd, en in haar middelen verdorven, en de opregte Negotie gestremt, zo in Vrankrijk, Engeland als Nederland.
Zoo lang den Gierge Mensch
Is voorzien van geld en goed,
Krijgt den Bedrieger tog zijn wensch,
Want hem de Gierge en Onnoozle altijd voed.
Gedrukt tot waarschouwinge voor de Nakomelingen, in 't noodlottige Jaar, voor veel Zotte en Wijze. 1720. Wat dunkt u van dit staaltje van den wansmaak onzer vaderen? Ik verzeker u, het gehalte van dit kunstwerk is niet veel beter dan die van het uithangbord. De Konstplaaten zijn meestal Fransche prenten, door Hollandsche onder- en in-schriften genationaliseerd. Een enkele Engelsche, misschien ook een paar Duitsche loopen er onder. Nu en dan vindt men er eene, die aan vroegeren tijd en krachtiger stift herinnert, en, voor andere gelegenheden gemaakt, op deze toegepast is. De Gedigten ademen meerendeels in inhoud en vorm de grofste en gemeenste straattaal; of wanneer zij ernstig moeten heeten, hebben zij al de waterigheid en gemanierdheid, die de voortbrengselen van den Nederlandschen Zangberg uit het begin der XVIIIe eeuw kenmerkt. Karakter, geest, vernuft, schildering van den toestand zult gij er te vergeefs in zoeken. Alles is even flaauw en laf en dikwijls walgelijk vuil. Langendijks Quincampoix of de Windhandelaars alleen - hoe plat ook nog zijne geestigheid was - steekt eenigzins gunstig af bij den ganschen hoop, en wie de gebeurtenissen bestudeerd heeft, zal in menigen regel bij hem aardige toespelingen ontdekken. Trouwens de meeste der overige rijmelarijen zijn dan ook oorspronkelijk straatdeunen geweest, welke op een vel in folio in plano gedrukt, met de spotprenten (zoo als een gelijktijdig schrijver zegt) voor de winkels der boekverkoopers uitgestald hingen, gelijk de wimpels en vlaggen in de Grafelijke Hofzaal te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
's Gravenhage.’ Sommige van deze oorspronkelijke uitgaven vindt men nog in deze en gene verzameling van het Groote Tafereel bijgebonden. Naauwkeurige kennis is natuurlijk uit deze stukken evenmin te putten als kunstgenot. Ook van elders is die kennis moeijelijk te bekomen. Onze Historieschrijvers loopen over dit merkwaardige jaar over 't algemeen vlugtig henen. Al is de geschiedenis, die zij schreven, het minst van alle eene histoire bataille, zij hadden toch even weinig als alle anderen een open oog voor den gang van 't maatschappelijke leven des volks. Wagenaar is uiterst voorzigtig in een viertal bladzijdenGa naar voetnoot1; Bilderdijk doet het knorrende in tien regels afGa naar voetnoot2. Hadden wij niet de Conditiën en Projecten zelve der opgerigte of ontworpen Compagniën, en vooral onderscheidene strijdschriften uit die dagen, die belangrijke wenken geven over begin, voortgang en afloop dezer windkoorts, en daarbij de kronijk van den Europischen Mercurius, die maand aan maand de voorkomende feiten zamenrijgt, deze bladzijde onzer geschiedenis zou bijkans geheel onleesbaar voor ons zijnGa naar voetnoot3. En toch is zij zoo lezenswaardig; zoo belangrijk voor de studie van de menschelijke natuur en van de verschijnselen des maatschappelijken levens; zoo leerzaam - indien het baten mogt - voor latere geslachten. Vooral in deze dagen, nu doldriftige speelzucht een nieuw Tafereel der Dwaasheid schijnt te willen ontrollen, kan het van pas zijn, leering en waarschuwing te putten uit de herinnering aan de dwaasheden van vroegeren tijd en hare onvermijdelijke straf. Het bedaarde, stemmige Nederduitsche karakter, dat degelijke in onzen volksaard, waarop wij zoo gaarne roemen, schijnt in natuurlijke tegenspraak te zijn met al wat men in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onze taal zoo eigenaardig ‘Windhandel’ noemt. En evenwel vinden wij reeds van oude tijden her talrijke blijken, hoe diep in den grond van dat volkskarakter speelzucht geworteld is. Ik wil u niet herinneren aan hetgeen TacitusGa naar voetnoot1 van de oude Germanen berigt, ‘dat zij zoo verzot waren op het spel, dat zij (volkomen nuchter, veegt hij er bij) have en goed, vrouw en kinderen en hun eigen lijf en vrijheid op eenen worp zetteden.’ Die zelfde roekelooze dobbelarij vinden wij bij alle onbeschaafde volken over de gansche bewoonde aarde weder. Maar ik wijs u liever op latere tijden; op de dagen van ontwikkeling en beschaving, van rijkdom door noeste nijverheid verkregen, van grootheid door eerlijken handel gewonnen; waarin men zich liet voorstaan op zedelijkheid en godsvrucht. Wij weten, hoe onze Placcaatboeken, van het eerste tot het laatste deel, telkens vernienwde verbodsbepalingen bevatten tegen vreemde of particuliere Loterijen; en ook, hoe onze Regenten zelve het middel der loterij gereedelijk aangrepen om geld op te nemen bij de burgerij. Tegenwoordig nog is een der krachtigste argumenten voor het behoud der Staatsloterij dit, dat zij als eene soort van veiligheidsklep werkt, die der speelzucht des volks eene minder schadelijke voldoening geeft. Maar ook de handel zelfheeft verwantschap met het spel: de redelijke onderneming, die op de berekening van den omvang der behoeften en der middelen ter vervulling daarvan berust, is dikwerf naauwelijks te onderkennen van de waaghalzerij, die ‘eenen loop neemt’ met de rijzende of dalende markt; en zoo de grens al bestaat, hoe ligt wordt zij overschreden! Niet zelden werpt die overmoedige speculatie zich op een of ander bijzonder artikel en ontaardt daarbij geheel in spel en weddingschap; men verkoopt wat men niet heeft, men koopt wat men niet begeert te ontvangen; men verhandelt voor tienduizenden en honderdduizenden waarde, zonder kapitaal of crediet te bezitten; alleen om op den dag der afrekening - naar de kans loopt - eenige honderden te winnen of te verliezen. Nu eens is de traan het voorwerp er van, dan de olie; nu eens de granen, dan het zaad; nu eens specerijen, dan ansjovis; het diepst en het liefst waagt men zich in de minst soliede waarden, omdat bij deze rijzing en daling der markt het meest van de vlugtige opinie afhangt; en niet onze tijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen, maar ook reeds vroegere tijden hebben daartoe de staatsobligatiën, de actiën in onzekere ondernemingen, en den ganschen ‘papieren kraam’ het meest geschikt gevonden. Want onze vrome en vroede vaderen waren in waarheid in dit opzigt niet zoo veel beter dan wij; en de klagt, in onze dagen wel eens, niet zonder overdrijving, geuit, dat de opregte handel door het effectenspel verdrongen wordt, is ook in zooverre onbillijk, als men daarmede bedoelt dit kwaad als bijzonder eigen aan de XIXe eeuw te doen voorkomen. Reeds in de XVIIIe zagen alle schrijvers over het verval van den Nederlandschen handel juist hierin eene der oorzaken van dat verval; en zij voeren tal van zonderlinge voorbeelden aan van de wilde drift, waarmede ter bemze van Amsterdam het spel in allerlei vreemde fondsen gedreven werdGa naar voetnoot1. Zoo uit de XVIIe eeuw niet gelijke klagten tot ons zijn gekomen, ik geloof waarlijk niet te stout te spreken, wanneer ik beweer, dat het niet was omdat de genegenheid, maar omdat de gelegenheid tot dit spel ontbrak. Verhandelbare staatsschulden van vreemde mogendheden waren er nog niet; evenmin veelsoortige aandeelen in naamlooze vennootschappen. Maar naauwelijks was toch de geoctrojeerde Oost-Indische Compagnie opgerigt, of de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden vonden zich verpligt bij Placcaat van 27 Februarij 1610 het spel in hare actiën tegen te gaan: ‘Alsoo tot Onser kennisse ghekomen es dat eenige Cooplieden ende anderen, niet ofte seer weynich hebbende in de Generale Vereenichde Compagnie op Oost-Indien, hen vervorderen veele ende groote sommen van Actien (monterende eenige duysenden) te verkoopen in de selve Compagnie meest op dach; practiserende ondertusschen ende aleer omme komt den tijdt van 't Transport ende leveringe, te bekomen de voorsz. Actien tot minderen prijs als die waren ten tijde van heure voorsz. eerste verkoopinge.....’ Hoe weinig het baatte, in dat Placcaat ontzegging van regtsvordering uit zulken verkoop en zelfs boete tegen de verkoopers te bedreigen, blijkt hier- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uit, dat reeds, den 15en Julij 1621 een nieuw Placcaat van gelijke strekking moest worden uitgevaardigd, nu ook uitgebreid tot de actiën der West-Indische Compagnie, die reeds verhandeld werden, ofschoon de inschrijving nog niet eens geopend was. Het Placcaat van 1621 werd gerenoveerd den 3en Junij 1623. Den 20en Mei 1624 verscheen een nader Placcaat op het verkoopen der actiën in de West-Indische Compagnie; dat weder gerenoveerd werd den 27en Mei 1636. Daarna mengden zich de Staten van Holland en West-Friesland - of die meer klem en kracht mogten hebben - in de zaak. Den 16en September 1677 vaardigden zij een Placcaat uit, waarvan de aanhef, krachtig genoeg, dus luidt: ‘Alsoo tot Onse kennisse ghekomen is, dat niet tegenstaende verscheyde voorgaende Placaten, betreffende het verkoopen van Actien in de Generale Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie, als noch dagelijcks veele en verscheyde Personen haer onderstaen hebben ende onderstaen te verkoopen groote sommen van Actien, monterende tot eenige Tonnen Gouts, dewelcke syluyden daerinne niet hebben noch participeren, maer alleen soecken, loopende den tydt van de Leverantie en Opdracht van deselve Actien door sinistre practycquen en onbehoorlijcke middelen, de Actien tot veel minderen en lageren Pryse als die waren ten tijde van de verkoopingen af te jagen, ende neder te dringen, valschelijck uytstroyende en disseminerende veel schadelijcke en nadeelige gheruchten ende tydingen.....’ Voorwaar, indien de omvang der kwaal beoordeeld moet worden uit de mate en kracht der geneesmiddelen, dan was de kwaal hier wel reeds diep geworteld en wijd vertakt. - Maar nog meer. Bij gebreke van Papieren vond men ook in koopwaren toen reeds voorwerpen voor zulken ‘avontuurlijken’ handel. Sinds 1614 bestond in Holland de geoctrojeerde Noordsche Maatschappij voor de Walvischvangst; in 1622 had zij zich met eene Zeeuwsche Compagnie vereenigd, en den 25en October 1633 hadden de Algemeene Staten een nieuw octrooi aan de Vereenigde Compagnie gegeven. Die uitrusting ter visscherij was uit den aard der zaak eene kansrekening boven vele andere ondernemingen, en bood dus schoone gelegenheid tot spel aan. En zoo vinden wij dan ook vermeld een Mandament van den Hoogen Raad (naar het schijnt) van 1635 of 1636 tegen zoodanige wind- en optiepartijen, waarbij ‘alle drif- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tige, winderige en ongegronde voorkooperyen van traan en walvischbaarden beteugelt wierden: want deze windnegotie had in partyen te leveren of t' ontfangen eenige kooplieden somtyts soodanig belemmert, dat men er bij meenigte sou hebben sien springen, wanneer den tyd van de leevering of den ontfang verstreeken waar, middelerwijl er niet weynig valsche en bedrieglijke konstenaryen in swang gingen.’ De ontzegging van regtsvordering uit windhandel is sedert dien tijd als regtsbeginsel blijven bestaan, en uit dit Mandament, in welks hoofd de naam van Prins Frederik Hendrik vermeld stond, is tot in het laatst der vorige eeuw de spreekwijze overgebleven ‘van zich met Frederik Hendrik te dekken’ voor hen, die zich op de ongeoorloofde oorzaak der overeenkomst beriepen om van hunne verbindtenis ontslagen te worden. In de spotschriften van 1720 komt zij zeer dikwijls voorGa naar voetnoot1. Doch zeker het merkwaardigste, en ook het meest bekende voorbeeld van zulke speelzucht uit denzelfden goeden ouden tijd is de beruchte Tulpenhandel van 1636 en 1637, een verschijnsel, dat nog te geener plaatse en te geenen tijde zijne weêrga gevonden heeft. Ons bestek gedoogt niet, daarover hier in bijzonderheden te treden; alleen zij opgemerkt, dat die bloemenhandel hetzelfde eigenaardig verschijnsel ter beschouwing oplevert als het onderwerp, dat in deze bladzijden behandeld wordt. Namelijk: somwijlen zien wij die ziekte der speelzucht, die zich door alle tijden heen bij alle volken openbaart, even als de volksziekten, die het ligchaam aantasten, plotseling nog buitengewoon in kracht en omvang toenemen. Zij wordt dan in den vollen zin des woords eene epidemie; zij verheft zich, zij grijpt om zich, naar alle zijden, over alle standen en klassen der maatschappij; het wordt haast onmogelijk zich van hare besmetting vrij te houden. Maar ras ook heeft zij uitgewoed: zij verdwijnt even snel als zij was opgekomen, doch niet zonder veel ellende en jammer achter te laten. Zulk eene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
epidemie was de bloemenhandel van 1636; zulk eene de spoorwegkoorts van 1844 in Engeland en Duitschland. Zulk eene was ook de Actiehandel van 1720 in Frankrijk, Engeland en de Nederlanden.
