De Gids. Jaargang 18
(1854)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Op het meer van Como.Natura con Arte Het is zeker voor een zenuwachtig mensch iets zeer onaangenaams, bij het uittreden eener diligence of het afstappen van een boot den woesten aanval dier hongerige horden door te moeten staan, welke, tuk op koffers en hoedendoozen, hem te lijf willen met eene beleefdheid, welke niet geheel van opdringendheid is vrij te pleiten, en die verrassend zou kunnen worden genoemd, indien zij belangeloozer ware. Maar de onaangenaamheid van dien toestand is niet in de verste verte te vergelijken met de wanhopige belegering, die een vreemdeling heeft te verduren, welke met zijne vrouw de Albergo dell'Angelo te Como bedaard uitstapt en ongelukkig zijne blikken wendt naar de kleine havenkom en de gondels, die er roeireê in liggen te wiegelen. Hij wordt letterlijk van alle kanten ingesloten, bestookt en benard; hij wordt getrokken en rondgedraaid als in een Noordschen maalstroom; hij wordt om zijn middel gevat, schier omhelsd - en door wie dan nog, geregte goôn! - en gedrukt; hij voelt zijn hoed waggelen en zijn knieën knikken; hij ziet de elasticiteit van zijne reiskleêren op den hardsten proef gesteld; hij ondervindt eene gewaarwording van stikking en strekt eindelijk wanhopig zijn vinger op de gis uit, en tot zijne uitkomst, neemt de man, die er door aangewezen wordt, hem in zijne | |
[pagina 305]
| |
hoede, verwijdert de anderen en sleurt hem in triomf weg naar zijne boot. De vreemdeling staat een oogenblik stil, haalt diep adem, droogt het zweet, dat als eene ontdooide lawine hem neêrstroomt langs voorhoofd en wang, en wenkt zijne vrouw. Waarlijk, indien Schiller niet aan den waanzin der menschen de eerste plaats had ingeruimd onder de verschrikkelijkste der verschrikkingen, en indien ik er niet tegen opzag met hem in meening te verschillen, ik zou den voorrang toekennen aan de overdrevene dienstvaardigheid der Comosche barcaroli en gondolieri, zoo als ik daarmede kennis heb gemaakt. Het was vroeg in den morgen van een heerlijken Augustusdag; de heldere stemmen der klokken van San Fedele en San Abondio hadden het zesde uur verkondigd. De straten der stad en vooral de haven, die hier tevens de Corso of wandelplaats vormt, vertoonden reeds hunne gewone bedrijvigheid, maar de bergen en het meer waren nog in kalme rust verzonken. Wèl baadden de groene kruinen der hoogten zich in den glans van den ochtendzon, waarvan het rood reeds in den gouden was overgegaan, maar de landhuizen aan de oevers van den stroom of tegen de ruige bergwanden, en de donkerblaauwe waterspiegel zelve sluimerden nog in rustige stilte, luchtig overdekt door de laatste wasemige morgendauw. Wij zett'en ons neder op de roode kussens van de gondel, en deden het witte tentzeil openslaan, om een vrijen blik aan beide zijden te kunnen werpen. De barcaroli namen de lange roeispanen, stonden op en deden den eersten schep in het water. Wij verlieten de kleine kom, en bevonden ons op het Meer. Het bleek van achteren, dat de vinger, dien ik op de gis had uitgestoken, bij intuïtie op een goeden gondelier teregt was gekomen, die mij wel is waar franken voor zwanziger, en dus een vierde te veel liet betalen en hoogst gebrekkige noties had omtrent den duur van een uur, daar ik geregeld 60 minuten korter voer, dan hij mij berekende; maar die overigens zijn gezelschap best waard was. Buitendien waren deze kleine menschelijke zwakheden, uit een Italiaansch oogpunt bekeken, zoo gering, dat ik mij verwonderde, dat hij zich niet aan grootere schuldig maakte. Hij was een goede zestiger met lang zilvergrijs haar en eene flaauw-gebogene | |
[pagina 306]
| |
gestalte, die in zijn jeugd zeker op het feest der Madonna, of eenig ander kerkelijk feest, met goede oogen werd aangezien door de schoonen zijner geboortestad, indien ik mag afgaan op den nog helderen blik van die donkere bruine oogen, en de fijne snede van neus en mond en kin; indien ik mij vooral de figuur denk in al de kracht van den mannelijken leeftijd, hoog en regt en breedgeschouderd, en uit de levendigheid van zijn gesprek in den avond zijns levens mag besluiten tot de vlugge welsprekendheid, de warmte en gloed, die zijne woorden moeten hebben gekenmerkt in den opgang zijner dagen. Hij heette Giacomo, en zijn wereld was het Meer; hij was er op geboren, hij had er zijne opvoeding op ontvangen, zijn brood er van getrokken, zijn lief en leed er op doorleefd. Hij had de Franschen gezien, en het hart had hem warm geslagen, toen de driekleur zich ontrolde en er een onafhankelijk koningrijk Italië door een Italiaan, Napoleon Bonaparte, werd opgerigt. Hij wist zelf wel niet, waarom hij zich daarover zoo had verheugd, want eigenlijk had hij er niets dan nadeel van ondervonden, daar er toen weinig Engelschen en Duitschers voor hun plezier op het meer kwamen; maar verheugd had hij zich, al was 't ook alleen maar, omdat hij geene witrokken meer zag, die onaangenaam op hem schenen te werken. Later had hij ze echter weêrom zien komen, en - zeide hij -: ‘Ik dacht, dat ik er nu heelemaal aan gewend was, want ik was ook zoo jong en zoo driftig niet meer; maar waarachtig! daar hoor ik in 48, dat zij in Frankrijk den koning hadden weggejaagd, omdat die geen republiek zou en woû hebben, en dat ze in Milaan ook aan het vechten waren gegaan, en dat ze de Tedeschi de stad hadden uitgezet, en dat daar alles nu weêr italiaansch was, en de koning van Sardinië - ik meen den doode, God zegene hem! - ons zou komen helpen, als wij maar wilden. En, per Bacco! daar kwam mijn oude hekel weêr boven, en ik zei tegen de maats: “We moeten naar Milaan gaan, om ze te helpen; het Meer zullen ze ons toch niet afnemen, en daar kunnen ze ons gebruiken;” maar de maats zeiden: “de oude Giacomo is mal; wat heeft hij er meê te maken? Laat ze vechten en laten wij op het Meer blijven, dat's veel verstandiger!” - En dat waren de jongelui, Signore! die mij dat antwoordden; de jongelui van twintig en dertig jaar! Nu, ik kan het ze ook niet kwalijk nemen, want zij had- | |
[pagina 307]
| |
den nooit iets anders gezien dan de witrokken; zij wisten niets van Napoleon en van de Franschen en van het koningrijk. En - eigentlijk hadden ze ook gelijk, want binnen het jaar was alles weer uit, en de heeren, die meêgedaan hadden, kwamen er slecht af. Daar heb je dien armen markies Raimondi, die de mooiste en grootste villa van het meer had, die is nu doodarm en van zijn huis is een kaserne gemaakt. Dat zouden ze met mij ook gedaan hebben, als ik een huis gehad had. Maar daar is de villa zelve; wil zijne excellentie er ook even aanleggen?’ In Italië is iedereen Excellentie en Monsignore. Daar lag de villa vóór ons, aan het einde van den Borgo di VicoGa naar voetnoot1, een der voorsteden van Como. Het was een groot, witgepleisterd gebouw, door zuilen gesteund en door een heerlijk park omgeven, waarachter de heuvelen zich uitstrekten tot ver in het Zwitsersche kanton Tessin of Ticino. Zij heette vroeger de villa Odescalchi, welken naam zij verwisselde voor dien van haren lateren eigenaar, den ongelukkigen markies Raimondi. Hare tegenwoordige bestemming ontneemt haar voor den reiziger alle aanlokkelijkheid, en nadat ik de kaserne had aangestaard met een weemoed, dien het verleden regtvaardigde, gaf ik het teeken tot het voortzetten van onzen togtGa naar voetnoot2. Het Meer was levendiger geworden; verscheidene gondels en grootere vaartuigen doorkliefden zijn helder kristal en ook de oevers vertoonden de sporen van ontwaking. Wij roeiden de villa Cana en het gehucht Cernobio voorbij en waren in weinige slagen aan de beroemde villa d'Este genaderd, welke niet ten onregte het Caprea van dit meer wordt genoemd. - Of zij het eenige is? In den kleinen inham - want iedere villa heeft eene soort van haven en een schuitenhuis, wanneer ge 't woord voor Italië niet al te leelijk vindt - stapten wij op den vasten | |
[pagina 308]
| |
