| |
| |
| |
Mozarts Don Juan.
Nouvelle biographie de Mozart, par Alex. Oulibicheff, 3 Vol. Moscou, 1843.
(Vervolg van bladz. 405.)
Wij hebben dezen vorm gekozen om het gedicht te onderzoeken, ten einde niet in de droogheid eener analyse te vervallen, en daardoor tevens het bewijs willen leveren, dat het werk des dichters niet geheel onafhankelijk van dat des toondichters beschouwd moet worden. Hoe bewonderenswaardiger het door Mozarts kunst opgeluisterd gebouw zich vertoont, hoe meer het zich in zijne fantastische proportiën van alle tooneel-monumenten, voor of na hem gesticht, verwijdert, hoe meer het die overtreft door verscheidenheid en rijkdom, des te vreemder indruk moet het armoedig zamenstel van het gebindte maken, wanneer men dit van zijne bekleeding berooft. Maar da Ponte wilde ook niets meer dan eene opera buffa, een dramma giocoso schrijven, met al de onvermijdelijke anomaliën van een onderwerp, waarbij de grappen aanvangen met een moord en eindigen met een sprekend beeld; dat in zijn geheel den grooten hoop, die naar de opera gaat om te zien en niet om te hooren, bijzonder moest onderhouden. Er is dus eenige verschooning voor da Ponte's bizarre scheppingen, al moeten wij die als wansmaak veroordeelen. Wanneer de toestanden eenmaal bepaald zijn, vraagt men wat de vervaardiger van dit komisch tekstboek in den held van het stuk anders zien kon dan een verachtelijken woestaard; in Elvira dan eene gekkin, die op de straten rondloopt; in Ottavio dan een krachteloozen flaauwen galant, zoo niet
| |
| |
een walgelijken bloodaard; in Zerline dan eene boersche coquette op den besten weg om nog iets ergers te worden; in Anna dan eene verloofde, zeer weinig gevoelig voor de liefde haars bruidegoms, geheel vervuld van de gedachte aan de wraak, die zij niet volvoeren kan: onvruchtbare tranen en een toorn, die, in den geest van het libretto, niets uitrigt. Maar wij hebben het reeds gezegd, geen toehoorder is er meer, eenigermate met zin voor het schoone en waarlijk poëtische begaafd, die niet in deze personen nog iets anders vinden zal, dan wat zij schijnen te zijn; er is er niet een, die niet in den loop van het drama eene verborgene en ideale handeling erkent, welke de stoffelijke handeling, die men voor oogen heeft, verre overtreft; niet gevoelt, dat aan deze rhapsodie, die voor de helft aan de vrolijke novelle en voor de wederhelft aan de legende toebehoort, even als aan Faust en Hamlet, een algemeen, of zuiver aan de menschelijke verhoudingen ontleend, onderwerp ten grondslag ligt, - een onderwerp, dat alleen voor den toonkunstenaar toegankelijk was. Als de kritiek den arbeid van een komponist in eene opera onderzoekt, moet zij hem, als onveranderlijk rigtsnoer, in alles, wat de karakters betreft, naar de aanduidingen van het gedicht beoordeelen. Waarom hebben dan de talrijke uitleggers van ‘Don Giovanni’ steeds de noodzakelijkheid gevoeld, om de natuurlijke basis hunner kritische waardering tot op zekeren graad te laten vallen en de verklaring van het hoofdkarakter buiten den tekst te zoeken? terwijl allen de psychologische en dramatische veelzijdigheid, dat contrast en die overeenstemming gevonden hebben, die wij in het gesprek tusschen de beide vervaardigers van het werk hebben zoeken duidelijk te maken.
De ideale natuur van Don Juan is het onderwerp geworden van een aantal verklaringen, die onder alle mogelijke vormen, als kritische analysen, journaal-artikelen, romans, fantastische verhalen, in het licht verschenen zijn, ongerekend nog de schriften, die het onderwerp slechts ter loops aanroeren. Onder deze verklaringen vindt men er die zeer opmerkenswaardig zijn en Hoffmann's verhaal, om onder allen een te noemen, is een meesterstuk. Maar toch is er geene, die ons geheel bevredigd heeft. Naar ons gevoelen vinden wij overal meer of minder willekeurige of valsche onderstellingen: willekeurig als zij noch den arbeid van da Ponte, noch dien van Mozart tot grondslag nemen; valsch als zij
| |
| |
geheel in tegenspraak met de muzijk zijn. Zoo wordt in een Duitschen roman, die denzelfden titel als de opera voert en het doel moet hebben haar te verklaren, Giovanni voorgesteld alsof hij, even als Faust, met den duivel een verbond gesloten had. Deze opvatting is ongerijmd, en wordt door de letter en den geest van Mozarts werk tegengesproken. Eene andere wijze om Don Giovanni te verklaren, die belangrijk wordt door de autoriteit van een origineel komponist en beroemd schrijver, in den persoon van Theodoor Hoffmann vereenigd, komt ons wel dichterlijker, maar over 't algemeen niet juister voor. Hoffmann geeft aan het model der woestaards eene bevoorregte organisatie, eene gloeijende en van geestdrift blakende ziel, een buitengewoon verstand, die alle drie in het jagen naar een geluk, dat niet te vinden is, elkander vernietigd hebben. In zijne vertwijfeling werpt Don Juan zich in de armen van den wellust en zinkt zoo doende altijd lager, zonder daarom gelukkiger te worden. Integendeel, zijn menschenhaat wordt grooter en drijft hem tot wraakneming op het vrouwelijk geslacht, voor al het kwaad dat hij zich zelven veroorzaakt heeft. Eindelijk komt de dag, waarop hij Anna ziet. Zij is het! - zijn vroegere droom, zijn ideaal, het geluk dat hij zoolang nagejaagd heeft. Maar Anna komt te laat; Don Juan kan haar slechts verleiden, bezitten zal hij haar nooit. In deze bittere overtuiging zingt hij: Fin c'han dal vino calda la testa, en zijn voorhoofd trekt zich nog vreeselijker dan gewoonlijk te zamen. - Wij erkennen het, deze voorstelling à la Byron heeft iets indrukwekkends en kon in haren tijd wezenlijk hoogst origineel zijn; zulk een Don Juan boezemt nog belang in, gelijk alle gevallen engelen, alle hypochondrische duivels, alle teleurgestelde
menschen, wier laatste illusiën schipbreuk lijden. Jammer maar dat Da Ponte of Mozart van dit alles niet het minste zeggen. Dat alles school enkel en alleen in de weinige flesschen, die de reizende enthusiast in den vroegen morgen ten drie ure geledigd had, voordat hij zich naar het theater begaf. Al ziet hij de voorwerpen niet dubbel, hij ziet ze toch verkeerd. Ten eerste heeft de Don Juan van Mozart geen enkelen droppel Duitsch of Engelsch bloed in de aderen; bovendien ontbreken hem alle spleen, alle aanvallen van hypochondrie, alle idealen en droomen (uitgezonderd die in den slaap). In het libretto is hij een teugellooze woestaard, zonder vrees of zorg: giovine cavaliere estramamente licen- | |
| |
zioso, zoo als hij op de personenlijst aangeduid wordt. In de muzijk vertoont hij zich trotsch, met een soort van smadelijk medelijden, jegens den Commandeur; verleidelijk, en toch zelf ten halve medegesleept, bij Zerline; in het quartet bewonderenswaardig van komische onbeschaamdheid; in de Champagne-aria bewonderenswaardig door de uitgelatenste luim; in het eerste finale de koelbloedigste koenheid ten toon spreidend; mannelijk voor het standbeeld en voor het overige overal onbekommerd om het verledene en de toekomst, slechts beheerscht door het oogenblik, kunstenaar en dichter op zijne wijze, in de ziel muzijkant, buffo met onverstoorbare vrolijkheid, wat er ook gebeuren mag. Is dit de Don Juan van Hoffmann?