In Frankrijk had deze actiehandel zijn begin uit het zoogenaamd finantieel systeem van John Law, eenen man, over wien het nóg moeijelijk is een juist en billijk oordeel te vellen, hoeveel er ook over hem geschreven zij. Onbetwistbaar was hij een man van groote gaven; fijn cijferaar niet alleen en scherpzinnig wiskunstige, die, zoo hij zich tot den stillen arbeid van het studeervertrek had kunnen beperken, onvergankelijke verdiensten jegens de wetenschap zou hebben verworven; maar ook scherpzinnig waarnemer en fijn menschenkenner, die zich in alle standen en kringen even gemakkelijk bewoog, en gevaarlijk geacht werd om zijne onweerstaanbare innemendheid. Zoon van eenen goudsmid en bankier (gelijk deze lieden toen gewoonlijk te gelijk waren), te Edimburg, was hij op jeugdigen leeftijd meester geworden van het fortuin door zijnen vader bijeengegaard, en had geschitterd onder Londen's losbollen. Maar in een tweegevecht zijnen tegenstander gedood hebbende, nam hij de wijk naar Amsterdam. Daar bestudeerde hij den loop des handels en vooral de inrigting en werking der wereldberoemde Wisselbank; maar hem kon niet ontgaan, hoeveel ruimer werkkring voor het maatschappelijk crediet geopend werd door het circulatie-stelsel der pas opgerigte Bank van Engeland. Daarna reisde hij rond over gansch Europa, toog van hof tot hof en vond zijn middel van bestaan in het kaartspel, terwijl hij allen Vorsten grootsche financiëele plannen aanbood, die echter den meesten volkomen onbegrijpelijk, den overigen te gewaagd voorkwamen om te worden aangenomen. In 1708 was hij te Parijs, en won spoedig het vertrouwen en de genegenheid van den Hertog van Orleans. Maar de achterdochtige policie van Lodewijk XIV wees hem het land uit. Toen vertoefde hij weder een paar jaren (1713-1715) in Holland en beproefde ook bij de Staten vruchteloos zijne plannen tot delging der staatsschuld aannemelijk te maken. Naauwelijks echter was de grijze Koning in 1715 overleden, of Law keerde bij zijnen vriend en beschermer, nu Regent van Frankrijk, terug, en thans was het oogenblik voor hem gekomen, om zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stoute ontwerpen ten uitvoer te leggen. Voorzeker, het oogenblik was gunstig voor proefnemingen, die, hoe gewaagd ook, ongehoorde en onbegrijpelijke uitkomsten beloofden. Verloren kon er niet bij worden, want er was niet meer te verliezen. Lodewijk XIV had een uitgeput volk, eene ledige schatkist en eene schuld van tusschen 2000 en 3000 millioenen francs achtergelaten. Het staatsbankroet stond voor de deur, ja, was er reeds binnen. De rentebetaling der gevestigde, erkende schuld bleef achter; de vlottende schuld, ten bedrage van bijna 800 millioenen francs, was, willekeurig, in 4 pCts. billets d'état geconverteerd (Dec. 1715), die binnen weinig tijds na de uitgifte op dertig, ja twintig pCt. der nominale waarde daalden. Het crediet was weg; Law beloofde het te zullen terugbrengen niet alleen, maar ook het zoo krachtig en weldadig te maken, dat het de plaats van het geld zelf zou vervangen. Hij begon met eene Circulatiebank te stichten (2 Mei 1716) naar het voorbeeld der Engelsche, waarvan de inleg voor drie vierden in billets d'état kon geschieden, en wier briefjes wettelijk koers zouden hebben. Zoo werd de eerste stap gedaan tot herstel der financiën van den staat en tegelijk een circulatiemiddel geschapen, waaraan werkelijk behoefte bestond. Toen volgde (Aug. 1717) de oprigting der Compagnie van Louisiana, of der Missisippi, naar het model der groote handelscompagniën van Engeland en Holland, met uitgebreide privilegiën en beloften van fabelachtige winsten en uitdeelingen. Ook hier werd de inleg in billets d'état aangenomen, die alzoo geheel werden ingetrokken. In het volgende jaar (4 Dec. 1718) werd de Bank tot eene staatsinstelling (banque royale) verheven, en van dit oogenblik af was er geen perk aan de uitgifte harer billetten. Om deze tot algemeen betaalmiddel te maken, verordende een Koninklijk Edict, dat geene betalingen van méér dan 600 frs. in specie gedaan mogten worden. Intusschen was het spel in de actiën der Compagnie begonnen, ofschoon nog met zekere matiging; doch toen (in Mei 1719) deze Compagnie alle andere geprivilegieerde maatschappijen in zich had opgenomen, met uitgifte en herhaalde uitgifte van nieuwe actiën, eerst tegen pari, daarna tegen 200 pCt., eindelijk tegen 1000 pCt., nam dat spel zijne woeste vlugt. Het was nu niet meer de verwachting van groote uitdeelingen, die tot koopen bewoog; men kocht heden tegen hoogen koers, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 653]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat men rekende morgen tegen nog hoogeren te zullen verkoopen; de kooper van morgen zou weder op den hoogeren koers van overmorgen rekenen. Elk wist, dat hij iets onzinnigs deed, maar elk bouwde op de nog grootere dwaasheid van anderen. Nu dit eenmaal algemeen was geworden, was er natuurlijk geen einde aan te voorzien. Het kwaad voedde zich zelf, en won in kracht, naarmate het voortging. De aandeelen in de Compagnie, nominaal waard 500 frs., rezen (in Februarij 1720) tot 20,000 frs. of 4000 pCt.; en die onverzadelijke dorst naar papier klom tot zulke dolheid, dat ook de bankbilletten tegenover de specie 10 pCt. en meer opgeld deden! Wat kon de regering dan beter doen, dan bankbilletten zonder maat of tal uit te geven? Zij deed het, en nadat den 22en Februarij 1720 - het besluit der reeks van operatiën - de Bank en de Compagnie in één ligchaam vereenigd waren, werden ook billetten van niet hooger dan 10 francs bij millioenen in omloop gebragt. - Zoo scheen dan waarlijk het groote vraagstuk opgelost. De voor weinig jaren ledige schatkist was onuitputtelijk rijk geworden; alle betalingen kon zij doen in papier, papier, dat zij zelve maken kon naar willekeur. Zij had dus inderdaad alles om niet en van alles overvloed; en de geleverde goederen werden toch ruim betaald, bewezene diensten rijk vergolden, groote publieke werken met gemak aangevangen, met kracht doorgezet. - En de schuld? In September 1719 had de Compagnie daarvan de helft overgenomen, en de houders der staatsschuldbrieven achtten zich gelukkig, dat zij in plaats daarvan actien der Compagnie tegen 1000 pCt. mogten ontvangen, die zij spoedig met eenige kapitalen winst zouden afzetten. - En het uitgeputte en verdrukte volk? Geheel Frankrijk was rijk of zou het morgen zijn! Voor iedereen stond de weg tot fortuin open; met koopen en verkoopen op tijd kon men millioenen winnen zonder een franc te bezitten. Zelfs was er werkelijk, althans een tijd lang, algemeene welvaart door levendig vertier en bloeijende nijverheid. De nieuwe rijken haastten zich hunnen rijkdom te genieten: prachtige hôtels, sierlijke meubelen, kostbare zijden en fluweelen stoffen, schitterende equipages moesten hun geluk der wereld kundig maken. En de winnende hand is mild; waar men zoo met millioenen speelde, zag men niet op honderden of duizenden; en de ambachtsman | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 654]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had nooit betere loonen gekend, de smalle gemeente nooit meer weldaden genoten. De druk der belastingen zelve werd opgeheven; de schatkist had in haren overvloed immers geene opbrengsten meer noodig! Doch er was ééne voorwaarde voor de duurzaamheid van dezen voorspoed; namelijk, dat de actiën altijd voortgingen met rijzen. Maar, helaas, één moest de laatste kooper, één de laatste winner zijn: eens moest men op iemand stuiten die niet nóg dwazer was dan de anderen. Daar daagden de réaliseurs op, het eerst, gelijk de Fransche schrijvers melden, de voorzigtige Hollanders, die ijverig waren komen deelnemen in den handel, en met goede winsten huiswaarts togen. Toen kwamen er, die hunne actiën ook wel iets beneden den laatsten koers wilden afzetten. En nu eens de daling gekomen was, was de stroom niet te stuiten; hij werd spoedig een stortvloed. In 't begin van Maart (1720) waren de actiën tot 15000 frs. gevallen, in 't laatst dier maand tot 9000, in April tot 5000, in Mei waren zij onverkoopbaar. Tegelijk en nog sneller verloor het bankpapier zijn crediet, vooral het kleinere, dat in het dagelijksche verkeer onder den gemeenen man omging. In evenredigheid rezen alle koopwaren tot buitensporigen prijs. Reeds had de roekeloosheid des voorspoeds de prijzen der eerste levensmiddelen bevenmatig opgedreven; nu waren deze naauwelijks meer te verkrijgen: oproer, plundering en doodslag was er het gevolg van. Law meende, en dat was zijne grootste dwaling, door gezag en geweld het kwaad te stuiten. Vruchteloos verscheen er edict op edict, nu eens om den prijs der actiën op 9000 frs. of 5000 frs. vast te stellen, dan tot verbod om goud en zilver en juweelen in huis te hebben, daarna het gemunt geld, op zware straf, geheel uit den omloop verbiedende, dan weder tegen het hebben van eenen opleg van eetwaren, of om vaste prijzen voor de voorwerpen van dagelijksche behoefte te bepalen. Iedere maatregel van dien aard verergerde slechts het kwaad, omdat hij een nieuwen schok aan het wankelend vertrouwen gafGa naar voetnoot1. Omstreeks Mei | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 655]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of Junij was het bankpapier slechts voor 10 pCt. van zijne nominale waarde gangbaar. Nu volgden nog poging op poging tot herstel, als intrekking van bankbilletten, conversie van actiën in staatsschuld, vereenvoudiging der Compagnie, enz., die, zoo ze vroeger en met beleid waren aangewend, misschien iets gebaat zouden hebben, maar nu te laat en zonder orde, overleg en billijkheid, met willekeur en drift in 't werk gesteld, de openbare meening nog slechts te meer verbitterden. In December moest de groote financier, nu bespot en vervloekt, lijfsbehoud