grond, terwijl een heer met zware grijze moustaches, die er hoogst eerbiedwaardig uitzag, ofschoon die eerbiedwaardigheid meer een duitsch dan een zuidelijk karakter had, ons aan het ijzeren hek opwachtte, dat door de tuinmansvrouw werd geopend. Ik stond op het punt eene diepe buiging te maken, in de gedachte, dat ik den baron Ciani, den tegenwoordigen eigenaar der villa, naar wien zij ook verdoopt is, vóór mij had, toen de heer zelf voor mij ter aarde neeg, uit zijn luchtig morgengewaad een bos sleutels voor den dag haalde, en ons vriendelijk uitnoodigde hem de eer te bewijzen om hem te volgen. Ik omhulde mij dus nog te goeder ure met den mantel mijner waardigheid. De heer wandelde voor ons uit, onverwrikbaar deftig en kalm, zoo zelfs, dat hij het geheel aan ons overliet om ons te oriënteren en op te merken, wat wij belangrijks vonden. Een laan van laurierboomen overschaduwde ons; de geurige bloesem der oranje- en citroenboomen woei ons te gemoet; de frissche adem van een nabijzijnden waterval verkwikte ons; de bonte kleurenpracht der omringende bloemparketten verrukte ons oog en de smaakvolle vormen van het grootsche landhuis wekten onze bewondering op. Ik kon niet nalaten mijn zwijgenden cicerone te vertellen, hoe heerlijk ik alles vond; maar op iederen uitroep van welbehagen antwoordde hij: ‘Tutt' è molto bello, signore!’ Welk een misproduct in die schoone natuur is die vervelende snorbaard! dacht ik; maar ik had ongelijk, want hoe ongelukkig zou hij niet geweest zijn, indien hij voortdurend in denzelfden staat van opgetogenheid had verkeerd als ieder vreemdeling, die voor 't eerst met de schoonheden van het meer kennis maakt. Wij wandelden een terras op, en bevonden ons bij een grotwerk van gekleurde steenen en schulpen, en opgeluisterd door najaden en dryaden en Neptunus en Eolus dat, hoe kunstig ook, in geene harmonie stond met het omringende landschap. Over het algemeen is de aanleg en de verdeeling der tuinen en parken bij de villa's verre van te beantwoorden aan de eischen, welke men met regt er aan zou mogen doen. Overal vertoont zich het knutselwerk der fransche hovenierskunst van de vorige eeuw in stijve, geschorene lanen of heggen, in terrassen, die met regelmatige étages opgaan, in | |
[pagina 309]
| |
grot- en waterwerken en angstvallig uitgeknipte bloembedden. Schier nergens de bevallige, losse en natuurlijke aanleg der engelsche parken met hunne bosschen en boschjes, hunne breede grastapijten, hier en daar bestrooid met een bloemfestoen, hunne statige boomen, die naar hartelust opgroeijen en hunne slingerende lanen en voetpaden, die in zulk eene overeenstemming zouden wezen met het weelderig plantenleven en het poëtische karakter dezer natuur. Op weinige uitzonderingen na, hebben de villa's in dit opzigt mijne verwachting zeer teleurgesteld, en geef ik verre de voorkeur aan onze Hollandsche landhuizen om Haarlem en Arnhem. De grotwerken aan het Meer zijn in Noordholland op eene grootere schaal en vooral beter onderhouden weêr te vinden. De trappen van het hooge terras waren opgeklommen; een wijder uitzigt ontplooide zich. Aan onze voeten lag het Meer, met zijn achtergrond van groene bergen, met tallooze villa's en dorpen bestrooid, wier witte kerktorens kantig uitstaken tegen het geboomte; ter regte zijde sloot Como het landschap in, en hield de grijze Baradello de wacht. En ter slinke? Ter slinke zagen de hooge gekanteelde muren eener vesting op ons neêr; dreigend hingen de bastions over; moordend grimden de geschutpoorten van de bomvrije kasemat ons aan, terwijl binnen de sterke omheining hier en ginds een zware toren versmadend en tartend naar beneden keek. Wij zijn in Spanje; wij zijn overgeplaatst in het schiereiland, waar Engelschen en Franschen in den bloedigsten en hardnekkigsten kamp tegen elkander overstaan, waar iedere schrede den dood brengt door kogel, dolk of vergif, waar Wellesley zijne lauweren plukte en de erfgenaam van Oranje de lessen der krijgskunst ontving. Wij bevinden ons onder de muren van Tarragona, door Sir John Murray in Junij 1813 belegerd, doch door Suchet ontzet, in wiens leger een Italiaansch generaal, de graaf Pino diende, die weldra van de beslommeringen van den krijg ging uitrusten op zijne bekoorlijke villa aan het Meer van Como. Daar herriep de grijze krijgsman zich de gevaren van zijn onstuimig leven, de overwinningen, die hij mede had bevochten, de vermoeijenissen en ontberingen, die hij had verduurd; daar liet hij als herinnering aan Tarragona, tegen de wanden van den heuvel, de vestingwerken dier stad op | |
[pagina 310]
| |
verkleinde schaal aanleggen en in het frissche ochtend- en in het koele avonduur verliet hij dan zijne woning, begeleid door zijn trouwen dienaar, Bartolomeo Bergami, de medgezel zijner gevaren, en begaf zich op het terras, en herinnerde zich ieder punt, door hem beschoten, iedere bastion, door hem genomen, ieder huis, door hem onderzocht. Dan herleefde hij in zijn verleden, en drukte zijn dienaar de hand en zij deelden elkander voor de honderdste maal iedere kleine bijzonderheid mede, en verheugden zich voor de honderdste maal in den heerlijken trek, dien zij den Brit hadden gespeeld. Helaas! niet lang zou de generaal zijn genoegelijk otium genieten te midden van de krijgshaftige herinneringen, waarmede hij zich op de villa d'Este omringd had. Het is twee jaar verder. Graaf Pino is uit de rij der levenden verdwenen; de villa is in andere handen overgegaan. Hoe veranderd is hare gedaante! Een nieuwe vleugel is aan het gebouw gevoegd; de vertrekken zijn alle smaakvol geschilderd en gedecoreerd, al de strenge ernst van den vorigen bezitter is verdwenen; eene kleine schouwburg is opgerigt, waarin concerten en liefhebberijvoorstellingen worden gegeven; een der zalen is tot balzaal, een andere tot bibliotheek herschapen; een breede rijweg verbindt de villa aan de stad, thans onder den naam van de Strada Regina bekend; het terrein is geheel veranderd en aanmerkelijk uitgebreid; geheimzinnige lanen zijn aangelegd, berceaux van citroenboomen ronden zich om de paden; breede treurwilgen versieren de oevers van den vijver. Alleen de vestingwerken van Tarragona en Bartolomeo Bergami zijn gebleven. Zou hij thans de meester dezer schoone bezitting zijn? Wij zouden 't bijna vermoeden, daar slechts ter liefde van hem die herinneringen aan den Spaanschen veldtogt kunnen zijn gespaard geworden. Daar binnen ruischt de muziek in de schitterend verlichte zalen; de luidruchtige vrolijkheid der rijende paren mengt zich met het geluid der snaren; maar hier is het donker en stil; hier dringt geen blik door het digte boschje van azalia's en bigonia's; hier speurt geen oog de geheimenissen van het digtbegroeide, geurige priëel; hier hoort men niets dan het zuchten van het westewindtje, dat de bloesems en bloemen in slaap kust, dan het murmelen van 't kristallen nat, door de weemoedige cypressen overschaauwd en zachtkens beroerd. | |
[pagina 311]
| |
Maar neen, wij vergissen ons. Dat is iets anders, dan het fluisteren der verliefde avondkoelte; - zoo wij naderden? Wie zou 't ons beletten; wie vermoedt onze nabijheid te dezer ure en plaats? ‘Carissima mia!’ klinkt een stem, ‘komt ge reeds zoo vroeg uit het geruisch van de feestzaal tot mij? Hoe kan ik u genoeg danken!’ en hij omvatte haar middel en drukte een kus op haar wangen. ‘Hoe kon ik langer blijven, als ik wist, dat gij mij wachttet, love!’ - antwoordde zij, die wij voor eene engelsche zouden houden, indien het accent, waarmeê zij het laatste woord uitsprak ons niet eene duitsche deed vermoeden. ‘Maar waarlijk, Carolina!’ hernam hij, ‘gij waagt te veel; het is onmogelijk, dat uwe gangen niet worden opgemerkt. Waarlijk, de toestand is onhoudbaar voor uwe eer, zoo lang...’ ‘Zoo lang?’ ‘Ik niet het regt heb, meer in uwe onmiddellijke nabijheid en vertrouwen te staan.’ ‘En wie zou u dat regt ontzeggen, wanneer ik 't u vergun?’ klonk het ongeduldig, terwijl het voetje stampte. ‘Mijne verhouding tot u!’ ‘Ik zal haar veranderen; ik zal u eene hoogere betrekking geven en u tot mijnen kamerheer benoemen; ik zal den koning van Sardinië en van Napels voor u om een titel vragen; ik zal alles doen, wat gij wilt....... want ik heb reeds alles gedaan! - Zijt gij tevreden?’ ‘Gij zijt een engel, eene Madonna voor mij, Carolina! Wat kan ik doen om al uwe goedheid te vergelden?’ ‘Mij lief hebben met al het vuur van een Italiaan!’ antwoordde zij lagchende, en toch deden de woorden ons geen genoegen; daar was eene overgave in, die der vrouw slecht stond. Het paar verwijderde zich. Bij het licht der maan zagen wij de beide gedaanten. Hij was een rijzig, forsch gebouwd man, met krullend bruin haar en zwaren baard, met fiksch geteekende trekken, een romeinschen neus en een goed besneden voorhoofd. Maar bedriegen wij ons niet? Wij meenen hem te herkennen...... geen twijfel meer; het is de vroegere dienaar van Generaal Pino, Bartolomeo Bergami, die daar eene vrouw aan den arm leidt, die, ofschoon niet jong meer en niet regelmatig schoon, evenwel eene levendigheid bezit, welke aan haar gelaat iets bevalligs geeft. Zij is in een smaakvol balcostuum gekleed, en alles duidt | |
[pagina 312]
| |
de vrouw van aanzien en beschaving aan, al ontsnapt haar ook soms eene beweging of een woord, welke ons doen vermoeden dat die beschaving slechts eene uiterlijke is. Wij zien ze langs een omweg den donkeren vleugel van het huis bereiken; wij hooren eene deur met behoedzaamheid openen....... Carolina van Brunswijk, princes van Wallis, had de villa d'Este van de gravin Pino gekocht.
