| |
| |
| |
Séneffe
(1674).
Krijgskundige beschouwingen over den oorlog van 1672-1678 in de Nederlanden. Nieuwe Spectator, 2de, 3de, 4de en 5de Jaargang. Nijmegen, J.F. Thieme, 1848-1851.
(Vervolg en Slot van bladz. 50.)
Aan de Fransche zijde werd de maand Junij gekenmerkt door even geringe werkdadigheid als aan de zijde der bondgenooten; maar, wat bij deze slecht was, was bij gene goed; want voor Condé, die zwakker was dan zijne tegenpartij, en den oorlog verdedigend moest voeren, was elke dag, die werkeloos voorbij ging, een wezenlijk voordeel. De Fransche Koning had zijn veldheer doen aanschrijven, om, indien het doenlijk was, eene der vestingen van de Spaansche Nederlanden te belegeren; wijselijk besloot echter Condé, niet over te gaan tot zulk een beleg, dat ligtelijk de vereeniging van de legermagten der bondgenooten kon te weeg brengen en den Franschen veldheer wikkelen in een veldslag, die zoo veel mogelijk vermeden moest worden; want toch, de overmagt der bondgenooten maakte eene nederlaag van het Fransche leger mogelijk, en zulk eene nederlaag kon bij de verschijning van de Duitsche legers aan den Rijn en bij de bedreiging der kusten door eene Hollandsche vloot, voor Frankrijk noodlottige gevolgen hebben. Daarom besloot Condé zich uitsluitend tot de verdediging te bepalen, en door zijne stellingen en bewegingen den vijand wel in bedwang te houden en beducht te maken voor een beleg,
| |
| |
maar dat beleg niet te ondernemen, ten einde altijd de vrije beschikking over zijn leger te blijven behouden.
Tot den 8sten Junij was het Fransche leger in het kamp te Thiméon, nabij Charleroi, gebleven; toen brak het op, om Mons meer nabij te komen, en den Spanjaarden onrust in te boezemen voor hunne vestingen in Henegouwen. Den 8sten komt het leger te Haine S. Pierre en Haine S. Paul; het blijft daar twee dagen en marcheert den 11den op Ville sur Haine, een klein uur ten noordoosten van Mons. Hier blijft Condé tot in het laatst der maand Junij, zijne levensmiddelen en krijgsbehoeften, gedeeltelijk uit Charleroi, gedeeltelijk uit Ath trekkende; de aanvoer daarvan werd gedurig belemmerd door de strooptogten der partijgangers uit de nabijzijnde Spaansche vestingen, en er hadden herhaalde gevechten om konvooijen plaats. Het begeleiden en verdedigen van konvooijen was, bij de krijgskunst van die eeuw, eene zaak van het hoogste belang, veel meer dan in de oorlogen van onzen tijd.
Oranje en Monterey, den keizerlijken veldheer gedurig aansporende om zich met hunne legers te vereenigen, deden hem besluiten, nogmaals eene zamenkomst voor te stellen; die zamenkomst had den 2den Julij, in de abtdij van Heylisem, nabij Thienen, plaats; de Stadhouder en de Spaansche Landvoogd namen ditmaal in persoon daaraan deel. Feesten en maaltijden waren toen onafscheidelijk van alle staatsof krijgsvergaderingen; en zij ontbraken ook hier niet bij die zamenkomst van de legerhoofden der bondgenooten. ‘Men dronk,’ zegt Beaurain, ‘alle mogelijke gezondheden: die van den Keizer, van den Koning en de Koningin van Spanje, van den Prins van Oranje, van Monterey, van de Souches, enz.;’ maar de beker maakte De Souches niets rekkelijker, de wijn was niet in staat de minste vonk van genie in hem op te wekken. Op alle vertogen van de Hollandsche en Spaansche legerhoofden, - die met kracht aanwezen, dat men alleen door zich te vereenigen, hopen kon voordeel op Frankrijk te bepalen, en dat het onverantwoordelijk was, geen gebruik te maken van de sterke legermagten die men in de Nederlanden had - antwoordde De Souches, eerst met ijdele uitvlugten, met zwarigheden over het opperbevel, met klagten over het gebrek aan geld en aan leeftogt; en toen het ijdele dier uitvlugten overtuigend was aangetoond, verklaarde hij ronduit, dat hij niet op den lin- | |
| |
keroever van de Maas wilde overgaan, maar in Frankrijk, in Champagne, doordringen. Vergeefs was het, dat Willem III hem voorstelde, om, indien hij al het geheele keizerlijke leger niet over de Maas wilde laten trekken, dan ten minste een gedeelte van dat leger bij de Hollandsche en Spaansche krijgsmagt te voegen; De Souches bleef weigeren, en stelde van zijn kant voor, dat,
terwijl de hoofdmagt der Hollanders en Spanjaarden Condé bleef in het oog houden, een ander gedeelte van het leger van Willem III zich bij de keizerlijken zou voegen en deel nemen aan den inval in Champagne; - met reden weigerde de Stadhouder toe te treden tot zulk eene handeling, die geen betere benaming dan die van dwaas en ongerijmd zoude verdiend hebben. Sommige onderbevelhebbers van De Souches poogden hun veldheer over te halen, om gehoor te geven aan de verstandige voorstellen van het Hollandsche legerhoofd; maar te vergeefs. Alles wat men op den Duitschen Generaal konde verkrijgen, was de toezegging, dat hij zich nog een dag of acht zoude bedenken, en intusschen zijne legermagt uitbreiden naar de zijde van Namen en Dinant. Zoo bleef die krijgsraad zonder eenige gevolgen. Oude Homerus! wat hadt gij toch groot gelijk, toen gij zeidet: ‘'t veelhoofdige gezag is schaad'lijk.’
Het keizerlijke leger brak den 5den Julij uit het kamp van Andenne op, rukte in de rigting van Dinant, en bleef eenige dagen in de nabijheid van die stad, tot het onzijdige Luikerland behoorende. Den 11den stelde zich het leger weer in beweging, trok de Maas hooger op, en was den 13den in de nabijheid van Givet. De Souches deed het gerucht verspreiden, dat hij, steeds zuidwaarts voortrukkende, Champagne wilde binnentrekken; hij bepaalde den dag waarop hij in Sédan zijn middagmaal wilde nemen, en door de toezegging van de plundering van het Fransche grondgebied streelde hij zijne troepen, die trouwens reeds in de Nederlanden zich in het plunderen oefenden. Maar van die grootspraak werd niets bewaarheid; en het keizerlijke leger bepaalde er zich toe, om den 17den Julij weer op Dinant terug te gaan, en zich den 18den van die kleine vesting te verzekeren en daar eene bezetting van 1800 man te plaatsen. Dit was eene schending der onzijdigheid, eene handeling die evenwel niet als eene erge misdaad kon worden beschouwd en in den oorlog niet zeldzaam is; maar wanneer men toch de onzij- | |
| |
digheid wilde schenden, waarom dit dan niet gedaan toen er meer voordeel in was gelegen? waarom Luik niet bemagtigd? - dat was van oneindig meer belang dan het bezetten van het kleine Dinant.
Gedurende dien marsch op den regteroever van de Maas, ging het Duitsche leger, ten opzigte van zijne voeding, op eene andere wijze te werk dan men toen gewoon was: er hadden geene regelmatige uitdeelingen plaats, maar men behielp zich dikwijls met de hulpmiddelen die de landstreek opleverde. Er werd wél brood gebakken te Namen en Givet, Spaansche vestingen; ook granen en meel van Luik aangevoerd; maar dit was niet in genoegzame hoeveelheid, en herhaaldelijk moesten de troepen zelve hun onderhoud zoeken. De paarden werden gevoed met het te velde staande voeder; voor de menschen maaide men het rijpe graan, droogde dit, maalde het door middel van handmolens, waarvan men er een paar honderd uit Luik had medegenomen, en bakte daarvan, op de plaats zelve, eene soort van koeken of brooden.
Beaurain maakt hierbij de aanmerking, dat, hoezeer zulk eene wijze van voeding voor een leger veel minder goed is dan de regelmatige uitdeeling uit magazijnen, zij evenwel somtijds hare voordeelen kan hebben, en een leger dus gewend moest worden, om somtijds op die wijze zijne voeding te zoeken. Men had dus toen (Beaurain schreef in de helft van de achttiende eeuw) reeds eenig denkbeeld van de groote voordeelen die uit het verlaten van het magazijnstelsel konden voortvloeijen; voordeelen, waaraan de Fransche legers, in de eerste jaren der omwentelingsoorlogen, grootendeels hunne overwinningen hebben te danken gehad.
Aan de Fransche zijde had men intusschen eenige maatregelen genomen, om den gevreesden inval in Champagne tegen te gaan. Condé kreeg last, de Sambre meer nabij te komen en tusschen die rivier en de Maas eene troepenafdeeling onder Luxembourg af te zenden, om het keizerlijke leger in het oog te houden. Een ander bevelhebber, Rochefort, moest, na de verovering van Franche Comté, met eene troepenmagt oprukken om de grenzen van Lotharingen en Champagne te bezetten; die magt van Rochefort zou bestaan uit eenige bataillons voetvolk, die in Franche Comté werkzaam waren, de garderuiterij (la maison du Roi) en eenige regimenten die Turenne zoude afzenden; Rochefort moest, naar gelang van de bewegingen der Duitschers,
| |
| |
in Lotharingen blijven, naar het leger van Turenne oprukken, of wel zich mét Luxembourg bij Condé aansluiten. Charleroi was voorzien van eene sterke bezetting, door een onzer schrijvers (nieuwe Mercurius) begroot op 2000 man voetvolk en 1200 ruiters, door Montal aangevoerd.
Condé was tot den 28 Junij in zijn kamp van Ville sur Haine gebleven, en den 29sten opgerukt in noordwestelijke rigting, om tusschen Mons en Ath, nabij het dorp Brugelette, zijn leger neder te slaan; hier bleef hij weer een paar weken stand houden, niet dadelijk gehoor gevende aan de aanmaningen van zijn vorst, om De Souches te beletten in Frankrijk te vallen. Condé begreep zeer goed, dat die inval weinig was te vreezen, en hij wilde zijn leger niet ééne noodelooze beweging laten verrigten; ‘hij had,’ zegt Beaurain, ‘die stoute gerustheid, grooten veldheeren eigen, die hunne troepen niet vermoeijen door nuttelooze marschen, en die, hunne bewegingen met juistheid regelende, altijd zeker zijn, tijdig de verdediging aan den aanval te kunnen overstellen.’ Den 13den Julij stelde hij zich in beweging, maar rukte niet verder voort dan tot Estinnes, nabij Binche; hier rekende hij digt genoeg te zijn bij Charleroi, om een beleg van die vesting te kunnen verhinderen. De sterkte der stelling, waarin hij zijn leger plaatste, liet den Franschen veldheer ook toe om zijne magt te verminderen, door het afzenden van eene legerafdeeling naar de landstreek tusschen Sambre en Maas. Luxembourg werd met ongeveer 8 à 9000 man derwaarts gezonden, kwam den 15den Julij daarmede te Philippeville, en deed vergeefsche pogingen om het bezetten van Dinant door de keizerlijken te verhinderen. De magt van Rochefort trok eerst in den loop van de maand Julij in Lotharingen bijeen; in de eerste dagen bestond zij alleen maar uit ruiterij en uit de bezettingen der steden aan het hoogere gedeelte der Maas; later, versterkt, moeten Rochefort en Luxembourg aan het hoofd van ongeveer 20,000 man hebben gestaan; De Souches had toen, volgens
Beaurain, ruim 25,000 man; - maar, mogt die kleine getalmeerderheid een inval in de noordelijke gewesten van Frankrijk doen vreezen, spoedig verdween die vrees, daar de keizerlijke veldheer nu weêr een ander besluit nam.
Oranje en Monterey waren, na de mislukte onderhandelingen bij Thienen, De Souches gedurig weer aan geweest,
| |
| |
om toch zijn leger bij hunne legers te voegen; maar te vergeefs; hij beloofde alleen, dat, wanneer men zijn leger met 7 à 8000 man Hollandsche en Spaansche troepen wilde versterken, hij het beleg zou slaan voor Mézières, of voor eene der andere vestingen aan het hoogere gedeelte der Maas. Willem III bewilligde in dit voorstel; niet dat hij het als goed beschouwde, maar hij oordeelde het nóg beter dát te ondernemen, dan niets te doen. Maar, toen het nu tot eene uitvoering zou komen, trad de keizerlijke veldheer weêr terug, en kwam met een ander voorstel voor den dag, daarin bestaande, dat Willem III in persoon met ongeveer 15,000 man zich bij het keizerlijke leger zoude aansluiten, het bevel over die vereenigde magt op zich nemen, en dan het beleg slaan voor eene der noordoostelijke vestingen van Frankrijk. Ook daarin stemde de Stadhouder toe, niettegenstaande het gewaagde dier handeling, het gevaar, waaraan hij door het aftrekken met een zoo sterk gedeelte zijner magt de Spaansche Nederlanden blootstelde, en de onzekerheid van voortdurend te kunnen rekenen op de vrije beschikking over het Duitsche leger. Het Hollandsche legerhoofd oordeelde, dat dit de eenige wijze was, waarop men partij kon trekken van het keizerlijke leger; en dat, wanneer hij eenmaal bij dat leger was, hij het door zijne werkdadigheid en geestkracht wel zou kunnen leiden naar zijne inzigten; evenwel was hij tegen het beleg van Mézières, en wilde liever Rocroy en Philippeville, en nog liever Charleroi, aanvallen; - eene zijdelingsche wijze, om het leger van De Souches toch bij de andere legers te doen aansluiten.
Men kwam nu overeen, dat, om die vereeniging van de legerafdeeling van Willem III met de keizerlijke krijgsmagt te begunstigen, de Hollandsche en Spaansche legers de Maas zouden naderen; De Souches van zijne zijde op Namen zou trekken, en dan eene ruiterafdeeling van 3000 paarden op den anderen oever van de Maas zou overgaan, om daardoor den marsch van het legerkorps des Stadhouders te beschermen.
Den 16den Julij begint het voetvolk van het Hollandsche leger zich in beweging te stellen, breekt op uit de omstreken van Vilvoorden en rukt op Leuven, waar het zich plaatst bij het klooster van Beerthem - of van Bethlehem, zoo als de naam bij onze schrijvers voorkomt, - een half uur ten
| |
| |
westen van Leuven; de ruiterij is, den 17den, daar ook; het geschut wordt te Willebroek ingescheept, en zoo over de Dijle nagevoerd. Den 18den trekt het leger des Stadhouders de Dijle over, en slaat zijn kamp op tusschen Leuven en de abdij van het park, ten zuidoosten van die stad. De Spaansche troepen, wier werkdadigheid al niet veel grooter was dan die der keizerlijken, kwamen eerst den 19den, door D'Assentar aangevoerd, op den linkeroever der Dijle, bij het klooster van Bethlehem. De zoon van De Souches kwam toen bij de bondgenooten, om nogmaals de voorgenomene vereeniging nader te bepalen; en hij beloofde dat, in plaats van 3000 ruiters, het keizerlijke leger er 5000 zoude afzenden om die vereeniging te verzekeren; zelfs zou hij trachten zijn vader over te halen, om nóg grootere magt, als het kon het geheele leger, op den linkeroever van de Maas te doen overgaan; - den 22sten zou De Souches te Namen zijn, en de Stadhouder daarnaar zijne bewegingen regelen.
Den 22sten brak dan ook de Hollandsche en Spaansche ruiterij op van de omstreken van Leuven, en rukte naar de Geete, tusschen Thienen en Guldenaken (Jodoigne); den 23sten volgde Willem III met het overige des legers; den 24sten werd de marsch voortgezet tot op de vlakte van Mierdorp, tusschen de beide Geete's en de Méhaigne. Hier had de vereeniging plaats met de keizerlijke ruiterij. De Souches, eerst eene achterwaartsche beweging op Cineij makende, was den 22sten op Namen getrokken, had den 23sten daar 6000 ruiters de Maas doen overgaan en naar de Méhaigne doen trekken, en was den volgenden dag met nog 2000 ruiters gevolgd; zoodat hij zich, den 24sten, met 8000 man uitmuntende ruiterij bij de Spaansche en Hollandsche legers aansloot.
Condé, onderrigt van den marsch der keizerlijken op Namen en vermoedende dat het hun voornemen was de Maas over te trekken, besloot Charleroi meer nabij te komen, de legerafdeeling van Luxembourg meer tot zich te trekken, en Rochefort te belasten met het bezetten der landstreek tusschen Sambre en Maas. Den 23sten breekt Condé zijn kamp bij Binche op en rukt naar de Piéton, eene kleine rivier die zich nabij Charleroi in de Sambre werpt; hij bezet hier eene sterke stelling, voor die tijden bijna onaanvalbaar. Luxembourg heeft, den 23sten 's ochtends, te Philip- | |
| |
peville het bevel gekregen, om zich weêr bij de hoofdmagt te voegen; hij marcheert nog dien dag op Marchienne au pont, gaat den 24sten de Sambre over en neemt stelling bij Fontaine l'évêque; zoodat hij zoo goed als vereenigd is met Condé, wiens regtervleugel hij beschermt. Rochefort, den 25sten van Sédan opgebroken, is den 26sten te Philippeville; de Maison du Roi blijft daar niet, maar rukt naar het hoofdleger van Condé.
Of nu die bewegingen des Franschen veldheers Oranje en Monterey werkelijk deden gelooven, dat de vijand voornemens was hen te gemoet te rukken en aan te vallen, is onzeker; maar zij hielden zich ten minste, alsof zij dit geloofden; en zij drongen daarom nogmaals aan bij De Souches op eene geheele vereeniging, hem ten breedste de gevaren uitmetende, onvermijdelijk verbonden aan eene splitsing der strijdkrachten, tegenover een ondernemenden vijand die de zijne vereenigd hield. Na veel sprekens, beraadslagens en tegenstrevens, zwichtte De Souches en gaf zijne toestemming tot den overgang van het geheele keizerlijke leger op den linker Maas-oever. Maar, den volgenden dag in zijn kamp teruggekeerd, veranderde de keizerlijke veldheer weer van voornemen, en kwam terug op zijne vroegere voorstellen tot een inval in Lotharingen en Champagne. Oranje en Monterey, het behaalde voordeel niet meer willende verliezen, kwamen nogmaals terug met de reeds gebezigde drangredenen, en deden De Souches, met hoeveel weerzin dan ook, eindelijk aan zijn leger het bevel geven tot den overtogt over de Maas. Die overtogt had met groote langzaamheid plaats en duurde de drie dagen van den 25sten, 26sten en 27sten Julij; eerst den 28sten Julij geschiedde aan de Méhaigne de vereeniging van de drie legers der bondgenooten.