zoeken door, als lakei verkleed, Parijs en Frankrijk te ontvlugten. De vereffening der Compagnie werd aan zijne vinnigste tegenstanders, de Gebroeders Paris, opgedragen, die op hunne beurt met het grofst geweld daarbij te werk gingen. Het oordeel der nakomelingschap over John Law is weinig verschillend van dat des teleurgestelden tijdgenoots, en de Schotsche financier staat in de geschiedenis geteekend als een roekeloos speler en verachtelijk gelukzoeker. De vraag is nog niet uitgemaakt, of dit oordeel regtvaardig is; of hij zelf wel al de gevolgen zijner plannen doorzien en ligtzinnig afgewacht heeft; of niet de speelwoede des volks zijns ondanks aan zijne beteugelende hand ontsnapte; of niet de tegenwerking, die hij soms ondervinden moest, ook bij goede maatregelen, hem verbijsterde en tot al te stoute waagstukken deed overslaan? Maar wat hiervan zij (en het is hier de plaats niet, die vraag op te lossen), ook Law heeft regt, naar zijnen tijd beoordeeld te worden. Het zou onbillijk zijn, hem met den maatstaf van onze kennis van geld- en credietwezen en den gang van het maatschappelijk verkeer te meten. Omdat hij in vele opzigten scherper en verder zag dan zijne tijdgenooten, mogen wij niet vorderen, dat hij eene voorwetenschap zou hebben van de volkomener staathuishoudkundige leer van onzen tijd. Even onbillijk is het, hem als staatsman uit zijnen tijd in den onzen te verplaatsen om hem te veroordeelen. Voorzeker, zulke avontuurlijke en roekelooze handelingen, als wij hem zien plegen, zou geen minister ter wereld zich thans veroorlooven; zooveel geweld en kleinachting der goede trouw zou thans nergens geduld worden. Maar Law leefde in den tijd der politieke avonturiers, en hetgeen hij deed was nog weinig in vergelijking met hetgeen hij anderen zag doen. Ik wijs er niet op, hoe weinig de beginselen van zedelijkheid en eerlijkheid ingang | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 656]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vonden bij zijnen beschermer den Regent, en diens verachtelijken handlanger Dubois; hoe verdorven de kring der hovelingen was, in wier midden hij leefde. Maar de geheele staatkunde was in dien tijd een weefsel van bedrog en baldadigheid. Britanjes ministers, Harley en St. John, hadden onlangs pas hunne bondgenooten onbeschaamd verraden om vrede met Frankrijk te maken. In Spanje was het bestuur in handen van eenen dolzinnigen en schaamteloozen plannenmaker, als Alberoni, die zijne waardige wedergade vond in den Zweedschen minister von Görtz. - Hoe streng eindelijk ook het oordeel zij, dat wij over Law mogen of moeten vellen, laat ons niet vergeten, dat althans geen vuil winstbejag zijne daden bestuurde. Hij wilde in alle opregtheid en ernst een grootsch denkbeeld verwezenlijken, en daartoe ontzag hij geene middelen; daartoe offerde hij zijne eigene fortuin op, zoowel als die van anderen. En moge de eenzijdigheid zijner theorie en de onbedachte doordrijving zijner plannen oneindig veel kwaads gesticht hebben, ook dit blijft waar, dat hij een ontdekker, een hervormer geweest is; dat hij de Europesche maatschappij heeft ingewijd in de geheimen van het openbaar crediet, en latere geslachten den weg heeft aangewezen, om de weldadige kracht der vereeniging van kapitalen te leeren kennen, aanwenden en vermenigvuldigen.
Voor Frankrijk evenwel was deze weg nog langen en langen tijd te vergeefs gewezen. De agiotage, het spel, bleef er wel diep in de volkszeden geworteld; maar de tooverkracht van het maatschappelijk crediet bleef er nog lang onbekend. Anders was het in Engeland, vanwaar het Systeem zijnen oorsprong had, en waar het op den duur, ofschoon ook na veel dwaasheid en rampspoed, in zijne gevolgen heilzaam werkte. In Engeland was, zoo min als hier te lande, de agiotage iets vreemds en ongehoords in 1720, ofschoon zij ook daar bescheiden en bedeesd binnen zekere perken was gebleven. Macaulay schildert onsGa naar voetnoot1, hoe tegen het einde der XVIIe eeuw het toenemende kapitaal des volks te vergeefs naar plaatsing zocht en hoe welkom in 1694 de oprigting der Bank van Engeland, gepaard met de regeling der openbare | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 657]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staatsschuld, was, om die opgetaste schatten vruchtbaar te maken. Maar reeds vroeger hadden deze kapitalen hier en daar uitwegen in het maatschappelijk verkeer gezocht, en soms zeker al zeer zonderlinge. Vennootschappen waren opgerigt - of aangekondigd - tot toepassing van nieuwe uitvindingen en tot onderneming van vreemde soorten van bedrijf. Men hoorde reeds spreken van Assurantie-Maatschappijen, van Compagniën tot ontginning van mijnen, van eene Noordsche en Haringvisscherij voor gemeene rekening; maar ook van Compagniën om paerels te visschen, om goedkoop behangselpapier te maken, van eene duikercompagnie en eene luitsnaren-compagnie. Ook hier was belofte van buitengewone winsten het lokaas ter deelneming; en ook hier kwam het koopen en verkoopen der actiën op tijd spoedig in zwang. Maar al deze nieuwigheden maakten weinig opgang en beweging, tot omtrent 1719 de besmetting uit Frankrijk herwaarts oversloeg. De windhandel in Engeland had zijnen oorsprong deels in de eigenaardige inrigting der Bank, deels in het verleidelijk voorbeeld der Missisippi-Compagnie. In 1694 was de Bank opgerigt en met octrooi en voordeelige privilegiën begiftigd, onder voorwaarde, dat zij der regering een gemakkelijk en handelbaar hulpmiddel zoude zijn, om door geldopneming in de buitengewone oorlogsbehoeften te voorzien. In 1711 was er weder geldgebrek, of liever overlast van vlottende schuld, gedurende den Spaanschen successieoorlog onvoorzigtig in het leven geroepen, en nu het staatscrediet met bederf bedreigende. Zoo zwak was het vertrouwen der houders van deze schuldbrieven, dat zij tot 40 pCt. gedaald waren. Toen werd onder den invloed van den Minister Harley (Lord Oxford) eene nieuwe geoctrojeerde Vereeniging gesticht, aan wier deelhebbers een buitengemeen voordeelige uitsluitende handel op de Spaansche koloniën in Zuid-Amerika werd voorgespiegeld, maar de last opgelegd, om die vlottende schuld, ten bedrage van bijna 10 millioen pond st., over te nemen en te consolideren, onder genot eener jaarlijksche rente van 6 pCt. uit de staatskas. Zulke operatiën komen ons thans haast onverklaarbaar voor, nu wij de kapitalisten als om strijd den gouvernementen, die geld willen leenen, hunne kapitalen zien aanbieden tegen vrij wat minder rentebedrag dan van 6 ten honderd. Toen gold deze voor een meesterstuk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 658]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behendigheidGa naar voetnoot1. Van de beloofde handelsvoordeelen kwam niet veel teregt; doch de Zuidzee-Compagnie (zoo heette de nieuwe Maatschappij) bleef bestaan en teerde op de jaarlijks wederkeerende rente. Maar de gebeurtenissen van 1719 in Frankrijk prikkelden ter navolging. De Bank en de Zuidzee-Compagnie wedijverden in aanbiedingen aan de regering, - waarom? Om ook de nog niet geconverteerde schuld, in annuiteiten bestaande, te mogen overnemen en daarvoor nieuwe actiën uit te mogen geven. De laatste ging eindelijk zoover, van voor dat voorregt eene storting van 7½ millioen pond st. in de schatkist aan te bieden! Dat aanbod werd aangenomen en het actiespel werd opgezet. Want dit was het onderscheid tusschen de financiëele plannen van Law en de handelingen in Engeland, dat hier van den beginne af windhandel het wit was. De vlieger werd opgelaten: de kunst was nu maar, zoo veel mogelijk wind te maken. En daartoe werden geene middelen ontzien. De gunst van ministers, van invloedrijke leden des Parlements, van de hovelingen en maitressen des Konings werd gekocht - met actiën; de directeuren der Compagnie vergaten niet ook zich zelven ruim te laven uit deze mildvloeijende bron, en het publiek liet zich vangen. Reeds het gerucht, dat er iets groots gaande was, had omtrent Kersmis 1719 de actiën der Compagnie tot 126 pCt. opgedreven. Sinds bleven zij rijzen. In April 1720 waren zij tot 325 pCt. geklommen, en natuurlijk was de toeloop groot, toen nu den 14en dier maand de eerste inschrijving voor de nieuwe actiën tegen 300 pCt. geopend werd. Zoo sterk was de begeerte tot deelneming, dat den volgenden dag de recepissen der eerste storting met 100 pCt. winst verkocht werden. Den 30en April had eene tweede inschrijving plaats tot 400 pCt. Om de speculatie nog zoo veel mogelijk aan te zetten, beleende de Compagnie hare eigene actiën en recepissen. En zoo groot was de verblinding, dat zelfs de instorting van het luchtgevaarte in Frankrijk omstreeks dezen tijd de oogen niet opende. Men scheen er op te rekenen, dat de epidemie, nu zij eenmaal in Engeland was uitgebroken, ook daar haren regelmatigen loop en haren behoorlijken tijd van uit te woeden moest hebben. In 't laatst van Mei was de prijs boven 500 pCt., den 2en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 659]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Junij 890 pCt.; doch zoo ruw ging het spel toe, dat er den volgenden morgen eene daling kwam tot 640 pCt., maar voor nog de dag om was wederom eene rijzing tot 770 pCt. De directeuren hadden de onbeschaamdheid eene nieuwe inschrijving te openen tegen 1000 pCt., en men achtte dit een' fijnen zet, om de drift, die min of meer begon te verflaauwen, weder op te wakkeren. De uitkomst bewees, dat men wèl gezien had: de recepissen der eerste storting (van 1/10) in deze nieuwe inschrijving werden dadelijk tegen 400 pCt. verhandeld. Eene laatste inschrijving werd geopend den 25en Augustus, wederom tegen 1000 pCt. Maar nu was de crisis eindelijk gekomen. Het was reeds een bedenkelijk verschijnsel, dat de directeuren eene jaarlijksche rente van 50 pCt. gedurende minstens 12 jaren beloofden. Wie had tot nog toe aan rente of rentegevend kapitaal gedacht? Nu sprong de zeepbel. Den 8en September waren de actiën 680 pCt., den 20en 410 pCt., den 29en 175 pCt. en den 30en 130 pCt. Een verspreid logengerucht, dat de Compagnie met de Bank vereenigd zou worden, voerde ze nog eens op tot 320 pCt. Maar dat was de laatste slag. ‘En nu, tegen het einde van dit wonderjaar,’ zegt AndersonGa naar voetnoot1, ‘zag men de groote verliezen van vele familiën van rang en van sommige van het hoogste aanzien en den volkomen ondergang van kooplieden van naam, van beroemde geneesheeren, geestelijken, regtsgeleerden, en van vele voormaals nijvere burgers. Sommigen van deze, dien rampspoed van armoede en schande niet kunnende dragen, nadat zij zoo lang in welstand en goeden naam geleefd hadden, stierven van verdriet; anderen verwijderden zich naar afgelegen werelddeelen en keerden nimmer terug.’ In het volgende jaar werd door het Parlement eene enquête ingesteld naar het bedriegelijk en strafschuldig gedrag der directeuren. Sir R. Walpole nam op zich, een plan te ontwerpen tot herstel van het openbare crediet. De Zuidzee-Compagnie bleef bestaan en nog vele jaren eenen kwijnenden handel voortzetten. Zij bestaat heden nog, doch weinig meer dan in naam. De helft van haar kapitaal (het was tot bijna 34 millioen pond st. gebragt) werd wederom in aanuiteiten op den staat geconverteerd, en nog heden ten dage zien wij onder de soorten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 660]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der staatsschulden van Groot-Brittannië een drietal onderscheiden met den naam van de Zuidzee-Compagnie, als waarschuwende herinnering aan het jaar 1720. Maar de windhandel in Engeland had nog verder om zich gegrepen en zich niet vergenoegd met de Zuidzee, gelijk hij zich in Frankrijk bepaald had tot de Missisippi. Ook bij de andere reeds gevestigde compagniën had hij voedsel gezocht, en natuurlijk het meest bij de minst soliede. De actiën der Bank werden tot slechts 260 pCt. opgedreven, naauwelijks het dubbele bedrag van hetgeen zij in 1715 waard geacht waren. Maar die der O.I. Compagnie klommen tot 445 pCt.; en de aandeelen in de Africaansche Compagnie, waarop oorspronkelijk slechts 23 pond st. gestort was en die in 1711 tot eene waarde van 4½ pond gevallen waren, liepen op tot 200 pond. Doch ook dit was nog niet genoeg. Wij zagen boven, dat de neiging tot winstbejag door avontuurlijke ondernemingen zich reeds dertig jaren vroeger, hoe flaauw dan ook, in Engeland geopenbaard had. Nu was zij in hare volle kracht. Change-alley liet de rue de Quincampoix verre achter zich. Project bij project verscheen, plan op plan werd gesmeed. Als bobbels op het water kwamen ze op, maar om ras te bersten, en bobbelcompagnien werd dan ook hun naam. Anderson (die als bediende der Zuidzee-Compagnie dagelijks midden in die papieren wereld leefde) somt eene lijst van niet minder dan 200 zulke compagniën op, en nog zegt hij overtuigd te zijn, dat hij ze niet alle genoemd heeft. Dat er al zeer zonderlinge onder moesten loopen, laat zich begrijpen. Immers 't was hier, hoe vreemder, hoe beter! Eenige geven wij ten voorbeeld: daar waren compagniën tot verzekering tegen dieverij of verliezen door dienstboden; tot handel in menschenhaar; tot invoering van ezels; tot het stichten van hospitalen voor onechte kinderen; tot uitvinding van een perpetuum mobileGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 661]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Één snuggere geest was er, die een plan aanbood ‘voor eene onderneming die later zou bekend gemaakt worden.’ Een ander kwam op de vinding, om oude speelkaarten met een stempel te voorzien en die op straat te verkoopen, onder voorgeven, dat zij toegangkaartjes waren tot een koffijhuis waar juist eene compagnie werd opgerigt. Hij slaagde er in, sommige zijner kaarten tot 60 guinjes (in specie!) aan den man te brengen. Een ander opende 's morgens in een schoenlapperspothuis eene compagnie, onverschillig welke, met een kapitaal van eenige millioenen en actiën van 1000 pond st., maar met contante storting van 1 sh. De compagnie was in weinige uren volgeteekend; maar 's middags was het pothuis gesloten en de ontwerper met de schellingen verdwenen. ‘De inschrijvers,’ zegt Anderson, ‘wisten meestal wel, dat het project onuitvoerbaar was; maar zij wisten ook, dat zij op de straat nog ligtvaardiger lieden zouden vinden, die hunne papiertjes nog met winst zouden willen overnemen.’ - Er waren echter ook ontwerpen op degelijker grondslagen gebouwd. Vele daarvan zijn later met goed gevolg hernieuwd; en het was in dezen tijd, dat voor het eerst eenige Assurantie-Maatschappijen te London werden opgerigt, die sedert tot hoogen en vasten bloei geklommen zijn en nog heden ten dage eenen eervollen naam voeren, en bewijzen, hoe nuttig en voordeelig vereeniging van kapitalen en gevestigd crediet werken kunnen.
Anders wederom dan in Engeland was het verloop der actiekoorts in de Vereenigde Nederlanden. Niet alleen dat zij hier nóg later haren aanvang nam; maar er was ook een eigenaardig onderscheid in de wijze, waarop de ligtzinnigheid der menigte verschalkt werd. In Frankrijk was het spel aangelegd door en ten behoeve der kroon. In Engeland had de windhandel een democratisch karakter (men vergeve mij de uitdrukking) aangenomen. Iedereen, wie maar lust had, kwam er met zijne ontwerpen te berde. Hier te lande, het moet met schaamte erkend worden, waren het geene naamlooze avonturiers, maar de welwijze en erentfeste burgervaderen zelve, de deftige aristocraatjes on- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 662]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zer steden, van wie het meerendeel der bedriegelijke ontwerpen uitging. Merkwaardig verband met het verschil in de eigenaardige staatsinrigting bij de drie volken! Wij zagen boven reeds, hoe levendig de Hollanders aan het beursspel te Parijs deelgenomen, maar zich bij tijds teruggetrokken hadden. Te Amsterdam zelf maakte de Missisippi weinig opgang; zoo veel te meer de Zuidzee- en de Britsche Visscherij-Compagnie. In Maart en April reeds werd er veel in gespeculeerd. Wel hadden eenige jaren geleden de Staten van Holland (bij Publicatie van 7 April 1700Ga naar voetnoot1) een verbod gegeven; ‘om aan vreemde mogendheden geld op te schieten en deel te nemen in Maatschappijen bij vreemde volken opgerigt’; doch dit verbod schijnt een geheel tijdelijke maatregel geweest te zijn, die reeds uitgediend had of in vergetelheid geraakt was. Hoe het zij, men ging voort altoos, alsof er geen verbod was; wij lezen bij eenen tijdgenoot, dat in Junij de Actiën der Zuidzee te Londen voornamelijk rezen op hooge kooporders uit Holland en Hamburg. Omtrent dezen tijd ook kwam men hier voor het eerst met eigen ontwerpen voor den dag: maar de grootste drift openbaarde zich bij ons in Augustus en September, toen zij in Frankrijk reeds uitgeraasd had, en de Engelschen ook reeds tot bezinning begonnen te komen. Het eerste Nederlandsche Project - tot oprigting eener Assurantie-Compagnie - werd aangeboden te Amsterdam, maar door den Magistraat, ‘ziende, dat zoodanig een werk ten uiterste schadelijk, ja ten eenemaal ruineus voor de reëele negotie was,’ reeds in den aanvang gestuitGa naar voetnoot2. Toen vervoegden zich de uitvinders naar Rotterdam, ‘daar zij ten eerste welkom waren, al soude het maar geweest hebben uit jalousye tegens de eerstgemelde stad, om (waar het mogelijk) haar hiermede wat afbreuk te doen.’ Den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 663]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22en Junij werd ter beurze aldaar de inschrijving geopend; binnen een uur was zij tweemalen vol: en den volgenden dag verkocht men de recepissen met 50 pCt. opgeld. Dat was eene onweerstaanbare verleiding! Zulke winsten kon men elders ook wel behalen; en daar rezen de Compagniën op, in Zeeland, door gansch Holland (alleen Haarlem en Leiden hielden zich met de hoofdstad verstandig en standvastig), in Utrecht, in Overijssel en Friesland, hier met toelating, daar met begunstiging, elders met initiatief der plaatselijke of gewestelijke regering. Het is de moeite waard, in kort bestek die gansche reeks te overzien. Daartoe diene de volgende lijst, zoo veel mogelijk naar tijdsorde geschikt, met bijvoeging van het aangevraagde kapitaal en het bedrag der eerste storting.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 664]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er waren echter onder deze menigte verscheidene, die van alle gevolg verstoken bleven. De Compagnie van Harlingen b.v. werd onmiddellijk door Gedeputeerde Staten van Friesland verboden. Die van Gelderland kon het gevraagde verlof van de Staten niet verkrijgen. Sommige kwamen te laat, als Vlissingen, Steenwijk en Woerden. Enkele werden in dien tijd van dwaasheid toch al te dwaas geoordeeld, gelijk Maassluis, Brielle, Vlaardingen en HasseltGa naar voetnoot1. Datzelfde lot, van reeds in de geboorte verstikt te worden, viel ook te beurt aan verscheidene ontwerpen van ruimeren omvang en stouter aanleg. Waarschijnlijk wel, omdat zij niet plaatselijk waren en alzoo den steun misten der stedelijke regenten. Doch om de volledigheid moeten ook deze vermeld worden. Onder deze was in de eerste plaats een ontwerp tot eene Amsterdamsche Assurantie-Compagnie, dat misschien het eenige eerlijke en degelijke onder den ganschen hoop was. Tot nog toe namelijk was de assurantie te Amsterdam uitsluitend het bedrijf van particulieren, en werd dus met betrekkelijk geringe kapitalen en groote risico's, zoo voor verzekeraars als ook voor de verzekerden, gedreven. Nu werd voorgesteld, daartoe een aanzienlijk kapitaal te vereenigen, en met reden aangewezen, dat met grooteren omvang van handelingen de schade van ieder bijzonder verlies gemakkelijker te dragen zou vallen. Men wilde dan eene Compagnie stichten met een kapitaal van 200 à 300 millioen guldens! De deelneming zou geschieden voor ƒ 5000 ten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 665]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minste tot ƒ 50,000 ten hoogste. De eerste storting zoude wezen van 10 pCt. der inschrijving, en voorts zou ieder half jaar telkens weder 10 pCt. gestort worden, tenzij het bleek, dat er geene plaatsing voor het meerdere was. Om allen windhandel te voorkomen, zouden er in het eerste jaar geene transporten van aandeelen mogen geschieden. De verzekerden zouden op de meest lojale wijze behandeld worden; tegenover de bijzondere assuradeurs begeerde men geen uitsluitend monopolie, maar wel schemerde het voornemen door, om eene voor den handel drukkende coalitie tusschen deze Heeren door krachtige mededinging te breken. - Veel was er over dit plan te doen. Het werd hevig bestreden en wakker verdedigd. In een nader adres, den 20en Augustus 1720 namens de ontwerpers door Josias van Asperen bij Burgemeesteren van Amsterdam ingediend, werd opgegeven, ‘dat de interessanten in dit project zijn de eerste en braafste kooplieden en pilaren der beurs van Amsterdam.’ Maar 't zij uit volharding bij het eens aangenomen stelsel, 't zij onder den invloed der krachtige tegenwerking, die het plan natuurlijk bij de veelvermogende particuliere assuradeurs ondervond, de Amsterdamsche Regering bleef de gevraagde concessie volstandig weigeren. Een ander gelijksoortig, maar minder opregt plan, was dat eener Assurantie-Compagnie der Vereenigde Nederlanden, op te rigten met octrooi der Staten-Generaal. Waar, wanneer, door wien het ontworpen werd, blijkt niet. Maar wel blijkt, dat het eene windnegotie op uitgebreide schaal moest worden. Het kapitaal zou zijn van 75 millioen gl., te verdeelen in 10,000 actiën van ƒ 7500 elke. Doch er zou in geen geval meer gestort worden dan ƒ 3900. De eerste storting zou ƒ 300 bedragen. Het bedrijf der maatschappij zou zijn verzekering, beleening, en het houden van loterijen. Voor haar octrooi zou zij den lande betalen 24 millioen gl., en bovendien nog 1 millioen aan de armen. Maar de Algemeene Staten wezen het ontwerp van de hand en ‘bij den Staat werd geresolveert geene compagnieschappen te protegeren.’ Van gelijken aard was een Extract, Concept of Project van een generale Compagnie, beleningen en Loterijen; ende dat op te regten met octrooij van Haar Ed. Groot Mog. de Heeren Staten van Holland en West-Vriesland, tot seer grooten pro- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 666]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fijte en voordeele van den Lande en van de Participanten van de gemelde Compagnie. De slordige stijl van het stuk geeft weinig gunstig vermoeden omtrent den persoon en de maatschappelijke positie van den ontwerper. Hij wordt niet genoemd; doch de inschrijvingen zijn opengesteld bij de Makelaars de Rijk, te 's Hage. Ook hier ontbrak het niet aan lokaas. De Compagnie zou uit hare eerste stortingen 10 millioen aan den lande (de provincie) betalen tot ontheffing van 's lands schulden. Bovendien werd aan de Staten aangeboden eene portie van 20 millioen gl., toe te voegen aan het bijeen te brengen kapitaal van 100 millioen, ‘sonder dat daarvoor van het Land Bijlagen en Appellen sullen mogen worden geëyscht.’ De inschrijvers zouden ten hoogste gehouden zijn 30 pCt. te storten; maar er werden uitdeelingen beloofd van niet minder dan 10 à 12 pCt. van het nominaal kapitaal, ‘soo dat hier klaar blijkt dat soo een Actie drie à vier dubbelt het kapitaal waart moet wesen.’ - Die knoeijerij was wat al te grof. Het gevraagde octrooi bleef natuurlijk uit, en het project werd spoedig door andere verdrongen. Maar het merkwaardigste project was zeker dat, hetwelk den 4en September 1720 den Staten van Holland en West-Friesland aangeboden werd door Gabriel de Souza Brito, gezworen Makelaar te 's Gravenhage. Het was een slim, vernuftig, bedrijvig ventje, uitstuivende op winst. Hij was juist in zijnen tijd te huis en begreep dien volkomen. In eene goed en geestig geschrevene brochureGa naar voetnoot1 begint hij met deze woorden: ‘Ik beken tot schande van deze eeuw, dat de gene die zich aan redeneringen overgegeven hebben, de gelukkigste in al de nieuwe onlangs gemaakte Etablissementen niet geweest zijn.’ Elders zegt hij van de Engelsche Zuidzee-Compagnie: ‘de wijze van hun koningrijk hebben het voor dwaasheid uitgekreten en om die reden hebben het de dwaze voor wijsheid aangezien.’ Hij heeft heldere denkbeelden over den aard en de rol van het geld, den loop des handels en de beteekenis van het crediet. Hij zelf werpt zich wel mede hals over hoofd in de projecten, maar de zijne vertoonen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 667]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een vreemd mengelmoes van goede trouw en speculatie. Hij wil de zaken in 't groot gedreven hebben en, zooveel mogelijk, op goede grondslagen. Als de kleine steden van Noord- en Zuid-Holland ieder met hare eigene Compagnie optreden, biedt hij haar plannen tot vereeniging en zamenwerking aan. Als de Westindische Maatschappij vergrooting van haar kapitaal aanvraagt, komt hij te berde met een oud ontwerp tot hare versmelting met de Oost-IndischeGa naar voetnoot1. Maar hij heeft bovendien zijn eigen plan, een groot plan, dat men als het model der nieuwere Credits-mobilier zou kunnen aanmerken. Het is wel de moeite waard het eenigzins nader te beschouwen. Er zal opgerigt worden ‘eene generale Compagnie, op de Manier van de roijale Banck van Engelandt en Zuidtzee-Compagnie aldaar, voor den tijd van veertig jaren’ met octrooi van de Staten van Holland en West-Friesland. Het kapitaal zal zijn 104 millioen gl. ten volle te storten in den tijd van 18 maanden, alle drie maanden een zesde. De inschrijvers zullen daarvoor ontvangen actiën ‘tot soodanigen prijs als nader gereguleert sal werden.’ Voorloopig zullen recepissen worden uitgegeven die dadelijk bij endossement verhandelbaar zullen zijn. De stortingen echter zullen geschieden voor ¾ in obligatiën ten laste der Provincie Holland, ên voor ¼ in courant geld. Voor het Octrooi zullen vier milloenen gl. aan Actiën ter beschikking der Staten gesteld worden; en overigens zal de Provincie een vierde ontvangen in de winsten der Compagnie. Het beheer der Maatschappij zal ingerigt zijn als dat der O.I. Compagnie, en de Directeuren zullen ter helfte worden aangesteld uit de regerende magistraten, mits deelhebbers zijnde. De Generale Kamer zal zijn gevestigd te 's Gravenhage. De operatiën der Compagnie zullen zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 668]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een nader rekwest vraagt de Souza nog vereeniging van de West-Indische Compagnie met de zijne. Het behoeft echter niet gezegd te worden, dat hij noch hierop, noch op zijne andere voorstellen gunstig gehoor vond. De Staten van Holland volgden het voorbeeld der Algemeene Staten en onthielden zich van alle deelneming of inmenging in de groote beweging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 669]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten behoeve echter van de West-Indische Compagnie waren de Algemeene Staten van dit beginsel afgeweken. Deze, in 1674 op de puinhoopen der eerste - die zulk eene schitterende rol gespeeld, maar ook spoedig afgespeeld had - gesticht, had steeds een kwijnend leven voortgesleept. Haar handel was onbeduidend, haar winst gering, en haar kapitaal trouwens ook klein. Hare aandeelen golden in 1719 niet meer dan 40 pCt. Treurig stak haar toestand af bij dien van hare nog bloeijende en zoo vermogende oudere zuster, de O.I. Compagnie, die van 1715 tot 1720 jaarlijks 40 pCt. dividend uitkeerde. Zulk een toestand was wel geschikt om bij de algemeene opwinding tot avontuurlijke sprongen te verleiden. Er werden geruchten in omloop gebragt, dat zij groote ondernemingen op het touw zoude zetten; dit was voldoende om de actiën, die in Maart reeds tot 80 pCt. gerezen waren, te doen klimmen tot 400 pCt. in 't laatst van Julij. Nu verzocht en verkreeg zij vergunning, om eene nieuwe inschrijving van 1500 à 1600 actiën van ƒ 3000 (dus een kapitaal van 4½ millioen gl.) te openen tot den koers van 250 pCt.Ga naar voetnoot1. Natuurlijk was die som onmiddellijk volgeteekend; en zoodra (zegt een tijdgenoot) men 's morgens in den Haag gereed was, werden fluks de papieren naar de Amsterdamsche Beurs overgebragt en met 60, ja 100 pCt. avans verkocht. Eerlang zelfs rezen de actiën tot 600 pCt. en er waren er, die premie gaven om tot 1000 pCt. in den loop van het jaar te leveren. De maatschappij besloot harerzijds eene tweede inschrijving tegen 450 pCt. te openen. Doch vóór de goedkeuring daarop gegeven was, kwam uit Engeland de tijding van den val der Zuidzee-Compagnie, en de actiën der W.I.C. waren in October reeds weder tot 100 pCt. gedaald. Ook de Oost-Indische Compagnie had (het zij hier ter loops opgeteekend) tegen wil en dank in de gunst der windhandelaars gedeeld. Altijd reeds waren hare actiën - zoo als ons vroeger bleek - een gezocht voorwerp van speculatie geweest; maar hare goede uitdeelingen hadden ze steeds op hoogen prijs gehouden. Van 1700 tot 1720 hadden ze met veel afwisseling gedobberd tusschen 400 en 700 pCt. Nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 670]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stegen zij in Augustus tot boven 1200 pCt. Maar - 't is wel eene belangrijke zijde van den toestand - tegelijk werd er geklaagd, dat zoo iemand, die werkelijk eigenaar was, in vollen ernst zijn aandeel wilde verkoopen, het dan onmogelijk was, eenen kooper er voor te vinden!