Wederom wiegelde onze boot op het meer, dat thans in zijne levendige stoffage een onbeschrijfelijk schilderachtig schouwspel opleverde. Tallooze gondels voeren af en aan, gevuld met touristen, die de villa's wilden bezoeken als wij, of met vrolijke gezelschappen van de omringende plaatsen, die ter spelevaart gingen; - slanke en rijkversierde booten van de eigenaars der villa's met hunne net uitgedoste roeijers, en hunne bevallig gedrapeerde tenten bewogen zich tusschen het plebs der huurvaartuigen; enkele engelsche wherries en gieken kruisten met hunne uitheemsche vormen om ons heen, terwijl de statige stoomboot - de piroscafo - met hare breede raderen het heldere vocht onguur aanraakte en met haar dikken rook de frissche landhuizen en boomen besmette. ‘Ziet mijnheer dien obelisk daar?’ vroeg Giacomo, ‘dien obelisk, digt bij de villa Artaria, de buitenplaats van den rijken Milaneeschen kunsthandelaar en boekverkooper?’ ‘Jawel!’ zei ik, de vingerduiding volgende; ‘hij is klein en leelijk.’ ‘'t Is ook maar voor een beest!’ hernam Giacomo, ‘en daar maken ze zulke groote obelisken niet voor, als voor een generaal.’ De aanmerking was juist. ‘Maar voor welk beest maakt men hier gedenkteekens, Giacomo?’ zei ik, ‘in mijn vaderland maakt men alleen pompen zonder armen voor uitvinders van boekdrukkunsten of andere talenten.’ ‘Voor een hond, Mijnheer!’ antwoordde Giacomo, ‘voor een hond, die zijn meester en diens kinderen uit het meer heeft gehaald, en toen hij de laatste aan wal had gebragt, zoo moe was, dat hij stierf. 't Is een eenvoudige naald, die zijn meester op zijn graf heeft laten zetten, en er staat op: “Aan den getrouwen hond.” Dagelijks leggen de kinderen | |
[pagina 313]
| |
er een versche ruiker op en zeggen dan: “slaap gerust, beste Bruno! en bid voor ons.”’ Ik wuifde met de hand en zei ook: ‘rust zacht, goede Bruno, die zonder medaille van een drenkelinggenootschap, drie menschenlevens hebt gered: slaap gerust, en moogt gij onder de menschen vele navolgers vinden!’ De nadering van de stoomboot veroorzaakte eene wiegeling van het bootje. Giacomo zag lagchend om naar een ontsteld gelaat: ‘Wees gerust, Signora! er is geen gevaar,’ zeide hij, ‘er gebeuren nooit ongelukken op het Meer.’ De geruststellende verzekering bleek niet overbodig, want de wiegeling was tot eene bedenkelijke schommeling aangegroeid, toen wij in het zog van het vuurschip waren geraakt, en het water plaste ons om de ooren. ‘De meeste villa's van het Meer,’ vroeg ik, toen de panische schrik voorbij was, ‘behooren wel aan de aristocratie van Milaan, niet waar?’ ‘Vroeger ja, Mijnheer! maar nu zijn er vele aan engelschen en andere vreemdelingen overgegaan, en ook zoo aan rijke menschen, die knap waren en hun fortuin hebben gemaakt. Dáár is de villa van den Heer Artaria, die ik u gewezen heb, en verder op is die van Mevrouw Taglioni, die zoo mooi danste toen ze jong was, en daar een boel geld meê verdiend heeft, en in dien inham is het buiten van een russischen prins - Knoetoffsky of Siberoffsky of zoo iets - die de dochter van Mevrouw Taglioni heeft getrouwd en de villa van zijne schoonmoeder present heeft gekregen. Er waait een russische vlag op. En niet ver daar van daan is een kleine villa van eene engelsche zangeres, en daar vlak naast die heerlijke villa van Mevrouw Pasta, die er vier aan het Meer heeft. - U kent zeker Mevrouw Pasta? Ze zingt nog wel eens zoo, voor haar plezier, alleen of met de engelsche dame en dan blijft iedere gondel op het meer stil liggen om naar haar te luisteren. De maarschalk Radetzky gaat altoos bij haar dineren, als hij te Como komt. Maar 't is ook eene stem, Mijnheer! zoo vindt men ze tegenwoordig niet meer!’ Un million dans le gosier! dacht ik. ‘Nu, behalve al die villa's, zijn er nog vele die aan Engelsche familles verhuurd worden of toebehooren, en ook is er eene, die eene duitsche prinses in eigendom heeft; de | |
[pagina 314]
| |
mooije villa Sommariva, of Carlotta, zoo als zij nu genoemd wordt. En dan woont daarboven - hij wees naar den kant van Blevio - eene vreemde dame, die mijnheer zeker wel kennen zal, want zij is eene hollandsche; maar ik geloof, dat zij onaangenaamheden heeft gehad met hare famille.’ ‘En hoe heet die hollandsche dame?’ vroeg ik. ‘De gravin Bocarmea,’ antwoordde hij. ‘Hoor eens, Giacomo!’ hernam ik, ‘wilt gij mij een plezier doen? Noem dan nooit meer die dame eene hollandsche; zij is eene belgische; en als gij dat woord niet onthouden kunt, zeg dan, dat zij eene duitsche offransche is.’ Giacomo beloofde 't mij. Het Meer had zich langzamerhand verbreed; wij waren op de hoogte van Torno genaderd en lieten onze gondel aanleggen aan de villa Tanzi, die thans door den graaf Ludovico Taverna bewoond wordt en bijgevolg is verdoopt. In den smaakvol aangelegden tuin - wanneer men weder de stijve grotwerken wil uitzonderen - bewonderden wij vooral de magnolia grandiflores, wier schoone, groote witte bloem de geurigste citroenlucht verspreidt, en de niet minder heerlijke bigonia's, welke alle in de open lucht een wasdom bereiken, dien een noordelijke broeikast zou benijden. Een hooge laan van laurieren voerde ons naar een boschje, in welks lommer wij eenige oogenblikken uitrustten, alvorens naar het naburige stadje Torno den steven te wenden. Torno was het einde onzer gondelvaart. Onder het geleide van Giacomo gingen wij door de steile straten van het kleine plaatsje en beklommen de hoogte, die zich op den landpunt verheft, aan welks eene zijde Torno, en aan welks voet de beroemde villa Pliniana ligtGa naar voetnoot1. Welk een verrukkelijk uitzigt bood ons de hoogte aan! Daar lag het bekoorlijke meer van Como, het schoonste en schilderachtigste en dichterlijkste der italiaansche meeren, vóór ons, omzoomd door zijnen bergenkring; in tal- | |
[pagina 315]
| |
looze kronkelingen, hier een donkeren inham vormende, ginds door een puntig voorgebergte in den weg getreden, rolden zijne heldere blaauwe golven voort, waarin zich al de levendigheid zijner oevers met hunne wit- en geelgepleisterde landhuizen en bevallige tuinen, met hunne hier en ginds verstrooide gehuchten, in volle klaarheid weêrspiegelt. Aan onze linkerzijde sloot Como met zijne twee voorsteden het af, en den rijzenden oever tegenover ons volgend, rustte ons oog op eene aaneenschakeling van tooneelen, even vriendelijk van uitdrukking als pittoresk van vormen, van Moltrasio en de villa Passalacqua tot aan Brienno, Argegno en Colonno, waar eene nieuwe kromming den verderen loop aan ons oog onttrok; terwijl aan onze zijde de kust zich uitstrekte voorbij Nesso tot la Cavagnola. Het Meer van Como - het Lacus Larius, of Maximus - omsluit als 't ware alle natuurschoonheden in zijnen kring. Het huwt aan de schaars geëvenaarde doorzigtigheid van zijn kristal en de lagchende beminnelijkheid van heuvelen, wier wanden door de weelderigste en meest verscheidene vegetatie worden gedekt; eene vegetatie, die de pijn en de denne, zoo wel als de laurier, de myrte en de olijf, en den citroen- en oranjeboom, - gescheiden door eik en beuk en plataan - in zich opneemt, al den somberen ernst van een Alpisch landschap met zijne besneeuwde en onvruchtbare kruinen en zijn donkergraauwe granietwanden. Terwijl de noordspits ons aan Zwitserland herinnert en steenmassa's vertoont, die meer dan 8000 voet hoog loodregt opstijgen uit den vloed, dragen de beide armen, waarin het zich bij Bellagio deelt, en waarvan de eene zich uitstrekt tot Como, en de andere bij Lecco de wateren der Adda gaat ontvangen, een volkomen zuidelijk, en op sommige plekken zelfs een geheel tropisch karakter. - Zoo bereikt bij Varenna, waar de hooge rotswanden der noorderlucht het doordringen beletten, de plantenwereld eene ontwikkeling en wasdom, welke met den weelderigsten groei van Syrië kunnen wedijveren. De onbeschrijfelijk schoone kleurschakering van het verschillend geboomte, zoo als het toen door de volle middagzon werd beschenen, waartusschen de lichte tint der huizen en het graauwgeel der rotsen bevallig afstaken, de levendige waterspiegel, en daarboven het azuur van den italiaanschen hemel, door geen wolkje gesmet, dat alles vormde een tafereel, waarop we met opgetogen bewondering | |
[pagina 316]
| |