Om het zoo ver te brengen, had Oranje mogelijk evenveel bekwaamheid moeten aanwenden als noodig was om eene schitterende overwinning te behalen, en stellig veel meer geduld; en toch, eer het zoo ver was, was reeds het beste gedeelte van den zomer verloopen, zoodat er slechts een klein gedeelte van het jaar overbleef om iets tegen den vijand te ondernemen. Die ongelukkige toestand moet men nooit uit het oog verliezen, wanneer men de strategische handelingen van Willem III wil beoordeelen; hij is niet vrij in die handelingen; hij is het genie, worstelende tegen traagheid,
| |
| |
kleingeestigheid en onkunde, die aan de diepst doordachte, best berekende ontwerpen niets anders overstellen dan een onwil en eene werkeloosheid, welke soms het onuitputtelijkste geduld wanhopend moeten maken.
Beaurain stelt de sterkte der verbondene legers, na hunne vereeniging, in het geheel op 65 à 70,000 man, bestaande uit 30,000 man Hollandsche troepen, 12,000 Spanjaarden en 25,000 Duitschers. Wij gelooven dat die sterkte te hoog is gesteld, en dat zij op niet meer dan 60,000 man kan worden geschat. De opgaven van Beaurain zijn, denkelijk, niet onnaauwkeurig ten aanzien der Hollandsche en Spaansche troepen, waarvan de sterkte, door onze schrijvers, nagenoeg evenzoo wordt vermeld; maar het Duitsche leger kan geene 25,000 man hebben geteld. Dat leger toch telde bij het begin van den veldtogt, volgens de hoogste opgave, 27,000 man; op den regteroever van de Maas bleef, nabij Ciney, onder den Prins van Baden, eene afdeeling achter van ongeveer 6000 man, die later, in Augustus, naar den Rijn trok en zich bij Bournonville aansloot; Dinant was door 1800 man bezet; het Duitsche leger was, volgens de opgave van Beaurain zelven, aanmerkelijk verzwakt door menigvuldige desertiën; - de magt, waarmede De Souches zich bij Willem III aansloot, moet dus stellig beneden de 20,000 man zijn geweest, en dus de geheele sterkte der bondgenooten niet meer dan 60,000 hebben bedragen.
De drie legers waren nu vereenigd; maar toch bleef tusschen die heirmagten altijd eene scherpe afscheiding bestaan, en op eenheid van handeling viel niet veel te rekenen; er was nog dezelfde verdeeldheid en oneensgezindheid onder de bevelhebbers, en dus dezelfde wankeling in hunne handelingen. De Souches was misnoegd op Willem III en op Monterey, omdat zij hem, tegen zijn zin, half door misleiding, hadden doen besluiten tot eene vereeniging, die hij niet had gewild en die hij, bij de eerste gelegenheid de beste, weêr wilde doen ophouden. Dat misnoegen was bekend en deelde zich mede aan de officieren, aan de soldaten; zoodat er bij de keizerlijke troepen eene bijna vijandige gezindheid bestond jegens de andere troepen der bondgenooten. Dit was te meer te betreuren, omdat de troepen van De Souches toen gerekend werden de meeste militaire waarde te bezitten: de Spaansche regimenten, niet voltallig en gebrekkig uitgerust, stonden op een la- | |
| |
geren trap, en het Hollandsche leger, nog onder den indruk der tegenspoeden van 1672, had dien nog niet kunnen uitwisschen, en nog geene overtuigende blijken kunnen geven van de uitstekende dapperheid, die het sinds betoonde.
Bij onze schrijvers vindt men van het Hollandsche leger eene soort van slagorde, die het niet onbelangrijk is mede te deelen.
Dat leger bestond uit eene regter- en uit eene linkervleugel, ieder uit twee brigaden ruiterij en twee brigaden voetvolk zamengesteld. De regtervleugel stond onder het bevel van den ouden Graaf Maurits van Nassau, den vroegeren landvoogd van Brazilië; de linkervleugel onder Waldeck, die later, in den veldslag van Fleurus, het Hollandsche leger aanvoerde. Elke brigade ruiterij telde 5 of 6, elke brigade voetvolk 8 of 9 regimenten; bovendien had men nog, niet ingedeeld, de lijfgarde onder Ouwerkerk - het latere legerhoofd uit den Spaanschen Successieoorlog, - en het regiment garde-ruiterij onder Bentinck, den vriend des Stadhouders, den Patroclus van dien Achilles.
De ruiterij van den regtervleugel stond onder het bevel van den Graaf van Nassau. In de eerste linie had men, behalve de lijfgarde van Ouwerkerk en Bentinck's regiment, de eerste ruiterij brigade onder Ginkel, den lateren veroveraar van Ierland; die brigade was zamengesteld uit de 6 regimenten van den Graaf van Nassau, Ginkel, Langerak, Obdam - op wiens naam de strijd bij Eekeren later eene vlek heeft geworpen, maar die vóór dien tijd een dapper en goed krijgsman is geweest, - de Prins van Koerland, en Flodorp. De tweede linie van de ruiterij stond onder den Commissaris-generaal De Mompouillan en werd uitgemaakt door de tweede brigade onder het bevel van den Heer Van der Leck en zamengesteld uit de vijf regimenten van Mompouillan, Van der Leck, 's Gravenmoer, Hoorenberg en Kroonenburg. De Infanterie van den regtervleugel werd aangevoerd door den generaal Aylva, den dapperen Frieschen edelman, die in 1672 zijn gewest tegen de Munsterschen had verdedigd; hij had onder zich Fariaux, die in Maastricht het bevel voerde toen die vesting in 1673 voor de Fransche wapenmagt bezweek. In de eerste linie stond de eerste brigade, onder Solms, bestaande uit de 9 regimenten van de garde, van Vorst Maurits, Styrum, Solms, Vilaumaire, van
| |
| |
den jongen Prins Maurits, Stokheim, Berkevelt en Turck. In de tweede linie had men de tweede brigade, onder Wee, en bestaande uit de 8 regimenten van Aylva, Fariaux, Wee, Thouars, Amema, Schwarzemberg, Mornout en Cassiopyn.
Van den linkervleugel werd de ruiterij aangevoerd door den generaal Steenhuyse. De eerste linie werd uitgemaakt door de derde brigade onder Weybnum, en was zamengesteld uit de 6 regimenten van Waldeck, Steenhuyse, Weybnum, Sander van Welle, Eppe en Brederode. In de tweede linie stond de vierde brigade, onder Wittgenstein, tellende de 5 regimenten van Prins Hendrik Casimir van Friesland, Wittgenstein, Prins Frits van Nassau, Kingma en Schellaert. Bij de Infanterie stond in de eerste linie de derde brigade onder Heeswijk, bevattende de 9 regimenten van Waldeck, Heeswijk, Sedlenitzky, Mario, Brantswart, Burmania, de Prins van Holstein, Palm - den held van Woerden en Naarden - en Polants. In de tweede linie stond de vierde brigade infanterie, onder Erpach, bestaande uit de 8 regimenten van Erpach, Eybergen - den verrasser van Coevorden - Gockinga, Leendorp, Veersse, Laverne en Cornaal.
Van de dragonders wordt niet afzonderlijk gesproken; zij zijn, denkelijk, onder het voetvolk of onder de ruiterij begrepen; men weet dat de dragonders in die dagen tot de beide wapens behoorden en zelfs meer te voet dan te paard streden. Thans is dit, bij de meeste Europesche legers, het omgekeerde.
Den 28sten Julij aan de Méhaigne, bij Perwijs, vereenigd, bleef het leger der bondgenooten daar nog drie dagen werkeloos; denkelijk om de gewigtige vragen te bespreken van het opperbevel en van de orde waarin de verschillende legers zouden marcheren. Den 1sten Augustus begint de marsch in westelijke rigting; dien dag komt men te Couroy; den 2den te Ottignies aan de Dijle; den 3den gaat men die rivier over en bereikt Génappe; den 4den slaat men een kamp op nabij Nivelles. Groot waren die marschen niet, gemiddeld maar ruim twee uren daags; en de bewegingen der bondgenooten dragen geheel en al het kenmerk van de onzekerheid, die er in de inzigten der aanvoerders is. Sommige dier aanvoerders, vooral Willem III, wilden met geheel het vereenigde leger Condé opzoeken in zijne stelling achter de Piéton; andere, waaronder de Souches, oordeelden zulk eene handeling te gevaarlijk, en wil- | |
| |
den daarom tusschen het Fransche leger en Vlaanderen voortrukken, en het beleg slaan voor eene der vijandelijke vestingen.
Er waren redenen voor, en redenen tegen dien aanval op Condé's stelling.
Aan den eenen kant was het eene stellige waarheid, dat, wilde men eene belangrijke uitkomst verkrijgen, wilde men aan den krijg eene beslissende wending geven, het leveren van een veldslag noodzakelijk was. Dit had Willem III zeer juist ingezien; en men kan het ook bij meer andere veldtogten van dien Vorst opmerken, hoe zeer hij naar het leveren van een veldslag streeft, en weinig hecht aan het belegeren en innemen van eene enkele vesting, eene handeling, waarin de legerhoofden van dien tijd soms het eenige doel des oorlogs zagen. Eene overwinning op het Fransche leger kon de bondgenooten in Frankrijk doen doordringen, kon beslissende voordeelen doen behalen; en de verhouding van de sterkte der beide partijen - 60,000 man van de bondgenooten tegen 45 à 50,000 man van Condé - mogt eenigzins op die overwinning doen rekenen.
Maar, kon eene overwinning, door de bondgenooten behaald, den oorlog in Frankrijk doen overbrengen, eene nederlaag kon ook de Spaansche Nederlanden in groot gevaar doen verkeeren; het eene woog het andere op. Zoo even is gezegd, dat de overmagt der bondgenooten hen, bij een veldslag, eenigzins op de overwinning mogt doen rekenen; maar, door andere omstandigheden, werd die overwinning weêr minder waarschijnlijk. De troepen der bondgenooten waren troepen van verschillende natiën en, reeds daarom alleen, minder goed dan die van het Fransche leger. De aanvoering werd, aan de zijde der bondgenooten, ook minder goed geacht dan aan de Fransche zijde; - spreekt iemand dit tegen en beweert hij, dat, als veldheer, Willem III niet beneden Condé moet gesteld worden, dan kan men daarop antwoorden: dat de latere beoordeelaar, dat de nakomelingschap, zeer goed en met grond, zulk een gevoelen kan aankleven, maar dat de tijdgenooten, in 1674, niet zoo oordeelden; voor hen was Willem III een jong veldheer, in wien de kiem van groote hoedanigheden scheen te leggen, maar die nog niet in het minste kon worden vergeleken met den ouden beproefden Condé, die reeds voor meer dan dertig jaren als zegevierend legerhoofd was opgetreden
| |
| |
en zich, door strijd op strijd en overwinning op overwinning, beroemd en geducht had gemaakt. Het is dus den opperhoofden der bondgenooten volstrekt niet ten kwade te duiden, dat zij, de beide veldheeren vergelijkende, daarin eene minderheid aan hunne zijde zagen, die eene overwinning op het Fransche leger minder waarschijnlijk maakte.
Wat, eindelijk, de onzekerheid van zulk eene overwinning vermeerderde, was de sterkte der stelling waarin zich het Fransche legerhoofd had geplaatst.
Die stelling bevond zich in de nabijheid van de rivier de Piéton. Die kleine stroom, zijn oorsprong nemende op een kwartier uurs westelijk van Fontaine l'évêque, loopt over eene lengte van omstreeks anderhalf uur gaans in de rigting van het zuiden naar het noorden, wendt zich dan om naar het oosten en, na een klein uur in die rigting te hebben gestroomd, buigt hij zich weer naar het zuiden om, in eene rigting nagenoeg evenwijdig aan de aanvankelijk gevolgde; alleen in het laatste gedeelte van haren loop wendt de beek zich meer naar de zijde van Charleroi en stort zich in de nabijheid van die stad in de Sambre. Tusschen die twee evenwijdige gedeelten van de Piéton bevond zich het legerkamp van Condé, met de rugzijde onmiddelijk geleund aan het meest westelijk gedeelte der beek, en front makende naar het oostelijk gedeelte, waarvan het kamp ongeveer drie kwartier uurs verwijderd was. Drie kwartier uurs was ook nagenoeg de frontlengte van het kamp, dat links leunde aan het gehucht Chaufour, regts aan het bosch van Lamarche.
Van de zijde van de Méhaigne komende, was dit kamp moeijelijk aan te vallen, want het leger der bondgenooten moest dan de Piéton overtrekken, op geen uur afstands van den vijand, en die overtogt zou bezwaarlijk zijn, omdat de beek daar zeer moerassig was; bovendien, was men de beek over, dan had men bij een veldslag altijd het nadeel van een moeijelijk terrein in den rug des legers te hebben. De grond tusschen het oostelijk gedeelte van de Piéton en het Fransche legerkamp was ook alles behalve gunstig voor den aanvaller; zij was bedekt en doorsneden, en men had daar bosschen en kleine beeken, het dorp Trasignies met het kasteel van dien naam, het dorp Forsies en het kasteel La Marche; zulk een slagveld was dus zeer voordeelig voor de verdediging, en maakte vooral de sterke
| |
| |
en overmagtige ruiterij der bondgenooten schier onnut. De linkervleugel van de Fransche stelling werd goed beschermd door de kleine beek van Trasignies, die zich nabij Chaufour in de Piéton werpt; de regtervleugel was sterk door het bosch en het kasteel van La Marche, en door verschansingen, die Condé had laten opwerpen, van het bosch tot waar de beek van Trasignies begint. Eene omtrekking van den regtervleugel werd bovendien verhinderd door de legerafdeeling van Luxembourg, die de ruimte afsloot tusschen de regterzijde van het kamp van Condé en de Sambre. Eindelijk, wanneer men de stelling der Franschen aan de achterzijde wilde naderen, van den kant van Séneffe, dan ontmoette men hier het westelijk gedeelte der Piéton, die de rugzijde van het kamp beschermde en in wier onmiddellijke nabijheid Condé eene verschanste linie had doen opwerpen; aan die zijde kon men, om den aanvallenden vijand te wederstaan, ook gebruik maken van de dorpen en kasteelen van Piéton en Arloimont, en van het dorp Gouy. De nabijheid van Charleroi verzekerde altijd den aanvoer van levensmiddelen naar het Fransche legerkamp.
Zulk eene stelling zou, zelfs bij de nieuwere oorlogen, als sterk worden beschouwd; in een tijd, toen de legers zoo veel minder beweegbaar waren, zoo veel minder artillerie - en artillerie van zoo veel minder waarde - met zich medevoerden, en daardoor zoo veel minder geschikt waren voor den aanval, - in zulk een tijd moest eene stelling als de hier beschrevene, als buitengewoon sterk, als bijna onaanvalbaar worden gerekend; en het is derhalve in De Souches niet af te keuren, dat hij niet wilde overgaan tot den aanval.
Het voorstel tot dien aanval, door Willem III gedaan, werd in een krijgsraad van de legerhoofden der bondgenooten verworpen, en daarentegen het vrij onbepaalde besluit genomen, om ‘tusschen het Fransche leger en de vestingen van Vlaanderen voort te rukken.’ Daardoor zoude men Condé's gemeenschap met Frankrijk bedreigen, en hem op die wijze dwingen zonder slag of stoot zijne stelling te verlaten; dan waren de Fransche grenzen blootgesteld aan een' inval, en van de achterliggende Vlaamsche vestingen kon men uitkiezen, welke men wilde belegeren. Het voorstel vond zoo veel bijval, juist omdat het zoo onbepaald,
| |
| |
zoo weinig beslissend was, omdat men zich daarbij zoo weinig verbond, zich zoo weinig aan gevaar blootstelde; want het is geene nieuwe, maar toch eene ware aanmerking, die Beaurain hier maakt: dat men, bij de krijgsraden van bondgenooten, meest altijd de voorkeur geeft aan die handeling, welke men de voorzigtigste noemt, maar die stellig zeker de langzaamste en minst beslissende is.
Toch, hoezeer dat besluit genomen was, om Condé niet aan te vallen, besloot men dien veldheer te gemoet te rukken en zijne stelling te naderen, om zich meer te overtuigen van de groote sterkte dier stelling. Men moet dat besluit eenigzins aanmerken als eene soort van inschikkelijkheid van de andere legerhoofden der bondgenooten ten opzigte van Willem III: vastelijk voornemens niet te voldoen aan den wensch van dien Vorst, om Condé aan te vallen, wilden zij evenwel, door de Fransche stelling te naderen, den schijn aannemen, alsof zij niet ongezind waren tot dien aanval, maar daarvan alleen afzagen om de groote sterkte van 's vijands stelling.
Den 9den Augustus breekt het leger der bondgenooten zijn kamp bij Nivelles op, en stelt zich in beweging; het marcheert uit de regterflank, gaat de kleine rivier de Senne over, en plaatst zich in een kamp aan de overzijde, de regtervleugel nabij het dorp Famille-a-Roeulx, de linkervleugel bij Arquennes; voorwaarts van den regtervleugel had men het dorp Séneffe, met de bosschen en beeken daar aanwezig. Men was daar slechts een uur verwijderd van het Fransche kamp.
Den 10den Augustus bleef men in die stelling. Maar de verkenningen, die men van de vijandelijke stelling deed, gaven de overtuiging dat die stelling te sterk was, en deden van elken aanval afzien. Maar nu deed zich de vraag voor: wat men dan wilde doen? - De voorzigtigsten stelden de belegering van Ath voor; de stoutsten merkten daartegen aan, dat de belegering van die vesting tijd zou doen verliezen, omdat Ath goed bezet en goed voorzien was, en dat, wanneer men die vesting al had ingenomen, men nog maar een onbeduidend voordeel zou hebben behaald, dat Frankrijk niet in het minste in gevaar zou brengen; zij sloegen daarom voor, om den marsch naar de Fransche grenzen voort te zetten, den oorlog in Frankrijk zelf over te brengen, dáár de eene of andere groote vesting te belegeren,
| |
| |
of tot de Somme of Oise door te dringen; zulk eene handeling was veel meer beslissend, en niet gevaarlijk, omdat men in de Spaansche vesting Kamerijk een steunpunt had, waaruit men toevoer konde trekken.
Het stoutste gevoelen behield, ditmaal, de overhand; en er werd besloten, den 11den op marsch te gaan naar Binche, en van daar verder Frankrijk binnen te rukken.