Doch het wordt tijd, dat wij tot de stedelijke compagniën, die meest karakteristieke trek van den windhandel ten onzent, terugkeeren. Uit de boven medegedeelde lijst zagen wij, hoe zij, als paddestoelen na een regenachtigen dag, verrezen, wat bespottelijk groote kapitalen zij aanvroegen, en met wat geringe storting zij tegelijk tevreden waren. Die 1 of 2 pCt. waren, wel is waar, eerste stortingen, en de meeste projecten schreven nadere inlagen voor tot 10, 12 of ook wel 14 pCt. Maar na die eerste stortingen waren de actiën bij endossement verhandelbaar - soms ook wel reeds vóór de storting - en elk rekende er op, dat de verdere inbreng nooit opgevraagd zou worden. Zelfs werd hier en daar nog vermindering of uitstel der eerste storting aangekondigd. Maar wat zou er met al die millioenen uitgerigt worden? Dat was zeker voor de eerste aanleggers, en zelfs voor de speculanten, in den grond der zaak tamelijk onverschillig: maar er moest toch een dragelijk voorwendsel voor het bestaan der compagnie zijn. Eenigen bepaalden zich eenvoudig tot het ondernemen van assurantie, disconto en beleening. De meesten gingen verder en voegden daar min of meer raadselachtige beloften bij als tot meerderen prikkel, b.v. de term, ‘algemeene commercieen na vigatie,’ of, ‘en om voorts alles te doen, wat ten nutte der compagnie kan strekken.’ Eene - ik weet niet welke het eerst - kwam op den inval, om in de conditiën op te nemen: ‘dat kostelijke premiën zouden worden uitgeloofd aan een iegelijk, die der compagnie een nieuwe en voordeelige uitvinding aan de hand zou doen;’ en dit smakelijke beding werd vervolgens opgenomen in de ontwerpen van Enkhuizen, Utrecht, Weesp en enkele anderen. Sommigen onderscheidden zich door geheel bijzondere takken van bedrijf aan te kondigen, in verband met de eigenaardige ligging en gesteldheid der plaats. B.v.: De tweede Compagnie van Middelburg (de Commercie-Compagnie) zou handel drijven ‘over de geheele wereld,’ en daartoe uitrusten 30 fregat-schepen van 20 à 40 stukken geschut. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 671]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘zoodat er continuëel zouden gaan en komenGa naar voetnoot1.’ Vlissingen, Veere, Vlaardingen, Brielle, Maassluis stelden op den voorgrond de groote en kleine visscherij. De Geldersche Compagnie en die van Hasselt, Zwol, Kampen, en zelfs Steenwijk, wezen op de voordeelen van den expeditie-handel naar Duitschland, en het vervoer van reizigers, waarvan elke voor zich het monopolie zeide te zullen erlangen, elke zich beroepende op hare ‘avantagieuse situatie.’ Naarden, Muiden en Weesp gewaagden van bloeijende fabrieken, de eerste ook van tabaksplanting en boekweitteelt in het Gooi; de beide anderen stelden zich weinig minder voor, dan ‘door hare goede gelegenheid voor allen handel en navigatie’ Amsterdam naar de kroon te steken. Dit laatste was ook het kennelijk oogmerk der Westfriesche steden: Edam, Monnikendam, Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Alkmaar, en als men hunne projecten las, moest men wel versteld staan, hoe de Amsterdammers nog zoo dwaas hadden kunnen zijn van Amsterdam tot eene groote koopstad te maken! Monnikendam vooral dreigde eene gevaarlijke mededinging te openen door de haven van Nieuwendam en met de kapitalen van Broek in Waterland. Doch Edam en Monnikendam wilden daarbij nog allerlei ander bedrijf ondernemen, vooral visscherij, houtzagerij, lijnbanen, scheepsbouw. Enkhuizen zou beginnen met voor zijne ‘welgelegen haven’ het Enkhuizer zand weg te ruimen. Maar geene stad had stouter plannen, tegenover Amsterdam, dan Utrecht. Men had slechts een kanaal door de heide naar de Zuiderzee te graven, van 15 voet diep, 300 breed en ter lengte van ruim 6600 roeden, en Utrecht was van zelve de eerste koopstad des lands. Eene fraaije kaart werd uitgegeven om het ontwerp klaar en smakelijk te maken. Men zag daarop de fregat-schepen reeds door het kanaal varen. Woerden eindelijk zou ‘aanvangen de negotie van hennep, manufacturen van zeyldoek, het slaan van kabels en alderhande touwwerck, als mede van kaas, pannen, tichels, etc.’ Bovendien werd aan vele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 672]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dezer compagniën, door den Stedelijken Magistraat, het octrooi tot het houden van loterijen, tot het overnemen de banken van leening, en menig ander voordeel toegezegd. En alsof dit alles nog niet genoeg was om de liefhebbers te trekken, beloofden sommige reeds aanvankelijk een minimum van rente; Woerden 3 pCt. van het nominaal kapitaal, Edam 4 pCt.; Utrecht ging tot 6 pCt.! Nog op een hulpmiddel, hier en daar aangewend, om den wind gaande te maken, moet ik wijzen, als bijzonder karakteristiek. Men zag, hoe ijverig en druk de Israëlieten er in waren. Zulke hulp nu was niet te versmaden bij zoo veel mededinging. Dus was Hasselt zoo slim om in de conditiën (art. 15) te schrijven: ‘Dat de uitheemsche Participanten, 12 actiën inderdaad bezittende, en alhier komende te wonen, met 't groote en kleine Burgerrecht en Privilegiën deser stadt zullen worden begunstigt, selfs tot de Joodsche natie inclus.’ Steenwijk deed desgelijks. Monnikendam nam tot datzelfde hulpmiddel de toevlugt, toen de handel reeds aan het verloopen was, en beloofde zelfs den Joden eene synagoge te Nieuwendam, ‘alsoo bekent is, dat ze industrieux en kundigh zijn, en veele occasiën hebben, om dienst in veele handelingen en negotiën te kunnen doen.’ Utrecht was aanvankelijk minder verdraagzaam, en zelfs bij uitnemendheid onverdraagzaam. Volgens art. 6 der Statuten moesten de zeven Bewindhebbers daar allen zijn ‘welgegoedt en van de Protestantse Religie, zullende yder Bewindhebber voor tractement genieten jaarlijx duysent Ryxdaalders.’ Doch, helaas! ook Utrecht moest door ervaring leeren, hoe zwaar het in deze verdorven wereld valt, standvastig tezijn in het goede, en er toe komen om te bepalen, dat er toch één Israëliet onder de Directeuren behoorde te zijnGa naar voetnoot1. Nog blijft er een trek uit te werken in ons Tafereel der Dwaasheid, dien wij boven reeds aanstipten. Wij hebben nog te letten op den verscheiden oorsprong dezer talrijke compagniën. De eerste naar tijdsorde, waarbij wij nog eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 673]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingetogenheid, eenige schaamte mogen opmerken, die van Rotterdam, Middelburg, Delft, Schiedam, Gouda, ook enkele der latere, zoo als 's Gravenhage, waren het werk van bijzondere personen, die slechts vergunning en bescherming van de stedelijke Besturen verzochten. Doch met deze weinige uitzonderingen waren het deze Besturen zelve, die het bedrijf aanlegden, sommigen bedektelijk, en zóó, dat het alleen uit den inhoud der conditiën kon blijken; doch de meesten - en bepaald in de kleinere steden - zoo opentlijk, dat de Prospectus (men vergunne mij dit woord van onzen tijd) van Heeren Burgemeesteren en Regeerderen zelven uitging. Wat kon die achtbare Magistraten zoo verre hunne waardigheid doen ter zijde zetten? Was het loffelijke, ofschoon ook overmatige ijver, om het welzijn der gemeente te bevorderen? Wij zouden het zoo gaarne gelooven. Maar dan hadden zij wel diep onkundig moeten zijn van 't geen in Frankrijk en Engeland voorviel; dan had de voorzigtigheid der Algemeene Staten en van de Staten van Holland, Friesland en Gelderland, en van de regering van Amsterdam hen tot bedachtzaamheid moeten nopen; dan hadden zij, toen ook hier de crisis begon, niet allerlei praktijken moeten aanwenden om nog de speelzucht levendig te houden. De inhoud zelf van vele der aankondigingen doet de grofste kwakzalverij vermoeden, en enkele feiten, door tijdgenooten opgeteekend, bevestigen dit vermoeden maar al te zeer. Verscheidene van deze aankondigingen waren, zou men zeggen, naar een vast model opgemaakt. Men wees op het goede voorbeeld elders gegeven en op de genegenheid om in te teekenen; men gewaagde van dringende aanzoeken van ‘vele kundige en voorname negotianten,’ en dan werd aan de levendigste verbeelding vrije loop gelaten bij de voorstelling van al de groote voordeelen, die de plaats voor het drijven van handel enz. opleverde. Als een staaltje van dit stelsel van opvijzeling diene het Project der Compagnie van Purmerend (hoewel ik erkennen wil, dat de regering dezer stad mij daaraan onschuldig is voorgekomen en het gansche werk een toeleg schijnt van eenige Amsterdamsche hachjes). Het ontwerp begint dus: ‘Vele der kundigste en voornaamste kooplieden van Amsterdam, Rotterdam, de Zaankant en elders, siende, dat de Heeren der Regeringe in vele steden dezer Provintie, het oprigten van Compagniën van Commercie en Assurantie hebben geper- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 674]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mitteert, en dat de kooplieden deselve niet alleen met veel iver verre boven de vereyste capitalen volschryven, maar selfs de Actiën terstond met grote opgelden opkopen, en te veel verbeelding hebbende van de wijsheit dier Heeren negotianten, om te konnen denken, dat zy sonder grond zulx souden toestaan en doen: gelijk zy ook sonder die voorbeelden van de nutheid en profijt der zake selve versekert zijn, en considererende, dat de stad Purmerende (als liggende in den doortogt van 't gansch noord-quartier en by na in 't gezigt van Amsterdam en de Zaankant) ruym so wel daartoe gesitueerd is, als verscheiden Steden die zulx reeds met succes gedaan hebben; hebben met goedvinden en permissie der Heeren Burgemeesters en Regeerders in de gemelde stad mede opgerigt een Compagnie van Assurantie, Commercie, Bodemery, etc., niet twyfelende of deselve zal door des Hemels zegen onder een voorsigtige en menageuse directie in staat zijn om eene goede uitdeeling aan de geïnteresseerdens te doen...’ Als tegenhanger diene het programma der Compagnie van Weesp, dat dus bégint: ‘Burgemeesters en Regeerders der stad Weesp hebben op de iterative verzoeken van veele voorname kooplieden (het voorbeeld volgende van de meeste steden van Zuyd- en Noord-Holland) geconsenteerd een Compagnie van Commercie, Navigatie, Trafique, Assurantie, Bodemerye enz. in haare stad op te rechten; en in overweging nemende de goede situatie derselve plaats, als zijnde gelegen aan de Rivier de Vecht en naby de Zuyder Zee, in 't gezicht van Amsterdam, waardoor zeer bekwaam, so tot buytenlandze Zeevaart, als handel op den Rhijn, alwaar de koopmanschappen door buyten- en binnenwateren van alle kanten kunnen afgevoert worden, hebben daarom met veel fondement (onder Gods milden zegen) te verwachten; dat deselve de gewenste voordeelen aan de Stad en de Geïnteresseerden zal te weeg brengen.’ En op deze gronden wordt nu eene Compagnie met 15 millioen kapitaal aangelegd! - Maar nu heeft toevallig een tijdgenoot ons de geschiedenis der oprigting van de Compagnie te Weesp bewaardGa naar voetnoot1. Ik geef ze weder met zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 675]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigene ruwe, maar sprekende taal: ‘Maar de Joden en Smousen, oordelende, dat hoe meerder occasie om te roven, hoe meerder occasie voor haar selfs om daarvan haar deel te krygen, die hueren een wagen en hueren klederen om als fatsoenlyke Messieurs voor den dag te komen en adresseeren haar aan de Regeering van Wesop om soo een Compagnie op te rigten. Dit illustre Gesantschap verschijnt op het Raadhuis en word ter audientie toegelaten; men overlegd met dit Geselschap, hoe best dit op te stellen en het is fiat; straks komen Weesp, Muyden en Naarden ieder met een Compagnie van Negotie, Assurantie etc. te voorschijn...’ - Och, laat ons niet hard vallen over deze arme ‘Joden en Smousen,’ waar Christelijke Regenten, onder inroeping van Gods milden zegen, tot zulke knoeijerij de hand leeden. En Weesp stond in dit opzigt niet alleen. Voorzeker zijn bij lange na niet alle dergelijke handelingen ter onzer kennisse gekomen, welligt niet eens tot die van het publiek in dien tijd. Maar toch vinden wij te over sporen van minder eerlijke verrigtingen. Van Dordrecht wordt dit verhaaldGa naar voetnoot1: Toen de dag der inschrijving gekomen was, werden de actiën reeds tot 17 à 18 pCt. opgeld verkocht; de leden der Regering verdeelden toen de actiën onder zich; maar daar raakt het gemeen gaande en bedreigt den Magistraat met plundering; nu geeft men aan de Burgerij eenige actiën, en, om de Predikanten te verpligten, worden aan ieder hunner 2 actie-partijen te huis gezonden. Te Hoorn viel iets dergelijks voor, dat groot gerucht schijnt gemaakt te hebben. Althans niet alleen de pamfletten, maar ook de spotdichten en kluchten zijn vol toespelingen hierop. Toen op den dag der inschrijving honderde vreemdelingen waren overgekomen en zich rondom de Waag verdrongen, ging er een raam open en werd door een stadsbode aan het publiek toegeroepen: ‘De Compagnie is vol, Heeren en Vrienden, gij kunt naar huis keerenGa naar voetnoot2;’ en onmiddelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 676]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werden de actiën met eenige percenten winst op de markt verhandeld. Te Woerden werd bepaald, dat niemand meer dan 15 actiën zou mogen inschrijven, doch de leden der Vroedschap zouden er 20 mogen nemen. Te Utrecht had men gezorgd, dat bij de inteekening de noodige staatsie ontwikkeld wierd, ‘want - wel voorgedaan, is half verkocht,’ zegt een spotboef, die het verhaal geeftGa naar voetnoot1. Men zag het voet- en paardevolk in de wapenen; de inschrijvers werden plegtig ontvangen. ‘Maar (verhaalt weder een anderGa naar voetnoot2) zoo ordentelijk als het toen toegegaan is, zoo onordentelijk is naderhand de uitdeeling der actiën geschied, en onder de begunstigden heeft men verscheidene Utrechtsche maitressen leeren kennen.’ Laat dit laster zijn: het is al opmerkelijk genoeg, dat er stof tot zulken laster gevonden werd. Er waren echter ook onder de Burgervaderen, die het er op toe legden de belangen hunner gemeenten te bevorderen. En het middel daartoe was zeker niet onaardig gevonden. Men bepaalde namelijk in de conditiën, dat bij de eerste inschrijving dadelijk een zeker bedrag - een ten honderd b.v. - in gereed geld gestort moest worden in de stedelijke kas, als prijs voor het verleende octrooi, of tot het aanleggen van openbare werken, ten dienste der nieuwe Compagnie. Zoo bedong Enkhuizen 5½ pCt. (die het echter niet ten volle ontving) voor de wegruiming van de Zandplaat. Zwolle en Kampen eischten 1 pCt. Hasselt was met ¼ pCt. tevreden. Dat waren althans wezenlijke voordeelen!
En hoe was nu de loop en afloop van den windhandel in deze gewesten? Daarvan deelen onze auteurs ons weinig bijzonderheden mede. Zoo men Anderson gelooven moet, beteekende het hier niet veel. Deze schrijver, die anders nog al uitvoerig, ook over de voorvallen in Holland, handelt, zegt er niet meer van dan deze weinige regelsGa naar voetnoot3: ‘De besmetting der projectenmakerij sloeg in dit jaar 1720 ook over tot het koele en phlegmatieke Holland, waar onderscheidene nieuwe inschrijvingen van assurantie enz. op het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 677]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
touw gezet werden, niet alleen in de grootere steden, maar ook in eenige onbeduidende. Die ijdele plannen echter werden bij zulk een voorzigtig volk niet tot eene aanzienlijke en gevaarlijke hoogte gedreven, en spoedig keerde men er terug tot degelijker bedrijf.’ Ik vrees, dat mijne lezers den lof van dezen Brit weinig verdiend zullen achten, en zoo er al eenige beteekenis in zijne woorden ligt, moet het deze zijn, dat het in Engeland nog onvergelijkelijk wilder zal zijn toegegaan. De mogelijkheid alleen, dat zoo vele en zoo bespottelijke ontwerpen bij ons werden opgezet, pleit er voor, dat wij, tijdelijk, de nationale bedaardheid en stemmigheid uitgeschoten hadden. Voorzeker is het spel in al die actiën van veel minder beteekenis geweest, dan b.v. de spotdichten en kluchten ons zouden willen doen gelooven. Wij mogen aannemen, dat die stedelijke projecten over 't geheel al te grof en lomp waren aangelegd, om bijzonder verleidelijk te kunnen zijn. Zoo b.v. weten wij, dat de fraaije compagnie van Purmerende en ook die van Weesp niet eens volgeteekend werd. Maar van de andere zijde is het ook waar, dat, vooral in den beginne, het spel stout werd opgedreven. De actiën van Rotterdam rezen tot 87 pCt. boven pari; die van Delft tot 70 pCt.; 's Hage tot 30 pCt.; Dordrecht tot 28 pCt.; Middelburg tot boven 40 pCt. En wij hebben vroeger reeds gezien, hoe driftig men zich wierp op de aandeelen der O.-I. en der W.-I. Compagnie, om van den handel in vreemde actiën niet nog eens te gewagen. Maar ook de reëele handel schijnt er meer onder geleden te hebben, dan Anderson wel vermoedt. Een tijdschriftGa naar voetnoot1, dat ruim vijftig jaren later te Amsterdam werd uitgegeven, heeft daarvan een merkwaardig blijk bewaard in eene correspondentie tusschen buitenlandsche commissiegevers en eenen Amsterdamschen commissionnair. De laatste moet de opgegeven order weigeren, ‘alzoo de reëele negotie hier niet alleen geheel en al stilstaat en er naauwelijks in eenige goederen, om te verzenden, een koop gesloten word, maar er niet eens een waagdrager, pakker of kruijer in het werk te krijgen is, om die goederen te ontvangen en te behandelen; zoo zijn alle hoofden met wind gevuld.’ Deze getuigenis wordt door vele andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 678]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevestigd. De beleening steeg van den gewonen koers van 3 pCt. tot 8 en 9 ten honderdGa naar voetnoot1. En dit alleen was genoeg om den goederenhandel op de Amsterdamsche beurs geheel te verlammen. Uit Utrecht vernemen wij de klagt, dat vele kleine burgerlieden hunne opgegaarde penningen in de Provinciale Compagnie verdobbelden en tot armoede vervielen. Ook in andere der kleinere steden zal dit gebeurd zijn. Maar Amsterdam was het middelpunt des windhandels, en daar, het boven medegedeelde uittreksel wijst het reeds aan, verspreidde zich die ongelukkige speelwoede over alle standen en klassen der burgerij. Wat baatte daartegen de zoo - welligt al te veel - geprezen voorzigtigheid van den Magistraat, om de oprigting der eerste Assurantie-Compagnie niet toe te staan? Wat eene veel latere verordening (van 11 October 1720) tegen het bedrijf der beunhazen? De deftige, aanzienlijke Amsterdamsche kooplieden waren niet minder zwak tegen de verleiding als ieder ander, en hen trof de erbarmelijke uitkomst het zwaarst. Hoe voorzigtig ook onze schrijvers hierover zijn, het blijkt toch duidelijk genoeg, hoe diep het kwaad vooral onder de hoogere standen zat: ‘Onderwijl is het beklaaglijk,’ zegt de eenGa naar voetnoot2, ‘dat soo veel voorname Handelaars, zuylen van Stadt en Beurs, overvloedig van middelen voorsien, door eene onversadelijcke begeerte naar noch al meer, het grootste deel harer schatten in een korten tijdt verlooren sien, en of opentlijk en schandelijk moeten weggaan, of met hare schulteisschers onder de hant een vergelijk treffen.’ Nog sterker spreekt de Europ. Mercurius van 1721 in zijn kort overzigt over het wonderjaar. ‘Wat desastres,’ roept hij uit, ‘en ongevallen door de imaginaire winsten in deese negotie zijn veroorsaakt, is met geen pennen uit te drukken; en, om kort te gaan, en de schande van ons Nederland niet langer tot een voorwerp onser gedagten te hebben, het was er zoodanig geschapen, dat men eenige der aanzienlijkste liedens, en van veel geld en vermogen, door dezelve in een grote benaauwdheid zag gebragt, en dat de Pilaren van de Amsterdamsche Beurs nog tsidderen door die schrikkelijke orkaan, dat haar op het alleron- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 679]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorzienste is komen te overvallen. Door dat krenken der Beursen en het ruineren van zo vele deftige koopliedens, die met hunne gewoone besolding niet te vreede, zig hier ook mede bemoeid hadden, aan de eene kant, en aan de andere kant door dien het scheen dat de menschen, die nu door schade en schande geleerd hadden, haare oogen wierden geopent, zo zag men deeze Wind-handel wat aan 't bedaren komen, 't geene te wenschen waare, dat zo mag continueeren, en vervolgens deselve ten eenemale uitgeroeit, opdat de late naneef de buitensporigheid, en verkeerde Geldzugt zijner Voor-ouderen te zijner droefheid niet mag herdenken.’ Hoe gaarne zouden wij de lange reeks van flaauwe en lamme spotdichten en van prenten, evenmin door geest als oorspronkelijkheid uitmuntende, voor eene enkele scherpe afteekening van den toestand, voor eene enkele ondeugende hekeling van personen en daden geven! O, ware Vondel met Roskam en Rommelpot daarbij geweest, hoe veel dieper inzigt zouden wij in dien zonderlingen tijd hebben. - Eene onder die prenten is er echter, die, hoe weinig ook in gehalte uitmuntende boven de overige, toch meerdere waarde heeft, omdat zij op hare wijze eenig licht verspreidt. Eene is er, waarin op grove en smakelooze wijze zinspelingen voorkomen op de namen van eenige lieden, die, naar het schijnt, in dien draaikolk der begeerlijkheid te gronde gingen. En welke zijn die namen? Zij behooren tot de deftigste en meest geachte geslachten der fiere koopstad; zij staan opgeteekend op de lijsten der Burgemeesteren en Vroedschappen en hooge regeringscollegiën der stad: het zijn de namen van du Fay, Hooft, Boreel, Bicker van Swieten, Huyghens en de HazeGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 680]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In October 1720 begon de Actie-handel te Amsterdam ten einde te loopen. Waarschijnlijk was de zoo even aangehaalde Publicatie tegen de Beunhazen, gerigt tegen dien zwerm van koopers en verkoopers, die, ten deele bij gebrek aan eigen crediet, op naam van anderen handel dreven, met eene gelijktijdige scherpe waarschuwing aan de gezworen makelaars om zich van allen windhandel te onthouden, daarvan meer een teeken dan wel eene oorzaak. Maar misschien werkte, voor een deel althans, daartoe mede de houding des gemeens in een voorval, dat men in onzen tijd eene volks-demonstratie zou noemen. Zoo goed als de groote Heeren hadden ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 681]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kleine burgerlieden deel in den handel genomen. Met den patroon speculeerde de kantoorbediende; met den meester de dienstbode. En misschien is niet overdreven, wat Langendijk een zijner personen laat zeggen: ‘De schrobster zelve is in die koopmanschap bedreven.’