Wat de dochter des Commandeurs aangaat, zoo is er, op den weg der dichterlijke veronderstellingen, tusschen haar en Don Juan geene andere betrekking te bespeuren, dan dat de laatste er naar gestreefd heeft Anna te bezitten, zoo als het geval is met alle vrouwen die hem bevallen; dat hij, nadat in het eerste tooneel zijn plan mislukt is, daaraan echter niet meer denkt en Anna zelfs zoekt te vermijden. Van nu af rigt hij zijne aanvallen op Zerline. Bemint hij Anna meer dan iemand anders, zoo weet hij ten minste zijn geheim te bewaren: geen woord, geene noot verraden hem. Nu vragen wij, op welke gronden Hoffmann en zijne napraters ons diets willen maken, dat Anna verleid is geworden. De vervaardiger van den tekst heeft hare eer bewaard en Mozart stelt haar als eene verhevene heldin voor. Waarom wil men dan, zonder eenigen grond, het schoonste karakter, dat de muzijk ooit geschapen heeft, vernederen?
Een ieder staat het zonder twijfel vrij, zich naar zijne fantasie een Don Juan voor te stellen, maar men geve hem dan niet uit voor den Don Juan van Mozart!
Men veroorlove ons ook op onze wijze een karakter voor te stellen, dat zoo weinig begrepen is en toch, naar het ons toeschijnt, zoo gemakkelijk begrepen kan worden door iedereen, die slechts de moeite wil nemen het te zoeken, waar het te vinden is, namelijk in de opera. Wij moeten de beschouwing van Don Juan eigenlijk aanvangen met den page Cherubino uit Figaro, waar zijn wezenlijke oorsprong is, dien wij hier met weinige woorden willen herinneren. Wij zien daar in Cherubino niets anders dan een Don Juan in den knop, die in den dissoluto punito, met eene lijst van
| |
| |
2065 veroveringen in de hand, een cartel van den dood in persoon aannemende, nadat hij hem, als ware hij eene schoone vrouw, op het avondeten genoodigd heeft, tot het onvermijdelijk einde komt van zijn begin in de Nozze di Figaro. Op veertienjarigen leeftijd, en Cherubino kan niet ouder zijn, begint hij zijne toovermagt uit te oefenen, waaraan in het vervolg niemand weêrstand kan bieden. Reeds nu behaagt hij aan alle vrouwen en wederkeerig behagen alle vrouwen hem, de oudste niet uitgesloten. Zegt Susanna hem niet: se l'amano le femine, han certo il lor per ché? En is ook de andere zijde van Don Juan niet reeds in Cherubino aanwezig? Mag zijn heer, de allergenadigste Graaf Almavivo, hem ook voortjagen, slaan of dooden willen, de page spot wat met den ijverzuchtige, steekt hem overal de loef af en trotseert hem. Alles is dus in de kiem aanwezig, wat wij nu verder in den echten Don Juan tot rijpheid zien komen.
In de jeugd der menschen, in dien gelukkigen ouderdom, waarin de poëzij alleen heerscht, is er een gemeenschappelijk doel, waarnaar direct of indirect al onze plannen en wenschen streven. Zoo lang het hart jong is, vertoont zich de droom van het geluk bijna altijd onder het beeld eener vrouw, soms wel onder dat van meer dan eene tevens. Nu verdwijnt voor de meesten de droom van het geluk, onder dezen meest algemeenen en aantrekkelijken vorm, zeer spoedig, en wordt gevolgd door een pijnlijk ontwaken: de zorgen en tegenspoeden van het huishouden, of de vernederende herinnering van verachtelijke liefdesbetrekkingen. Hij verwezenlijkt zich wel voor eenige uitverkorenen in eene grootere of kleinere hoeveelheid van genietingen, maar nimmer in zulk eene mate, als b.v. een buitensporig en trotsch egoisme, verbonden met een vulkanisch gestel en teugellooze verbeeldingskracht, dat zou wenschen. Nu verbeelde men zich deze eigenschappen vereenigd in een en denzelfden persoon; men voege er bij eene volmaakte ligchaamsgestalte, de schitterendste gaven des geestes en eenige der hoogste zielshoedanigheden, verder een magnetischen blik, die iemand in de war brengt, verblindt, betoovert en aantrekt, zoo als het oog van de slang zich op zijne prooi vestigt, en ten slotte een wil, slecht geleid door den hartstogt, en een hartstogt, die het geheele geslacht als eene eenige vrouw omvat, en zoo doende zal men de ideale type van Don Juan heb- | |
| |
ben, de moderne wijziging eener mythe, die zoo oud als de wereld is. De fabel der Titanen heeft langzamerhand de verschillende kleuren van den leeftijd der menschheid aangenomen. Eerst waren er Titanen van de eergierigheid en trotschheid: Prometheus was de Titan van het handelend verstand, Faust de Titan der wijsgeerige bespiegeling,
Don Juan is de Titan der zinnelijkheid, van het gepersonifieerde sensualisme. In welken zin ook, de fabel teekent altijd den overmoedigen opstand van het schepsel tegen den schepper, die ook altijd weêr in dezelfde noodlottige uitkomst onderdrukt en tegelijk begraven wordt; want de poëzij, die overal de philosophie in de vertolking van groote wijsgeerige waarheden overtreft, heeft steeds eene tuchtiging der Voorzienigheid bij de hand voor de misdaden van het genie, dat het waagt, de ontzettende magt, die het ontving, tegen God te keeren.
Toen da Ponte zijn libretto schreef, dacht hij er zeker niet aan, dat hij die hooge overlevering in den kring der muzijkale poëzij over te brengen had, en toch heeft hij in eenige tooneelen de handeling zoodanig geregeld, alsof hij daarvan een onduidelijk begrip had. Prometheus en Faust (wij bedoelen dien van Goethe), de Titanen der gedachte, pasten niet voor de muzijk, maar de muzijk alleen kon Don Juan, den Titan van het vleesch, waardig voorstellen.