Bij dien marsch zou men zich, geruimen tijd, op korten afstand van het vijandelijke leger bewegen, dat men daarbij op zijne linkerflank zoude hebben; sommige aanvoerders der bondgenooten, onder anderen de Spaansche generaal D'Assentar, oordeelden die beweging te gevaarlijk; maar de meerderheid - vooral De Souches - ontkende dat gevaar, wees de weinige waarschijnlijkheid aan, dat Condé zoude aanvallen, en toonde aan, dat, indien men al een flankmarsch op korten afstand van den vijand ging verrigten, men toch tusschen het marcherende leger en den vijand een moeijelijk terrein had met beeken en bosschen, door middel waarvan men een vijandelijken aanval genoegzaam konde afweren. Dit gevoelen behield de overhand, en in den vroegen ochtend van den 11den Augustus ving de marsch aan.
Men volgde daarbij drie verschillende wegen: de meest linksche, die het digtste bij den vijand was, diende voor de ruiterij; de middelste voor het voetvolk; de meest regtsche voor geschut en bagaadje. De drie verschillende legermagten der bondgenooten marcheerden ieder op zich zelve: vooraan De Souches met de keizerlijken; in het midden de Hollandsche krijgsmagt; achteraan de Spanjaarden. Om den marsch te dekken, werd bij Séneffe eene achterhoede geplaatst, bestaande uit 4000 ruiters en 7 à 800 dragonders, uit de drie verschillende legermagten getrokken en vereenigd onder het bevel van den Prins De Vaudemont.
Wanneer men op de kaart dien marsch nagaat, dan ziet men, dat, hoezeer het een flankmarsch was op korten afstand van den vijand, die marsch evenwel op zich zelve geen gevaar opleverde, en de beschikkingen, daarbij genomen, zeer goed waren: het moeijelijke terrein, de beeken en bosschen, die men gedurende den marsch op de linkerflank had, maakten eenen aanval aan die zijde weinig waarschijnlijk; en de sterke afdeeling ruiterij van De Vaudemont moest den rug van het leger dekken, wanneer Condé aan die zijde wilde aanvallen; die ruiterij zou den
| |
| |
vijand lang genoeg kunnen ophouden, om aan het leger den tijd te geven van terug te keeren, en zich tegen den vijand te wenden. - Dat zoude ook waar zijn, wanneer de marsch goed werd uitgevoerd; maar de toenmalige troepen waren hierin niet zeer geoefend; het bedekte, moeijelijke terrein, waardoor men trok, begunstigde bovendien den marsch niet; en, wat het voornaamste was, de weinige eenheid, die er tusschen de verschillende deelen van der bondgenooten legermagt bestond, had moeten doen inzien, dat men op de wederkeerige ondersteuning van die deelen niet te veel moest rekenen, en dat, al kon het hoofd des legers tijdig genoeg tot ondersteuning der aangevallene achterhoede komen, dit daarom nog geen bewijs was, dat het dit zou doen.
Condé, een aanval des vijands verwachtende, nam de grootste waakzaamheid in acht, en was, den 11den, met het krieken van den dageraad, te paard om de bewegingen van dien vijand gade te slaan. Weldra krijgt hij berigt van den marsch der bondgenooten, en ziet spoedig hunne kolonnen in de rigting van Famille-a-Roeulx en Seneffe voortrukken. Dadelijk besluit de Fransche veldheer den vijand bij zijnen marsch aan te vallen, zich op de achterhoede te Séneffe te werpen, en deze te slaan voordat het marcherende leger haar ter hulp kan komen; de groote uitbreiding van de vijandelijke kolonnes, de moeijelijkheid der wegen, die zij volgen, en de snelheid en onstuimigheid, waarmede zijne eigene troepen weten te handelen, dit alles doet Condé op eene overwinning rekenen.
Besluiten, bevelen en uitvoeren volgden bij dien veldheer zich op den voet; en oogenblikkelijk zijn de beschikkingen tot den voorgenomen aanval genomen. Reeds den dag te voren waren twee regimenten voetvolk en eene brigade ruiterij te Gouy, bij eene waadbare plaats van de Piéton, gesteld, om de bondgenooten tegen te houden, wanneer deze daar den overtogt der beek wilden beproeven; die troepen doet Condé de beek doortrekken, en zich plaatsen tusschen de Piéton en de beek van Séneffe, bedekt achter eene hoogte, waarop de Franschen een voor- | |
| |
uitgeschoven post hebben. Het regiment van Navarre en andere infanterie, met verscheidene regimenten ruiterij en dragonders, volgen die beweging, gaan bij het dorp Montago - nabij Gouy - de Piéton door, en plaatsen zich, ook bedekt, achter de hoogte op den regtervleugel der reeds daar staande troepen; de infanterie heeft zes stukken geschut bij zich. Het geheele Fransche leger ontvangt bevel om op te breken en naar Gouy te trekken, ten einde, als het noodig is, de troepen te ondersteunen, die den aanval zullen beginnen; de afdeeling van Luxembourg volgt de beweging, en die aanvoerder voegt zich in persoon bij Condé. Eene afdeeling van 400 ruiters, onder S. Clar, is afgezonden om het hoofd van de kolonnes der bondgenooten te verontrusten, dáár met een ernstigen aanval te bedreigen, en zoo doende te verhinderen, dat de aangevallen achterhoede ter hulp wordt gekomen.
De Vaudemont had zich met zijne ruiterij geplaatst op eene kleine vlakte, achterwaarts van Séneffe, en, even als dat dorp, gelegen op den linkeroever van de beek, die daar in noordelijke rigting stroomt en zich verder in dé Senne werpt. Die ruiterij had haren regtervleugel geleund aan moerassigen grond, waardoor eene tak van de beek van Séneffe stroomde; de linkervleugel leunde aan een bosch westelijk van Séneffe. De geringe ruimte had hier gedwongen om de ruiterij op drie liniën te stellen; 6 escadrons waren geplaatst geheel aan het uiteinde van het bosch, om den weg te dekken, die door het geschut en de bagaadje werden gevolgd; de dragonders hielden Séneffe bezet, en hadden posten vooruitgeschoven op de hoogte op den regteroever der beek, waar ook de voorste Fransche posten stonden. Door die dragonders onderrigt van de dreigende beweging der vijandelijke troepen, zond Vaudemont daarvan berigt aan den Stadhouder, dezen een paar bataillons voetvolk als versterking vragende. De Stadhouder gelastte onverwijld aan den jongen Graaf Maurits van Nassau, om met zijn regiment en dat zijns vaders, vereenigd drie bataillons uitmakende, naar Séneffe terug te keeren: die Hollandsche infanterie werd in een klein bosch geplaatst, voorwaarts van het dorp, op den regteroever der beek. De Stadhouder was in persoon ijlings naar de achterhoede gesneld, en kwam daar aan nog voor de komst der drie bataillons.
| |
| |
Het was toen tien ure 's ochtends geworden; de marsch der bondgenooten had reeds eenige uren geduurd, en Condé oordeelde, dat de kolonnes des vijands reeds ver genoeg verwijderd waren, om de achterhoede niet spoedig te kunnen ondersteunen, en dat de opmarsch van het Fransche leger al genoegzaam gevorderd was, om den aanval te kunnen beginnen. Hij gelast aan De Rannes om met een regiment dragonders, ondersteund door eene brigade ruiterij, vooruit te gaan, en de vijandelijke dragonders en infanterie te verdrijven, die nog voorwaarts van Séneffe staan. De Rannes wordt op den voet gevolgd door Montal en Moussy, aan het hoofd van 3 regimenten voetvolk en 6 stukken geschut.
De hoofden der bondgenooten, den marsch van hun leger reeds ver genoeg gevorderd ziende, besloten de achterhoede die beweging te laten volgen; zij zonden daarom aan het voetvolk en de dragonders, die nog voorwaarts van Séneffe op den regteroever der beek stonden, bevel om op den linkeroever terug te gaan. Die troepen voegden zich toen bij de dragonders, die reeds in Séneffe waren, ten einde mét deze het dorp en de brug, die zich daar over de beek bevond, te verdedigen. Volgens de Fransche opgaven werden de huizen, de kerk en het kasteel van Séneffe door de Hollandsche infanterie bezet; dit moet dan echter zeer in haast zijn geschied, en veel maatregelen ter verdediging zijn er zeker niet genomen, daar de aanval oogenblikkelijk volgde.
De ruiterij van Condé ondervond dus, bij den opmarsch naar Séneffe, weinig of geen tegenstand; en indien daarbij nog een gevecht heeft plaats gehad met eenige van de dragonders der bondgenooten, dan moet dat gevecht echter geheel onbeduidend zijn geweest. Maar nu gold het Séneffe, en de strijd om dat dorp was van ernstiger aard.
Condé bestemde de dragonders en de infanterie van Montal om Séneffe te bestormen. De zes stukken geschut zouden door hun vuur dien storm voorbereiden; die Fransche artillerie werd zoodanig geplaatst bij de beek, beneden liet dorp, dat zij de achter Séneffe staande ruiterij der bondgenooten tevens in de flank beschoot. De Fransche ruiterij werd verdeeld; een gedeelte, onder Fourilles, moest eene omtrekkende beweging op vrij grooten kring verrigten, naar de zijde van het dorp Renisart, en ter hoogte van
| |
| |
dat dorp, op een klein half uur beneden Séneffe, de beek overtrekken en daarna zich tegen den linkervleugel der bondgenooten wenden; het andere gedeelte van de Fransche ruiterij zou ook beneden Séneffe den overtogt van de beek verrigten, maar op zeer korten afstand van het dorp; Condé voerde in persoon die ruiterafdeeling aan, en zijn zoon Enghien met Luxembourg en Navailles waren bij hem.
Séneffe, met groote onstuimigheid door Montal aangevallen, wordt vermeesterd; met weinig verlies voor de aanvallers, zegt Beaurain; na eene ‘goede resistentie,’ zegt Willem III, in zijn verslag aan de Staten; - en men kan den Stadhouder gelooven, wanneer hij zijne soldaten prijst, want hij is ook onpartijdig genoeg om hen te laken, daar, waar zij zich slecht gedragen. Het oude Fransche voetvolk moet hier met groote dapperheid gestreden hebben, aangevuurd als het was door het voorbeeld van den koenen Montal, die bij dezen strijd zwaar gewond werd. Het Hollandsche voetvolk, uit het dorp verdreven, herzamelde zich onder de bescherming der ruiterij; maar toen deze, kort daarop, geslagen werd, schijnt ook het voetvolk nog groote verliezen te hebben ondervonden, en de drie bataillons, die daar gestreden hadden, zoo goed als uiteen te zijn geslagen. De aanvoerder, de jonge Graaf Maurits, viel in 's vijands handen.
Gelijktijdig met dien aanval was Condé begonnen de beek over te trekken met zijne ruiterij; hoe die overtogt plaats had, over bruggen of door waadbare gedeelten, wordt niet gezegd; het laatste is het waarschijnlijkste, omdat het eene geheel onbeduidende beek was. Om den overtogt van de beek te verhinderen, gingen enkele escadrons der bondgenooten vooruit, maar werden door de Fransche escadrons teruggeslagen. Willem III zegt in zijn verslag, dat de ruiterij der bondgenooten op de vijandelijke wilde aanvallen, maar daarin verhinderd werd door de moeijelijkheid van het terrein; - men zou er uit kunnen besluiten, dat die ruiterij slecht geplaatst was.
De Fransche ruiterij, de beek overgetrokken, schaart zich in slagorde, de regtervleugel geleund aan het bosch, waarbij van de bondgenooten de linkervleugel staat; en de linkervleugel geleund aan Séneffe, dat toen reeds vermeesterd is. Terwijl nu het Fransche voetvolk uit het dorp deboucheert en van achter de heggen zijn vuur opent op de ruiterij der
| |
| |
bondgenooten, gaat Condé tot den aanval over; zich aan het hoofd stellende van de Maison du Roi, houdt hij daarmede links aan, en valt op den regtervleugel van de ruiterij der bondgenooten aan. Twee Hollandsche escadrons en een Spaansch gaan den Franschen veldheer te gemoet, maar worden overhoop geworpen en geslagen; verschillende bevelhebbers van naam, Holstein, Langerak, Ginkel en Solms, worden daarbij gekwetst en gevangen genomen. De neêrlaag van die eerste escadrons maakt den ontmoedigendsten indruk op de overige; vier andere escadrons, die men tegen den vijand wil aanvoeren, maken regtsomkeert; de geheele voorste linie vlugt, de beide andere liniën met zich medeslepende. Vergeefs is het, dat Willem III en Vaudemont zich, met den degen in de vuist, te midden der vlugtelingen werpen, en hen door woorden en bedreigingen willen tegenhouden; de blinde vrees heeft alle pligtbesef verbannen, en in overijling en verwarring verlaat de ruiterij der bondgenooten het slagveld.
Zulk eene gebeurtenis is niet zeldzaam in de krijgsgeschiedenis; en zij leert, dat zelfs de beste ruiterij hare oogenblikken van zwakheid kan hebben. Van Frederik's ruiters, die bij Molwitz hun Koning in hunne wilde vlugt medesleepten, tot aan Napoleon's ruiterij, die bij Arcis-suraube onder het oog des Keizers het slagveld zonder strijd verliet, zijn de voorbeelden menigvuldig, die bewijzen, hoe gemakkelijk de eene of andere omstandigheid plotselings zulk een diepen indruk op dit wapen kan maken, dat het daardoor allen moed verliest, en zonder gevecht teruggaat; bij de ruiterij is alles op eene grootere schaal, zoowel haar vooruitrukken als haar wijken. De overijlde vlugt van de ruiterij der bondgenooten is bovendien door verschillende omstandigheden te verklaren; het onverwachte van 's vijands aanval, de uitstekende dapperheid der Fransche ruiterij, de indruk door Condé's heldennaam gemaakt, de verliezen door het geschutvuur des vijands geleden, - dit alles had ontmoediging veroorzaakt; en die ontmoediging werd algemeen, toen de eerste escadrons geslagen werden; de voorste linie ging geheel terug; en de gebrekkige wijze, waarop Vaudemont die ruiterij op kleine ruimte opeengehoopt had, maakte het bijna onvermijdelijk, dat de beide achterste liniën in de nederlaag der voorste moesten deelen. De vlugt dier ruiterij is dus zoo vreemd niet, - hoezeer men haar
| |
| |
altijd moet veroordeelen; wél zeggen onze schrijvers, dat de Spaansche en de keizerlijke ruiterij het eerst het slagveld verlieten, en de Hollandsche eerst later; maar die bewering is mogelijk niets anders dan eene poging om den volkstrots te vleijen; en al was zij waar, dan zou dit nog maar bewijzen, dat de Hollandsche ruiterij eerst later was gevlugt; het zou nog volstrekt niet bewijzen, dat zij haren pligt had gedaan.
Fourilles, de beek overgegaan ter hoogte van Renisart, viel daarna aan op de zes escadrons, geheel op den linkervleugel der bondgenooten aan het uiteinde van het bosch geplaatst, den weg dekkende door de bagaadje gevolgd. Die escadrons, geheel afgescheiden van de hoofdmagt der ruiterij, waren ontmoedigd door de nederlaag dier hoofdmagt, en vreesden, bij langer standhouden, door den uit Séneffe deboucherenden vijand te worden afgesneden. Toen Fourilles zich dus vertoonde, gingen die escadrons der bondgenooten in allerijl terug, den weg inslaande door de bagaadje gevolgd. De Fransche bevelhebber hield zich niet op met het nazetten van den vijand, maar sloot zich weer bij Condé aan.
Die veldheer had nu reeds een schitterend voordeel behaald, en de achterhoede der bondgenooten grootendeels vernield. Maar dit voordeel was voor Condé niet genoegzaam, en spoorde hem, integendeel, slechts aan tot nieuwe ondernemingen. Terwijl hij, aanvankelijk, misschien geen ander voornemen had, dan om, door een aanval in den rug, den marsch der bondgenooten te verontrusten en de achterste troepen des vijands verliezen toe te brengen, vatte hij nu het besluit op, om zijn voordeel te vervolgen en 's vijands leger eene geheele nederlaag toe te brengen. Zóó was Condé, dat, wanneer hij eenmaal in een strijd gewikkeld was, bedaardheid en overleg hem verlieten en hij alleen luisterde naar de ingevingen eener onstuimige dapperheid, die soms groote overwinningen doet behalen, maar ook meermalen nederlagen te weeg brengt; de jaren hadden hem niet kalm gemaakt, en zelfs op het einde van zijne veldheersloopbaan had hij nog al het vuur en al de onberadenheid eens jongelings. Hij doet de reeds aanwezige troepen ten zuiden van Séneffe voortrukken, en het overige van het Fransche leger krijgt bevel, bij Gouy, de Piéton over te gaan en met spoed naar het slagveld te trekken.
| |
| |
Oranje van zijne zijde, niet ontmoedigd door een eersten tegenspoed, heeft zijne vlugtende troepen herzameld, en dadelijk de meest beleidvolle maatregelen genomen om in eene goede stelling 's vijands latere aanvallen af te wachten. Die stelling neemt hij te S. Nicolas-aux-bois, een half uur gaans ten zuiden van Séneffe. S. Nicolas-aux-bois was toen een klein gehucht, alleen bestaande uit eene priory en eenige huizen daartoe behoorende; maar, omringd met boomgaarden en heggen, was het zeer gunstig voor de verdediging. Voorwaarts, ten noorden van het gehucht, naar de zijde van Séneffe, bevond zich eene kleine vlakte, geschikt ter plaatsing van eene afdeeling ruiterij; de toegangen tot die vlakte, van den kant van Seneffe, werden moeijelijk gemaakt door de aanwezigheid van heggen en boomgaarden, die men links, of westelijk, daarvan had; bijgevolg, die bedekte grond met infanterie bezettende, kon men reeds voorwaarts van S. Nicolas den vijand afwachten in eene stelling, die gunstig was, en moeijelijk om te trekken, omdat zij regts leunde aan de beek van Séneffe en links aan het doorsneden terrein.