staarden en dat een diepen indruk achterliet in ons gemoed. Ieder landschap heeft, naar mijn inzien, zijn bijzonderen stempel. - Neemt de Hartz of de Alpen; vervullen ze u niet met dien heiligen eerbied, dien plegtigen ernst, die tot verhevene gedachten, soms tot mysticisme stemt? - Neemt den Rhijn; - voelt ge niet dat u een welbehagen toewuift, eene frischheid en levenslust, die tot jovialiteit uitnoodigen? - Denkt u de prairiën en steppen; - gelooft ge niet met mij, dat ze u ter neder zouden drukken, en eene somberheid doen geboren worden, die alligt in hopeloosheid kon ontaarden? - En worden niet uit onze vlakten, onze vruchtbare maar eentoonige weiden, de goedrondheid en eenvoudigheid, het ‘zonder arg of list’ en - houdt mij de opmerking ten goede, daar zij en famille blijft - tevens de ietwat dommelige slendriaan en het Jan-Salieisme van ons zelven verklaard? Zoo ook het Meer van Plinius; maar zijn karakter is van gemengden aard; het vertoont schijnbaar onvereenigbare hoedanigheden. - Het zou tot reinheid en godsvrucht stemmen, indien het gemoed niet werd afgetrokken door den dartelen levenslust der oevers; het zou tot ligtzinnigheid en weelderigheid en zoet niets-doen verleiden, indien de blik der Alpenwereld niet de zuidelijke weekheid versterkte en verfrischte en de gedachten aan ijdele genietingen en verstrooijngen louterend opvoerde tot hoogere lucht. - Ik geloof, dat ik daarom juist op den heuvel van Torno's landspits op een goed punt stond; niet te hoog en niet te laag, maar in dat aangename juste-milieu, dat mij als Nederlander zoo dierbaar is, en naarmate mijne jaren klimmen, steeds dierbaarder worden zal. Maar 't wordt tijd, zoo we onze reize willen voleinden, van den bergrug te dalen en onze schreden te rigten naar de villa Pliniana, een der beroemdste van het Meer, zoowel om haar natuurverschijnsel en hare historische herinneringen, als om hare onbeschrijfelijk romantische ligging aan eenen donkeren en wildbegroeiden inham, vlak aan den waterspiegel en aan den voet van eene rotsspleet, waaruit een breede waterval te voorschijn bruischt, die als vloeibaar diamant tusschen het hooge geboomte glinstert, en van het Meer gezien eenen verrassenden aanblik oplevert. - De villa zelve is een groot, vierkant gebouw, waarvan de muren uit het water schijnen op te stijgen, en welke eene waardige ver- | |
[pagina 317]
| |
blijfplaats bood voor die moedige en edele vrouw, de prinses Belgiojoso, wier naam steeds met eerbied zal worden genoemd door elk, wien de zaak van Italië ter harte gaat. Het gebouw werd opgetrokken door Anguissola, een der vier aanvoerders van de edelen te Piacenza, die den tiran Pietro Ludovico Farnèse, zoon van den paus Paulus III, doorstietenGa naar voetnoot1. Dergelijke wraakoefeningen heeft de geschiedenis der italiaansche republieken in overvloed aan te wijzen, en de herinnering aan den stichter der villa Pliniana is helaas! niet de eenige aan het Meer van Como, die huivering of leedwezen opwekt. - Het is de genio maligno der middeleeuwen en der eerst daarop volgende; welke de genio maligno der latere is, heeft men welligt uit Giacomo's gesprekken kunnen opmerken. De weinige ruimte, welke de villa omgeeft, en die nog grootendeels door kunstmatige terrassen en bruggen wordt gevormd, is met laurieren en kastanjes begroeid, onder wier loof de geheimzinnige bron nog dagelijks hare wisselingen van eb en vloed blijft ondervinden. - Wij kunnen deze dichterlijke plek niet verlaten, zonder Plinius den oude dank te hebben gezegd, dat hij door de opmerking van zijn natuurverschijnsel, aan latere geslachten een drangreden heeft geschonken om niet een der liefelijkste en meest schilderachtige punten van zijn welbemind Meer onachtzaam voorbij te gaan. - Ter belooning zal ook ik daarom niet nalaten, te gelegener plaatse, al die historische herinneringen omtrent hem in eene noot op te nemen, zoo als ik ze, in hare classiciteit, heb gevonden in Valéry, Frommel, mijn Murray en Baedeker en tutti quanti. Ik twijfel niet, of de man zal er gevoelig aan zijn. Wij bleven in de gondel dobberen, in afwachting der stoomboot, die ons op haren terugtogt moest opnemen, en waarvan de rook reeds zigtbaar werd. Bij Torno hield zij hare vaart in, om reizigers te ontvangen, welke met al de behendigheid, den Rhijnschippers waard, door de barcaroli veilig op den ladder van de boot werden geholpen. Het gezelschap, dat wij aan boord troffen, was talrijk; zoowel de voorplecht als het achterdek waren met bonte groepen gevuld, en vertoonde eene nadering tot die ineensmelting der standen, waarvan het ideaal wordt bereikt door | |
[pagina 318]
| |
de spoorwegen in de groote republiek van het Westen, de magtige Vereenigde Staten. - Vele engelsche families, tijdelijke bewoners van het Meer, of doortrekkend als wij, mengden zich met het italiaansche gezelschap, ofschoon zij natuurlijk zorgden de beste en gemakkelijkste plaatsen in te nemen. - Onder de laatste werden ons eenige der eigenaars van de grootste villa's aangewezen, doch daar men geene andere bijzonderheid van hen wist dan dat zij landbezitters waren, trokken ze onze aandacht minder dan de bevolking van de tweede kajuit, wier bevallige, kleurige kleeding voor ons de aanlokkelijkheid der nieuwheid bezat. - En waarlijk, het nationale italiaansche kostuum, en vooral dat der vrouwen, is der opmerking van den vreemdeling niet onwaard, zoowel om den gemakkelijken wijden en lossen vorm, als om de natuurlijk-smaakvolle wijze, waarop het wordt gedragen en gedrapeerd. Men kan zich zeker niets schilderachtiger voorstellen dan het kapsel der Comosche schoonen; de glad naar achteren gestreken vlechten worden zamengevat door een aantal zilveren spelden, die als eené halve boog rondloopen en van onderen schijnen te rusten op een breede, platte naald van hetzelfde metaal, waarvan de uiteinden als knoppen zijn afgerond, en over het hoofd is een zwarte kanten sluijer geworpen, die soms van de schouders nederdaalt, maar ook soms, niet zonder coquetterie, naar voren wordt gestrikt en dus eene doorzigtige lijst vormt om het gelaat, dat het gemis van teint ruimschoots vergoedt door zuiverheid van omtrek en levendigheid van uitdrukking. Onder de vrouwen, die zich op de voorplecht bevonden, werd mijn oog getrokken door eene groep meisjes, die ik bij den eersten aanblik voor geestelijke zusters zou hebben gehouden, indien de luidruchtige wijze, waarop zij zich in het gesprek harer minder stemmig gekleede gezellinnen mengden, en de hartelijke lach, waarmeê zij iedere scherts ontvingen, mij niet te wereldsch hadden toegeschenen. ‘Mijnheer!’ wendde ik mij tot een der bijstanders, ‘deze jonge vrouwen zijn toch niet voor het klooster bestemd?’ ‘Volstrekt niet; - het komt mij zelfs voor, dat zij hare bestemming in geheel iets anders zoeken,’ antwoordde hij, ‘het zijn meisjes van Domaso en Gravedona, verder op aan het Meer.’ ‘Dragen al de vrouwen daar dan bruine wollen kapucynerhabyten?’ | |
[pagina 319]
| |
‘Ja, Mijnheer! alle. - Zij zijn er toe verpligt door eene oude gelofte, welke hare moeders, à propos van het een of ander, hebben afgelegd, en welke zij stipt vervullen. - Men noemt ze dan ook frate. - Gij ziet, dat ze overigens niets van de frate hebben dan het kleed; want er zijn gezigtjes bij om te stelen.’ ‘Indien stelen geene zonde ware,’ zeide ik, boog en keerde mij om. Ik weet niet, waarom ik eerst aan de stoomboot, hare beweging en hare stoffage niet kon gewennen en hartelijk naar de gondel van Giacomo terug verlangde; 't moet zijn, omdat zij mij niet in overeenstemming schenen met de omgeving. - Een meer, en vooral een italiaansch meer, is niet geschikt om zoo onmeêdoogend door die altoos wentelende raderen te worden geteisterd; - men moet er kalm en gecadanseerd op wiegelen, langzaam voortgestuwd door een paar fiksche barcaroli en - zoo mogelijk - door barcaroli, die barcarola's zingen, en dan moet men zich in zijne volle lengte kunnen uitstrekken op twee banken, en men moet dun gekleed zijn en geen boek bij zich hebben, en men moet voorzien zijn van één enkele, heele zware Manilla cigaar; maar dan is de gewaarwording van zalig soezen ook zoo onbeschrijfelijk heerlijk, dat de geleerdste verhandeling er niet bij halen kan. - Hoe is het mogelijk - ik vraag 't u - dat de schoone natuur al die dichterlijke gedachten, al die beelden der fantazie zou kunnen opwekken, waartoe zij anders zoo ruimschoots in staat is, wanneer men zich in eene beperkte ruimte opgesloten voelt tusschen eene vreemdsoortige menschenmassa; hoe zou men zich kunnen voorstellen dat najaden en meerminnen en al de schoone dochteren van Thetis, met hare groene kransen van wier en kroos, om eene stoomboot zouden dartelen? Aan een eenzaam, mijmerend spelevarer mogen ze zich temet vertoonen, maar nooit aan honderd passagiers van de eerste en tweede klasse te gelijk. - Me dunkt zelfs, 't zou tegen hare kieschheid getuigen. We zijn Palanzo, door zijn Monte Palanzone bewaakt, voorbijgestevend; de waterspiegel verbreedt zich, nu we Coreno naderen; de kruinen der bergen rijzen hooger en hooger. - De Monte Bisbino - de weêrprofeet - ligt reeds achter ons; daar verheft de San Bernardo zich ter linke, ginds de San Primo en de Piano zich ter regte zijde, en gluurt het | |
[pagina 320]
| |