De organisatie van Giovanni, zoo als wij die beschreven hebben en zoo als die in Cherubino reeds zoo duidelijk voor den dag komt, is geheel in harmonie met de stoffelijke wereld, die voor hem spoedig de eenig ware wereld wordt, omdat zijne wenschen hare grenzen niet overschrijden en zijne begaafdheden in overeenstemming met zijne wenschen zijn. De aarde, niets dan de aarde, maar de geheele aarde! In deze levensbeschouwing verdwijnt de godsdienst en de zedewet op eene veel meer consequente wijze, dan in Faust. Beide, Giovanni en Faust, die zich boven alle menschen, ofschoon in zeer verschillende opzigten, oneindig verre verheven voelen, willen heerschen; maar welke soort van heerschappij zal Giovanni kiezen? De menschen veracht hij te zeer, om naar hunne bewondering te jagen. Daarom is in zijn oog de wetenschap, die het leven bezig houdt en verteert, zonder ooit tot een resultaat te leiden, eene belagchelijke hersenschim; de roem een ijdele klank; de magt, die de dienst van den staat verleent, eene onvruchtbare
| |
| |
inspanning. Neen! Giovanni moet eene meer wezenlijke, persoonlijke, zijnen Spaanschen hoogmoed meer aantrekkende heerschappij uitoefenen, die zich in het egoisme concentreert, den bijval veracht, boven alles echter meer genot geeft en beter in overeenstemming met zijne logica is. De menschen, dus zegt hij tot zich zelven, hollen daarom alleen hersenschimmen na, omdat zij ongeschikt zijn de werkelijkheid volkomen te bezitten. Ik ben nu daartoe in staat. Zij droomen van, wat weet ik welk paradijs, en zien niet in, dat het paradijs overal is, waar de zon warm, de hemel blaauw, de bron helder en mild, de lucht met geuren vervuld is, overal waar de druif rijpt; en - waar deze elementen tot geluk ontbreken, - overal waar vrouwen zijn. De vrouwen! zegt mij dit ééne woord niet beter de reden waarom ik hier ben, dan al de woordenkraam, die men vereert met den titel van philosophie? Als de idee van het leven zich geheel in die van het genot oplost, zijn dan niet alle gemetingen door het woord vrouw uitgedrukt? Bekoorlijke wezens, de eenige godheden die ik erken en aanbid! hoe zeer zijn die eenvoudige droomers en die ellendige ziekelijke personen te beklagen, die nog naar het geluk zoeken, na genoten te hebben, wat gij verschaffen kunt. De vrouwen! Waarom zou ik dit hoogste goed niet evenzoo genieten, als ik de zon, het saprijke groen, de geuren en muzijk altijd en overal geniet? De geheele wereld zal intusschen de hand tegen inij opheffen! Des te beter, ja, des te beter, zeg ik! en zulks uit de volheid mijns harten. Als alles mij op wettige wijze toekwam, zoo als men zegt, zou ik niets meer verlangen en bleef mij niets meer over dan te sterven. Maar iederen dag de magt zijner bekwaamheden te beproeven tegen de hinderpalen zonder tal, die de
maatschappij een wezen van mijn slag in den weg stelt; alle perken door vernuft en energie het onderste boven te werpen; zich door moed en slimheid uit alle gevaren te redden; steeds met vreugde en hoogmoed vervuld te zijn over zijne overwinningen en bij iedere overwinning door het meest bedwelmende genot schadeloos gesteld te worden; ach! dat is het wat ik leven noem. De domkoppen en bloodaards zullen zeggen, dat men, om op deze wijze te leven, eerst een verbond met den duivel moet sluiten. Eene dergelijke hulp zou ik versmaden, al geloofde ik er aan. Tegenover de schoonen kan ik hem ontberen en in het gezigt des vijands zou zulk een hulp mij de ge- | |
| |
moedsbeweging ontrooven, die veroorzaakt wordt door het gevaar en die ik boven alles lief heb. Zou de duivel mij een drank op zijne manier toedienen? Hartelijk dank, Heer Satan, Mephistoles, of welken naam u aangenaam is aan te nemen, ik dank u voor uwen drank! Behoud uw geknoei voor onzen lieven neef Faust, dat uilskuiken van een doctor, die zich ter dood toe bedwelmt, terwijl hij uit de schaal van het weten drinkt en die u roept om zich nog verder te bedwelmen; - de magtelooze grijsaard, die van de tooverij verlangt wat de natuur hem weigert. Wat mij aangaat, die geen geleerde ben, ik geef mij aan u niet over om den kring mijner ervaringen uit te breiden. Gij zijt mij tot niets dienstig, niet eens om mij bang te maken, al viel het u, Heer Duivel! den eenen of anderen dag eens in, in groot costuum, met zwavel geparfumeerd en met een gevolg van een legioen gehoornde monsters en kwade geesten, een bezoek bij mij te komen afleggen. Met genoegen zal ik u bij mij ontvangen.
Dat is de Don Juan van da Ponte en Mozart, woord voor woord naar het libretto geschetst, en noot voor noot volgens de partituur uitgewerkt. Zijn de grondslagen van het hoofdkarakter eenmaal erkend, dan loopt het vorige deel van het drama natuurlijk af en vormt daarmede één geheel. Alles wat die sfeer van bedwelmende betoovering, waarvan Giovanni het middelpunt is, te nabij komt, wordt in dezen draaikolk medegesleept. Waar deze man verschijnt, schitterend van genot, schoonheid en bevalligheid, raakt op zijn gezigt alles in beweging; alles neemt een feestelijk aanzien aan; de glans, die hem omgeeft, trekt een zwerm van vlinders aan, die zoo lang om de vlam vliegen, tot zij daardoor verteerd worden. Feesten worden voorbereid; de dwaasheid zet hare schellenkap op; de wijn parelt in glazen, die met helderen klank tegen elkander stooten; handen zoeken handen om die te drukken; zalen en vertrekken schitteren in een zee van licht; de zinnelijkheid wordt in volle teugen opgeslurpt. En gij, zonder wie geen volmaakt genot op ons wereldrond bestaat, gij godheid, even weldadig voor gelukkigen als voor ongelukkigen, geliefde muzijk! gij kunt evenmin gemist worden als uwe gezellin, de dans, bij deze algemeene zamenkomst van allen aardschen kunst: Kon Mozart zich een geluk voorstellen zonder muzijk? Ziehier dan het eene deel van de schilderij, de
| |
| |
lichtzijde; de schaduwzijde kwam als van zelve op het doek.
Iedere handeling, die de gewone grenzen overschrijdt en tot gewelddadigheid tegen de menschelijke maatschappij in massa voert, veroorzaakt eene reactie, die in evenredigheid staat tot de grootheid van het misdrijf. Hoe meer de menschheid in haar dierbaarst geloof en in hare diepste gevoelens beleedigd is geworden, des te meer gelooft zij door het orgaan van datzelfde geloof en die zelfde gevoelens daartegen te moeten protesteren: hoe meer het oneindige in en buiten ons op eene roekelooze wijze der minachting is prijs gegeven, des te duidelijker en sprekender moet het zich naar binnen en naar buiten openbaren. Zoo verheffen de brutale en onverbiddelijke liefdespogingen van Giovanni, door terugwerkenden invloed, de teederheid der aanbiddende liefde, der hartstogtelijke, maar kuische vereering, die Don Ottavio personifieert; zijne absolute zelfzucht werpt op de absolute zelfopoffering, in Elvira voorgesteld, een schitterend licht; de woeste moed van het onbeteugelde bloed heeft met den heldenmoed der ziel, in Anna geteekend, een strijd vol te houden, en tegenover de zegepralen van de misdaad stelt zich eene buitengewone zedelijke kracht, die door het ongeluk in een jong meisje tot rijpheid is gebragt. Eindelijk draagt een ontzettend wonder het zijne daartoe bij, om den mensch, die het heiligste met voeten treedt, te vernietigen.