Met veel bekwaamheid had Willem III dadelijk partij getrokken van de voordeelen, welke die stelling opleverde. De eerste Hollandsche magt, die hij tot zijne beschikking vond, was de infanterie-brigade van Wee, waarvan evenwel een paar bataillons afwezig waren tot dekking der bagaadje. Die Hollandsche infanterie werd dadelijk geplaatst in en nabij het gehucht S. Nicolas; de regimenten van Aylva en Schwarzemberg, benevens een bataillon van dat van Thouars, kregen bevel, de heggen en boomgaarden voorwaarts van S. Nicolas naar de zijde van Séneffe te bezetten. Op de vlakte ten noorden van S. Nicolas stond Spaansche ruiterij, onder Villa Hermosa en D'Assentar; de van Séneffe gevlugte ruiters verzamelden zich daarbij, terwijl, wat er van de infanterie was overgebleven, zich bij de brigade Wee aansloot. De Hollandsche brigaden Heeswijk, Erpach en Solms, benevens de ruiterij, hadden reeds bevel ontvangen om terug te keeren, en naderden toen het dorp Fay, een klein kwartier uurs ten zuiden van S. Nicolas; als bevelhebber der brigade Solms, waarvan reeds eenige bataillons bij Séneffe hadden gestreden, wordt, na het gevangennemen van Solms, Vilaumaire genoemd. De Souches was met de keizerlijke krijgsmagt reeds aan de Haine gekomen, een paar uur ten zuiden van Séneffe, toen hij het eerste berigt kreeg van
| |
| |
den bij dat dorp gevoerden strijd; het duurde geruimen tijd, eer dat de keizerlijke bevelhebber voldeed aan de uitnoodiging des Stadhouders om terug te keeren tot ondersteuning van het aangevallen gedeelte des legers. Van de Spaansche infanterie vindt men nergens bijzonder gewag gemaakt; wanneer men opmerkt, dat de geheele Spaansche krijgsmagt slechts ongeveer 12,000 man telde, dat mogelijk de helft daarvan uit ruiterij en dragonders bestond, en dat er ook infanterie bij de bagaadje zal aanwezig geweest zijn, dan is het duidelijk, dat op de plaats van het gevecht het Spaansche voetvolk maar eene onbeduidende sterkte zal gehad hebben.
De ruiterij van Condé had die der bondgenooten vervolgd tot aan de heggen en boomgaarden ten noorden van S. Nicolas, toen halt gehouden, en zich in slagorde geschaard op een musketschot's afstand van die heggen; hier bleef zij de van Séneffe komende infanterie en dragonders afwachten. Toen deze waren aangekomen, verdeelde zich de ruiterij op de beide vleugels; de infanterie plaatste zich in het midden, en de zes stukken geschut, op den regtervleugel gesteld, begonnen dadelijk hun vuur te openen op de stelling des vijands. Toen dit vuur een korten tijd had aangehouden, deed Condé het voetvolk en de dragonders tot den aanval op de heggen vooruitrukken; dezelfde dapperheid als bij Séneffe werd hier door de aanvallers betoond, maar zij ondervonden nog krachtiger wederstand, daar Willem III in persoon zijne soldaten tot pligtsbetrachting aanspoorde.
Het gevecht om de heggen bleef aanvankelijk onbeslist; maar Condé, ongeduldig over dit oponthoud, gelast nu aan de ruiterij, om over de wegen te midden dier heggen door te dringen, en zóó het Hollandsche voetvolk in den rug aan te vallen. De Maison du Roi is weer daar om die gevaarlijke taak te ondernemen; Fourilles stelt zich aan het hoofd van twee escadrons dier uitstekende ruiterschaar; Condé en Enghien volgen met een derde escadron; en, in weerwil van het moeijelijke der wegen en in weerwil van het geweervuur der Hollanders, dringt de Fransche ruiterij door, werpt eenige vijandelijke escadrons terug, waarmede de vijand het deboucheren wil beletten, en stort zich nu op de Hollandsche infanterie die in verwarring wordt gebragt. Het Fransche voetvolk en de dragonders, nu minder tegenstand ondervindende, bemagtigen de boomgaarden en heggen, en maken daardoor, op hunne beurt, voor het overige der Fransche
| |
| |
ruiterij het vooruitrukken gemakkelijk. Die ruiterij dringt door op de vlakte tusschen de heggen en S. Nicolas, en schaart zich daar in slagorde tegenover die der bondgenooten; er heeft ten tweeden male een ruitergevecht plaats, ten tweeden male ten nadeele der bondgenooten, die reeds eenigzins in verwarring zijn gebragt door de nederlaag der regimenten van Aylva, Schwarzemberg en Thouars, en van de eerste escadrons, die de Maison du Roi wilden tegenhouden. De Hollandsche en Spaansche ruiterij wordt overhoop geworpen, en neemt de wijk achter S. Nicolas; dit gehucht, sterk met infanterie bezet, houdt de zegevierende Fransche ruiterij tegen, en achter dit steunpunt herzamelt zich weer eene sterke linie van der bondgenooten ruiterij.
Condé beveelt nu ook het gehucht S. Nicolas aan te vallen; maar een zijner onderbevelhebbers, Fourilles, waagt het, hem onder het oog te brengen, dat de vijand daar eene sterke stelling heeft, die mogelijk niet, of niet dan ten koste van groote verliezen, kan bemagtigd worden, vooral daar die vijand zoo krachtigen wederstand biedt. Driftig antwoordt hem de veldheer: ‘dat hij geen raad vraagt, maar gehoorzaamheid, en dat hij hem reeds sedert lang kent voor iemand, die sterker is in het redeneren dan in het strijden.’ Het krenkende van die taal wordt algemeen, en met reden, in Condé veroordeeld; aan den anderen kant is het echter ook moeijelijk te begrijpen, hoe, op een slagveld, een onderbevelhebber tegenwerpingen maakt, wanneer hem het bevel tot aanvallen wordt gegeven; wanneer hij het bevel ontving niet aan te vallen, dan zouden mogelijk die tegenwerpingen van pas kunnen zijn; bij het bevel van aan te vallen, nooit.
Fourilles stelt zich aan het hoofd van een gedeelte der infanterie, en doet daarmede een krachtigen aanval op 's vijands stelling; maar de wederstand, dien hij daar ontmoet, is te groot; zijn aanval wordt afgeslagen, en hij zelf, met groote dapperheid zijne soldaten aanvoerende, wordt door een musketkogel getroffen, die een einde aan zijn leven maakt. Condé verneemt den dood van dien dapperen, en wil dien door eene overwinning wreken; hij moet hier den vijand verdrijven, doen wat hij Fourilles beval, of door een roemrijk sneuvelen zijne onregtvaardigheid ten aanzien van dien aanvoerder uitwisschen. Hij stelt zich aan het
| |
| |
hoofd van voetvolk en dragonders, en stormt daarmede op de abdij van S. Nicolas; dapperen wederstand ontmoet hij daar; maar wat is in staat den geduchten Franschen veldheer tegen te houden, die, doldriftig, als het ware beeld van den oorlogsgod, zich in de digte drommen der vijanden stort, en door zijn voorbeeld de dapperheid der zijnen ten hoogsten top doet stijgen! De Hollandsche troepen zijn niet lang bestand tegen dien geduchten schok; zij worden uit de abdij van S. Nicolas geworpen, en, wat aan het staal der Fransche keurbenden ontkomt, teruggedreven op de ruiterij achter de abdij staande.
Condé's voetvolk en dragonders plaatsen zich nu in de huizen, heggen en boomgaarden; onder bescherming daarvan rukt de Fransche ruiterij op verschillende punten voort, en schaart zich in slagorde aan de zuidzijde van S. Nicolas. Hier ontmoet men de ruiterij der bondgenooten, en er heeft, ten derden male, een ruiterijgevecht plaats; de bijzonderheden van dien strijd, verward zoo als meestal een kavalleriegevecht, kunnen hier niet worden vermeld; maar zoo veel schijnt daaruit te blijken, dat ook hier de dapperheid der Hollandsche en Spaansche escadrons niet gelijk stond met die des vijands. Aan uitstekende en moedige bevelhebbers ontbrak het den bondgenooten echter niet: Willem III en Hendrik Casimir, de jonge Stadhouder van Friesland, waren overal in het heetste van den strijd; Waldeck, zijne escadrons tegen den vijand aanvoerende, werd gewond en ontkwam met moeite de krijgsgevangenschap; Villa Hermosa ging zijne ruiterij moedig voor; en vooral onderscheidde zich de Spanjaard D'Assentar, die, dapper strijdende, zeven malen werd gewond en, in 's vijands handen gevallen, kort daarop den heldengeest gaf. Maar al die dapperheid der aanvoerders kon de overwinning niet aan de zijde van de ruiterij der bondgenooten brengen; die ruiterij was nog te veel onder den indruk der twee vroegere nederlagen; zij werd eindelijk overhoop geworpen en vlugtende op het dorp Fay teruggedreven.
Na de vermeestering van S. Nicolas-aux-bois gelukte het ook aan het Fransche leger om de bagaadje van de bondgenooten te bereiken; Luxembourg wierp zich daarop, verdreef de bedekking, nam en plunderde of verbrandde een aantal wagens, terwijl de overigen in alle rigtingen
| |
| |
verspreid werden. Dit nadeel trof alleen de Spaansche en Hollandsche troepen, daar De Souches de bagaadje der keizerlijken reeds tijdig had doen teruggaan.
Het was toen twee uur na den middag geworden. De strijd had bijna vier uren geduurd, en was onmiskenbaar in het voordeel van het Fransche leger geweest; tot drie maal toe, bij Séneffe, voorwaarts van S. Nicolas, en eindelijk te S. Nicolas, had het de bondgenooten uit hunne stellingen verdreven; en, hoezeer het ook aanmerkelijke verliezen had geleden door den steeds krachtiger wordenden tegenstand des vijands, zoo had die vijand echter grooter verliezen ondergaan; en een aantal gevangenen, genomen vaandels en vermeesterde bagaadje, zouden Condé het volste regt gegeven hebben om zich de overwinning toe te schrijven, wanneer hij toen den strijd had geëindigd. Maar zulk eene voorzigtige handeling streed geheel en al met het karakter des Franschen veldheers, voor wien de behaalde voordeelen slechts ten spoorslag dienden tot nieuwe ondernemingen; hij wilde alles doen wat mogelijk was, de nederlaag des vijands voltooijen, en, door één slag, de uitkomst van den veldtogt, mogelijk van den geheelen oorlog, beslissen. Zijne nog achter zijnde troepen met spoed doende oprukken, maakte hij zich gereed om den vijand nogmaals aan te vallen, en hem geen tijd te laten tot het nemen van eene nieuwe verdedigende stelling. Dit vermetel voortrukken van den Franschen veldheer - dat, wanneer hij een minder goed leger tegenover zich had gehad, ligtelijk eene luisterrijke overwinning had kunnen te weeg brengen - had hier een' nadeeligen strijd ten gevolge, bijna met eene nederlaag gelijk staande; omdat men te doen had met dappere troepen, en met een legerhoofd, dat met uitstekend beleid van die dapperheid wist gebruik te maken.
Oranje, - niet in het minste ter neêr geslagen door de ondervondene nadeelen, en, integendeel, in stoute geestkracht toenemende, naarmate zijn vijand zich geduchter betoonde - had, dadelijk na het verlies van S. Nicolas-auxbois, bij Fay eene nieuwe stelling genomen, die zeer sterk was.
Fay was een groot dorp, met nog al uiteenliggende huizen, maar die verbonden werden door hopvelden met sterke heggen omgeven, zoodat ieder van die velden af- | |
| |
zonderlijk kon verdedigd worden; in den omtrek van het dorp had men soortgelijke met heggen omgeven velden. Eene kerk en een kasteel te Fay waren zeer gunstig voor de verdediging. Het dorp zelf was, ten opzigte van het overige der stelling, een vooruitspringend punt; als een bastion ten opzigte der courtines, om die dikwijls gebezigde vergelijking hier eens te gebruiken. De regterzijde van de stelling breidde zich uit ten noorden van Le Hestre, een gehucht, een klein kwartier uurs ten zuidoosten van Fay. Die regterzijde werd uitgemaakt door boomgaarden met heggen omgeven; voorwaarts en naar de regterzijde had men een moeras; - die hindernissen sloten den toegang niet geheel af, en er waren enkele opene gedeelten waar de ruiterij door kon dringen; maar dit moest dan toch altijd geschieden onder het vuur van de infanterie, die in de heggen en boomgaarden geplaatst werd. Geheel op het uiteinde van den regtervleugel had men houtgewas en moeras, waaruit eene der zijtakken van de beek van Séneffe voortkomt. - De linkerzijde der stelling werd uitgemaakt door eene ravijn of kleine dalkloof, achter het dorp Fay beginnende, en waardoor eene kleine, geheel onbeduidende beek stroomde; die dalkloof strekte zich uit bijna tot aan het groote bosch van Roeulx, dat een kwartier uurs ten westen van Fay begon. Achter Fay, of ten zuiden, had men eene uitgestrekte opene vlakte, zeer geschikt voor de ruiterij, en langzaam rijzende, zoodat zij het voorliggende terrein beheerschte.
Hier nu nam Willem III stelling, met de infanteriebrigaden Heeswijk, Erpach en Solms, van welke laatste echter reeds eenige bataillons bij Séneffe in gevecht waren geweest; met de ruiterij, en met de keizerlijke krijgsmagt, die, van de Haine terugkeerende, omstreeks één uur 's middags Fay bereikte. Van de Spaansche troepen wordt geene andere melding gemaakt, dan dat eenige Spaansche infanterie, onder De Grana, aan de verdediging van Fay deel nam; - denkelijk dat het grootste gedeelte der Spaansche krijgsmagt door de vroegere gevechten reeds alle strijdvaardigheid had verloren. De artillerie schijnt toen ook voor een gedeelte te zijn aangekomen, en werd dadelijk geplaatst bij de wegen en toegangen van Fay, en tot verdediging van de dalkloof aangewend; de infanterie werd, in sterke menigte, geplaatst in Fay, achter de heg- | |
| |
gen en in de boomgaarden, en bij de dalkloof van den linkervleugel; zelfs werd de oostelijke rand van het bosch van Roeulx met infanterie bezet. Op de opene vlakte achter Fay werden sterke reserves geplaatst, voornamelijk bestaande uit de ruiterij, waarbij zich ook de reeds geslagene had aangesloten. Alle opgaven stemmen daarin overeen, dat die stelling bij Fay met veel beleid was gekozen, en eene zeer groote sterkte moet gehad hebben. De keizerlijke troepen maakten hoofdzakelijk den linkervleugel uit, hoezeer enkele bataillons daarvan ook in Fay moeten geweest zijn; de Hollanders hielden dit dorp bezet en het regtergedeelte der stelling.
Condé deed, zoo veel mogelijk, den marsch verhaasten van zijne regimenten, die over Gouy en Séneffe, achtervolgens, op het slagveld kwamen. Met de reeds aanwezige korpsen wilde de Fransche veldheer, in persoon, het dorp Fay aanvallen; Luxembourg moest den linkervleugel der bondgenooten, de dalkloof, aantasten, en daartoe gedeeltelijk de troepen aanwenden, die de bagaadje van de bondgenooten hadden genomen; Navailles zou den aanval doen op 's vijands regtervleugel. De aard van het terrein bragt mede, dat die aanvallen hoofdzakelijk alleen door infanterie konden geschieden; en dat de ruiterij, achterwaarts geplaatst, moest afwachten totdat sommige heggen en boomgaarden vermeesterd waren om, daar tusschen door, op de vlakte achter Fay door te dringen. Eene omtrekking van de vijandelijke stelling was niet uitvoerbaar; en de frontaanvallen konden ook weinig worden voorbereid door geschutvuur, omdat een goed gedeelte van de Fransche artillerie nog achter was, en de bondgenooten, wat dit wapen betreft, de overmagt hadden. Maar Condé rekende op de dapperheid zijner soldaten, en op de ontmoediging, die drie achtereenvolgende rampspoedige gevechten bij den vijand zouden te weeg gebragt hebben.
Nu vangt een strijd aan, die den geheelen dag voortduurt, en zelfs bij het schijnsel der maan, tot ver in den avond wordt voortgezet; een strijd, waarbij de beide partijen eene dapperheid betoonen, aan verbittering grenzende, en waarbij de roem evenzeer het deel moet zijn van hem, die aanviel, als van hem, die verdedigde; van hem, die verwonnen werd, als van hem, die zegevierend bleef stand houden. Fay wordt op drie verschillende punten aangevallen: links door de re- | |
| |
gimenten van Enghien, Condé, Conti en Auvergne; in front door het regiment des Konings, dat van Royal des vaisseaux, van Navarre, en dat van de Koningin; regts door de Fransche en Zwitsersche garden, en door de Zwitsersche regimenten van Stoupa, Erlach, Pfeiffer en Salis. Natuurlijk, dat die regimenten niet gelijktijdig aanvielen, maar achtervolgens zich aflossende bij dien hevigen en langdurigen strijd; zelfs waren sommige dier korpsen, bij het begin van den strijd, nog niet op het slagveld; enkele werden, later, ook aangewend tegen de overige deelen van de stelling der bondgenooten.
Condé en zijn zoon Enghien voerden die troepen in persoon tegen den vijand aan, en wierpen die regimenten met onstuimigheid den Hollanders te gemoet, die hen met geschut en geweervuur ontvingen, en eindelijk met de blanke wapens te keer gingen. Oranje, overal tegenwoordig waar gestreden werd, was overal de ziel der verdediging; en zijne soldaten, met geestdrift vervuld door het voorbeeld van hun veldheer, streden met evenveel koenheid als die oude beproefde Fransche regimenten, die omstraald waren door den roem van twintig overwinningen. Hoe hevig de aanval ook werd verrigt, telkens werd die afgeslagen; eenige der buitenste heggen en boomgaarden mogen door Condé's troepen zijn bemagtigd, het eigenlijke dorp bleef voortdurend in het bezit van de Hollandsche en keizerlijke bataillons; op den regteraanval gelukte het eenmaal aan de Fransche regimenten, om in het dorp door te dringen en drie stukken geschut te veroveren; maar Willem III, dadelijk met eene reserve oprukkende, wierp den vijand weer terug en hernam de verlorene stukken. Toen, 's avonds, de strijd hier eindigde, waren de Hollanders, onverdeeld, in het bezit van Fay; en Condé's troepen waren, van aanvallers, verdedigers geworden.
Tegen de linkerzijde van de stelling der bondgenooten was Luxembourg's aanval even weinig door het geluk bekroond geworden. De troepen van dien bevelhebber waren, door de plundering van de bagaadje der bondgenooten, eenigzins in wanorde geraakt, en het kostte eenigen tijd alvorens men ze kon vereenigen tot den aanval; ‘alors,’ zegt Beaurain, ‘la discipline des troupes françaises n'était pas égale à leur bravoure.’ Luxembourg valt den oostelijken rand aan van het bosch van Roeulx; maar de daar geplaatste infanterie der bondgenooten slaat dien aanval af; - toch schaart
| |
| |
de Fransche bevelhebber zich in slagorde tusschen Fay en dien boschrand, door eenige infanterie en dragonders de verdedigers van den boschrand in bedwang houdende. Het overige doet hij voortrukken tot den aanval op de dalkloof; en Condé ondersteunt dien aanval met een gedeelte der troepen die tegen Fay bestemd zijn.
Het is duidelijk dat de vermeestering van de dalkloof van het hoogste belang was voor de fransche troepen; want wanneer dit verrigt was, kon hunne ruiterij in werking komen, aan de andere zijde van de dalkloof de ruiterij der bondgenooten aanvallen, Fay aan de achterzijde aantasten, en op die wijze den tegenstand van dat dorp doen ophouden en de daar geplaatste troepen verloren doen gaan. Oranje, het hooge belang van die dalkloof inziende, had haar dan ook sterk bezet met voetvolk en geschut; terwijl keizerlijke ruiterij, onder Chavagnac, als ondersteuning daarvan was geplaatst.