romantische NessoGa naar voetnoot1 uit zijnen schuilhoek, met zijnen dubbelen waterval, wier bruischende witte wateren den oever van het meer doen koken. - Zoo uw oog zoo verre reikt, kunt ge tusschen de groene bergspleet den ingang ontdekken van het Val l'Assina, maar zoo ge de poging vruchteloos acht, wendt u dan naar den tegenovergestelden oever, en tracht bij Argegno door te dringen in de half verborgene schoonheden van het beroemde Val l'Intelvi, of nog beter, volgt slechts met uw blik den voorgrond der bergen ter wederzij; ge zult er stoffe genoeg tot bewondering en opmerking vinden, en vooral thans, nu, bij de kronkeling van het meer, het ver vooruitstekende voorgebergte zich voor ons vertoont, dat eene der treffendste villa's, de Balbianello draagt, wier colonnade en talrijke beelden magische schijne op te rijzen uit het midden van den vloed. - In de kleine baai, die de landtong omsluit, ligt het eilandje Comacina met een eenvoudig, witgepleisterd kerkje; het heette vroeger San Giovanni en heeft onder dien naam in de oorlogen der noorditaliaansche republieken eene gewigtige rol gespeeld; waar nu het huis des vredes met zijn spitsen toren ten hooge wijst, verhieven vroeger dreigende vestingwerken hunne gekanteelde muren en werd roekeloos de vrijheid der steden verspeeld. - Nu wij 't voorgebergte voorbij zijn, verruimt zich de watervlakte nog meer; wij treden in den lusthof van Lombardije, in la Tremezzina, eene aaneenschakeling van weelderige villa's en lagchende tuinen, door ruigbegroeide bergen omzoomd, en wij zeggen bij Lenno met zijne tempelruïnen voor 't oogenblik aan de geschiedenis vaarwel, om ons onverdeeld over te geven aan het genot dier altoos frissche en rijke natuur, wier geschiedenis slechts vier regelmatig opvolgende tijdperken kent. Het getinktink van de bel deed ons opstaan, om gereed | |
[pagina 321]
| |
te zijn voor het schuitje, dat ons van de boot kwam afhalen en in weinige minuten te Cadenabbia aan wal zette. Cadenabbia of Bellagio is zeker voor den reiziger het meest geschikte punt om zijne tente op te slaan; hij bevindt zich daar in een centrum, van waar hij zijne verschillende togten met het meeste gemak en in den kortsten tijd kan ondernemen, en hij zal er niet zoo ligt de gelegenheid verzuimen om ook dien anderen tak van het meer, welke naar Lecco voert, te bezoeken, die, schoon minder door vreemden gekend, in schoonheid weinig onderdoet voor dien van Como zelven; - hij zal dus niet in de fout vervallen, die ook ik op het voorbeeld van vele anderen beging. Eene laan van platanen, wier lommer eene ware lafenis was op een italiaanschen zomerdag - want, wat men er van zeggen moge, 't is in Italië in Augustus overdreven warm - voerde ons naar een buitenverblijf, dat even als de villa d'Este door eene vreemde vorstin werd bewoond en ook thans nog de eigendom is eener uitheemsche princes. - Het behoorde aan Prinses Marianne der Nederlanden en droeg den naam van villa Sommariva; thans is het in het bezit van hare dochter, de prinses Charlotte van Pruissen, naar welke het villa Carlotta heet. - Ik schelde aan het ijzeren hek aan; een duitsche tuinman deed mij open en wij stegen de trappen van het hooge terras op, waarvan de ruimte met woeker was besteed tot den aanleg van plantsoenen van laurier-en myrteboomen, cypressen en bloemhout en berceauw van citroenen oranjeboomen, wier gouden vruchten ons verleidelijk aanstaarden. Het land van Mignón rees voor ons op! Kennst Du das Land, wo die Citronen blühn
Im dunklen Laub die Goldorangen glühn,
Ein sanfter Wind vom blauen Himmel weht
Die Myrte still, und hoch der Lorbeer steht?
- - - - - - - - ‘Dahin! Dahin!’
De villa is een smaakvol gebouw, dat den titel van paleis zou mogen dragen, niet alleen omdat zij vorstinnen heeft geherbergd, maar omdat zij door weelde en ruimte - eene andere en niet minder groote weelde - het denkbeeld van een paleis wettigt. En toch is, zoowel bij de villa Sommariva als bij de overige vorstelijke buitenverblijven, die het Meer heeft aan te wijzen, de natuur hare schoonste pracht. | |
[pagina 322]
| |
De benedenzalen, welke men ons vergunde te zien, bevatten de heerlijke reliefs van Thorwaldsen: den triomftogt van Alexander; de Mars en Venus van Marchesi en de Amor en Psyche van Canova. - De beelden schenen ons voor de plaats meer geschikt dan het meesterwerk van den noordschen beeldhouwer. - Waar alles wat ons omringt slechts liefelijke rust en wellustig droomen predikt, daar verstoort de voorstelling van den mannelijken krijg de eenheid der gedachte. - Ik geloof wel, dat men met evenveel regt aan de andere zijde zou kunnen zeggen, dat Amor en Psyche overtollig zijn, en zonder zinnelijke voorstelling toch door de zinnen niet vergeten zouden worden, maar in ieder geval bestaat er overeenstemming tusschen hun karakter en hunne omgeving, indien men beweren kan, dat Amor en Psyche ooit karakter gehad hebben. Hoe armzalig staken bij de schoone en zuivere vormen van Canova's en Marchesi's scheppingen - mijn vriend en medearbeider vergeve mij 't woord - de vele schilderijen af van half en kwarttalenten, die de wanden der drie vertrekken heetten te versieren en welke niet waardig waren in gezelschap te zijn met Leonardo da Vinci en Appinai, waarvan wij een paar stukken onder de breede verzameling ontmoetten. De villa Sommariva heeft, zoo ver mij bekend is, geene historische herinneringen, welke der opteekening waard zijn, en dit is, dunkt mij, het benijdenswaardigste lot voor eene villa, omdat men dan niet in verzoeking komt om hare tegenwoordige schoonheden voorbij te gaan in het mijmeren over het verledene. Het was omstreeks drie uur, toen wij, na allerslechtsten wijn gedronken en maar zeer discretamente bene ontbeten te hebben, ons in een bootje lieten overzetten naar Bellagio, welks heerlijke ligging aan het uiteinde van de landstreek, die de beide takken van het meer scheidt, reeds voldoende zou zijn het bezoek van den vreemdeling uit te lokken, indien het niet daarbij de aantrekkelijkheid voegde van twee villa's, die teregt onder de schoonste en beroemdste worden geteld, de villa Melzi en de villa Serbeloni of la Capuana. De eerste, waarheen we thans onze schreden wenden, ligt aan den vlakken oever van het Meer, en dankt daaraan eene grootere uitgebreidheid gronds, dan waarop de meeste andere mogen bogen, wier terrein zich doorgaans tot eene smalle strook tegen de helling der bergen bepaalt. Maar ook | |
[pagina 323]
| |
in andere opzigten verdient zij den voorrang; geene is zoo sierlijk aangelegd en zoo smaakvol verdeeld, geene zoo ordelijk onderhouden, zoo frisch en lommerrijk als zij; geene kan zulk eene bloemenpracht, zoo vele schoone en zeldzame gewassen in den weelderigsten bloei aanwijzen als zij; geene vereenigt zoo zeer de kostbare eigenschappen van onze groote landgoederen - statige lanen, malsche grastapijten, schakering van bloembedden en het karakter van naauwlettende verzorging - met de natuurlijke voordeelen van zuidelijke luchtstreek en bekoorlijke ligging. De villa Melzi is een kleinood, waarvan de waarde door den eigenaar ten volle wordt erkend; eene bevallige schoone, die door haren gelukkigen bezitter wordt gevierd en gehuldigd, wier tooi het voorwerp is zijner aanhoudende oplettendheid en voor wie geene kosten te groot, geene moeiten te zwaar worden geacht. Is het vreemd, dat zij uitmunt boven hare zusteren, dat zij meer frischheid en levensvolheid ten toon spreidt, er lachender en vriendelijker uitziet dan zij? Zonder iets te kort te doen aan zijne verdienste, geloof ik echter dat de eigenaar van deze plaats zedelijk verpligt is, om haar zóó te kweeken als hij doet, gedeeltelijk voor de historie, gedeeltelijk voor de touristen, die er gewijden klassischen of ongewijden revolutionairen grond zoeken, en dan ook nog voor zich zelven en zijn gezin. Voor de historie, omdat zij gedenkteekenen bevat van den roemruchtigen Scipio en den dichter Dante, omdat zij overblijfselen kan aanwijzen, wier latiniteit boven allen twijfel is verheven, omdat zij - mij dunkt, 't is hier de plaats om Plinius de beloofde beleefdheid te bewijzen - eene der villa's van Plinius den Oude heeft gedragen en door hem in zijne brieven is beschrevenGa naar voetnoot1; en voor zich zelven, omdat zij de eigendom is geweest van den Hertog Melzi d'Erile, die | |
[pagina 324]
| |