Op deze wijze verschijnt het onderwerp van den dissolisto punito, welks diepte door de intuitie des toondichters erkend is geworden, in een ander licht; het wordt grootscher, algemeener en openbaart zich aan de ziel als een voortdurend en algemeen feit, als eene soort van muzijkale kosmogonie, waarin, in poëtische en tevens logische vereeniging, het hooge en lage in de menschelijke natuur, het tragische en komische, het verhevene en het belagchelijke, het zinnelijke en het geestelijke, het leven en de dood, onder hunne verschillende gezigtspunten vereenigd zijn.
Als Don Juan een bloot denkbeeldig meesterstuk was, welk karakter zou men dan wel moeten geven aan den gefingeerden vervaardiger van zulk eene in al hare deelen met absolute waarheid en volkomenheid verwezenlijkte kosmogonie? Zou men ons niet in hem een mensch moeten voorstellen met tweevoudige en contrasterende persoonlijkheid, die
| |
| |
het leven en de kunst aan de tegenovergestelde uitersten opvatte, en die zich bij afwisseling in den stroom van zinnelijke genietingen en in de afgronden der melancholie stortte; een mensch, in wien het krachtig gevoel van het zijn onophoudelijk door het duidelijkst voorgevoel der vernietiging bestreden werd? Men zou misschien nog wel geheel andere contrasten, buiten alle waarschijnlijkheid, verzonnen hebben. Maar Don Juan bestaat, en Mozart, dien men op deze wijze trek voor trek geschilderd heeft, is geene fictie.
Op het oogenblik, dat de komponist de keuze van een gedicht gedaan heeft, wordt hem een met zwart verzegelde brief overhandigd. Hij berigt hem den dood zijns vaders; eens vaders, die zijn leermeester, gedurende twintig jaren zijn leidsman, de onafscheidelijke begeleider zijner jeugdige zegepralen was. Deze gebeurtenis, hoe natuurlijk en gemakkelijk die ook te voorzien was, moest op de liefhebbende ziel van Mozart en op zijnen geest, reeds gewend aan de droefgeestigste gedachten, een diepen indruk maken. Men zie hem echter eenige maanden later, toen hij in zijn geliefd Praag, dat hem vergoodde, teruggekeerd was, en waar het eene feest, het eene concert het andere verdrong, zich door de geestdrift, die hij verwekte, opwinden, in zijne gesprekken geestiger dan ooit, bewonderenswaardiger dan immer aan zijn klavier. Honderden, ja misschien duizenden vertrouwde vrienden omringen hem; de geheele stad is zijn vertrouwde vriend. Hij bevindt zich in een gezelschap van Italiaansche zangers, vrolijke broeders en jonge liefhebbers uit de eerste standen, die zich alle dagen om hem verzamelen, als om het middelpunt hunner bezigheden en genietingen, die wedijveren wie van hen het nieuwe meesterstuk het meest geniet en die ieder nieuw nommer met eene plenging van champagne begroeten: een doop, eenen Don Juan geheel waardig, zoo als iedereen zal moeten erkennen. Mozart bewijst alle eer aan de volle bekers door de vriendschap hem aangeboden, en zonder twijfel liep er in 't geheim ook wel het eene of andere liefdesgevalletje onder door. De bezoeken, de vrolijke partijen, de muzijkale avonden, het vertrouwelijk plaats nemen om de punchkom, eindelijk ook de repetities vorderen den geheelen dag. Zoo als gewoonlijk blijft den toonkunstenaar slechts de nacht tot arbeiden over. Daar verandert
echter
| |
| |
de decoratie; alle lagchende beelden van den dag zijn verdwenen; al het geweld en gedruisch is verstomd; Mozart is alleen en achter twee waskaarsen zit hij aan zijne werktafel, voor zijne partituur. De October-wind fluit in zijne ooren, begeleid door de verdorde bladeren, die ruischend nedervallen. Met huivering voelt hij het oogenblik van zijne dagelijksche vervorming naderen. Het gesternte, welks omwenteling zijn verstandelijk leven bestuurt, keert hem de nachtelijke zijde zijner schijf toe, waarop altijd hetzelfde beeld afgedrukt is. Hij zou dit onvermijdelijke beeld willen ontvlieden; hij schrijft de joviale, erotische of bizarre inspiraties neder, die de indrukken van den dag in zijn hoofd opgewekt en reeds tot rijpheid gebragt hebben. Hij schrijft, maar op eens valt hem in, dat de held van het stuk, het levend zinnebeeld van alle vreugd op aarde, een mensch is aan het graf gewijd, waarin hij te midden der grootste bedrijvigheid van zijn verderfelijk en maar al te verleidelijk genot dalen moet. Maar is niet de geest van Don Juan die des toondichters zelven, die het toppunt van zijn genot bereikt heeft, en moet hij niet op den komponist, die in zulke ongehoorde proportiën alle bekende grenzen overschreden heeft, op even verderfelijke wijze als op die gedaante terugwerken? Stond beiden niet hetzelfde lot te wachten? Bij deze gedachten aan het graf, die de behoefte aan slaap, ten gevolge van te lang waken, misschien in beelden omvormt, wordt de eenzaamheid des toondichters met verschijningen bevolkt. Dan roept hem de schim zijns vaders door de stem des Commandeurs; dan vertoont zich de geliefde muze, die hem zoo vast aan het leven bindt, bleek, met loshangende haren, in wijde treurkleederen, met de trekken van Anna, en fluistert hem een vaarwel
toe, zoo als hij alleen het hooren en wedergeven kan: Lascia almen alla mia pena, enz. (Sextet). Op deze wijze leverden de indrukken van den dag de lichtzijde van het beeld; die van den nacht gaven de schaduwzijde.
Hoe moet men niet boven alle mate getroffen zijn, als men de zonderlinge betrekking ontdekt tusschen alle gedachten van het gedicht, en de diepere en speciaalste trekken der individualiteit van Mozart niet alleen, maar ook de toevallige oorzaken, welke hem, den komponist, in omstandigheden en gemoedsstemmingen verplaatsten, die zoo geheel en al analoog waren met de talrijke en onderling
| |
| |
zoo zeer strijdige eischen van zijnen arbeid. Wenden wij ons tot andere niet minder belangrijke bijzonderheden.