De dalkloof, over het geheel diep en steil, was evenwel op enkele punten voor de ruiterij door te trekken, vooral bij het begin, nabij Fay. Bij eene der aanvallen die door Condé's troepen hier met de gewone dapperheid gedaan werden, gelukte het hun, in de nabijheid van Fay, de dalkloof door te trekken, de keizerlijken terug te werpen, en geschut te vermeesteren; eenige Fransche escadrons drongen toen door op de vlakte aan de zuidzijde der dalkloof; maar Willem III, den vijand geen tijd gevende om zich uit te breiden, deed die escadrons oogenblikkelijk aanvallen door de ruiterij van Chavagnac. De Fransche ruiterij werd overhoop geworpen, en vlugtte achter de dalkloof; het Fransche voetvolk, dat daar was doorgedrongen, werd weer teruggedreven; het verloren geschut hernomen. De keizerlijke ruiterij ging nu, op hare beurt, aanvallend te werk ten noorden van het ravijn, maar werd teruggeworpen door die van Condé.
Condé wilde, omstreeks 5 uur 's middags, twee bataillons van de gardes Suisses den aanval op de dalkloof doen hervatten; maar die bataillons, die reeds bij Fay in gevecht waren geweest, hadden daar zoo veel geleden, dat zij weinig of geen strijdvaardigheid meer hadden; dit deed den Franschen veldheer van zijn voornemen afzien, en hij vergenoegde zich die infanterie in slagorde te laten ten noorden van de dalkloof. Daar was die infanterie evenals de ruiterij gedurende eenige uren tijds blootgesteld aan het ge- | |
| |
schutvuur dat Chavagnac daarop rigtte uit zes stukken, - uit vier, zegt het verslag van Willem III -, achter de dalkloof geplaatst; die stukken moeten op zeer korten afstand van de Fransche troepen hebben gestaan, daar, volgens de opgaven van Chavagnac, de beide partijen zelfs in woordenwisseling kwamen. Chavagnac, - die, vroeger, tijdens de onlusten der Fronde, onder de banieren van Condé had gestreden, en daardoor mogelijk wel eenige ingenomenheid heeft voor de Fransche troepen - prijst de bewonderenswaardige standvastigheid, waarmede die troepen het vuur zijner artillerie doorstonden; bij elken kogel, die de Fransche escadrons trof, ‘hoorde ik nooit iets anders;’ zegt hij, ‘dan: het is niets, kinderen, sluit op; - en oogenblikkelijk werd het rot weer aangevuld, dat door den kogel was weggenomen. Ik riep hun toe, dat het wèl iets was; - men antwoordde mij: dat men, 's avonds, zijne beurt zou hebben; - en ik antwoordde hun, dat zij dit maar moesten nemen in afwachting. Men oordeele daaruit, of wij nabij elkander waren!’
Dat standhouden van de Fransche ruiterij onder het geschutvuur, dat van achter de dalkloof op haar werd gerigt, was noodzakelijk om Condé's regtervleugel, bij zijne aanvallen op Fay, tegen de ondernemingen der bondgenooten te dekken. Willem III deed hier, naar de zijde van het bosch van Roeulx, eene aanvallende beweging verrigten. Eene sterke afdeeling ruiterij en voetvolk trok, van achter de linkervleugel der bondgenooten, door het bosch van Roeulx heen, om den vijand in de regterflank te vallen; de oostelijke rand van dat bosch, die in het bezit der bondgenooten was gebleven, scheen het deboucheren van die omtrekkende afdeeling te zullen begunstigen. Tegenover dien boschrand had Luxembourg achtergelaten, de brigade voetvolk van Picardie met eenige escadrons dragonders; toen hij die omtrekkende beweging der bondgenooten ontwaarde, begaf Luxembourg zich in persoon, met de brigade gens d'armes, naar dien uitersten regtervleugel. De Fransche bevelhebber, zijne troepen bij den boschrand en bij een open gedeelte van het bosch plaatsende, hield daarmede de bondgenooten in bedwang en belette hen uit het bosch te deboucheren. Luxembourg, zich hier sterk genoeg achtende, zond zelfs een eskadron der gendarmerie terug naar de zijde van de dalkloof.
Op den linkervleugel der Franschen had Navailles, met
| |
| |
evenveel dapperheid, maar met even weinig goed gevolg, den strijd gevoerd. De herhaalde aanvallen van zijne infanterie op de heggen en boomgaarden, door de Hollanders bezet, werden alle afgeslagen; en de Hollandsche ruiterij, van tijd tot tijd aanvallende bewegingen verrigtende door de opene gedeelten van het terrein, wikkelde zich met de ruiterij van Condé in gevechten, die dan eens voordeelig, dan eens nadeelig, maar voor geen der beide partijen beslissende waren.
Alleen tegen 7 ure 's avonds scheen de krijgskans eenigzins ten voordeele van Navailles over te slaan. Twee bataillons van Willem III waren geplaatst op eene alleenliggende weide, met eene sterke heg omgeven; achterwaarts werden zij ondersteund door 12 escadrons ruiterij. Navailles rukte tegen dit gedeelte der stelling vooruit, met voetvolk en ruiterij; het voetvolk, aangevoerd door De Moussy, bestond uit het regiment Royal des vaisseaux en gedeelten van andere regimenten; bij de ruiterij wordt de vermaarde Maison du Roi genoemd.
Terwijl nu het Fransche voetvolk zich bedekt opstelt, in de nabijheid der weide, gaat de ruiterij vooruit om die hegstelling in den rug aan te vallen. Vijf Hollandsche escadrons gaan die ruiterij te gemoet, maar worden geslagen, voornamelijk door de uitwerking van het vuur der Fransche infanterie. De zeven andere Hollandsche escadrons rukken nu op en werpen op hunne beurt de ruiterij van Navailles overhoop; maar deze krijgt versterking, valt op nieuw aan, en na een hevig en langdurig gevecht in de onmiddelijke nabijheid van de heggen, door de Hollandsche infanterie bezet, wordt de ruiterij des stadhouders geslagen en overhoop geworpen. De infanterie van De Moussy is de zegevierende ruiterij van nabij gevolgd; zij stort zich nu dadelijk, met onstuimigheid, op de heggen, dringt daar in door en verslaat de twee Hollandsche bataillons, waarvan het grootste gedeelte wordt gedood of gevangen genomen.
Dit voordeel had, misschien, den toestand der bondgenooten bedenkelijk kunnen maken, wanneer niet dadelijk krachtige maatregelen genomen waren, om het doordringen des vijands tegen te gaan. Willem III en de grijze Graaf Maurits van Nassau snellen oogenblikkelijk met ruiterij naar den regtervleugel, herzamelen de geslagene escadrons en vallen op Navailles aan, die intusschen ook versterkt is door nieuwe
| |
| |
troepen. Er heeft een strijd plaats, die lang onbeslist blijft, maar waarbij het eindelijk aan de Hollanders gelukt, hunne tegenpartij terug te werpen. De dapperheid van een aantal bevelhebbers had het grootste deel aan die zege; en onder die aanvoerders deden zich vooral opmerken de jonge Stadhouder zelf en de zes en zeventigjarige Graaf Maurits, die, als een andere Blucher, niettegenstaande zijn' ouderdom en de zware ziekte waarvan hij nog niet geheel hersteld was, zich hier door heldenmoed onderscheidde, ‘sonder,’ zoo luiden de woorden in het berigt van Willem III, ‘sonder voor de jongste lieden te wijken.’
De uren waren intusschen voorbijgegaan, de dag neigde ten ondergang, en de toenemende duisternis scheen een einde aan den strijd te zullen maken. Op eenige regimenten van Luxembourg na, waren alle korpsen van het Fransche leger op het slagveld aangekomen, en hadden op het een of ander gedeelte van de stelling der bondgenooten gestreden, en daar hunne rijen zien dunnen door het staal en vuur des vijands. De aanvaller, uitgeput van vermoeijenis, verzwakt door de geduchte verliezen, die hij leed, was ten laatste bijna van alle strijdvaardigheid beroofd; op het einde van den dag was het schier alleen Condé, die nog den strijd wilde voortzetten. Die veldheer zag eindelijk in, dat hij zijne onvermoeide drift niet aan allen konde mededeelen, en dat, hoe dapper en uitmuntend zijne soldaten ook waren, er toch perken waren voor hunne inspanningen. Langzamerhand deed hij dan ook den strijd afbreken: de ruiterij ging het eerst iets achterwaarts; maar het voetvolk bleef, in het maanlicht, nog tot 10 of 11 uur het geweervuur voortzetten tegen de bedekt staande infanterie des Stadhouders, en nog een aantal Fransche soldaten vonden den dood in die laatste oogenblikken van den slag. Condé, voornemens den volgenden dag den strijd te hervatten, deed zijne troepen op het slagveld blijven, en met de wapenen in de hand uitrusten te midden der stervenden en gewonden; hij zelf, zich in een mantel wikkelende, wierp zich achter eene heg neder, ongeduldig hakende naar het morgenrood, dat voor hem het teeken moest zijn tot een nieuwen strijd, tot eene nieuwe overwinning.
Ook de bondgenooten waren in hunne stellingen gebleven; en beide legers rustten daar nu, onbewegelijk en stil,
| |
| |
toen eensklaps, tegen middernacht, zich een sterk geweervuur deed hooren, veroorzaakt denkelijk door het voorbarig schieten van een schildwacht, of door eene andere toevallige omstandigheid. Een aantal manschappen werd aan weêrszijden daardoor gedood, en bij het Fransche leger ontstond daardoor eene groote verwarring. De ruiterij, die zich wat achterwaarts gelegerd had, geraakte geheel uit een, en er verliep eenigen tijd eer men haar kon herzamelen. Die verwarring, en de berigten welke inkwamen aangaande de groote verliezen, die het Fransche leger had geleden, deden Condé eindelijk besluiten, af te zien van zijn eerste voornemen, en geen nieuwen strijd aan te vangen, die ligtelijk op den geheelen ondergang van het Fransche leger konde uitloopen en den vijand den weg banen naar Frankrijk. Hij gaf bevel tot den terugtogt; - en die terugtogt moet wèl eene noodzakelijkheid zijn geweest, dat zulk een bevel van zulk een veldheer kwam. De ruiterij begon het eerst af te trekken; het voetvolk volgde haar, bij het einde van den nacht, en de dag brak reeds aan, toen de laatste troepen der achterhoede het slagveld verlieten. Des ochtends tusschen 8 en 9 uur was het Fransche leger weêr in het kamp bij de Piéton.
Die terugtogt, aanvankelijk door de bondgenooten niet bemerkt, werd ook later door hen niet bemoeijelijkt; want ook zij waren aanmerkelijk verzwakt door den bloedigen strijd. Oranje was voor het voortzetten van dien strijd gezind; maar andere bevelhebbers, vooral De Souches, waren daar sterk tegen, en hun gevoelen behield de overhand; twee uren nadat het Fransche leger het slagveld had verlaten, begonnen ook de bondgenooten hunnen terugtogt. Die terugtogt geschiedde eerst op Haine St. Pierre en Haine St. Paul, waar men halt hield, eenige uren liet uitrusten, en door een drievoudig salvo de bij Séneffe behaalde zege vierde. De gewonden en overblijfselen der bagaadje waren intusschen naar Mons gezonden; het leger trok toen ook daarheen, en sloeg, op den avond van den 12den Augustus, een kamp nabij die vesting op.
Even als bijna bij elken veldslag, zijn de opgaven omtrent de verliezen der beide partijen in dien slag van Séneffe uiteenloopende en strijdig. Beaurain beweert dat het Fransche leger ten minste 7 à 8000 man aan dooden en gewonden verloor, maar de bondgenooten 10 à 12,000 man, daaronder
| |
| |
echter gerekend de gewonden, die zich onder de 3500 gevangenen bevonden, welke Condé naar zijn legerkamp medevoerde; aan de Fransche zijde moet het aantal gevangenen minder groot zijn geweest. Natuurlijk, dat volgens onze schrijvers de verliezen van het Fransche leger grooter, die van de bondgenooten kleiner zijn geweest. Men kan als het waarschijnlijkste aannemen, dat elk der beide legers nagenoeg hetzelfde verlies heeft ondervonden; maar dat, door den aard zelve van het gevecht, het Fransche leger meer aan dooden en gewonden, de bondgenooten meer aan gevangenen moeten hebben geleden.
Bij de bondgenooten was het de Hollandsche krijgsmagt, die het voornaamste deel aan den strijd had genomen, en het grootste verlies ondervonden; daarna volgde de Spaansche legermagt; terwijl de keizerlijke troepen het minste hadden verloren. Aan weêrszijden waren bevelhebbers van naam gesneuveld of gewond. Onder de eersten noemt men, bij de Franschen, Fourilles; onder de tweeden, Luxembourg, Montal, Rochefort, Feuquières en Enghien, de zoon van Condé. Bij de bondgenooten waren d'Assentar, Wee en Palm, de dappere aanvoerder van de zeesoldaten, gesneuveld, en Waldeck, Erpach, Solms, Aylva, Ginkel, Ouwerkerk en een aantal andere bevelhebbers, gewond. Geschut hadden de Franschen slechts weinig vermeesterd; volgens hunne eigene opgaven slechts 2 kanonnen en 2 mortieren; maar zij beroemen zich op de verovering van 107 vaandels en op het nemen of vernielen van een paar duizend wagens. Er is mogelijk overdrijving in die opgaven; zoo zeggen de berigten van onze zijde, dat de wagentrein slechts uiteengeraakte en later weêr grootendeels bij het leger terugkwam, zoodat slechts een vijftigtal wagens door den vijand werden genomen. Dit laatste schijnt echter niet juist; integendeel, uit verschillende omstandigheden moet men opmaken, dat een groot gedeelte der bagaadje van de Hollandsche en Spaansche legers hier bij Séneffe verloren ging; en dat de noodzakelijkheid, om dat verlorene te herstellen, eene voorname oorzaak is geweest van de werkeloosheid der bondgenooten na den slag bij Séneffe.
| |
| |
Die slag bij Séneffe is een van de belangrijkste veldslagen van de zeventiende eeuw geweest, en maakt vooral in onze krijgsgeschiedenis eene roemrijke gebeurtenis uit. Het is dus goed, de handelingen der beide partijen bij dien slag eenigzins nader in overzigt te nemen, en te onderzoeken, in hoever die handelingen lof of blaam verdienen, voorbeelden ter navolging of ter vermijding zijn.
De eerste vraag, die zich hier voordoet, is: wie was overwinnaar in dien strijd bij Séneffe? Men weet, dat beide partijen zich de eer der overwinning hebben toegeschreven; beide met evenveel, of met even weinig regt.
Wij gelooven dat men, om hier billijk jegens de beide legers te zijn, den slag in twee gedeelten moet splitsen, of aan moet nemen, dat er op den 11den Augustus 1674 twee veldslagen hebben plaats gehad: eerst een bij Séneffe en bij St. Nicolas-aux-bois, later een bij Fay. In den eersten veldslag is, ontegenzeggelijk, de overwinning aan de zijde van Condé gebleven; want telkens heeft hij daar de bondgenooten uit hunne stellingen verdreven, hen uiteengeslagen, hen groote verliezen toegebragt; en wanneer de Fransche veldheer zich tot dien eersten veldslag had bepaald, dan zou niemand kunnen ontkennen, dat hij overwinnaar was gebleven; - evenzoo als niemand te Marengo aan de Oostenrijkers de eer der overwinning zoude hebben kunnen betwisten, wanneer zij dien slag hadden afgebroken vóór de komst der divisiën van Désaix. Maar even zeker als bij dien tweeden en lateren strijd op het slagveld van Marengo, Napoleon overwinnaar is gebleven, even zeker is bij het tweede gedeelte van den strijd te Séneffe. bij wat men de slag van Fay zou kunnen noemen, alleen aan Willem III de overwinning toe te schrijven; want die Stadhouder bleef onverdeeld meester van de door hem bezette stellingen; alle aanvallen werden afgeslagen met groot verlies voor den aanvaller, en het verzwakte Fransche leger gaf den strijd op en ruimde het slagveld aan de bondgenooten in. Indien dit den bondgenooten niet het regt geeft om zich de eer der overwinning toe te schrijven, dan weten wij niet wat de kenteekenen eener overwinning zijn.
Den 11den Augustus 1674 behaalde dus elke partij eene overwinning, en elke partij leed eene nederlaag. Men kan gerustelijk aannemen, dat het voordeel het nadeel opwoog,
| |
| |
en dat de strijd van Séneffe, roemrijk voor beide partijen, voor geene beslissend was. Wil men aanmerken, dat het einde van den strijd dan toch in het voordeel van de bondgenooten was, en zij meester van het slagveld bleven, - dan antwoorden wij: dat dit toch eigenlijk weinig of niets beduidde, daar het Fransche leger bij zijnen terugtogt niet in het minste werd vervolgd, en de bondgenooten kort daarop ook wegtrokken. Aan de Fransche zijde deden de gevangenen en de veroverde vaandels aanvankelijk aan eene groote overwinning gelooven; Lodewijk XIV en zijne staatsdienaars vleiden zich met de hoop, dat door den slag van Séneffe de bondgenooten buiten staat waren gesteld, in dezen veldtogt iets anders te ondernemen, en dat dus een gedeelte der troepen van Condé uit de Nederlanden kon worden weggenomen, om Turenne aan den Rijn te versterken. Het kostte Condé moeite om die dwaling te doen ophouden en de Fransche regering aan te toonen, dat hij, wel verre van troepen te kunnen missen, integendeel dringend versterking noodig had; dat hij zeer groote verliezen had geleden en de vijand nog altijd overmagtig bleef; dat verschillende korpsen van het Fransche leger geheel ontbonden waren, en al de andere eene aanmerkelijke versterking aan manschappen en paarden behoefden. - Wij halen die bijzonderheden niet uit onze schrijvers, maar uit Beaurain, die er bijvoegt: ‘peu s'en fallût qu'on ne regrettât secrètement les succès dont on se glorifiait.’
Wij gelooven dus, dat men de vraag: Wie was overwinnaar in de slag bij Séneffe? - dus kan beantwoorden: niemand; het was een veldslag, waarbij, beurtelings, de eene en de andere partij overwon, en beide gelijke verliezen leden; het was een onbesliste veldslag.