in de dagen der revolutie door Napoleon met het vicepresidentschap der Italiaansche Republiek werd bekleed en later tot Hertog van Lodi benoemd, wiens zoon de tegenwoordige bezitter is. Onmiddellijk bij den ingang staat eene kapel aan Dante gewijd, waarvoor een schoon kunstgewrocht van den beeldhouwer Comelli prijkt: de dichter aan de hand van Beatrice geleid; een weinig verder herinnert een eenvoudig teeken in zijn inschrift aan den voortreffelijken Scipio, wiens dagen ook de talrijke urnen en vazen en verdere reliquiën terugroepen; maar meer dan de meesterlijke marmergroep en het aandenken aan Scipio, trok mij de rijkdom der bloemen aan. Men kan zich geen denkbeeld vormen van de schitterende kleurenpracht, de volkomene ontwikkeling en den balsemenden geur dezer liefelijkst uitgedoste kinderen der natuur; hier de kostbare magnolia met hare smetloos witte bloem, ginds de camelia in al hare schakeringen, waarover breede bigonia's hare geurige kruinen uitstrekken, of lispelende cypressen het hoofd laten hangen; verder de ruigharige cactus die hare fantastische en hoekige vormen dooreenslingeren en met hare heerlijke bloemen als 't ware het symbool vertoonen van eene schoone ziel, die in een ruw omkleedsel huisvest, van Socratische wijsheid in Cratischen vorm. De roode bloesems der granaten, de witte der oranjeboomen - in maagdelijke ongereptheid - de gele trossen der seringen en de schitterende kleuren der geraniums, azalia's en blaauwe hortenzia's, waartusschen de verpleegde havelooze kinderen der heide hunne fijne takken en nog fijnere bloemen opsteken, vormen tusschen de verscheidene tinten van het loof een aanblik, die onbeschrijfelijk liefelijk en bevallig is. Getuigt de aanleg der plantsoenen voor den goeden smaak en de onbekrompenheid van den Hertog Melzi, zijne woning zelve spreekt er niet minder luide voor. Wat men er van zeggen moge, eene aristocratische pracht - niet altoos de pracht der aristocratie - bezit eene verhevene en reine schoonheid, want zij ontleent hare kostbaarste eigenschappen aan de kunst, zij is vrij van den opsmuk en de tentoonstelling van burgerlijke weelde, en in alles ‘elle sent son gentilhomme d'une lieue.’ Het is onmogelijk het paleis Melzi binnen te treden, zonder getroffen te worden door den stempel van hooge fatsoenlijkheid, welke het in al zijne ver- | |
[pagina 325]
| |
sieringen draagt. Marmeren parketten, wier gemengde kleuren arabesken en bloemfestoenen vormen, plafonds door de uitstekendste italiaansche meesters geschilderd, marmeren groepen en beeldhouwwerk door den fijnsten beitel bewerkt, zijden draperiën, die der Milanesche nijverheid tot eer verstrekken, vazen, die aan historische, aesthetische waarde huwen, prachtige bronzen, die niet kwalijk voegen bij de wit marmeren omlijsting, meubelen, wier degelijkheid, innerlijke kostbaarheid en kunstschoon hunne uiterlijke pracht overtreffen; de verdeeling der zalen, wier rijkgetooide wanden de meesterstukken der verschillende italiaansche schilderscholen dragen, zeldzame voorwerpen uit het rijk der natuur, uit planten- en dierenwereld en uit den schoot der bergen vergaard; het comfort, dat ons van alle kanten toewuift en de vele herinneringen aan Napoleon, wiens beeld en buste we meer dan eenmaal in verschillende vormen ontmoeten, en aan den veel bewogen tijd, dien de Hertog van Lodi doorleefde, zietdaar zoovele schoonheden, waarop de villa Melzi zich verheffen mag. Een beleefde tuinman - hoe kon deze plaats een onbeleefden hebben? - leidde ons rond en maakte ons met welgevallen op de bewijzen van den goeden smaak zijns meesters opmerkzaam; - hij scheen niet alleen zijne bloemen en gewassen lief te hebben, maar tevens zin voor de cijns, die de beeldende kunst aan de villa had gebragt. ‘En nu, Mijnheer! zal ik u verzoeken de famillekapel aan het einde van de groote platanenlaan te gaan zien,’ zeide hij, toen wij ons wilden verwijderen. ‘Als Mijnheer van beeldhouwwerk houdt, moet hij dat vooral niet verzuimen.’ Eene engelsche famille, die tegelijk met ons de villa bezocht, en meer dan eens in weinig vleijende uitroepen was vervallen bij den aanblik der vele Napoleoniden, vroeg, alvorens den tuinman verder te volgen, of er in de kapel ook weêr Napoleons te zien waren. ‘Te zien niet, Mijnheer!’ antwoordde hij, ‘maar hij is hier overal tegenwoordig. U begrijpt, de famille van den Hertog heeft veel verpligting aan hem.’ Maar half gerustgesteld, ging het kroost van Albion met ons mede, maar 't zij te hunner eere gezegd, dat zij volkokomen in onze bewondering deelden, toen de kleine kapel voor ons werd ontsloten en de sarcophaag van wit mar- | |
[pagina 326]
| |
mer voor ons stond, die het overschot van den vriend van Napoleon bevat. Boven de sarcophaag, die eenvoudig gehouwen is, vertoonde zich eene groep van allegorische figuren, waarvan de trekken schenen te leven. Ik wist niet, wat meer te bewonderen, de uitdrukking van het gelaat of de drapering, die de vormen zuiver aangaf en ze bedekte, zonder ze te verbergen. Tropheën, uit denzelfden kostbaren steen gebeiteld, omgaven het mausoleüm, dat schier de helft van het heiligdom innam en door een hoog halflicht werd beschenen. Een klein, eenvoudig altaar, eenige pries-dieu, en een paar banken vormden de geheele verdere stoffage der kapel. Toen de engelsche famille vertrokken was, wenkte de tuinman ons, en terwijl hij eene groote magnolia afsneed, en haar ons aanbood, zeide hij: ‘Ziedaar een bloem, die u nog vele dagen aan de villa Melzi herinneren zal.’ De bloem doorgeurde tien dagen lang onze kamer, maar de herinnering aan Melzi is niet met haar verdwenen. Wij haalden de Engelschen weder in, die met ons de Serbeloni zouden bezoeken, en wezen hun het geschenk van den tuinman. Een ligte trek van spijt was op het gelaat der dames niet te miskennen. ‘Ons heeft hij vergeten,’ zeide eene der meisjes, ‘maar papa had ook zulk eene haast om weg te komen.’ ‘En was niet beleefd voor Napoleon,’ waagde ik glimlagchend aan te merken. ‘Maar mijn hemel, wat heeft die Bonaparte met den tuinman te maken?’ zei de oude heer. ‘Die Bonaparte was de vriend van zijn meester, en misschien heeft de man zwak voor de famille, welke hij dient.’ ‘Kom, kom, Mijnheer!’ zei de Engelschman, ‘gij zijt toch te verstandig voor dergelijke poëtische grillen.’ ‘Veroorloof mij,’ antwoordde ik, ‘hoogst onverstandig te zijn en...... mij met de overtollige bagage uwer dames te belasten.’ De beleefdheid gaf goede rente, want wij dankten er een aangenaam onderhoud bij de bestijging van de steile en zonnige hoogten van la Capuana aan. Door dorre wijngaarden slingerde het smalle voetpad naar boven; nergens schaduw en nergens een idee van koelte; | |
[pagina 327]
| |
het was om wanhopig te worden en aan den ouden vriend uit de Camera te denken ‘hoe lang of iets is, en hoe warm of iets is.’ Wij gingen al de stadiën van een Purgatorio door, en hadden ruimschoots gelegenheid alle onze slechte hoedanigheden te zien wegsmelten door de stralen dier stoovende en roosterende zon, wier invloed zich soms wat al te gevoelig openbaart. De Beatrice, die ons leidde - ofschoon niet aan de hand - was de tuinmansdochter, die even als wij al de kwalen van den moeijelijken togt doorstond, zonder in de vergoeding te deelen, die ons aan het einde wachtte. Het terrein van de villa Serbeloni is wild en woest, de hooge distelen mengen er zich met de oorspronkelijke bloemperken; slechts hier en daar rustte ons oog op een zorgelijk onderhouden plantsoen, dat als eene verkwikkende oäsis uit deze woestenij opdoomde. Reusachtige cactus en scherpgetande aloë's, en hooge spichtige palmen groeiden in de vrije lucht, en daar het voor hen warm genoeg was, was het natuurlijk voor onze goede Engelschen en ons te warm. Waarlijk, indien de Serbeloni schoon is, zij dankt die schoonheid enkel aan de goedgeefschheid der natuur, ondankbaar door den eigenaar van dezen grond verwaarloosd. De Hertog Serbeloni is ook generaal of veldmaarschalk in Oostenrijksche dienst en brengt bijna het geheele jaar te Weenen door; - geen wonder, dat hij weinig sympathie gevoelt voor het erfgoed zijner italiaansche voorzaten, en zijne bezitting dus een beschamend contrast levert met de kinderlijke liefde, waarmede de Hertog Melzi de zijne vepleegt. Ik keek om naar mijn dikken Engelschman. Hij was letterlijk ontoonbaar geworden, en in de gezwollene wangen hadden zich al de deelen van zijn gelaat opgelost; zijn blos was akelig gezond, niettegenstaande de groote parapluïe, die hij opgezet had. Ik kon niet nalaten, om er hem mijn compliment over te maken: ‘Mijnheer!’ zei ik, ‘gij geeft mij eene gratis-voorstelling van Hagar in de woestijn, de sekse en Ismaël daargelaten.’ ‘Gij hebt in principe gelijk,’ antwoordde hij met eene goedhartigheid, waarop ik niet had mogen rekenen, ‘maar in den vorm heeft uwe verbeelding te sterk gewerkt. Indien gij eens voor Ismaël speeldet?’ ‘Ik speel voor publiek, Mijnheer! en ben met mijn rol volkomen tevreden.’ | |
[pagina 328]
| |
‘Es giebt Augenblicke im menschlichen Leben’ zegt Schiller in zijn Don Carlos; zoo zijn er ook oogenblikken in het menschelijke leven van een tourist, oogenblikken, waarin hij zich nameloos afgemat, oogenblikken, waarin hij zich onbeschrifelijk zalig gevoelt. De laatste braken voor ons aan ‘Io ritornai dalla santissima onda
Rifatto si, come piante novelle
Rinnovellate di novella fronda,
Puro e disposto a salire alle stelle.