Het eenige publiek van Europa, dat Mozarts muzijk volkomen begreep, was dat van Praag; dit alleen beschouwde hem met de oogen der nakomelingschap. ‘Wat van Mozart is, zal zeker altijd aan de Bohemers bevallen,’ zeide de kapelmeester Strohbach tot onzen held. En Mozart antwoordde: ‘Omdat de Bohemers mij zoo goed begrijpen, wil ik opzettelijk voor hen eene opera schrijven.’ Het orkest, dat de ouverture van Don Juan van het blad speelde en wel tot groote tevredenheid van den Maestro, was een orkest, zoo als men moeijelijk een tweede in de wereld zal vinden. Om het zamentreffen aller gelukkige omstandigheden te volmaken, verschafte het geluk aan Mozart een troep Italiaansche zangers, die muzijk begrepen; eene prima donna, Theresa Saporeti, die eene uitstekende stem en buitengewone gemakkelijkheid moet bezeten hebben, omdat de rol van Anna, waarop zoo vele zangeressen schipbreuk lijden, voor haar geschreven was. De tenor was Signor Baglioni, wiens rol, die van Ottavio, eveneens van schoone middelen getuigt. Aan den anderen kant moeten wij tot het besluit komen, dat, daar de partituur geen enkel nommer bevat, waarin de dramatische waarheid en uitdrukking aan eenig ondergeschikt doel opgeofferd is, het Praagsche gezelschap even volgzaam als goed zamengesteld moet geweest zijn. Mozart was de lieveling van het publiek en een Maestro, die goede ontvangsten verschafte. Daarom schreef zijn wil de wet voor. De hoofdrol werd opgedragen aan een jong mensch, twee en twintig jaar oud en met het schoonste uiterlijke begaafd, die zoo goed acteur en zanger was als gevorderd werd. Als men geloof wil hechten aan de overleveringen omtrent den persoon van Signor Bassi in het costuum van Don Juan, dan had de duivel der verleiding nimmer een waardiger representant
in de opera. Gelukkig, driewerf gelukkıg de muzijkvrienden, die den Don Juan hebben zien voorstellen door eenen Bassi of Garcia, - een Spanjaard, even als de persoon door hem voorgesteld.
Indien men het regte genot van den Don Juan wil hebben, dan moet men de verschillende rollen daarvan in zijne fantasıe bezetten, omdat de acteurs, welke die rollen vervullen, bijna altijd verre beneden hunne taak blijven en het
| |
| |
bewijs leveren, dat het karakter, door hen voorgesteld, niet door hen begrepen wordt. De een maakt uit Don Juan een geweldmaker, die gewoon is alleen op slechte plaatsen te komen; de ander een flaauwen dandy; een derde een walgelijken sentimentelen water-melkman; de vierde maakt een hansworst van hem, terwijl hij op de planken in het rond draaft en in het allegro van La ci darem entrechats maakt. Nog bestaat er eene overlevering van een acteur, die in de rol van Don Juan even achter de coulissen ging om zijn gezigt met poeder te besmeren, om er toch maar regt verschrikt uit te zien als het beeld verschijnt, door welke geniale opvatting het beeld en het orkest genoodzaakt waren eenige minuten te wachten, welke tijdruimte toen gevuld werd met de uitjouwingen van het publiek. Gemakkelijk zou het ons vallen de namen dezer virtuosen op te noemen; maar sommigen hunner zijn reeds gestorven; en daarom vrede zij over hunne assche! de overigen zijn oud en hebben zich aan het tooneel onttrokken; alzoo vrede over hunne tekortkomingen!
Hoe is het mogelijk eene gedaante zoo geesteloos en zoo onverstandig te parodieren, waarvan iedere beweging bevallig, iedere houding eene studie voor een schilder, iedere blik verleidelijk en vol vuur is; terwijl dat alles zoo duidelijk in de melodie en in den rhythmus is aangeduid? Giovanni moet zoodanig voorgesteld worden, dat de rust eener vrouw en het leven van een man nooit in zekerheid zijn, zoodra hij zich vertoont; zoodanig dat zijne demonische grootheid zich nog met eenige waarschijnlijkheid tegenover den dood en de hel, die hem opeischen, handhaven kan. Begrijpen de tooneelzotten dit echter niet, dan zouden zij ten minsten dienen te begrijpen dat Don Juan een cavaliere, een edelman met beschaafde manieren is, die niets gemeens heeft met een Duitschen student in zijne Kneipe, noch met de bezoekers van den kelder van Auerbach, zoo heerlijk onthaald door Mephistopheles.
Eéne omstandigheid is er die eenigen troost geeft voor de bestendige onvolkomenheden in de opvoering dezer opera, en dat is de moeijelijkheid en misschien wel de onmogelijkherd om dit werk in alle opzigten op eene bevredigende wijze ten tooneele te brengen. Ten aanzien der mise en scène lijdt dit stuk aan een hoofdgebrek. Er zijn geene ondergeschikte rollen in. Alle partijen zijn van het hoogste belang; alle ver- | |
| |
langen dramatische en muzijkale talenten van den eersten rang; en voegt men hier nog bij een uitstekend schoon uiterlijk voor Don Juan, eene donderende bas en eene monumentale houding voor den Commandeur, - eigenschappen, die deze rollen in 't belang der stoffelijke illusie en der morele waarschijnlijkheid dringend vorderen, - dan vragen wij, waar men al die zangers en die zangeressen op zou sporen, die ook maar in de verte aan het denkbeeld dezer personen beantwoorden, van welke ieder de type zijner soort is?
Men moet dan ook het buitengewoon gelukkig zamentreffen van omstandigheden niet uit het oog verliezen, waaronder Mozart de opera aller opera's, het meesterstuk aller meesterstukken schiep. Een onderwerp rijker en gelukkiger gekozen dan alle mogelijke lyrisch-dramatische stoffen, een universeel onderwerp, even universeel als het genie, dat het wist vruchtbaar te maken; levenservaringen, die den toondichter persoonlijk in de gelegenheid stelden om de menigvuldige en onderling strijdende indrukken te ondervinden, welker orgaan en tolk te zijn zijne roeping is; een Italiaansche troep uit het laatst der 18de eeuw, die moeds genoeg had zich te wagen aan de geleerdste partituur die bestaat, en muzijkaal genoeg ontwikkeld was om zich met eere te redden uit eene studie, die zelfs heden nog hoogst moeijelijk is; zangers en zangeressen die voor hunne rollen geschapen schenen te zijn; een onvergelijkelijk orkest; en om dit alles de kroon op te zetten, een auditorium, dat uit vrienden vol geestdrift bestond, die in de waardering van een verwonderlijk werk geheel Europa minstens dertig jaar vooruit waren! Nooit nog was een komponist minder door moeijelijkheden en plaatselijke omstandigheden beperkt geweest, of had vrijer den teugel kunnen vieren aan zijne ingevingen; nooit nog hadden alle gunstige omstandigheden ten voordeele van eenig werk in dien graad zamengetroffen, en gerustelijk mag men aannemen, dat zich ook nooit weder zulk een gelukkige zamenloop van toevalligheden herhalen zal. De voortreffelijkheid van Don Giovanni boven alle oudere en nieuwere opera's, is een algemeen erkend feit; wij hebben het onzen pligt gerekend de oorzaken daarvan op te geven, en zoo onze opmerkingen even juist mogten zijn als onze nasporingen naauwgezet waren, dan zal men begrijpen
waarom alle tooneelmuzijk, met uitzondering alleen der nieuwigheden van den dag, nevens deze flaauw wordt en verbleekt.