Op Condé's handelingen kan men aanmerken, dat zij zich onderscheiden door dat stoute, dat rustelooze, dat beslissende, dat ter overwinning geleidt, dat den grooten veldheer kenmerkt, die dadelijk de kans bespeurt om zijne tegenpartij eene nederlaag toe te brengen, en zonder een oogenblik te verliezen, van die kans gebruik maakt. Condé's handelingen bij het eerste gedeelte van den slag van Séneffe, zijn altijd het voorwerp geweest van eene onverdeelde bewondering, en verdienen die ten volle; - maar even eenparig is het afkeurend oordeel over dat hardneknig voortzetten en volhouden van den strijd, waardoor de
| |
| |
Fransche veldheer alle vruchten der eerst behaalde overwinning weêr geheel verloor.
Is dat afkeurend oordeel gegrond? Heeft men daarbij, zoo als zoo dikwijls gebeurt, mogelijk niets anders geraadpleegd dan de uitkomst? - Het is moeijelijk die vragen voldoende te beantwoorden; maar, als vast en zeker kan men aannemen, dat, wanneer die uitkomst anders ware geweest, wanneer Willem III ook bij zijne stelling uit Fay was geslagen en het leger der bondgenooten daardoor grootendeels was te niet gegaan, het den Franschen veldheer niet ontbroken zou hebben aan uitbundige lofredenaars over dat voortzetten en volhouden van den strijd, dat nu zoo gelaakt wordt. Gemakkelijk valt het te begrijpen, hoe een veldheer als Condé, aan het hoofd van troepen zoo dapper en uitmuntend als de door hem aangevoerde, na de groote voordeelen, die hij reeds op den vijand had behaald, er toe gebragt werd om dien zoo verzwakten vijand weder aan te vallen en daardoor mogelijk geheel te vernielen, daardoor mogelijk den oorlog ten einde te brengen. Die grootsche, beslissende uitkomst was mogelijk, was niet onwaarschijnlijk; al de bekwaamheid en geestkracht van Willem III, al de dapperheid zijner soldaten, waren noodig om die uitkomst te verhinderen; plaats tegenover Condé een minder uitstekend veldheer, een minder goed leger, en de slag van Séneffe zal Lodewijk XIV in staat stellen om Europa wetten voor te schrijven. Let men op die mogelijke uitkomsten, dan zal men dat voortzetten van den strijd in Condé zoo niet afkeuren.
Dat Condé, om het vijandelijke leger gedurende zijnen marsch aan te vallen, een omweg maakte over Gouy en Séneffe, en van daar verder op Fay; dat hij den kortsten, regtsten weg niet volgde, die van het dorp Piéton naar Fay geleidt, dit lag eensdeels aan den aard van het terrein tusschen de Piéton en Fay, anderdeels aan het doel, dat Condé met dien aanval beoogde. Het terrein tusschen de beide genoemde dorpen was geheel ongeschikt voor den marsch van een leger, geheel ongunstig voor den aanval; het doorsnedene bedekte terrein, de bosschen daar aanwezig, en de moerassige oevers van de beek van Séneffe, zouden daar de verdediging uitermate begunstigd en het voor de bondgenooten gemakkelijk gemaakt hebben, dáár den vijand tegen te houden. Condé beoogde dan ook volstrekt geen
| |
| |
aanval op de linkerflank der bondgenooten, die hij - met reden - goed verzekerd oordeelde door die terreinbeletselen; hij beoogde, aanvankelijk, niet anders dan een aanval op 's vijands achterhoede, bij Séneffe; en alleen door den loop van het gevecht werd hij er toe gebragt, om vandaar tot St. Nicolas-aux-bois, en vandaar tot Fay voort te rukken; maar het voornemen om een flankaanval te doen, heeft bij Condé niet bestaan.
Dit brengt ons van zelve, om over de handelingen van Willem III te spreken, en allereerst dat dwaalbegrip te bestrijden, alsof de Stadhouder, door een gevaarlijken en onbedachten flankmarsch, zich te Séneffe aan eene geheele nederlaag zou hebben blootgesteld.
Het is een vooroordeel, om aan eenen flankmarsch zulk een gevaar toe te schrijven, en met veel waarheid zegt Beaurain daarvan: ‘qu'importe dans quel sens une armée marche, pourvu qu'elle puisse se former assez à temps pour combattre, en tout ou en partie, selon les forces qui peuvent l'attaquer, et le terrain où elle doit se défendre?’
Bij eenen flankmarsch kan men even spoedig, of spoediger, zich in slagorde stellen dan bij eenen frontmarsch of terugtogtsmarsch; alles hangt af van de wijze waarop de flankmarsch wordt verrigt. Zeker, wanneer men in onze dagen, op korten afstand en in het gezigt des vijands, eenen flankmarsch wilde doen, zoo als Frederik II dit te Praag en te Kollin, en Soubise te Roszbach deed, dan zou men gevaar loopen eene geheele nederlaag te ondergaan; want zulke flankmarschen zijn, ten minste bij de hedendaagsche krijgskunst, als slecht te beschouwen. Maar doet men eenen flankmarsch op dezelfde goede wijze als het legerkorps van Masséna dit deed op den tweeden dag van den slag van Wagram, dan zal men daardoor even weinig nadeel lijden, als de Fransche maarschalk dáár leed. De flankmarsch, op zich zelven, is niet gevaarlijk; het is alleen de slecht uitgevoerde flankmarsch, die gevaarlijk is; en dit heeft zij gemeen met iederen anderen marsch.
Een flankmarsch, waardoor men zich verwijdert van het eigen land, van de eigen magazijnsplaatsen, kan soms het nadeel opleveren, dat men daardoor de gemeenschap van het leger, met dat land of met die magazijnsplaatsen in gevaar stelt; maar dit is eigenlijk meer een strategisch gevaar. Het taktische gevaar, dat een flankmarsch, volgens
| |
| |
het gewone gevoelen, kenmerkt, is, dat het leger gedurende dien marsch gemakkelijk in de flank kan worden aangevallen, doorgebroken en geheel geslagen. Wij ontkennen dat gevaar bij elken goed uitgevoerden flankmarsch; en hier, bij dien flankmarsch te Séneffe, bestond dat gevaar zóó weinig, dat de aanval van Condé niet heeft plaats gehad op de linkerflank van het marcherende leger der bondgenooten, maar alleen op hunne achterhoede; een aanval, die even zoo had kunnen gedaan worden, wanneer de bondgenooten, in plaats van een flankmarsch, een terugtogtsmarsch hadden verrigt. De linkerflank des legers, die gedurende den marsch naar den vijand was gekeerd, was genoegzaam beveiligd door de hindernissen van het terrein; gevaar bestond dus dáár niet; en wij halen weêr het oordeel van Beaurain aan over dien flankmarsch der bondgenooten: ‘cette marche n'était en elle même ni imprudente, ni même três hardie; et si elle devint perilleuse, ce ne fût que par la manière dont on l'exécuta.’
De voordeelen, door Condé in het begin van dien slag van Séneffe behaald, moeten dus volstrekt niet geweten worden aan een roekeloozen of zelfs maar onvoorzigtigen marsch, door Willem III uitgevoerd: in dien marsch was geene roekeloosheid, zelfs geene onvoorzigtigheid. Maar waaraan moeten die voordeelen dan worden toegeschreven? - Wij gelooven aan de zamenwerking van verschillende oorzaken.
Vooreerst was Condé zeer in het voordeel, alleen reeds door de omstandigheid, dat hij een marcherend leger aanviel. Bij de behandeling van de oorlogsmarschen in de 17de eeuw is aangetoond, hoeveel de regeling en uitvoering van die marschen te wenschen overlieten; en hoe gemakkelijk het toenmaals moest vallen een leger, gedurende zijnen marsch, gevoelige nadeelen toe te brengen. Dit was, in het algemeen, bij alle marschen van dien tijd waar, en zal het dus ook wel geweest zijn bij den marsch hier, door den Stadhouder, uitgevoerd. De marschen geschiedden toen met te weinig orde, en de troepen waren te weinig beweegbaar, te veel gebonden aan lastige vormen en slagorden, dan dat men er op rekenen kon, dat, wanneer gedurende een marsch een gedeelte werd aangevallen, de overige deelen spoedig of tijdig ter hulp zouden komen. Te verwonderen is het, dat zulke aanvallen als Condé bij Séneffe
| |
| |
deed, niet herhaaldelijk voorkomen in de oorlogen van dien tijd; want van die aanvallen was altijd voordeel te verwachten.
Eene tweede oorzaak van de door Condé behaalde voordeelen vindt men in de wijze waarop de marsch verrigt werd door een gedeelte van het leger der bondgenooten. Verschillende verhalen wijten de schuld van de nederlaag, aanvankelijk door de bondgenooten geleden, aan het keizerlijke leger en aan zijn veldheer. De Souches, zeggen zij, ging te spoedig met zijn leger op marsch, verrigtte dien marsch met te veel overhaasting, kwam te traag opdagen tot hulp van de Hollanders en Spanjaarden, en liet dezen daardoor lang, alleen, den strijd volhouden tegen het Fransche leger. Verschillende beschuldigingen worden tegen den keizerlijken veldheer ingebragt: het niet gehoorzamen aan bevelen van Willem III; het uitsluitend zorgen voor het behoud van zijne troepen, en vooral van zijne bagaadje, zonder op het ondersteunen van zijne bondgenooten te denken; het terugzenden, tot dekking van die bagaadje, van drie regimenten, die echter door een der onderbevelhebbers, in weêrwil van dien last, naar het slagveld werden gevoerd; het niet gehoor geven aan het voorstel van den generaal Sporck, om met ruiterij het verlaten kamp van Condé aan te vallen; - ziedaar beschuldigingen, die, wanneer zij gegrond zijn, het bewijs opleveren van de weinige medewerking, welke Willem III hier bij Séneffe van de keizerlijke krijgsmagt ondervond. Evenwel moet men voorzigtig zijn met het aannemen van die beschuldigingen; zij hebben mogelijk voor een gedeelte haar aanzijn te danken aan de vroegere en latere handelingen van De Souches, en aan de vijandschap tegen hem bestaande, niet alleen bij de Hollandsche en Spaansche krijgsmagt, maar ook bij zijne eigene onderbevelhebbers, waarvan eene (Sporck) zich soms uitliet ‘dat hij niet in het Paradijs zoude willen
zijn, wanneer hij wist dat De Souches daar ook was.’ Zeer goed kan dus, bij die beschuldigingen, partijdige voorstelling, overdrijving, bestaan hebben; maar een grond van waarheid was er toch aan; het keizerlijke leger verrigtte den marsch te spoedig, en kwam te langzaam terug; want reeds om 10 uren 's ochtends, op het oogenblik dat de achterhoede bij Séneffe werd aangevallen, had het keizerlijke leger den marsch geëindigd en stond aan de Haine, en het was reeds 1 uur
| |
| |
in den namiddag toen dat leger weêr te Fay kwam, hoezeer de afstand van dat dorp tot de Haine niet meer dan 1 uur gaans is.
Eene derde oorzaak is te zoeken in de wijze waarop het gevecht bij Séneffe werd gevoerd; in de zwakheid, dáár en te St. Nicolas-aux-bois, door sommige gedeelten van de legermagt der bondgenooten betoond, en in de buitengewone dapperheid van Condé's soldaten.
Uit de bijzonderheden, die omtrent den strijd bij het dorp Séneffe vermeld worden, moet men opmaken dat De Vaudemont daar zijne ruiterij op eene ondoelmatige wijze heeft geplaatst en in gevecht gebragt; zij is de beek nabij genoeg, om verliezen te lijden door het Fransche artillerievuur; zij is evenwel te ver van de beek, om den overgang aan Condé's ruiterij te betwisten; ten minste, zij betwist dien niet, zij laat die ruiterij ongehinderd overtrekken; zij wil daarna aanvallen, maar het terrein belet of bemoeijelijkt dit; en daar men op zoo kleine ruimte geplaatst was (in het verslag van Willem III komt voor, dat de troepen ‘bij gebrek aan plaatse, zeer benaauwt waren, en bynaar d'eene op d'andere stonden’) worden, door de nederlaag der eerste linie, ook de twee daar achter staande liniën geslagen en op de vlugt gedreven. Dit alles bewijst, dat die ruiterij, bij Séneffe, met niet veel beleid is in gevecht gebragt.
Voeg hierbij den heldenmoed van Condé's regimenten, en de zwakheid, aanvankelijk door sommige gedeelten van de ruiterij der bondgenooten betoond, en dan zal het duidelijk zijn, waaraan de overwinningen moeten worden toegeschreven, die de Fransche veldheer in het eerste gedeelte van den strijd behaalde. En wanneer wij van zwakheid van een gedeelte der ruiterij van Willem III spreken, dan nemen wij daardoor niets weg van den roem, dien de soldaten van den Stadhouder zich over het geheel, door hunne onbezweken dapperheid, in dien slag verworven hebben; die roem kan door niemand betwist of betwijfeld worden; de onverschrokken legerscharen van Condé vonden hier vijanden hunner waardig, en leerden hier de kracht kennen van die geduchte Hollandsche infanterie, die later, op zoo veel slagvelden, zich door den sterksten vijand deed ontzien, en wier waarde zelfs door een Fransch militair schrijver van dien tijd (Folard) wordt erkend.
Maar de roem, dien men aan de dapperheid is verschul- | |
| |
digd, wordt niet verhoogd door het verzwijgen of bewimpelen der zwakheid of lafhartigheid; ook die moet in het daglicht worden gesteld; ook die moet de berisping der geschiedenis niet ontgaan; want juist daardoor wordt de lof, dien zij aan de krijgsdeugd toezwaait, van zooveel te grooter waarde. Bovendien, het beste leger heeft zijne oogenblikken van zwakheid, de dapperste krijgsmagt telt lafaards in hare rijen; die zwakheid, te Séneffe ook door Hollandsche ruiterij betoond, bewijst dus niets ten nadeele, uitgewischt als zij werd door latere uitstekende wapenfeiten; - en dat er vlugtelingen waren bij Willem de derde's leger, dat de Stadhouder zelfs een dier lafaards - een majoor der garde, Erik Dieurklouw - het hoofd voor de voeten deed leggen, dit vermindert in niets de glorie, die zich de verdedigers van Fay door hunne onsterfelijke dapperheid hebben verworven.
Ziedaar wat de oorzaken waren, waaraan Condé zijne overwinningen had te danken; die oorzaken getuigen niet tegen het beleid des Stadhouders. Maar wat ten hoogste voor zijn beleid getuigt, is de wijze waarop hij die overwinningen van Condé weet te stuiten en in nederlagen te verkeeren; is de keus van de stellingen, waarin hij zijne troepen weet te plaatsen. Uit alle opgaven blijkt, dat die stellingen, door Willem III bij St. Nicolas-aux-bois en bij Fay genomen, eene groote sterkte hadden, en dat daarbij op eene uitmuntende wijze partij werd getrokken van de voordeelen, die het terrein opleverde; dat daarbij het bezetten en verdedigen van dorpen, boomgaarden, heggen en ravijnen plaats heeft op eene wijze, zoo als men het in onze eeuw niet beter zoude doen, zoo als men dit te vergeefs zal zoeken bij de meeste veldslagen van den zevenjarigen oorlog. Wanneer de veldheer der bondgenooten over ruimte van tijd had te beschikken gehad, om die stellingen uit te kiezen en te bezetten, dan nog zou men het beleid moeten bewonderen, waarmede dit is verrigt; maar hoeveel hooger moet die bewondering klimmen, wanneer men opmerkt, dat er weinig tijd was om die stellingen uit te kiezen en te bezetten; dat dit op het oogenblik gedaan moest worden; dat, op het oogenblik en te midden van de verwarring door den woedenden aanval des vijands veroorzaakt, de bevelen daartoe moesten worden gegeven. Gewis, de veldheer, die in zulk een toestand zich vrij weet te houden van misslagen,
| |
| |
die met helderen blik dadelijk weet uit te kiezen, welk slagveld het gunstigste is voor zijn leger, en spoedig, bepaald en kort, dát weet voor te schrijven wat noodig is om den vijand te wederstaan, - hij is geen gewoon veldheer; hij verdient met den lauwerkrans van het genie te worden bekroond.
Nog moet men daarbij aanmerken, dat, om het verdienstelijke van het uitkiezen dier uitmuntende stellingen naar waarde te schatten, men wel in het oog moet houden, dat Willem III niet dezelfde hulpmiddelen tot zijne beschikking had, die een hedendaagsche veldheer zoude hebben. Een hedendaagsch veldheer, in den toestand geplaatst, waarin de Stadhouder te Séneffe verkeerde, zou bij het uitkiezen en bezetten eener stelling met veel minder bezwaren te kampen hebben, dan Willem III in 1674: het terrein zou hem niet vreemd zijn, al was het voor de eerste maal dat zijn leger daar verscheen, want meestal heeft men heden ten dage uitvoerige kaarten van het oorlogstooneel, die in staat stellen om dadelijk eene goede stelling voor een leger uit te kiezen; en hij wordt ondersteund door eene generale staf, die, de veldheerskunst tot zijne hoofdstudie gemaakt hebbende, de bekwaamheid, heeft om de bevelen en voorschriften van het legerhoofd dadelijk te begrijpen, in bijzonderheden uit te voeren en des noods te verbeteren en aan te vullen. In de zeventiende eeuw, toen men die hulpmiddelen niet kende, was de toestand des veldheers veel bezwaarlijker; en ook dit verhoogt het uitstekende van Oranje's beleid in dien slag van Séneffe.
Wij zouden te kort doen aan den roem van den grooten Stadhouder, wanneer wij zwegen van de persoonlijke dapperheid, door hem in dien strijd bij Séneffe betoond. En niemand zegge, dat dit eene krijgsdeugd is, alleen in den soldaat noodzakelijk, maar in den veldheer iets overtolligs, zoo niet schadelijk. Dit is slechts in het algemeen waar; het is, in het algemeen, goed, dat de veldheer zich niet mengt in het slaggewoel, om door die onthouding van den strijd zooveel te beter den veldslag te kunnen leiden en besturen; - maar wel degelijk komen er ook gevallen voor, waarin het voor den veldheer pligt is, zich aan het hoofd der strijdenden te stellen, en door zich in persoon in het midden des gevaars te storten, den moed en de geestdrift zijner soldaten ten hoogsten top te doen klimmen. Zóó deed
| |
| |
Napoleon te Arcole, zóó deed de Aartshertog Karel te Essling, zóó deed de Oranjevorst te Quatre-Bras; zóó deden én Alexander, én Cezar, én Gustaaf Adolf, en alles wat in ouderen of nieuweren tijd op veldheersroem kan bogen. De held is daarom nog geen veldheer; maar de veldheer, die waarlijk dien naam verdient, moet een held zijn.