Zoo waren er, die, met twintig, vijf en twintig gulden beginnende, een paar duizend wisten te winnen. Maar natuurlijk werden deze lieden meerendeels de speelbal van de velerlei bedriegerijen, die er bij voorvielen. En de stilstand van den degelijken handel, van winkelnering en hantering, de slechte betalingen, in een woord de verstoring van den geregelden gang der zaken, wekte al spoedig ongenoegen. Daarbij, wij weten hoe begeerig het Amsterdamsche gemeen naar ‘een standje’ is. Dat gejoel en geraas en geschreeuw op de straat, dat dringen en woelen der Actionisten voor en in de koffijhuizen lokte dagelijks honderden leegloopers aan, die de drukte en de verwarring slechts vermeerderden. De straatjongens vergaten hunne guitenstreken niet; men zag er in den hoop, die met veel misbaar kwanswijs onder elkander ook actiën verkochten. Anderen weder deden winst op hunne wijze en liepen met spotprenten en ‘nieuwe deunen’ te koop, den voorbijgangers de ooren doof schreeuwende. Dat ging zoo dag aan dag en de policie zag het lijdelijk aan. Maar ziet, op eenen zaturdagvond (den 5en October) toen het spel - na afloop van den Sabbath - wederom begon, kwam een ruwe hoop jongens, mannen en vrouwen, tierende en de nieuwe deunen zingende, den Dam opdringen. In haar midden stak een strooijen pop uit, die in optogt werd rondgedragen. Baldadigheden bleven niet uit. De arme windhandelaars werden beschimpt, gedrongen, verjaagd: hier en daar stak men al eens de handen uit: daar ging een hoed, hier eene paruik in de lucht, elders werd er om degen en rotting geworsteld. Daar stoof de troep de Kalverstraat in en bestormde het Engelsche koffijhuis; de glasruiten waren ras met straatsteenen verbrijzeld; gelukkig hadden de Actionisten den tijd gehad zich te bergen, en de bewoners hadden de deur gesloten: maar zij werd opengeramd, en hoe het toen daar binnen toeging, is ligt te gissen. Plundering schijnt er echter niet te zijn voorgevallen. Intusschen waren de Dienaren der Justitic komen opdagen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 682]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versterkt door de nachtwachten, die reeds op de straat waren; en nu werd het in de halve duisternis een wild gevecht, waar de klappen en stompen werden uitgedeeld naar het viel. Van zelf echter liep het rumoer ten einde; de voorzigtigsten dropen af, de overigen volgden en de policie bleef met bebloede koppen meester van het slagveld. Den volgenden middag (Zondag) werd door Mijne Heeren van den Geregte, daartoe extraordinair vergaderd, een brommend placcaat afgekondigd: ‘waarbij mijne voorsz. Heeren, willende dusdanige oproerige en pernicieuse samenrottingen van eenen hoop quaadaardige, moetwillige en quade geintentionneerde Menschen, waardoor niet alleen de publicque rust wert gestoort en geschonden, maar ook de goede Ingesetenen deser stede in notabel perijkel werden gesteld, tegengaan, hebben goedgevonden, te ordonneeren en te statueeren, gelijk haar Edel. Achtb. ordonneeren en statueeren bij dezen: dat niemand wie hij zij, jong of oud, zig zal hebben te vervorderen, omtrent den Dam of elders eenige sodanige seditieuse zamenrottingen te maken, of bij te wonen, veelmin eenige feitelijkheden in maniere voorsz. te plegen, ofte iemand, wie hij zij, te aggresseeren, ofte te spolieeren, op poene, dat de Overtreders van deze, als oproermakers en perturbateurs van de publicque rust, aan lyf en leven, ofte andersints, naar exigentie van zaken zullen werden gestraft.’ - Voorts werd voor het ontdekken der ‘aggresseurs’ eene premie uitgeloofd van 600 gulden. Of zij verdiend is, is mij niet gebleken. Dat was het waardig besluit van het groote Tafereel der Dwaasheid in Hollands eerste koopstad.
Zal ik hier nog iets bijvoegen? - Het zou moeten zijn eene verontschuldiging voor het onvolledige en oppervlakkige mijner schets. Ik zelfs gevoel al te wel, hoeveel dieper studie en nader onderzoek het onderwerp waardig is. Maar daartoe ontbreekt mij de tijd. En ik vrees haast, dat een geleerder vertoog aan het meerendeel der lezers, voor wie deze herinneringen bestemd zijn, minder welgevallig zoude wezen. Doch ik aarzel om mij te begeven in eenige toepassing en toespeling op den tegenwoordigen tijd. Ieder make die voor zich zelven. Ik vlei mij niet, dat eenige waarschuwing of gemoedelijke raad iets zal baten aan dengeen, die in zich | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 683]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zelven geene kracht heeft tegen de verleiding, nu op nieuw die kwade geest der speelwoede zijne vleugelen ontplooit, en, wederom van Frankrijk uitgaande, over gansch Europa rondwaart, zoekende hoe velen hij verderven zal. Ik wil mij vooral wachten voor de dwaasheid, van dien tijd te vergelijken met den tegenwoordigen. Dezelfde toestand keert niet ten tweeden male terug in de wereldgeschiedenis, al openbaart zich ook herhaaldelijk hetzelfde beginsel der menschelijke daden en dwalingen. Onze Regenten van stad of gewest zullen niet meer den volke zulke schandelijke en belagchelijke schouwtooneelen aanbieden. Zoo er al eenige paralel te trekken is, het zou misschien deze zijn, dat nu de kleine Duitsche Staten de rol schijnen te willen opnemen, die toen door de Hollandsche Steden gespeeld is. Ook geloof ik, dat het kwaad niet weder zóó diep zich in zal wroeten. Immers ook de menschheid raakt struikelende, vallende en opstaande, vooruit. Maar zoo dit ons eenigen moed en hoop geeft, evenzeer ben ik overtuigd, dat nog velen zich zonder wederstand zullen laten medeslepen in dezen draaikolk, sommigen om winsten te behalen, waarover zij zich zullen schamen, de meesten om zich en vele anderen rampzalig te maken. Dezen te willen terughouden, ware een ijdel pogen. Wat baatte onzen vaderen de droevige ervaring van 1720? Het is boven reeds aangetoond, hoe in de achttiende eeuw meer dan eens onder andere vormen hetzelfde verschijnsel zich opdeed. Er is zelfs grond om te onderstellen, dat sinds 1720 de windhandel, vooral in Engelsche staatspapieren, nooit van de Amsterdamsche beurs geweken is. Zoo men Van Effen gelooven moetGa naar voetnoot1, was zij weinige jaren later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 684]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wederom tot verschrikkelijke hoogte opgedreven. Toen had men immers nog de levendige voorbeelden voor oogen van zoovelen, die er hun levensgeluk mede verwoest hadden! Gelukkig schijnt tot nog toe bij ons het spel met de Fransche en Duitsche en Spaansche zwendelpapieren van weinig beteekenis te zijn, althans zoo men het vergelijkt met hetgeen elders voorvalt. En wij mogen nog hopen, dat de pogingen, om de beurs van Amsterdam met die waarden van éénen dag te overstroomen, niet zullen slagen. Gelukkig vooral mogen wij ons roemen, zoolang zulke bedriegelijke ontwerpen nog niet op onzen eigen bodem opgerezen zijn, om ook in wijderen kring onder de burgerij het werk der verleiding te beproeven. Mogten zij op den duur onderdrukt worden door het gezond verstand onzes volks, dat hun ook in 1720, maar met ruwer handen, ten laatste den kop indrukte. Misschien is déze hoop niet ten eenemale ijdel. Voor het overige: Die staat, zie toe, dat hij niet valle.
16 April. s. vissering. |
|