| |
| |
Ziedaar Oulibicheffs opvatting van den Don Juan als een geheel beschouwd, en grootendeels met zijne eigene woorden voorgesteld. Het was ons plan geweest de partituur van Don Juan aan zijne hand geheel door te loopen en elk nommer tot het onderwerp eener bijzondere beschouwing te maken, omdat het niet mogelijk is eene keuze te doen uit eene partituur die, zoo als deze, van het eerste tot het laatste stuk, bijna zonder uitzondering, de volkomenste voorbeelden geeft van alle stijlen en alle karakters der tooneelmuzijk. Te dien einde zouden wij den lezer uitgenoodigd hebben eene ideale voorstelling van den Don Juan met ons bij te wonen, eene voorstelling waarop de kritiek niets zou weten aan te merken. De acteurs en actrices zouden, zoowel wat het morele als het physieke betreft, geheel één zijn geweest met de personen; met verwonderlijk schoone stemmen en eene klassieke methode begaafd, zouden zij gezongen hebben zoo als men slechts in zijne verbeelding hoort zingen; het orkest zou in geen enkel opzigt iets te wenschen hebben overgelatende decoraties zouden in fraaiheid en waarheid de natuur zelve naar de kroon hebben gestoken. Eindelijk zouden wij ons best gedaan hebben om voor u een gedienstige en spraakzame buurman te wezen, aan wien het soms wel eens gebeuren kan dat hij begrijpt wat hij poogt uit te leggen. Doch nu reeds vreezen wij de ruimte overschreden te hebben, die wij bescheidenlijk mogten vergen. Nog ééne zaak echter wenschen wij ter loops ter sprake te brengen; het betreft de beide finales der laatste acte dezer opera. Als de Commandeur, bij het laatste avondmaal van Don Juan, hem herhaaldelijk toegeproepen heeft: E l'ultimo momento! pentiti scellerato! pentiti, pentiti; waarop door Don Juan bestendig met
no! geantwoord wordt, is de zending van den Commandeur afgeloopen en hij verdwijnt. Ware de straf volvoerd op het oogenblik, dat die uitgesproken werd; ware Giovanni aan de voeten van den Commandeur dood nedergevallen en het gordijn met hem, dan zou het einde het werk gekroond hebben, en Mozart, tot aan de zuilen van Hercules in de muzijkale kunst genaderd, zou daar zijn blijven staan, ubi defuit orbis, zoo als de ontdekkers der hyperboreïsche landen, die hunne reis niet verder konden voortzetten, omdat zij aan
| |
| |
het einde der wereld waren. Er waren echter zekere omstandigheden, die het den dichter en den toondichter onmogelijk maakten, de opera, of ten minste het bovennatuurlijk tooneel, op deze wijze te eindigen. Da Ponte, als bekwaam letterkundig werkman, die het publiek van zijn tijd en de eischen van het tooneeleffekt in 't algemeen door en door kende, oordeelde zeer juist, dat de titel van het stuk: il dissoluto punito, niet geregtvaardigd, en de verwachting, daardoor opgewekt, niet bevredigd zouden zijn, als men de straf niet zag; want onder duizend personen, die de opera komen zien, mag men van geluk spreken, zoo er tien zijn, die kunnen hooren. Daarom moest dan ook de verdoemenis en de hel voor het oog zigtbaar gemaakt worden. Daarom liet de dichter op den man van marmer, die in zijn libretto eene tamelijk armzalige machine is, iets meer solides en meer zigtbaars volgen, un coro di spettri, geesten, furiën, duivels, het geheele hof van Pluto in groot gala. Men herinnert zich nog, hoe onze vaderen bij deze klassieke pracht genoten! Terwijl de komponist Don Juan de vreeselijkste morele martelingen laat ondergaan, levert hem de dichter nu ook aan physieke martelingen over: che m'agita le viscere! een gewaagd beeld, waardoor da Ponte zijn tijd vooruit liep en waarin Mozart nog geen smaak scheen te vinden. Het zou hem, den muzijkant, die het hartverscheurendste geschrei zoo natuurlijk terug wist te geven, zeer gemakkelijk gevallen zijn de wanhopige smarten uit de binnenste ingewanden even natuurlijk voor te stellen; maar hij was er verre af te vermoeden, welke vruchtbare ader deze medico-chirurgicale operaties eenmaal ten voordeele van het tooneel zouden openen. Mozart zag wel in, dat het onmogelijk was het laatste
finale te eindigen met een tooneel - wel is waar het belangrijkste van het stuk - waarvan het tempo andante is en dat pianissimo eindigt met eenige geheele noten, door eene enkele stem gezongen, die in het orkest als eene schaduw verdwijnen. Eveneens begreep hij, dat het noodzakelijk was, na een stuk van zulk eene psychologische diepte, den hoorder, door zoo vele geweldige schokken afgemat, een opwekkingsmiddel toe te dienen, en dat men ten slotte een vuurwerk voor het oor af moest steken, juist zoo als da Ponte de noodzakelijkheid van een schitterend slottooneel voor het oog gevoeld had. Om deze reden liet hij op het andante een allegro van vijftig maten
| |
| |
volgen. Dit is effectmuzijk, die de planken doet daveren, en die wederkeerig door het rumoer van het tooneel verlangd wordt, omdat er geen magtiger bondgenoot is dan het muzijkaal geraas. Dat is alles nu heel goed; het duurt niet lang en een ieder gaat tevreden naar huis. Het komt er slechts op aan te weten, welk soort van schouwspel men ons zal aanbieden, en of de heeren regisseurs, decorateurs, tooneelkleedermakers en machinisten altijd zullen voortgaan hunne wereld te scheppen naar het beeld van een gek. Wij vragen hun vergeving voor deze uitdrukking; maar is het te gelooven, dat wij, toeschouwers uit de negentiende eeuw, die eindelijk begrepen hebben, wat Don Juan is, steeds veroordeeld zijn het laatste tooneel van het voortreffelijke meesterstuk in den mythologischen Tartarus verplaatst te zien, overstroomd en belagchelijk gemaakt door een legioen stomme personen, met alle kleuren beschilderd, toegetakeld met ontzettende pruiken van hennep, met rookende en stinkende fakkels gewapend, en rondom Giovanm springende, zoo als de dertig en eenige kinderen van het mannelijk en vrouwelijk geslacht van Rochus Pumpernickel, van bigamie beschuldigd, om hunnen veronderstelden vader dansen, die hen allen naar den duivel wenscht? Er wordt werkelijk geene groote mate van verbeeldingskracht vereischt, om in de plaats van dit onwaardig tooneel iets meer passends en minder bespottelijks te stellen. Bezitten wij dan niet de phantasmagorie? Welnu, laat dan in de ledige ruimte dreigende schimmen voorbijzweven, afschuwelijke spooksels, de gelaatstrekken door woede vertrokken, of met duivelsch gelach grijnzende; voeg er voor het contrast een optogt bij van jonge en bleeke vrouwen, die hunne liefde voor Giovanni met het leven geboet hebben; die hem beschouwen en over hem
schijnen te weenen. Behaagt dit tooneel u niet, ziehier een ander. De valluiken openen zich en braken stroomen van vlammen; de dondermachine doet wat zij vermag; de brandende stukken der decoratie, die niet verandert, vallen het een na het ander met geweld in; geesten vliegen in alle rigtingen door de vuurzee. Het koor van zingende spoken ziet men niet, in plaats van unisono laat men ze in oktaven zingen; spreektrompetten zouden zelfs hier op hare plaats zijn. In dit rumoer drukt Giovanni, aan de duivels overgegeven, maar inwendig, zoodat zijne bewegingen vrij blijven, door zijn
| |
| |
spel, meer nog dan door zijn gezang, dat men bezwaarlijk zou kunnen hooren, de martelingen uit, die hem verscheuren. Ten slotte hoort men de langgerekte toonen eener statige kerkmuzijk; de muur op den achtergrond stort in en men ziet bij de eerste stralen van den dageraad den geest van den Commandeur, die ten hemel stijgt, en eene vrouw, die op de wolk voor hem nederknielt. Deze vrouw houdt een palmtak in de hand en een sluijer, met sterren bezaaid, bedekt hare trekken. Een bliksemstraal schiet uit de hemelsche verschijning en treft Don Juan, die dood nedervalt te midden van de puinhoopen zijner vervloekte woning.