Willem III was een held, op het slagveld van Séneffe, even als op al die menigvuldige slagvelden, waar de oorlogskans hem heeft gebragt. Dat zwakke, ziekelijke ligchaam des Stadhouders scheen te midden van strijd en doodsgevaar eene ongekende sterkte en veêrkracht te verkrijgen; en dat onbeweegbare, onverschillige van zijn voorkomen maakte dan plaats voor het vuur van de hoogste geestdrift. Er is maar ééne stem over de ontembare dapperheid, door den Oranjevorst in dien strijd van Séneffe ontwikkeld; dapperheid, die vermetel zou moeten genoemd worden, ware zij niet noodzakelijk om den moed op te wekken van zijne soldaten, verrast en in verwarring gebragt door Condé's onverwachten aanval en door hunne eerste nederlagen. Alle verhalen stellen Oranje voor, onverschrokken zich in het midden van het strijdgewoel werpende, overal daar heen rennende, waar zijne tegenwoordigheid werd vereischt, door woord en daad zijne troepen tot heldenmoed opwekkende, en ieder oogenblik zijn leven en zijne vrijheid in het hoogste gevaar stellende. ‘Ik schrikke nog,’ zegt een ooggetuige, bij Sylvius, ‘als ik denke in wat perijkel hem Zijne Hoogheyt gestelt heeft; het is een teeken dat hem God almachtig sonderling bewaart; want alle die omtrent hem geweest zijn, zijn doot of gequetst geweest, behalve de jonge Prins van Friesland, die, hoe jong hij is, nooit en heeft geweken van de zijde van Zijne Hoogheyt, en noch een of twee anderen op het hoogste.’ De Souches zeide, dat Willem III te Séneffe ‘het beleid van een oud veldheer, de dapperheid van een Cezar en de onverschrokkenheid van een Marius had doen blijken.’ Condé verhief den lof van zijn tegenstander en zeide dat deze ‘zich als een
beproefd veldheer had gedragen, behalve daarin, dat hij zijn persoon te veel had blootgesteld;’ - een vreemd verwijt in den mond van een Condé, die zelf als de dapperste soldaat had meêgestreden, en onderwien drie paarden gedood waren. Beaurain eindelijk zegt: ‘Mais le Prince d'Orange est celui dont la valeur, à la fois active, intrépide et froide, mérite surtout
| |
| |
d'être transmise à la postérité. Dans les derniers combats, et principalement dans celui de Fay, il fut presque toujours au fort du danger; il eut plusieurs chevaux tués sous lui; son capitaine des gardes D'Ouwerkerk, fut grièvement blessé à la tête, en voulant le garantir d'un coup de pistolet. Cet officier fut pris par les français, et se sauva ensuite de leurs mains dans le tumulte du combat. Le jeune prince de Frise, agé de vingt ans, ne quitta pas le prince d'Orange; le Stadhouder en avait alors vingt-quatre: à cet age, avec peu d'experience, n'ayant point encore vu de grande bataille, il ne fut point étonné de l'idée de résister au Prince de Condé, déja victorieux.’
In de jaarboeken van onzen wapenroem, in het verhaal van de grootsche feiten der Nassausche helden, moet de slag bij Séneffe eene uitstekende plaats beslaan en naast Nieuwpoort prijken; Willem III is een waardige telg van Maurits geweest, en heeft den veldheersroem zijns voorzaats geëvenaard. Ten allen tijde moet de herinnering aan dien slag bij Séneffe onzen regtmatigen volkstrots opwekken, bij de herdenking van wat wij vroeger waren, toen wij, kleine Republiek, met Europa's magtigsten Koning in het strijdperk durfden treden, en onze Stadhouders, in een' bloedigen roemvollen kamp, Frankrijks grootste veldheeren den palm der overwinning kondèn betwisten. Séneffe is een dag van glorie en grootheid geweest, die geen Hollandsch hart koel en onbewogen kan laten.
Men kent het cynische gezegde van Condé, toen men hem de grootte van het verlies zijns legers berigtte: ‘bon; une nuit de Paris réparera cette perte.’ Die woorden, denkelijk los en onbedacht weg gesproken, hebben den Franschen aanvoerder evenwel veel kwaad gedaan, omdat zij meestal worden voorgesteld als de beredeneerde, onbeschaamde hardvochtigheid van iemand, die, om zijn doel te bereiken, op tal van menschenlevens volstrekt niet let. Dit is eene opmerking, die men bij de studie der geschiedenis kan maken, dat wreede daden soms nog meer vergeten en vergeven worden dan wreede woorden; men zal nog eer aan een Alva het ter dood brengen van zooveel duizenden vergeven, dan aan Vargas de ligtzinnige, honende wijze, waarop hij die doodvonnissen verdedigde; en Barnave, eene van de minst berispelijke karakters der eerste Fransche omwente- | |
| |
ling, staat evenwel met eene zwarte kool geteekend, omdat hij eenmaal, bij het vernemen van door het volk gepleegde moorden, die noodlottige woorden bezigde: ‘le sang qui coule, est-il donc si pur?’
De slag bij Séneffe maakte een stilstand in de krijgsverrigtingen noodzakelijk, daar beide partijen behoefte hadden aan het herstellen der geledene verliezen. Aan de zijde der bondgenooten werden de Spaansche regimenten, die het meeste geleden hadden, in bezetting gelegd in de vestingen van Henegouwen, en de troepen, die daar waren, bij het leger aangetrokken; evenzoo wilde men doen met eene afdeeling van 4000 man Spaansche ruiterij, die onder D'Aguerto zich bij Leuze bevond, en de Franschen in onrust hield over hunne nabijzijnde vestingen. De Fransche maarschalk D'Humières, die te Rijssel was geweest, wierp zich, op bevel van Louvois, met eene kleine afdeeling binnen Ath, om die vesting te beschermen, welke men meende dat door den vijand bedreigd was. Het leger der bondgenooten trok den 18den Augustus op Quiévrain, tusschen Mons en Valenciennes; hier vereenigde zich D'Aguerto daarmede. De bondgenooten waren nu Frankrijk meer genaderd, en Willem III drong ten sterkste daarop aan, om weêr aanvallend te handelen; evenwel moest hiermede worden gewacht, totdat de verlorene bagaadje, ten minste gedeeltelijk, weêr door andere was vervangen. Met kracht werd in de Brabandsche steden gearbeid aan het bijeenbrengen van eenen wagentrein; tot vervanging van de verlorene krijgskas werd eene som van ƒ 500,000 uit Holland toegezonden; van daar kwam ook versterking aan manschappen, paarden en krijgsvoorraad.
Condé, die reeds een geruimen tijd aan de Piéton doorgebragt en de levensmiddelen der omliggende landstreek opgeteerd had, besloot zijn kamp te verlaten en tevens de bondgenooten meer nabij te blijven. Den 22sten Augustus brak hij op van de Piéton naar Ham sur heure, op den regteroever der Sambre; den volgenden dag ging hij op Bussières, tusschen Thuin en Solre-sur-Sambre. Hier bleef hij de bewegingen des vijands afwachten. Condé's leger was
| |
| |
tot op 35,000 man verminderd; dat van Willem III zou, volgens Beaurain, door de tot zich getrokkene versterkingen, weer 55,000 man bedragen hebben. Het gevaar van eenen inval in Frankrijk bleef dus even dreigend, en daarom weigerde Condé, en met reden, om toe te stemmen in de door Louvois verlangde afzending van een gedeelte zijns legers naar den Rhijn. Het was toen, dat Lodewijk XIV bevel gaf, dat op alle plaatsen, die geen honderd uur van de grenzen waren verwijderd, de helft der edellieden gewapend moest opkomen en tot bezetting der vestingen dienen; - een van de laatste voorbeelden van het oproepen van de zoogenaamde ban en arrière-ban.
Het kwam evenwel niet tot een inval in Frankrijk. Willem de derde's aansporingen vonden geen ingang bij de andere bevelhebbers; hetzij dat zij het leger te veel verzwakt rekenden door de bij Séneffe ondervondene verliezen, hetzij dat zij het jaargetijde te ver gevorderd oordeelden om nog iets te kunnen ondernemen in Frankrijk. Eene belegering werd nu voorgeslagen, en op aandrang van Monterey, de keus gegeven aan het beleg van Ath; alle beschikkingen daartoe waren reeds genomen, en den 7den September zou eene afdeeling van 5000 man ruiterij de berenning van die vesting verrigten, toen vóór dien tijd De Souches weêr met bedenkingen tegen die onderneming opkwam, en eindelijk ronduit weigerde, om tot dat beleg mede te werken.
Er was nu niet de minste twijfel meer over, of de keizerlijke veldheer wilde in de Nederlanden niets verrigten, maar den tijd nutteloos doen verloopen. Om evenwel nog een glimp te geven aan zijn gedrag, en die schandelijke werkeloosheid eenigzins te verbergen, stelde De Souches voor, om in stede van Ath, Oudenaarden te belegeren, denkelijk hopende, dat dit voorstel tegenstreving zou ontmoeten bij de andere bevelhebbers, en er dus niets zou worden gedaan. Maar Oranje, ongeduldig om toch iets te verrigten, stemde dadelijk toe in het voorstel van den keizerlijken aanvoerder, en het beleg van Oudenaarden werd bepaald. Er was anders weinig of geen reden om het beleg van die vesting te kiezen boven het beleg van Ath; want beide plaatsen waren nagenoeg even sterk, even goed voorzien en konden evenzeer versterking krijgen van D'Humières, die toen met eene troepenafdeeling te Doornik was geplaatst; Oudenaarden had zelfs dàt voordeel boven Ath,
| |
| |
dat het aan de noord- en zuidzijde door onderwaterzettingen beschermd kon worden.
Den 12den September brak het leger der bondgenooten van Quiévrain op, ging de Haine over en kwam te Blaton, tusschen Leuze en de vesting Condé; den 13den kwam men nabij Ath; den 14den tot op slechts drie uren afstands van Oudenaarden; 's nachts werd die vesting door eene afdeeling ruiterij berend, en den 15den was het geheele leger voor de stad. Er werden bruggen over de Schelde geslagen; de keizerlijken bleven op den regteroever der rivier, tusschen het dorp Ettikhoven en de abdij van Ename; de Hollanders en Spanjaarden gingen op den linkeroever over; de eersten plaatsten zich naar de zijde van het dorp Asperen, de laatsten tusschen de abdij van Peteghem en het kasteel van Moreghem. Een detachement van de bondgenooten was op Harlebeeke gezonden, om te doen gelooven dat men Kortrijk wilde aanvallen.
Condé - niet wetende welke plaats de bondgenooten wilden aanvallen, maar het meeste vreezende voor Ath, Oudenaarden en Kortrijk - had eene afdeeling ruiterij en dragonders, onder De Rannes, naar eerstgenoemde vesting gezonden, met last daar te blijven, wanneer het bleek, dat de bondgenooten Ath wilden belegeren, maar anders zich te begeven naar die plaats, welke door den vijand bedreigd werd. De omstreken van Ath werden door de Franschen zooveel mogelijk verwoest, leeftogt en fouraadje opgehaald, en de stadjes Lessines, Chièvres en andere nabijzijnde plaatsen in brand gestoken. Het Fransche dagblad van dien tijd ‘La Gazette de France,’ zegt dat die brandstichtingen op bevel van Condé plaats hadden; Beaurain trekt dit in twijfel, en oordeelt, dat het verbranden dier plaatsen denkelijk aan het toeval of aan den moedwil des soldaats moet worden toegeschreven, maar dat het niet te gelooven is, dat Condé ooit zulk een wreed bevel heeft gegeven. - Wanneer men zich herinnert wat Luxembourg in Holland deed, en Turenne in de Paltz, dan komt zulk eene handeling van Condé minder ongeloofelijk voor.
De Rannes, opmerkende dat het niet op Ath gemunt was, maar wel op Oudenaarden, verliet eerstgenoemde vesting en wierp zich in tijds, met een gedeelte zijner ruiterij, binnen Oudenaarden; Vauban vergezelde hem; en die beide bevelhebbers schijnen voornamelijk met de taak der verdedi- | |
| |
ging belast te zijn geweest, dewijl de opperbevelhebber De Rochepère, vroeger een dapper officier, toen door zijne hooge jaren minder geschikt was voor die taak. De bezetting van Oudenaarden bedroeg toen 2500 man, genoegzaam voorzien van levensmiddelen en krijgsbehoeften. De vesting was niet bijzonder versterkt, de werken waren niet van muurwerk voorzien, en eene hoogte op den regteroever van de Schelde beheerschte die werken van nabij; - maar de onderwaterzettingen maakten een goed gedeelte der vesting onaanvalbaar, en gaven daardoor gelegenheid om het overige krachtdadiger te verdedigen; de tegenwoordigheid van Vauban - Frankrijk's beroemde vestingbouwkundige - en de gegronde hoop, die men koesterde, van spoedig Condé ter hulp te zien opdagen, moesten aanmerkelijk bijdragen om het krachtdadige dier verdediging te verhoogen.
Dadelijk bij de insluiting der vesting, den 15den September, deed De Rochepère met 700 man een uitval, die echter met verlies werd teruggeslagen. De bondgenooten gingen toen onverwijld over tot het daarstellen van eene circumvallatie-linie, waartoe een aantal arbeiders bijeengebragt waren; er wordt vermeld, dat die arbeid door de keizerlijken weer met de meeste traagheid werd verrigt, hoezeer zij het grootste getal werkers tot hunne beschikking hadden. Eerst den 17den, 's avonds, werden de loopgraven geopend; op den linkeroever van de Schelde werden twee nadernissen gemaakt, door de Hollanders over den weg naar Gent, door de Spanjaarden regts daarvan nabij de onderwaterzetting; de Fransche ingenieurs, die na het opbreken van het beleg de aanvalswerken zagen, zwaaijen een hoogen lof toe aan de door de Hollanders gemaakte loopgraven. De aanval op den regteroever door de keizerlijken was zeer onregelmatig, en bestond hoofdzakelijk in het opwerpen en in werking brengen van eenige batterijen. Er moeten, op elken oever der Schelde, drie batterijen zijn geweest, in alles bewapend met 50 stukken zwaar geschut, behalve nog de mortieren; die artillerie was, te water, van Gent gekomen.
Volgens sommige opgaven werden de batterijen der belegeraars den 16den en 17den September opgeworpen, en begonnen zij dadelijk haar vuur; volgens andere opgaven, was dit eerst twee dagen later. Dit vuur, met hevigheid aangevangen, kon niet voldoende worden beantwoord, door
| |
| |
de minder sterke artillerie der belegerden; en de aanvalswerken werden met zooveel nadruk voortgezet, dat reeds den 19den de Stadhouder eene bestorming deed verrigten van een gedeelte van den bedekten weg; die storm werd echter afgeslagen. In den nacht van den 19den op den 20sten September waren de loopgraven op een honderd pas afstands van de palissadering van den bedekten weg gekomen; er werd toen bepaald, den volgenden nacht een algemeenen aanval op dien bedekten weg te verrigten. - Maar de komst van Condé verhinderde de uitvoering van dit voornemen.
Op het eerste berigt dat de bondgenooten van Quiévrain waren opgebroken, had de Fransche veldheer zich ook in beweging gesteld, om den vijand meer nabij te komen en beter gade te slaan. Den 14den September trok het Fransche leger van Bussière op Feignies, aan gene zijde der Sambre, voorbij Maubeuge; den 15den ging de marsch op Bavay, den 16den op Quiévrain. Condé had toen de zekerheid, dat de bondgenooten voornemens waren Oudenaarden te belegeren, en de Fransche veldheer besloot een veldslag te wagen, om die vesting ter hulp te komen. Vereenigd met eene afdeeling van 7 à 8000 man, door D'Humières uit verschillende vestingen van het noorden van Frankrijk bijeengebragt, zou Condé eene legermagt van ruim 40,000 man hebben; de vijand mogt iets sterker zijn; toch oordeelde Condé, dat het zaak was slag te leveren, daar de betere zamenstelling van het Fransche leger hem meer kansen op de overwinning gaf, en vooral, omdat het ongehinderd toelaten, dat Oudenaarden werd ingenomen, een bewijs zou zijn, dat Séneffe voor het Fransche legerhoofd eene nederlaag was geweest. De eer der wapenen vorderde hier gebiedend, Oudenaarden ter hulp te komen, en de later ontvangene bevelen van het Fransche hof stemden dan ook overeen met die inzigten van Condé.
Het Fransche leger brak van Quiévrain op, ging de Haine over, en kwam den 17den te Peruwelz, twee à drie uur ten noordwesten van de vesting Condé. De marsch, herhaaldelijk in de nabijheid van vijandelijke vestingen plaats hebbende, werd evenwel daardoor weinig bemoeijelijkt, omdat de bezettingen dier vestingen daartoe te zwak waren. Den 18den ging de marsch op Doornik; den 19den trok men daar de Schelde over, en kwam te Espierre; dien dag
| |
| |
had de vereeniging met D'Humières plaats. Te Espierre was men nog een uur of vijf van Oudenaarden verwijderd.
Den 20sten September rukte het Fransche leger naar die vesting op; en daar Condé dien dag een veldslag verwachtte, waren er bij dien marsch meer dan gewone veiligheidsmaatregelen genomen. Het leger was daarbij in drie kolonnes verdeeld: de regterkolonne, onder Navailles, volgde den weg van Doornik op Oudenaarden, langs den linkeroever der Schelde; de middelste kolonne, onder Luxembourg, liet het dorp St. Genois ter linkerhand liggen en marcheerde op Tighem; de linkerkolonne, door D'Humières aangevoerd, liet St. Genois regts liggen en marcheerde op Otteghem. Die kolonnes bestonden uit ruiterij en voetvolk; en aan het hoofd van elke kolonne had men 4 stukken geschut (vierponders), en wagens met munitie en gereedschappen, benevens de noodige pionniers. Bij elke kolonne had men eene vrij sterke voorhoede, uit ruiterij en dragonders bestaande. De wegen, door die drie kolonnes gevolgd, waren nagenoeg evenwijdig; de afstand tusschen de beide uiterste wegen bedroeg, gemiddeld, een uur gaans; aanmerkelijke terreinhindernissen had men daar niet tusschen beide. De kolonnes hadden last om halt te houden, nagenoeg halfweg Oudenaarden, de regterkolonne te Warmaerden, de middelste te Tighem, de linker te Otteghem; dáár zouden zij nadere bevelen ontvangen.