Nel ciel, che più della sua luce prende
Fu' io .......’
Die zalige gewaarwording doorstroomde ons, toen wij de vuurproef hadden doorgestaan en ons opgenomen zagen in de koele grootten, welke de kruin van Bellagio's voorgebergte aanbiedt. Hoe genoten wij hare frischheid en het zachte ruischen van het omringende geboomte, hoe dubbel welkom was ons de ruste na de lange ontbering! Wij begaven ons in de gangen, in den rots uitgehouwen, en de heerlijkste vista's van het Meer onthulden zich voor onzen blik. Vóór ons lag de noordelijke tak welke tot Colico reikt, met hare hooge rotsgevaarten en haar Alpischen achtergrond, die de eerste heldendaden van Drusus aanschouwde en getuige was van den moed van Rohan en Macdonald en van dien grootsten veldheer onzer eeuw, Napoleon Bonaparte! Er was een statige ernst over dit tooneel verspreid, welke slechts weinig werd getemperd door den breeden, helderen waterspiegel, en eene treffende tegenstelling vormde met het levendige, lagchende landschap, dat zich aan onze regterzijde naar Como uitbreidde. Links volgde ons oog het Meer van Lecco, miskende schoone, doch daarom niet minder bekoorlijk. Zijne eenzaamheid spreidt er zelfs een dichterlijk waas van mysterie over heen, dat zijne aanvalligheid nog verhoogt, en dat de opgesmuktere tooi van het Meer van Como mist. De villa Serbeloni is zeker het schoonste punt van het Meer, al is zij tevens in eenen staat van verval, welke treurig afsteekt bij den rijkdom der natuur. Geene andere kan op zulke vergezigten bogen als zij, en geene andere kan zich met haar meten in tropischen plantengroei; zij, verte- | |
[pagina 329]
| |
genwoordigt het Ierland van Opper-Italië; gelijke oorzaak werkte gelijke gevolgen. - Daar de Hertog Serbeloni geene kinderen heeft, wensch ik der villa toe, dat zij na zijn dood in handen gerake van een italiaanschen Italiaan. Het kan evenmin in uwen wensch als in mijne bedoeling liggen, om al de villa's te bezoeken, die de oevers tusschen Varenna en Colico, en tusschen Cadenabbia en Domaso versieren; ce serait un plaisir, infiniment trop longtems prolongé. Men kan te veel van eene goede zaak hebben, en daar is niets zoo onaangenaam als om het aangename te overdrijven. Dit zien wij maandelijks aan den Tijdspiegel, op wiens voorbeeld ik mij evenwel genoopt vind, om eene vogelvlugtbeschouwing van den noorderarm van het Meer aan mijne beschrijving toe te voegen, eene soort van rapid diorama - gelijk Dickens 't noemt - waartoe ons de stoomboot de gelegenheid zal verschaffen. Ziet, daar bruischt het aan onze regte! Witte vlokken dwarrelen door de lucht, en daarboven en daartusschen welft zich een regenboog. Hoe speelt het zinkend licht door de droppelen van de Fiume latte - den melkvloed - die van eene hoogte van duizend voet van de donkergraauwe rotsen stort, wier ingewanden zich voor de hand des menschen hebben geopend, die er zich den weg door heeft gebaand voor den beroemden pas van den Stelvio. - Wij zijn te Varenna, het warmste punt van het Meer, waarmede gij, na de bestijging van de Capuana, wel niet verlangen zult kennis te maken. Liever rigt zich uw blik naar het tegenoverliggende kleine Loveno, dat zich op de hoogte bij Menaggio verheft en op de villa Mylius mag bogen. Zoo de stoomboot ons rust gunde, we zouden den kunstlievenden eigenaar gaarne onze hulde brengen, maar zij stoomt voort en voort. Reeds rijzen de bouwvallen van de middeleeuwsche veste van Rezzonico voor ons oog, waarboven de Sasso Rancio zijne steile kruin omhoog beurt; reeds daagt de zwaarmoedige Monte Legnone, die reus van het Meer, bij Dervio voor onzen blik. Loodregt schijnt hij neêr te dalen in het water, dat met ontzag zijn voet kust, al toont het zijn ongeduld over den hinderpaal in de branding, waarmeê het den oever slaat. En nu, zoo ge wilt, een blik in het verledene, dat voor ons opdoomt bij den naam van het vlek Musso, waaraan we dezen oogenblik zijn genaderd! | |
[pagina 330]
| |
Daar rijzen de treurige overblijfselen der sterke veste, welke Antonio Trivulzio, de moedige burger van Milaan, die na den dood van den Hertog Filipe Maria Visconti de republiek voor een korten tijd herstelde, in de vijftiende eeuw deed bouwen en welke, in de rotsen uitgehouwen, voor onneembaar gold. Zij werd op eene harde proef gesteld en stond die glansrijk door. Reeds was de jongste dag voor de vrijheid der italiaansche steden aangebroken; onderlinge verdeeldheid en naijver, het overwigt van enkele familiën, de eerzucht der burgers, die tot bereiking hunner persoonlijke oogmerken voor geen verraad of sluipmoord terugdeinsden, hadden haar rijp gemaakt voor de afhankelijkheid. Ontwricht en geteisterd, vertoonden zij welligt nog de schim der vroegere zelfstandigheid, maar de vrijheid zelve was reeds van den italiaanschen bodem gevlugt. Een nieuwe gruwelijke moord was in de geschiedrollen opgeteekend. Hector Visconti was gevallen door de hand van Pozzino en van Giovanni Jacopo de Medicis, beruchte condottierihoofden in dienst van Francesco Sforza. De hinderpaal voor de eerzucht des laatsten was weggeruimd en thans moesten ook de sporen der misdaad worden weggewischt en de werktuigen vernietigd, die den meester hadden gediend. Pozzino was plotseling gestorven, doch Medicis bleef schijnbaar in de goede gunsten van Sforza. Eene zending, die hem opgedragen werd, deed hem de poorten van Milaan verlaten; hij spoorde zijn ros in de rigting van het Meer van Como. Eenzaam zette hij de reize voort over bergen en door dalen; reeds lag de stad Como achter hem, reeds vertoonden zich de hoogere rotsgevaarten, die den noorderarm van het Meer insluiten. Wat doet hem angstig omzien in het donkere bosch? - Zou hij vervolgd worden door de eene of andere vrijbuitende bende? Maar neen, het land is thans veilig en rustig; geen geluid doet zich hooren, dan het getrappel van de hoeven van zijn ros. En toch is de koene krijger verschrikt, toch fronst hij somber de wenkbraauwen, toch ligt er iets gejaagds en onrustigs over zijne hokeige trekken verspreid, toch spoort hij den viervoet, of hij te langzaam ging voor zijn ongeduld. - Waarom is het zoo huiverig donker in het woud; waarom schijnt de echo der bergen eene stem, het gekreuk der bladeren eene tong te hebben; waarom zweeft | |
[pagina 331]
| |
eene spookgestalte voor hem uit en komt nader en nader en neemt reusachtige proportiën aan? - ‘Jezus Maria!’ gilt hij uit, ‘Hector Visconti!’ De eene benaauwde droom volgt, de eene verschijning verdringt de andere; Hector Visconti heeft plaats gemaakt voor Pozzino; het slagtoffer voor den beul. De haren van den ruiter rijzen te berge; hij ziet bloedige wonden aan de schim van zijn medegenoot; zou ook Pozzino vermoord zijn, Pozzino, die plotseling heette gestorven te wezen? Eene lichtstraal schiet door zijn brein! ‘De verrader!’ roept hij uit, ‘ziedaar het loon voor trouwe dienst! Sforza, Sforza! is dit het lot, dat gij hebt weggelegd voor hen, die u tot magt en aanzien hebben gevoerd? Neen, bij den Hemel! mij zult gij in dat lot niet doen deelen. Indien........ maar neen; geene lafheid voegt een' Medicis, en zoo de vlugt mij ook al 't leven redde, mijn vijand zou slechts triomferen in mijne vrijwillige ballingschap. Hem vermoorden........!’ De opgestoken stormwind giert door het woud; in wilde dwarreling bruist en kookt de waterval; rollend gromt de donder, door de rotsen honderdvoudig weerkaatst, en flikkerend flitst het blaauwe licht tusschen de takken, om de duisternis bij zijn verdwijnen slechts tastbaarder te maken. De Medicis drukt zich den breedgeranden hoed in de oogen en wikkelt zich in den bruinen merinossen mantel, die weinig bestand blijkt tegen den knetterenden regen. Daar raakt zijn hand den gordel aan, dien het kamizool omsluit; hij voelt den lastbrief en een bang vermoeden rijst bij hem op. Zoo hem een strik gespreid ware, zoo de zending, die hem opgedragen werd, slechts zijn eigen verderf tot oogmerk had? Geene aarzeling meer! hij ontvouwt het geschrift voor den slotvoogd van Musso bestemd. ‘Ha!’ barst hij uit, terwijl een woeste lach om zijne lippen speelt, ‘voorwaar, dat is de koenheid wat verre gedreven, om het slagtoffer zelf den dolk te doen reiken die hem doorstooten moet! Neen, bij mijn Patroon! het staal zal zich keeren tegen hem, die het wette, en de strik zal hem verwarren, die haar spreidde.’ Het was vroeg in den morgen, toen Giovanni Jacopo de Medicis voor de poorten der veste verscheen, die zich onmiddellijk voor den gezant van Sforza openden. Hij reikte | |