Het genie moge nog zoo groot zijn, toch ontdekt men wel eens hier of daar eene zwakheid, die den tijd kenmerkt, waarin dat genie werkzaam was. Zoo ook met dichter en komponist van den Don Juan. Beiden hadden zij à la Shakspeare, trots de poëtische en dramatische regelen van hunnen tijd, het komische en het tragische gedurig dooreengemengd, en toch durfden zij zich niet onttrekken aan het meest willekeurige voorschrift, dat toenmaals aan het lyrische drama opgelegd was, namelijk den regel, die vorderde, dat alle personen zich bij het einde vereenigen en, naarmate hunner stemhoogte, op eene lijn plaatsen, om het publiek te bedanken voor de toejuichingen of de afkeuringen, die zij gedurende de vertooning ontvangen hebben. Het is waar, strikt genomen konden onze meesters dezen beleefdheidsvorm niet in al zijne strengheid toepassen, omdat de held van het stuk dood is en het beeld bezwaarlijk ten tweeden male kon terugkomen, alleen om eene buiging voor het publiek te maken. Men bepaalde zich daarom tot het verzamelen der levenden, ten einde ze te doen zingen en afscheid van elkander nemen, waardoor het finale met drie overtollige tempo's vermeerderd is geworden. Wij zullen die geenszins analyseren, ten eerste omdat men ze nooit meer op het tooneel brengt; vervolgens, omdat ze geen deel meer van het stuk uitmaken; ten derde, en dit is het ergste, omdat zij een schandelijke leugen ten opzigte der handelende personen zijn. Wie ziet niet duidelijk in, dat die geheele wereld van hartstogten, betooveringen, dwaasheden en wonderen onherstelbaar is ondergegaan met hem, die er het middelpunt en de hefboom van was! Anna, de verhevene reactie der zedelijke orde tegen het vijandig begin- | |
| |
sel, dat al de grondslagen dier orde tegelijk aantastte, heeft
opgehouden te bestaan met de oorzaak, die haar heeft voortgebragt; zij is uitgedoofd, zoo als het hemelsch vuur uitgedoofd werd, toen het de vervloekte steden verteerd had, waarvan de Doode Zee het graf is. Zoodra Anna niet meer is, wordt Ottavio onmogelijk. Hij was zoodanig georganiseerd, dat hij zijne beminde geene minuut kon overleven, want zij was zijn geheel dramatisch en muzijkaal zijn. Wat Leporello aangaat, de geneesheeren zullen u verzekeren, dat hij gedurende de twee laatste tooneelen genoeg gezien en gehoord heeft, om regt te hebben op een levenslang plaatsje in een krankzinnigengesticht. Waarlijk, er is bij hem wel sprake van om all' hosteria te gaan en er een padron miglior te zoeken. Neen, neen! Leporello had nooit en zal nimmer meer dan één meester hebben. Zullen wij iets van Elvira zeggen? Helaas! bewusteloos zeeg zij neder, toen zij Giovanni verliet. Zij is ten minste voor zes weken buiten kennis, en als zij er dan van opkomt, hare vrienden en bloedverwanten bijeenroept en hun zegt: Io men vado in un retiro a finir la vita mia, zij kan niets beters doen en wij juichen haar vroom besluit van harte toe, maar de toeschouwer heeft er niets meer mede te maken. Zerline en Masetto blijven nu nog over. Men is het eens met den dichter, dat deze echtelingen op den dag van hun huwelijk zijn gaan cenar in compagnia; men mag echter veronderstellen, dat het souper afgeloopen is. Zerline voor 't overige, los van de toestanden, die haar tot een dramatisch persoon maakten, is niet meer de Zerline van Don Juan, maar die van Masetto, - eene vrolijke babbelaarster, die zeer zeker in 't vervolg haren man bij den neus zal leiden. Zoo zien wij, hoe de groote figuur van Don Juan alles, wat hem en relief bragt of tot omgeving of
contrast diende, in zijnen val medesleept. Alles sterft of verdwijnt met hem.
De drie laatste tempo's van het finale zijn dus een groote fout tegen alle kunstprincipes. Deze fout is echter gemakkelijk te herstellen en wordt het ook, doordien men ze bij alle voorstellingen weglaat. Jammer maar, dat de muzijk, die men daardoor mist, veel beter dan de tekst is! Den verloren arbeid aan het schoon gefugeerde koor: questo è il fin di chi fa mal, zal ieder, die het kent, betreuren.
Wij hebben reeds gezegd, dat ons oorspronkelijk plan in
| |
| |
de behandeling van ons onderwerp aanmerkelijk is ingekort, en toch vreezen wij, dat men ons beschuldigen zal van te groote uitvoerigheid. Maar hoevele commentariën zijn er niet al op de gedichten van Homerus, Virgilius en Dante, op de Grieksche en Fransche tragedies, op Shakspeare verschenen, en is daarmede de stof uitgeput? Zou Don Giovanni, de verhevenste dichterlijke schepping van den menschelijken geest, ten minste in verhouding tot onze eeuw, een minder vruchtbaar en minder uitgebreid veld voor den kritischen oogst zijn? In onze dagen, nu het verstand zonder leiband loopt, - of het daarom regtop gaat, zullen wij ons niet vermeten te beoordeelen, - geeft men meer om muzijk dan om verzen, en niet zonder grond. Daar de muzijk onder alle vormen der kunst de krachtigst werkende, de innigste en de minst voor verstandelijke ontleding vatbare is, naardien de kritiek alleen met hare toepassing en niet met haar beginsel te maken heeft, is zij bijzonder geschikt voor eene eeuw, die in het proza en het scepticisme verdiept is, juist zoo als de geweldigste geneesmiddelen bij wanhopende ziekten te pas komen. Men gelooft nog aan de muzijk, omdat het onmogelijk is niet te gelooven aan de werkelijkheid eener individuele gewaarwording; en als, bijgeval, deze gewaarwording de intuitive voorstelling is van deze of gene groote godsdienstige of zedelijke waarheid, dan kan de ontledende geest, die ons beheerscht, haar toch niet aan het lijf komen. En dit is de reden, waarom de muzijk ten huidigen dage zulk eene hooge eer geniet.