De bondgenooten hadden zich voor Oudenaarden met eene verschanste linie omgeven; maar volgens alle opgaven, moet die linie, in haast opgeworpen, slechts eene geringe sterkte hebben gehad; bovendien was hare uitgestrektheid zeer groot, omstreeks drie uren gaans; en de Schelde, welke haar doorsneed, maakte de gemeenschap tusschen de verschillende deelen moeijelijk; te meer, omdat men alleen beneden Oudenaarden bruggen over die rivier had, en dit bovenwaarts belet werd door de onderwaterzetting, die zich uitstrekte tot aan de abdij van Peteghem, op bijna een uur gaans van de stad. Het omliggende terrein had, op den linkeroever der Schelde, hoogten, welke zeer nabij de liniën der bondgenooten waren en die beheerschten; ook daardoor had de verdediging van die zwakke verschansingen weinig gunstige kansen. Buiten de liniën hadden de bondgenooten de abtdij van Peteghem met eene kleine afdeeling bezet, die zich daar, zoo goed mogelijk, ter verdediging had ingerigt.
| |
| |
Toen de tijding van den opmarsch van Condé inkwam, oordeelde Willem III het dan ook ongeraden, om binnen de liniën den aanval van het Fransche leger af te wachten; hij stelde daarom aan de andere bevelhebbers voor, om oogenblikkelijk den vijand te gemoet te trekken, en hem gedurende den marsch aan te vallen; of wel, wanneer men die handeling te stout oordeelde, ten minsten stelling te nemen op de hoogten buiten de liniën, en dáár den aanval van Condé af te wachten. Maar ook hier ondervond de Stadhouder weêr de gewone tegenwerking van De Souches, zijn kwade genius gedurende dezen geheelen veldtogt. De keizerlijke aanvoerder had weêr honderd bedenkingen, zwarigheden en tegenwerpingen, zoodat de dag van den 20sten September verliep, zonder dat er aan het een of het ander van de voorstellen des Stadhouders eenig gevolg werd gegeven. Wèl ging het keizerlijke leger den 20sten op den linkeroever der Schelde over; maar dat De Souches stellig voornemens was aan geen veldslag tegen Condé deel te nemen, blijkt ten duidelijkste daaruit, dat, toen gedurende den nacht de bondgenooten hunne bagaadje naar Gent deden gaan, de keizerlijke aanvoerder ook het grootste gedeelte van zijn geschut en van zijne munitie derwaarts deed vertrekken.
Condé, die bij het vooruitrukken zich bij de voorhoede ophield, ontdekte tot zijne groote blijdschap, dat de hoogten nabij Oudenaarden onbezet waren gebleven. De Fransche veldheer kon die hoogten niet dadelijk in bezit nemen, omdat hij nog maar weinig troepen bij zich had, en het dus te vreezen was, dat de overmagt des vijands hem spoedig weêr van die hoogten zou verdrijven. Hij bleef dus in de nabijheid, bedekt, standhouden, bevel zendende aan de verschillende kolonnes om den marsch voort te zetten. Langzaamheid was toen echter onafscheidelijk van elken marsch; en hoezeer het Fransche leger zich met het krieken van den dag in beweging had gesteld, zoo was het toch avond toen het hoofd der kolonne te Elseghem aankwam, een klein kwartier uurs ten westen van de abdij van Peteghem; men had toen 4 uren afstands afgelegd.
Condé, om den vijand in den waan te brengen, dat de aanval ook op den regteroever van de Schelde zoude plaats hebben, deed bovenwaarts van de onderwaterzetting eene brug slaan, en tegen den avond de abdij van Peteghem
| |
| |
aanvallen. Die aanval, voorbereid door geschutvuur, werd uitgevoerd door de dragonders en door andere troepen. De bondgenooten verdedigden zich tot aan den nacht, en ontruimden toen dien post; hierbij verzuimden zij om eenige vaartuigen te vernielen, die zich bij de abdij bevonden. Condé maakte dadelijk gebruik daarvan, om over de onderwaterzetting een zijner officieren binnen Oudenaarden te doen komen; deze berigtte daar de nabijheid des Franschen veldheers, en zijn voornemen om den vijand aan te vallen, en bragt tevens het bevel over, om, door het openen der sluizen in de stad, de bruggen der bondgenooten over het lagere gedeelte der rivier te vernielen. Dit geschiedde, maar bleef zonder de verlangde uitwerking, hoezeer men zware boomstammen de rivier deed afdrijven; van de drie bruggen der bondgenooten ondervond slechts ééne eenige schade, die echter spoedig hersteld werd, zoodat de overgang van het keizerlijke leger op den linkeroever ongehinderd kon voortgaan.
Na de vermeestering van de abdij van Peteghem, leunde Condé zijn regtervleugel daaraan; zijne slagorde volgde de rigting der hoogten tot aan het dorp Hoeike, waaraan de linkervleugel leunde; een goed gedeelte van de verschansingen der bondgenooten, op den linkeroever der Schelde, werd dus omgeven door die slagorde der Franschen. Het leger van Condé bragt hier - iets geheel ongewoons - den nacht in een bivouac door, en wachtte daar den ochtenstond af, die het teeken moest geven tot den aanval op de vijandelijke liniën.
Te laat zag men bij de bondgenooten in, dat men den tijd nutteloos had verspild met raadplegen, en dat het gunstige oogenblik om slag te leveren en het beleg voort te zetten, vervolgen was: Condé's leger kon niet meer worden aangevallen gedurende den opmarsch; de hoogten bij de liniën waren door den vijand bezet; den aanval afwachten binnen die liniën was onraadzaam; er bleef dus niets anders over dan het beleg op te breken, de liniën te verlaten, en meer noordwaarts eene betere stelling uit te kiezen. Nóg vereischte die terugtrekkende beweging, in het gezigt van een sterken en werkzamen vijand, eene groote mate van beleid, wilde men zich daarbij niet blootstellen aan eene nederlaag.
In den vroegen ochtend van den 21sten September wordt
| |
| |
die terugtogt ondernomen; met veel bekwaamheid uitgevoerd en door een zwaren nevel begunstigd, geschiedt hij zonder eenig verlies. Het keizerlijke leger neemt hierbij de taak eener achterhoede waar; het plaatst zich nabij den vijand, het bedreigt de linkerflank en rug van Condé's leger en belet dit daardoor de Hollandsche en Spaansche troepen te vervolgen, die over en nabij den weg van Gent terugtrekken ‘in eene tamelijke wanorde,’ zegt Beaurain. Tegen den middag, toen de nevel optrekt, staat het leger der bondgenooten in slagorde achter een beekje, dat langs het dorp Asperen loopt, een paar uur ten noorden van Oudenaarden. Condé volgde den vijand derwaarts, en nam stelling aan deze zijde van de beek, tegenover de bondgenooten. De beide legers stonden zoo in elkanders nabijheid, gedurende den geheelen dag van den 22sten; alles bepaalde zich tot een wederzijdsch kanonvuur. Oranje, die eenen veldslag wilde, vond daarin de bepaaldste tegenspraak bij De Souches, en was genoodzaakt toe te geven; op den middag van den 22sten had de terugtogt op Gent plaats, die door Condé niet in het minst bemoeijelijkt werd.
Zoo eindigde die onderneming op Oudenaarden geheel in het nadeel der bondgenooten, geheel in het voordeel van Condé, die door zijn stout vooruitrukken tot hulp dier vesting het bewijs gaf, dat hij bij Séneffe niet was geslagen. Moet men evenwel, uit dat mislukken dier onderneming, met Feuquières besluiten, dat het beleg van Oudenaarden bij den Stadhouder vermetelheid en gemis aan ondervinding aanduidt? - verre van daar; zulk een oordeel is, gelooven wij, geheel onregtvaardig. Het was de Stadhouder niet, die dat beleg van Oudenaarden had voorgestaan; hij had alleen zijne toestemming daaraan gegeven, omdat men niets anders wilde doen, en omdat hij, en te regt, niet werkeloos wilde blijven. Die werkeloosheid toch zou de opgeblazen berigten der Franschen over hunne zege bij Séneffe eenen schijn van waarheid hebben bijgezet, terwijl daarentegen de vermeestering van Oudenaarden, zelfs de enkele poging daartoe, Europa het bewijs zoude geven, hoe weinig Condé regt had om zich overwinnaar te noemen in den strijd bij Séneffe. En die inneming van Oudenaarden was, in geenen deele, onmogelijk of onwaarschijnlijk; wanneer aan Oranje's voorstel was gehoor gegeven om Condé's leger gedurende den opmarsch aan te vallen, of om op de hoogten nabij de liniën
| |
| |
stelling te nemen, dan was het zeer goed mogelijk geweest om het vijandelijke leger terug te slaan, en daarna de vesting te doen vallen. Dat dit niet gebeurd is, waaraan is dat te wijten? - niet aan den Stadhouder, maar aan de tegenwerking, de ongehoorzaamheid, men mag bijna zeggen, het verraad van De Souches.
Het is uit de geschiedenis bekend, welk een hevige en regtmatige toorn Oranje bezielde over dat onwaardig gedrag van De Souches, en hoe hij met moeite weerhouden werd om over te gaan tot daden van geweld tegen dien aanvoerder. De Stadhouder, de Staten-Generaal en de Spaansche landvoogd der Nederlanden bragten hunne klagten in bij den Keizer over de handelingen van diens veldheer; die klagten hadden niets anders ten gevolge dan de terugroeping van De Souches en zijne vervanging door Sporck; hierbij bepaalde het zich, en er had geene verdere afkeuring plaats over verrigtingen, die denkelijk door de keizerlijke staatsdienaars zoo waren voorgeschreven. - Die terugroeping van De Souches had echter eerst later plaats; en Oranje, onwillig om langer met dien aanvoerder zamen werkzaam te zijn, verliet, na eenige onderhandelingen met Monterey, den 6den October het kamp te Afflighem nabij Aalst, om naar Holland terug te keeren. De Stadhouder wilde in persoon de belegering van Grave voortzetten; reeds vroeger waren 3000 man voetvolk en 3000 ruiters uit het Hollandsche leger derwaarts gezonden.
De krijgsverrigtingen in de Zuidelijke Nederlanden kunnen hiermede gezegd worden op te houden; er hebben daarna slechts onbeduidende bewegingen plaats. De bondgenooten waren den 26sten September op den regteroever der Schelde overgegaan, den 3den October bij Aalst de Dender overgetrokken, en hadden zich, zoo als men reeds gezien heeft, in een kamp bij Afflighem geplaatst. Condé's leger had den 27sten September Oudenaarden verlaten, en stond den 2den October nabij Ath; vandaar trok het den 12den naar Doornik, ging den 13den de Schelde over, en verdeelde zich toen in winterkwartieren. Reeds vroeger waren 50 eskadrons en 10 of 12 bataillons naar den Elzas gezonden, om Turenne te versterken. Aan de Hollandsche zijde waren ook reeds eenige regimenten, de bagaadje en het zware geschut naar Holland teruggezonden. De Spanjaarden verdeelden zich evenzoo van lieverlede in hunne steden, en met
| |
| |
het einde van October was de geheele magt der bondgenooten uiteen. De keizerlijke krijgsmagt, alles plunderende en verwoestende, alsof zij in het land van den ergsten vijand was, keerde naar den regteroever van de Maas terug; zij maakte zich daar meester van Huy en hernam Dinant, waaruit de Luikenaars vroeger de keizerlijke bezetting hadden verdreven. Sporck deed toen zijn leger winterkwartieren betrekken in Bergsland, Gulik en op Keulensch grondgebied. Eene Hollandsche troepenafdeeling van 3 à 4000 man, onder Fariaux, was op Keulensch grondgebied voortgerukt, om eenige geldelijke vorderingen tegen den Keurvorst, kracht bij te zetten; er bestond ook kortstondig een voornemen, om door die afdeeling van Fariaux, in verband met het keizerlijke leger en met de Spaansche troepen, die in het Luxemburgsche kantonneerden, Trier te doen belegeren; van dat beleg kwam echter niets, en Fariaux keerde naar de Maas terug.
Zóó eindigde een veldtogt, die, bij eendragt aan de zijde der bondgenooten, Frankrijk gevoelige nadeelen had kunnen toebrengen, maar die thans aan ons Vaderland geen ander voordeel verschafte, dan het vermeesteren van het sterke Grave, door Chamilly lang met onvolprezen bekwaamheid en dapperheid verdedigd, maar eindelijk bezwijkend voor de krachtige wijze, waarop Willem III den aanval bestuurde. Dit was de eenige verovering, die de wapenen der Republiek in 1673 maakten, en Frankrijk's gloriezon bleef, dat jaar, nog met ongetaanden luister schijnen,
En toch, hoezeer voorspoed en zege toen onze wapenen niet hebben bekroond, zijn de wapenfeiten van 1674 in de Nederlanden allezins vermelding waardig; want de roem - het hoogste wat een volk op prijs moet stellen - is toen ons deel geweest. Dat de kamp tegen Frankrijk, toen, over het geheel genomen, meer nadeelig dan voordeelig is geweest, daaraan waren wij geen schuld; dit lag aan oorzaken buiten ons; dit is te wijten geweest aan de groote krachtsontwikkeling, waartoe Frankrijk toen overging, aan de eenheid van die Monarchie, aan de verstandige wijze, waarop de regeerders den oorlog hebben geleid, aan de
| |
| |
uitmuntendheid der Fransche legers, aan het genie van twee legerhoofden, zoo uitstekend als de geschiedenis die maar zelden oplevert; het is te wijten geweest aan het volslagen gemis aan eenheid bij de bondgenooten, aan de beperkte en bekrompene inzigten van sommige dier bondgenooten, aan de krachteloosheid van het uitgeputte Spanje, aan de traagheid der keizerlijken en Brandenburgers, aan het weinige beleid der Duitsche legerhoofden, die aan den Boven-Rhijn oorloogden, aan De Souches wederspannigheid, schier aan verraad grenzende. Men kan gerust aannemen, dat in 1674, aan de zijde der bondgenooten, alleen de Republiek den oorlog met nadruk en beleid voerde; dat, onder de legerhoofden der bondgenooten, alleen Willem III den naam van goed veldheer verdiende.
Op die omstandigheden moet men letten, om met juistheid over de verrigtingen der beide partijen te oordeelen. Men moet niet zeggen: in 1674 hebben de vereenigde magt van den Keizer, van Duitschland, van Spanje en van de Republiek, het enkele Frankrijk niet kunnen overwinnen, en derhalve is al de eer van den oorlog dat jaar aan de zijde van onzen geduchten vijand geweest; - dit zou eene onjuiste voorstelling, een onwaar besluit zijn. Maar men moet zeggen: in 1674 werden wij flaauw en slecht ondersteund door Spanje, door den Keizer, door de Duitsche Vorsten, die óf te krachteloos, óf te onwillig waren, óf op te onverstandige wijze toegaven aan persoonlijke inzigten van bijzonder belang, en daaraan het algemeene welzijn opofferden; bijna de geheele last van den oorlog drukte toen op de Republiek; toch hebben wij toen dien zwaren last goed getorscht; toch hebben wij toen den kamp goed volgehouden, de magtigste monarchie van Europa met goed gevolg het hoofd geboden, en in een bloedigen, grootschen strijd tegen Frankrijk's beproefde keurbenden, tegen Frankrijk's stoutsten veldheer, de zege twijfelachtig gemaakt. Dat zijn verrigtingen, die wij met waarheid in onze geschiedboeken kunnen opteekenen; dat zijn tijden waarop wij, met reden, hoogmoedig mogen zijn; dat zijn voorbeelden, die wij, ten allen tijde, ons ter navolging mogen voorstellen.
En ons die voorbeelden voor te spiegelen, dat is noodig om ons volk indachtig te maken op de luisterrijke hoogte waarop het voormaals stond, en waartoe het nogmaals zich kan verheffen. O zeker, de bloei en grootheid van een
| |
| |
volk gaan voorbij, zoo als alles op deze aarde; en het woud, dat telken jare zijn bladerendos verliest, is een treffend beeld van de onbestendigheid en veranderlijkheid van de wereldsche zaken. Dat is eene waarheid, die niet valt te loochenen; - maar onheil over hem, die zich achter die waarheid verschuilt, om daarmede zijne ongevoeligheid ten aanzien van het lot des Vaderlands te verontschuldigen; onheil over hem, die daardoor meent het regt te hebben, om lijdelijk en werkeloos te blijven, waar het de belangen, de eer en de grootheid van dat Vaderland geldt. De Oosterling, in zijn blind fatalismus, kruist de armen, en doet niets om een noodlot te ontgaan, dat hij onvermijdelijk acht; maar wij, moeten wij niet anders handelen? moeten wij niet de krachten en vermogens, die de Schepper ons gegeven heeft, op de meest verstandige wijze gebruiken, tot bereiking van het goede, tot afwering van het kwade? Moeten wij niet begrijpen, dat een volk zijne vernedering en zijnen ondergang, meestal aan eigen schuld, aan eigen zwakheid en ondeugd heeft te wijten? Moeten wij niet inzien, dat vooral voor ons, Nederlanders, de toewijding aan de zaak des Vaderlands een heilige pligt is; dat wij het regt niet hebben, verzuimen wij dien pligt, om met vertrouwen onze beden te wenden tot het Opperwezen; en dat, met waarheid, de Vlissingsche volksdichter eenmaal heeft gezegd:
‘Zou hij een Christen zijn, die 't Vaderland niet mint!’
Daarom, landgenooten! is het ons een dure pligt, niet toe te geven aan de stem van zwakheid en ontmoediging, of aan de schandelijke ingevingen van het eigenbelang, dat alleen doet peinzen op het bijzonder welzijn en koud blijft voor wat het welzijn van het geheele Vaderland betreft; het is ons een dure pligt, met hart en ziel ons aan de zaak van dat Vaderland te wijden, geene opoffering daarvoor te ontzien, en, gedachtig aan wat het verleden ons leert, moedig en hoopvol de toekomst te gemoet te gaan. Die toekomst..... niemand is vermetel genoeg haar te voorspellen, en te zeggen, of zij in haren donkeren schoot voor ons ramp of zegen besluit; maar dát zal altijd eene verstandige handeling zijn voor ons volk, bij het onweêr dat zich dreigend boven Europa zamenpakt, niet zorgeloos te
| |
| |
blijven, maar bedacht te zijn op naderende dagen van gevaar en oorlog, en zich aan te gorden tot eene niet onwaarschijnlijke worsteling voor onze vrijheid en ons volksbestaan. De tijden der zeventiende eeuw, toen Frankrijk's dwingeland naar onze onderwerping streefde, kunnen wij nogmaals beleven; nogmaals kunnen de velden van Vlaanderen en Braband weêrgalmen van het wapengedruisch der legers, die tot Holland's verovering oprukken; nogmaals kunnen wij, als in de dagen van Séneffe, bijna zonder hulp van bondgenooten, tegenover een vijand staan, die ons in krachten verre overtreft; - laat dan de herinnering aan den roem van Séneffe ons met dapperheid en geestdrift vervullen, en wij, onzen grooten voorvaderen niet onwaardig, als mannen den strijd voeren voor de regten en vrijheid van Nederland.
Leeuwarden, 12 Mei 1854.
w.j. knoop. |
|