[pagina 332]
| |
den lastbrief aan den bevelhebber over, die zich na de lezing eerbiedig voor hem boog. ‘Wat beveelt uwe Excellentie?’ klonk het. ‘Hoe sterk is de bezetting?’ ‘Vijfhonderd koppen, Excellentie!’ ‘Zijn de wapenen in goeden staat, en de manschappen wel afgerigt?’ ‘De wapenen zijn volkomen in orde, en de krijgers met den besten geest bezield.’ ‘De vesting is hecht en sterk, niet waar?’ ‘Onneembaar, Excellentie.’ ‘En goed geproviandeerd?’ ‘Van alles ruim voorzien voor een half jaar lang.’ ‘Hoofdman!’ zeî de Medicis, ‘neem mijn paard en ga met vijf uwer beste soldaten uit, om leeftogt te vergaêren voor nog een half jaar. - Bij het vallen van den avond wacht ik u terug met de volbeladene karren.’ ‘Ik ben gekomen,’ vervolgde hij, zich tot de bezetting wendende, ‘om het bevel dezer sterkte op mij te nemen. - Een langdurig beleg wacht ons, en aan het einde de overwinning en den buit; - wie uwer zonder moed is, trekke met den hoofdman mede, die dezen avond het kasteel verlaat, nadat hij ons eerst van verderen leeftogt zal hebben voorzien.’ ‘Leve de Medicis!’ galmden de woeste krijgers, ‘met hem de victorie of den dood!’ Des avonds stonden de zwaargeladene karren voor de poorten, en werden de zakken met graan en het vee en het hooi in het kasteel gebragt. ‘En nu,’ riep de Medicis, ‘trek naar Milaan, heer hoofdman! en breng uwen meester Francesco Sforza dezen brief uit mijnen naam.’ Wie zal de verbazing en woede van Sforza beschrijven, toen hij den brief ontving, en hem openende, zijn eigen schrift herkende! Hij was in de zelfgespreide strik gevangen; - het bevelschrift, dat aan den bevelhebber van Musso gelastte, de Medicis te doen verdwijnen, was door den sluwen bode verwisseld voor een, waarin hem werd aangezegd, het beheer der vesting aan den brenger van den brief over te dragen. Onmiddellijk trok het leger van Milaan tegen Musso op en bestookte het te land en te water; maar te vergeefs. - | |
[pagina 333]
| |
Iedere aanval werd afgeslagen en dagelijks begon de moed der belegeraars te zinken. - Met eene schier wanhopige vermetelheid, waagde Medicis soms zelfs met een deel zijner krijgers de burgt te verlaten en rigtte een vreeselijk bloedbad aan onder de benden van Sforza. Eindelijk, door gebrek en vermoeijenis uitgeput, staakten de gedunde gelede ren de belegering en trokken naar Milaan terug om door nieuwe strijders te worden vervangen. Toen was het oogenblik van handelen gekomen. Burgt op burgt en stad op stad werden door den koenen Medicis veroverd, en weldra erkende het geheele Meer, van Como en Lecco tot aan Colico, zijne heerschappij, en zagen de Valtellina en Graauwbunderland zich verpligt voor zijnen ijzeren arm te buigen. Te vergeefs bood Sforza herhaalde malen een eervollen vrede aan; steeds stemde zijn vijand zijne eischen hooger en eindelijk zag hij zich genoodzaakt zich aan de voorwaarden te onderwerpen, die de Medicis hem stelde. De Medicis eischte en verkreeg de som van 35,000 sequinen, de souvereiniteit van Lecco en het bezit van Meleguano, eene sterke vesting tusschen Lodi en Milaan. - Toen trok hij uit het kasteel van Musso, waaruit hij maanden lang den schrik had verspreid over geheel het omliggende land en verzoende zich met den vroegeren meester, die zijn leven had belaagd. - Hoe jammer - ik zeg het Valéry na - dat zulk een man zulk een schurk was! Maar we zijn niet verre meer van het einde van onzen togt. ‘Welk een heerlijk gebouw!’ riep ik uit, toen wij te Gravedona genaderd waren, en het marmeren paleis der Hertogen d'Alvitto zich voor ons vertoonde, helder weêrkaatst in den blaauwen vloed. ‘Dat heeft aan wijlen den Hertog d'Alvitto behoord,’ zeî mijn Engelschman, zoo geleerd mogelijk. - Hij had zeker Murray eens vlugtig nagezien. ‘Les gens que vous tuez, Monsieur! se portent à merveille,’ kwam een Franschman tusschen beiden, met al de impertinentie zijner natie, ‘de Hertog leeft nog en is volgens de jongste bulletins naar omstandigheden redelijk welvarende.’ ‘Never mind!’ antwoordde mijn vriend, ‘ik bedoelde zijn vader, den ouden Hertog, waar hij 't van geërfd heeft.’ | |
[pagina 334]
| |
Ik was blij, dat mijn goede dikke vriend de hatelijkheid zoo superlatief-snedig beantwoord had en drukte hem met aandoening de hand. De avond begon reeds te vallen, toen wij de terugreize van Colico naar Como aanvaardden. - Het blaauw was graauw geworden, en de bergen zetten hunne slaapmutsen op, en waren knorrig, dat er nog zoo veel gedruisch werd gemaakt aan hun voet. - Talrijke gondels bewogen zich nog op de rimpellooze oppervlakte; een gulle en verkwikkelijke lach woei uit menige tot ons; een liefelijk en smeltend gezang ruischte ons van verschillende zijden te gemoet. - Een italiaansche nacht! Een tijd van weelde en droomerijen, eene stonde van genot en poëzie! Warme luchten en zacht fluisterend koeltje, dommelig landschap en levendige stoffage; tallooze dwaallichten op den vloed en aan de oevers, het blaauwe maanlicht, kringelend en slingerend spelend in het water; dartele scherts en verliefde mijmering; volle levenslust en eene bescheidene, stilzwijgende, geheimzinnige omgeving; wie, die er koel bij blijven ozu, wie, die zich niet aangetrokken zou voelen door al die zaligheid! ‘.......... In de huizen luitgeschal,
Zoete liedren in de bootjens, jubeltoonen overal.’
Hoe gaarne hadden we ons in eene gondel, te midden van al die feestvreugde van een italiaanschen nacht op het Meer begeven, maar helaas! de woelige stoomboot naderde al vast hare bestemming. - Reeds begonnen de omtrekken van het Meer zich te verliezen, reeds vertoonden zich de lichten der stad, waarboven zich het koepeldak harer kathedraal verhief en waarachter de graauwe en grimmige toren de Baradello donker van den bergtop naar beneden keek; de Baradello, binnen welks muren de volkstribuun, of liever de oppermagtige beheerscher van Milaan, Napoleon della Torre, negentien maanden lang in een ijzeren kooi verzuchtte, tot hij zich in wanhoop den schedel tegen de traliën zijner enge gevangenis te splinter stiet; de Baradello, die den val van het geslacht der Torriani aanschouwde, die gedurende meer dan eene eeuw het omringende land hadden geregeerd, en die getuige was van de opkomst der magtige familie Visconti; de Baradello, die gedurende meer dan eene eeuw de vlakten van Lombardije bedwong en vruchteloos keer op keer door de burgers van Milaan werd bestorm d. | |
[pagina 335]
| |
Met welk eene somberheid blikt het overblijfsel der barbaarsche middeneeuwen op den levendigen Corso en de luidruchtige groepen neder, in wier kring we ons thans bevinden! - De inwoners van Como brengen het grootste en aangenaamste gedeelte van hun leven op de straat door; - hier stappen ze in breede rijen, kleurig en luchtig uitgedost, de lanen van acacias en platanen af, waar ze zich 't wachtwoord voor den avond hebben gegeven en zich hunne jeugd, hunne schoonheid en hun rijkdom vereenigt, om er de frissche koelte te genieten, die er hun van het water toewuift; - ginds verzamelen ze zich op de stoelen en banken voor de caffés en genieten hunne sorbetti, hun aqua frambosi, hunne graniti of hun bira de Chiavenna, terwijl ze zich overgeven aan de weelde van een cigarrito en aan het schouwspel van een marionettentheater en zich vergasten aan de banale kwinkslagen hunner poppenhelden. - Verder op dringt zich eene groep om een orgel, dat aan de betoovering der muziek nog de aantrekkelijkheid van een beweegbaar panorama paart. - Virtuosi van meer of minderen aanleg doen de straten weêrgalmen van hunne quartetten voor viool en fluit en flageolet en tambourin, of van de koren van oudere en nieuwere opera's. - Alle vensters zijn geopend, alle persiennes opgehaald, ieder balcon bevolkt en iedere arcade met wandelaars, marskramers en barcaroli gevuld. De havenkom daarentegen is stil; iedere gondel heeft zich ter ruste begeven en zelfs de piroscafo heeft haar dagwerk volbragt. Zoo we eens aan de Italianen overlieten, om verder inbreuk te maken op den nacht, en onze vertrekken gingen opzoeken in de Albergo dell' Angelo, welke ons zeker eene verkwikkelijke rust heeft bereid, zoo de insekten en de virtuosi althans niet hare vriendelijke voornemens dwarsboomen. Laat ons op de vermoeidheid onzer leden vertrouwen, en een schietgebed doen tegen moskieten en muziek! En nu - Buona notte!
Z. |
|