Zoo lang dus de muzijkale kunst bestaan zal, zoo lang rhythmus, melodie en harmonie hare basis vormen, zoo lang zal Don Juan steeds als het toppunt harer volkomenheid beschouwd worden. Mogt deze opera eenmaal van het Europesche repertoire verdwijnen, ja meer nog, mogt het geheele libretto als een noodeloos omkleedsel verworpen worden, de ware liefhebbers zullen zich beijveren het stuk op nieuw naar de muzijk te komponeren. Dan wordt een ieder voor zich de held van het drama; het wordt voor elk hunner eene intime zelfbiographie, in noten geschreven, zoo als het niet mogelijk was die op andere wijze te schrijven; eene geschiedenis, in welke de data en tijdvakken worden berekend naar die oogenblikken, welke over ons inwendig bestaan hebben beslist: onze hartstogtelijkste, zoetste, stormachtigste en plegtigste uren; onze dichterlijkste smar- | |
| |
ten en onze meest bedwelmende genoegens en meestal, helaas! ook onze schuldigste genietingen. Allen zullen zich in dit werk herkennen, 't welk Mozart meer dan eenig ander naar zijn beeld schiep, en dat zoo geheel en al de uitdrukking is van een leven, waaraan niets wat menschelijk is vreemd bleef. Sommigen zullen daarin misschien, onder betooverende en daarom voor hen des te hopeloozer kleuren, het misdadige geluk zien, dat aan hunne lotsbestemming ontbrak; waardoor zij in al hunne droomen vervolgd werden; dat zij, wakende, met hunne vurigste wenschen najaagden, en welks gemis van hun leven, ten minste van hunne jeugd, eene bittere teleurstelling gemaakt heeft. Onzinnige klagten! wenschen, door het noodlot nimmer vervuld dan om ons gestreng te straffen! Is de dood niet het ware doel van het leven, zoo als Mozart gezegd heeft? O gij, die gelijk wildet zijn aan Giovanni en het niet kondet, hoort het laatste tooneel der
opera, een tooneel, zonder hetwelk Don Juan het onzedelijkste meesterstuk zou geweest zijn, en dat er nu integendeel de verhevenste en indrukwekkendste poëtische moraal in legt; een tooneel, dat alleen het tegenwigt vormt van twee lange bedrijven vol van dwaasheden, buitensporigheden, hartstogten en misdaden, dat alle voorafgaande indrukken van het werk uitwischt en alleen tegen al de schoonheden opweegt. Bedenkt toch, dat hetzelfde tooneel het drama des levens voor iedereen zal sluiten, en dan, in plaats dat gij Giovanni, - een ideaal wezen, - dwaselijk zult benijden, zal veeleer eene heilzame vrees in u worden opgewekt bij het grafteeken van den Commandeur, en zult gij u vereenigen met het gebed van zijne dochter en u gelukkig gevoelen in een geloof dat men niet kan afzweren, tenzij men afstand doe van zijne waardigheid als mensch.
Het bovenstaande was reeds geschreven en ook reeds gedeeltelijk afgedrukt, toen wij ontvingen: W.A. Mozart, von Otto Jahn, Leipzig 1856. Met vreugde begroeten wij een werk, dat, als het resultaat van de ijverigste studiën en de meest onvermoeide nasporingen, bestemd schijnt te zijn om een nieuw licht te verspreiden over het leven en de werken van den grooten toonkunstenaar. De schrijver heeft op het phi- | |
| |
lologisch en muzijkaal-kritisch gebied reeds zulk een goeden naam verworven, dat wij overtuigd zijn dat hij ten volle berekend is voor de taak, die hij op zich genomen heeft, namelijk: eene zekere en naauwgezette voorstelling te geven van den levensloop van Mozart, steunende op het grondig onderzoek der bestaande bronnen, met zorgvuldige inachtneming van alles wat in den algemeenen toestand van den tijd, waarin hij leefde, en ook in de plaatselijke en persoonlijke betrekkingen, onder welker bijzonderen invloed hij stond, geschikt was om zijne ontwikkeling als mensch en kunstenaar te bepalen; en tevens eene, op de meest mogelijk omvattende kennis en waardering zijner kompositiën gegronde karakteristiek zijner scheppingen op het gebied der kunst, eene geschiedenis van zijne vorming tot kunstenaar. Geene van de beide zijden dezer onderneming kon op zich zelve staan, ofschoon de navorsching zoowel als de voorstelling zich nu meer met de eene, dan met de andere moest bezighouden; de taak zelve was één, even als het individu, waarin de kunstenaar en de mensch onafscheidelijk vereenigd zijn.
Het spreekt van zelve, dat een schrijver, die een onderwerp behandelt, dat door vele anderen vóór hem reeds bewerkt is, de aandacht moet vestigen op de feilen door zijne voorgangers begaan. Zoo was het ook ten opzigte van Oulibicheff. Professor Jahn zegt van hem: ‘In Oulibicheffs werk was hoofdzaak de beredenerende aesthetische analyse der voornaamste werken van Mozart, van die werken uit zijne latere levensjaren, waarin de kunst des meesters hare volmaakte uitdrukking vond, waarop zijn roem onbewegelijk gegrondvest is. Deze in hunne beteekenis van het standpunt der kunst te karakteriseren en begrijpelijk te maken is zijne eigenlijke taak. Werkelijk beperkt hij daarom zijne beschouwing tot een bepaalden kring van Mozarts kompositiën: de meest bekende, omdat die ook de grootste zijn. Dezen kring uit te breiden schijnt in zijne gedachten niet te zijn opgekomen, omdat het hem slechts te doen is om dien Mozart, dien hij en de muzijkale wereld uit deze werken kent. Wat hij verder aanvoert dient alleen tot voorbereiding en tot basis voor die beschouwingen.’ Ons dunkt dat, indien Oulibicheff zich tot taak gesteld heeft wat door Prof. Jahn als zoodanig wordt aangewezen, hij ook niet noodig had dien kring uit te breiden, maar volstaan kon met dien geheel te vullen.
Jahn laat intusschen regt wedervaren aan de fijnheid en
| |
| |
den geest, waarmede deze analyse geschreven is, ofschoon die volgens zijne opvatting minder den kern betreft, dan wel den indruk, dien deze verschillende kompositiën op den schrijver gemaakt hebben.
Het ligt geenszins in ons plan, ook in eene beschouwing van dit nieuwe werk te treden; wij wenschten er alleen melding van te maken als een verblijdend verschijnsel der hoe langer hoe krachtiger wordende ontwikkeling van de muzijkale literatuur. Het werk is des te belangrijker, omdat de Heer Jahn heeft kunnen beschikken over vele bouwstoffen, die vóór hem onbekend of ongebruikt waren gebleven.
Het eerste deel, groot 716 bladzijden, zal spoedig door een tweede en laatste gevolgd worden.
Maart, 1856.
B. |
|